• No results found

De invloed van tuinturf, pH, Mg en beregening op de groei van Calluna en Erica = Effect of frozen black peat, pH, Mg and irrigation on growth of Calluna and Erica

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van tuinturf, pH, Mg en beregening op de groei van Calluna en Erica = Effect of frozen black peat, pH, Mg and irrigation on growth of Calluna and Erica"

Copied!
85
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID

RAPPORT 11-84

DE INVLOED VAN TUINTURF, pH, Mg EN BEREGENING OP DE GROEI VAN CALLUNA EN ERICA

VERSLAG VAN DE PROEVEN IB 2337 (1976), 2353 (1977), 2444 (1978), 2481 (1979), 2482 (1979), 2526 (1980), 2527 (1980), 2610 (1931)

With a summary: Effect of frozen black peat3 pE3 Mg and irrigation on

growth of Calluna and Erica

door

H. NIERS

1984

Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, Oosterweg 92, Postbus 30003, 9750 RA Haren (Gr.)

(2)

1. Doel 5 2. Opzet en uitvoering 6

2.1. Behandelingen en plantmateriaal 6

2.2. Grond 9

2.3. Bemesting van de grond en planttijdstip 10

2.4. Teeltmaatregelen H 2.5. Grond- en gewasonderzoek 11

2.6. Waarnemingen 12

3. Resultaten 1 3

3.1. De invloed van de behandelingen op de stand 13

3.1.1. Tuinturf 14 3.1.2. Methode toediening tuinturf 22

3.1.3. pH 24 3.1.4. Mg 27 3.1.5. Beregenen 29

3.2. De invloed van de behandelingen op de kwaliteit van de plant 30

3.3. Grondonderzoek 33 3.3.1. Tuinturf 34 3.3.2. Methode toediening tuinturf 40

3.3.3. pH 41 3.3.4. Mg 44 3.3.5. Beregenen 44

3.4. Gewasonderzoek 45 3.4.1. Tuinturf 45 3.4.2. Methode toediening tuinturf 45

3.4.3. pH 48 3.4.4. Mg 48 3.4.5. Beregenen 48

3.4.6. Optimale gehalten 50 3.5. Gegevens over de beregeningsproeven 53

3.5.1. Globale karakterisering van het weer in de

(3)

3.5.3. De zuigspanning in de grond 57 3.5.4. Het vochtgehalte van de grond 60

4. Discussie en conclusies 62 5. Samenvatting 69 6. Summary 72 7. Literatuur 75 8. Bijlagen 77 2161 (1985)

(4)

In de jaren zeventig nam het aantal bezitters van een heidetuin sterk toe, en daarmee ook het areaal heide op de kwekerijen. Deze uitbreiding vindt vooral plaats op zandgrond, waarbij vaak voor het begin van de

teelt tuinturf door de grond wordt gemengd. Sommige telers mengen de tuinturf niet met de aanwezige grond, maar brengen het materiaal in een laag op de grond aan.

Omdat er geen duidelijkheid bestond over de hoeveelheid tuinturf die zou moeten worden toegediend, zijn door het IB in de jaren 1976 tot en met 1981 proeven aangelegd om de invloed van tuinturf op de groei van heide na te gaan. Daarbij is onderkend dat door het toedienen van tuin-turf de zuurgraad van de grond kan veranderen en dat er mogelijk ook een invloed is op de groei via een wijziging van het vochthoudend vermogen van de grond. In vijf proeven zijn daarom tuinturfhoeveelheden gecombi-neerd met zuurgraden, en in drie andere met het al dan niet toedienen van water via beregening. In reactie op berichten uit de praktijk over het vóórkomen van geelverkleuringen in heide, die mogelijk verband zouden houden met het optreden van magnesiumgebrek, is in de eerste drie proef-jaren de magnesiumgift gevarieerd. In de laatste drie proefproef-jaren is ook nagegaan hoe de tuinturf het beste kan worden toegediend: als laag op de grond of ingewerkt.

(5)

2.1. Behandelingen en plantmateriaal

In tabel 1 zijn de behandelingen die in de diverse proefjaren zijn aange-legd nader gespecificeerd. Steeds zijn alle combinaties van genoemde niveaus aanwezig geweest, in de eerste 3 proefjaren in 3, in de andere jaren in 4 herhalingen. De grootte van het "bruto veldje", d.w.z. met randrijen, heeft in de verschillende proeven gevarieerd tussen ruim drie en ruim vier m2.

Uit tabel 2 blijkt dat de kwaliteit van de gebruikte tuinturf, die tot uitdrukking komt in de watercapaciteit na drogen, in de verschillende proefjaren niet constant is geweest. Voor tuinturf wordt als kwaliteits-eis gesteld dat de watercapaciteit minimaal viermaal zo groot moet zijn als het gehalte aan organische stof bedraagt (Van Dijk, 1978). In de proefjaren waarin zowel het % organische stof als de watercapaciteit na drogen is bepaald, wordt niet aan genoemde eis voldaan. Vooral in 1981 is de kwaliteit slecht. Als belangrijkste oorzaak van de slechte kwali-teit van de tuinturf moeten de veelal zachte winters worden gezien, waar-door de vochtige persturven niet voldoende waar-doorvriezen. Voor zover de

tuinturf is ingewerkt, is dat gebeurd in de laag 0 tot 20 cm, en nadat er per m3 0,75 kg kalkammonsalpeter aan is toegevoegd, om mogelijke

N-vastlegging te compenseren. In de jaren 1976 tot en met 1978 is de tuinturf vóór het toedienen niet opgekalkt. Dat is in latere proeven wel gedaan, omdat hoge tuinturfgiften de pH van de grond verlaagden, waar-door de groei van de heide bij de laagste pH-trap slechter werd. Daarbij is in 1979 tot en met 1981 opgekalkt naar de gemiddelde pH-KCl van het desbetreffende proefveld, behalve in de proef met pH-trappen van 1980, waarin is opgekalkt naar de gewenste pH-KCl van het desbetreffende veldje. Voor de tuinturf is ervan uitgegaan dat door het toedienen van 140 g

CaCO per m3 de pH-KCl met 0,1 eenheid wordt verhoogd (Van der Boon et al.3 1965). Voor de gebruikte kalkmeststoffen wordt verwezen naar bijlage I. Vanaf 1979 zijn aan de tuinturf ook spoorelementen toegevoegd, 250 g Sporumix PG per m , om niet de kans te lopen dat bij hoge giften aan

(6)

U U U I « ai « e n «O O) o <3 c » O ï . L. O)-O *> X T5 O ai •>- c o •l-> — => X > c ai a i ai + + + + + + + + + o a i c 01 01 •o c ai a i • c » f - 4 * — E 01 1»

ia

. e « co £ U i >J c o a i •<-» C— -u •r- <*- <3 c u t - « Ol 3 'ri • •t- *J r~J û . •O C Û. . $ = § ^ I— «-> * - •--. — . O •w O 0) <S> 01 M ^ Q. 10 •e - o a-. co o o o o m o o H (NJ M CM i n vo • t—i » •-I c o * i n • ift r* i/i co co co V «» » O O H C O C O M C M N o o o o o o o o l o ^ c o a i o a i o ^ * N N N N 0 0 N C O 0 0 a i a * a * o » C T i a * a i o i r » r o v c s i r s . i - i i o o C M C M C M C M C M C M C M C M .—.. r— O m E o o CM - C a i 3 O s_ f +•> T J a i X E *"*'

B

o CM 4-> O * J o a i >a <o ^ a i T J 1 . O O T J 4-> . X L. 01 X a i a i c ;~ « •r-^™* U 01 >> <S ^^ a i <e «o '~ ii *— E o O CM 4-1 O o c «o > a i itj <o a i - o c •r-l O VD . VO U I CM » i n lS> f . U I r~ » r o m f » O X 1 X o . Il + o a i SC CO CM * J O * • > r^ CM * J 01 E 4-> a i •^ i . a i IA « •r~ .* H-o 4-> 1/1 •M l/l ai E <~^ O e t . o a i >, 4-» a i •*~ c c <o "O f — <s II + *—^ « •r~ i . • u a i . e c •^ TJ 01 • o 3 <J c • ^ v ^ l i -a i o L o . a i T J C • ^ a i IM 01

1

•o <e n +

(7)

IB Jaar Watercapaciteit •>

(year) (water capacity)

(g/100 g) Org.

(org.

(gew. . 98,4 95,0 . 97,4 93,3 stof2)

matter)

%) Drogestof-' 3

(dry matter)

(gew. 23,8 28,8 26,0 . 23,2 22,0 %) Volumegewicht

(bulk density)

(g/D

468

364

490

485

517 [233]

517

2337 2353 2444 2482/2481 2527/2526 2610 1976

77

78

79

80

81

388

310

370

310

270

' luchtdroog materiaal 2' op stoofdroog (105 C) materiaal

) van het aangekochte produkt (bij gestandaardiseerd vullen van een volume van 10 liter: "10-litergewicht"l [.233] = droog volumegewicht

tuinturf, de groei van de heide minder zou zijn door een gebrek aan spoor-elementen. Die kans is het grootst als de tuinturf als laag wordt aangebracht.

Ter verkrijging van de in tabel 1 onder 2' genoemde pH-waarden is kalk of

zwavel doorgewerkt door de bovenste 20 cm van de grond. Dat is, behalve in 1976, steeds gedaan tegen het eind van het jaar voorafgaande aan het des-betreffende proefjaar, om te voorkomen dat de wortels van de heide met ver-se kalk of zwavel in aanraking zouden komen. De gebruikte kalkfactoren, die betrekking hebben op de aanwezige grond, en kalkmeststoffen staan ver-meld in bijlage I.

In de proeven IB 2481, 2526 en 2610 is het al dan niet beregenen van het gewas als proeffactor opgenomen. In deze proeven zijn tensiometers, voor wat betreft de constructie overeenkomend met de door Delver en Bolding

(1981) beschreven meters, opgesteld om het verloop van de zuigspanning in de grond te kunnen registreren. In eerstgenoemde proef zijn 20 tensio-meters opgesteld met de onderkant van de keramische cup op 15 cm onder het maaiveld, en 4 met de onderkant van de cup op 30 cm. In de twee latere proe-ven is, omdat de metingen in de eerste proef aantoonden dat wel met een ge-ringer aantal tensiometers zou kunnen worden volstaan, en aldus behoorlijk

(8)

onderkant van de cup op 15 cm onder het maaiveld verminderd tot 8.

In de twee eerstgenoemde proeven is er beregend zodra de zuigspanning in de grond bij twee van de op de te beregenen veldjes staande meters, met de onderkant van de keramische cup op 15 cm, was opgelopen tot een waarde overeenkomend met pF 2,5. Omdat in de eerste twee proeven het

effect van beregenen zeer gering is geweest, is besloten in IB 2610 al te beregenen zodra de zuigspanning bij twee van de meters was opgelopen tot een waarde overeenkomend met pF 2,0.

Tijdens de teeltperiode zijn de tensiometers dagelijks afgelezen op maandag tot en met vrijdag, maar niet voor alle genoemde tensiometers zijn volledige meetreeksen beschikbaar. De tensiometers zijn namelijk nogal kwetsbaar, zodat er meermalen exemplaren tijdelijk zijn uitgevallen.

In tabel 1 staan ook de heidecultivars vermeld die in de verschillende proeven zijn opgenomen. In de eerste proefjaren betreft het Calluna vulgaris cultivars, maar in latere jaren zijn ook Erica cultivars uitge-plant, omdat ze een andere reactie op de behandelingen zouden kunnen ver-tonen. Het plantmateriaal is steeds in "speedlings" beworteld stek ge-weest, behalve in 1976, toen plantgoed is uitgezet.

2.2. Grond

Alle proeven zijn aangelegd op de zandgrond van de boerderij van het IB te Haren. In tabel 3 zijn de uitkomsten van analyses van de grond, laag 0 tot 20 cm, in de verschillende proeven weergegeven. Uit deze tabel blijkt dat tussen de jaren de meeste variatie voorkomt in de fosfaat- en magnesiumtoestand van de grond, voor andere analysecijfers is de sprei-ding in de uitkomsten geringer. Gemiddeld over meestal acht proefvelden is, berekend op de stoofdroge grond, 90% zand (16-2000 ym), 5% slib (<16 um) en 4,6% organische stof aanwezig, en de pH-KCl ligt met een waarde van 4,2 een eenheid lager dan de pH-H_0.

Van de grond waarop IB 2610 is uitgevoerd, is door de Stiboka een

profielschets gemaakt, waaruit blijkt dat de grond wordt omschreven als enkeerdgrond, waarvan de bovenste 75 cm bestaat uit matig humeus, sterk lemig, zeer fijn zand. Als gemiddelde hoogste grondwaterstand wordt 60 cm onder het maaiveld, als gemiddelde laagste grondwaterstand 180 cm onder het maaiveld aangegeven (zie bijlage II).

(9)

TABEL 3. Grondonderzoek1' TABLE Z. Soil analysis.

IB Tijdstip monstername (time of sampling) no. Zand2' (16-2000 um) Slib ( <16 um) Org. stof (org. matter) pH-KXl pH-H20 Pw (gew.% i n stoofdroge grond)

P-Al K-HC1 MgO-NaCl (mg P,05 (mg P205 (mg K20 (mg M"0

per l i t e r per 1(50 g per 100 g per kg grond) grond) grond) grond

2337 2353 2444 2482 2527 2481 2526 2610 Gem. 23-1-76 14-9-76 18-1-78 6-3-79 18-2-80 6-3-79 18-2-80 13-2-81 91,5 (91,8) 91,4 (91,4) 88,7 (89,0) 88,4 (68,8) 89,2 (67,9) 89,0 (68,2) 89,2 (68,0) 92,4 PO,5] 4,8 5,1 6,8 5,9 5,3 5,8 5,3 4,1 90,0 (77,9) 5,4 3,7 3,5 4,5 5,7 5,5 5,2 5,5 3,5 4,6 4,1 3,9 4,3 4,2 4,1 4,3 4,1 4,5 5,1 5,0 5,1 5,1 5,5 5,1 5,4 75 52 25 14 15 16 16 69 24 19 21 25 26 43 8 6 12 6 5 8 5 7 22 25 56 91 45 46 15 32 4,2 5,2 35 26 42

l ; laag 0-20 cm, analyse door Centraal laboratorium-IB 2) zand (16-2000 urn) = 100 - s l i b - o r q . s t o f

tussen haken: 50-2000 um, [30,5] = 210-2000 uir

De waardering van de fosfaattoestand van de grond gebeurt volgens het bemestingsadvies boomkwekerij (Anonymus, 1976) op basis van Pw en P-Al. In 1976, '77 en '81 werd geteeld op grond met een uitgangs-P-toestand van "vrij laag" of hoger. In de andere jaren was de uitgangs-P-toestand meest-al "zeer laag".

De kalitoestand blijkt volgens het genoemde bemestingsadvies op zeven van de acht proefvelden als "laag" (traject 5-10) te worden gewaardeerd.

De Mg-toestand valt voor zes van de acht proefvelden in de klasse "zeer laag" (traject <50).

2.3.

Bemesting van de grond en -planttijdstip

De P- en K-bemesting is meestal uitgevoerd volgens het onder 2.2. genoem-de bemestingsadvies. Daartoe zijn grondmonsters, voorafgaangenoem-de aan genoem-de teelt, met spoed op P en K geanalyseerd. In de verschillende proeven varieerde,

uitgedrukt in kg/ha, de N-gift van 63 tot 80, de P O -gift van 0 tot 100, de K20-gift van 50 tot 100, en de MgO-gift van 150 tot 200 (bijlage III).

D e p~> K-» en Mg-bemesting is meestal gegeven in maart/april, voorafgaande

(10)

plantmateriaal was aangeslagen. Vanaf 1979 is de N-bemesting in twee gelijke deelgiften verstrekt, om de kans op zoutschade te verkleinen.

Het planttijdstip varieerde in de proeven tussen begin april en half mei (bijlage I). De plantafstand is 20 x 25 cm voor het plantgoed, met 49 planten per veldje, en 10 x 18 cm voor het bewortelde stek. Afhanke-lijk van de proef zijn hierbij 120 tot 180 planten per veldje aanwezig, die meestal niet in gelijke mate over de verschillende soorten zijn ver-deeld, maar meestal waren er minstens 30 exemplaren van dezelfde cultivar.

2.4. Teeltmaatregeten

In alle proeven is de dradenschimmel, Rhizoctonia sotani, preventief be-streden door te spuiten met een fungicide. In de jaren 1976 tot en met

1978 is wekelijks en afwisselend Captan (2 g/l) en Eupareen M (1 g/l) gebruikt; daarna alleen Captan (3 g/l) om de 14 dagen. Vanaf 1979 zijn de proefvelden, in de herfst voorafgaande aan het inplanten, meestal ont-smet met CH Br. In een aantal proeven zijn de wortels van het plantmate-riaal gedompeld in AAterra (2 g/l), als preventieve bestrijding van

wortelrot,

Phytophthora ci-nnamomi.

Om het gewas in droge perioden, die vooral in 1976 zijn opgetreden, niet door watertekort verloren te laten gaan, is er beregend. In IB 2481, 2526 en 2610 is, na het aanslaan van de planten, de watergift gevarieerd.

Onkruidbestrijding is gebeurd door schoffelen en, wanneer dit tot gewas-beschadiging zou kunnen leiden, door verwijderen van het onkruid met de hand.

2.5. Grond- en gewasonderzoek

De grondmonsters die in de periode maart/juli en sept./okt. zijn verzameld, zijn geanalyseerd op pH-KCl en pH-H20. In monsters van laatstgenoemde

periode zijn ook organische stof en Pw, en in sommige jaren K-HC1 en

MgO-NaCl bepaald. „, Om een indruk te krijgen van de gevolgen van het doormengen van tuinturf

voor de fysische eigenschappen van de grond, zijn in 1979 tot en met 1981 pF-curven bepaald voor zandgrond, tuinturf, en een mengsel van zandgrond en tuinturf.

(11)

Voor de zandgrond, en de grond waarbij de tuinturf door de bovenste 20 cm is gewerkt, is het midden van elk ringmonster steeds op 7,5 cm diepte gehouden. Voor de tuinturf die als laag is toegediend, is het midden van het ringmonster steeds in het midden van de laag gehouden. In

1979 zijn de ringmonsters op 2 april verzameld. Elk punt van de met de

bepalingen verkregen pF-curven staat voor het gemiddelde van bepalingen aan vijf ringmonsters, behalve voor de vochtgehalten bij pF 3,4 en 4,2, die zijn bepaald in enkelvoud aan geroerd materiaal. De bepalingen zijn door het Bedrijfslaboratorium te Oosterbeek verricht. In het voorjaar van 1980 en op 1 mei 1981 zijn op dezelfde wijze als in 1979 ringmonsters verzameld. Elk punt op de pF-curve is op het IB in vijf herhalingen bepaald.

In gewasmonsters die in sept./okt. zijn genomen, is het gehalte aan drogestof, N, P, K, Ca en Mg vastgesteld, in enkele jaren aangevuld met het gehalte aan zand.

2.6. Waarnemingen

Tijdens het groeiseizoen is de ontwikkeling van het gewas vastgelegd in standcijfers. Deze standcijfers zijn schattingscijfers waarvan de waarde vooral wordt bepaald door de aanwezige hoeveelheid bovengrondse massa, maar andere eigenschappen van het gewas, zoals kleur, hebben ook een geringe invloed op de waarde van dit schattingscijfer. Per veldje zijn de planten aan het eind van het groeiseizoen ingedeeld in een aantal kwaliteitsklassen, en is meestal per veldje de wortelkwaliteit geschat

(12)

3. RESULTATEN

In de paragrafen 3.1. en 3.2. wordt de invloed van de behandelingen op

de gewaskenmerken beschreven. De resultaten van grond- en gewasonderzoek zijn neergelegd in respectievelijk paragraaf 3.3. en 3.4.

De uitspraken in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de uitkomsten van variantieanalyses en, voor een deel, grafische verwerking van gegevens.

Voor alle waarnemingen is een variantieanalyse uitgevoerd, waarin de

mate van statistische betrouwbaarheid van behandelingseffecten is berekend. In dit rapport zijn alleen de uitkomsten gegeven voor de belangrijkste

gewaskenmerken: de stand van het gewas aan het eind van het groeiseizoen en de wortelkwaliteit bij het oprooien van de planten (bijlage V en VI).

3.1. De invloed van de behandelingen

op

de stand

Zoals reeds vermeld, is het gewas gewaardeerd door middel van "stand-schattingen", waarbij de hoogte van het standcijfer vooral wordt bepaald door de aanwezige plantmassa. Bij de bespreking van de resultaten in het hierna volgende worden de termen groei en stand willekeurig door elkaar gebruikt.

Voor het berekenen van de mate van statistische betrouwbaarheid van de lineaire, kwadratische en kubische componenten van de pH-invloed is in de variantieanalyse uitgegaan van de pH-KCl-waarden die werden nagestreefd en die in tabel 1 staan vermeld. Bij de uitvoering van de proeven is het

natuurlijk niet gelukt deze waarden exact in te stellen. Om na te gaan in hoeverre de uitkomsten van de variantieanalyse zouden moeten worden bij-gesteld ten gevolge van verschillen tussen werkelijk aanwezige waarden en de waarden die in tabel 1 zijn genoemd, is de stand aan het eind van

het groeiseizoen grafisch uitgezet tegen respectievelijk de bijbehorende pH-KCl-trap, die in tabel 1 vermeld staat, en tegen het gemiddelde van

de pH-KCl-waarden die in het voorjaar en najaar in werkelijkheid zijn gemeten. In een derde grafiek is ook nog de stand aan het eind van het groeiseizoen uitgezet tegen het gemiddelde van de pH-H O-waarden die in het voorjaar en najaar in werkelijkheid zijn gemeten. Voor de proeven,

(13)

waarin het effect van een bemesting is nagegaan, is daarbij het Mg-onderdeel weggelaten. Hoewel ei 6 pH-tiappen zijn aangelegd, is er altijd nog speling mogelijk bij het trekken van de lijnen. Er zou dan op

be-paalde onderdelen van het pH-traject een ander verloop aan de lijnen ge-gegeven kunnen worden, maar dat zou weinig afdoen aan de conclusies die

zijn getrokken. Van de genoemde figuren zijn in dit rapport alleen die weergegeven, waarin de stand is uitgezet tegen het gemiddelde van de uit-komsten van de pH-KCl-metingen in het voor- en najaar.

De proeven IB 2337 (76) en IB 2353 (77) zijn reeds vroeger beschreven en voor details wordt verwezen naar IB-nota 50 (1978) en 62 (1979).

De belangrijkste gegevens uit deze proeven worden in dit rapport ook weergegeven, omdat op die manier een totaal overzicht van de bereikte resultaten wordt verkregen.

3.1.1. Tuinturf

In de meeste proeven is er een interactie tussen tuinturf en pH. Dit kan onder meer inhouden dat de optimale pH-KCl bij oplopende tuinturfgift verandert. Aan dit aspect wordt aandacht besteed in paragraaf 3.1.3.

Er blijkt in 1976, bij beoordeling aan het eind van het groeiseizoen invloed van het inwerken van tuinturf, tot 2 m3/are op de groei van

plantgoed van Calluna vulgaris 'Elegant Pearl', maar het effect is, behalve bij zeer hoge en zeer lage pH-waarden, klein. Bij optimale pH-KCl wordt de groei iets minder door het toedienen van 2 m3 tuinturf per are,

maar bij niet-optimale pH-waarden is er een positief effect (figuur 1). Afgaande op de figuren is het positieve effect bij lage pH-waarden groter dan bij hoge pH-waarden.

In alle andere proeven is uitgegaan van beworteld stek, in 1977 van

Calluna vulgaris 'Carmen' en 'Cuprea'. Reeds op 3 juni is er, bij een beoordeling per veldje over beide cultivars, een interactie tussen het

effect van respectievelijk tuinturf, toegediend in hoeveelheden tot 3 m3

per are, en pH-KCl-trap. In de loop van het groeiseizoen worden de ver-schillen ten gevolge van de behandelingen groter. De situatie na het stoppen van de groei is weergegeven in figuur 1. Afgezien van onregel-matigheden, kan worden gesteld dat het inwerken van tuinturf een betere groei tot gevolg heeft. Wel is er een afnemende meeropbrengst: met de eerste 1,5 m3 per are wordt een sterkere groeiverbetering verkregen dan

(14)

stand 10/10/761 zonder Mg-gift) 1 0 r 'Elegant Pearl' 2 -stand 6/ 10 L2 -0L 10/'77(zonderMg-gift) 'Carmen' - ^ o • — Y — v— A — y — • — tuinturf (frozen — o 0 m3/are —o 0.5 —Y 0.75 •> —v 1.0 A 1.5 • 2.0 . 3.0 black peat) 6 7 pH-KCI

stand 6/10/77 (zonder Mg-gift) 10

B

2 -'Cuprea' 6 7 pH-KCI J 6 7 pH-KCI

Figuur 1. Het effect van pH en tuinturf op de stand van Calluna vulgaris

in de proeven van 1976 en 1977.

Figure 1. Effect of pH and frozen blaak peat on the "stand" (mainly plant

mass) of Calluna vulgaris in the trials of 1976 and 1977.

(15)

met de volgende 1,5 m3 per are.

Figuur 1 toont aan dat, gerekend bij constante pH-KCl, de groeiverbete-ring door tuinturf, bij voor heide te lage en te hoge pH groter is dan

bij optimale pH. Als een lijn wordt getrokken door de punten die be-trekking hebben op veldjes waaraan geen tuinturf is toegediend, wordt een figuur verkregen met een heel smal optimum, in tegenstelling tot de situatie bij de verschillende tuinturfgiften. Aan dit verschijnsel, dat in belangrijke mate heeft bijgedragen tot het ontstaan van een statis-tisch betrouwbare interactie, moet waarschijnlijk geen algemene waarde worden gehecht, omdat het niet is waargenomen in de overige proeven.

In 1978 is de grootste tuinturfhoeveelheid die is ingewerkt 6 m /are, en zijn vier Calluna vulgaris cultivars uitgeplant. Bij een beoordeling per veldje op 22 juni wordt, uitgaande van de pH-KCl-trappen, een inter-actie tussen pH en tuinturf vastgesteld. Tijdens het groeiseizoen worden de verschillen ten gevolge van de behandelingen groter, en de situatie op 26 september is weergegeven in figuur 2. Onbekende oorzaken hebben tot gevolg gehad dat bij alle cultivars de lijn voor 3 m3 tuinturf per are

slecht aansluit bij de lijnen voor de overige tuinturfhoeveelheden, maar globaal gezien kan worden gesteld dat, bij alle pH-KCl-waarden, door het inwerken van tuinturf een betere stand wordt verkregen. Wel is er een afnemende meeropbrengst: de verbetering in stand verkregen met de eerste 3 m3 per are is groter dan die welke wordt verkregen met de volgende

3 m3 per are. Uit figuur 2 kan verder worden afgelezen dat het gunstige

effect van het toedienen van tuinturf het geringst is bij een optimale zuurgraad van de grond, maar de grotere positieve reactie bij niet-opti-male pH, vooral bij lage pH, heeft niet tot gevolg dat het optimum

ver-dwijnt. Gezien de figuur is er dus een interactie tussen tuinturf en pH. Deze komt ook tot uitdrukking in de variantieanalyse (bijlage V ) , maar hier is uitgegaan van de nagestreefde pH-KCl-trappen als verklarende

factor voor de invloed van de zuurgraad.

In 1979 en 1980 zijn in de proeven waarin ook pH-trappèn zijn opgenomen slechts twee tuinturfgiften aanwezig: 0 en 8 m3 per are, maar er zijn

naast Calluna vulgaris 'Carmen', cultivars van andere heidesoorten in de proeven opgenomen.

Al op 12 juni 1979 is er, bij een beoordeling per veldje, een gunstig effect van het inwerken van 8 m3 per are aan tuinturf op de groei van de

(16)

stand 26/9/'78 (zonder Mg-gift 'Carmen'

10r 'Elegant Pearl'

10r

Figuur 2. Het effect van pH en tuinturf op de stand van Calluna vulgaris

in de proef van 1978.

Figure 2. Effect of pH and frozen black -peat on the "stand" (mainly plant

mass) of Calluna vulgaris in the trial of 1978.

(17)

stand 30/10/'80 Calluna vulgaris'Carmen' 10r 6 4 -2h tuinturf

frozen black peat •o 0 m3/are

- . 8 ..

J

6 7 pH-KCI

'Erica t e t r a l i x 'Con Underwood' 10 OL

M

6 7 pH-KCI Erica cinerea'CD.Eason' 10 r OL

N

6 7 pH-KCI 10 - / " ' 4 2 -0L

Erica carnea'King George',20-10-80

O

5 6 7 pH-KCI

Figuur 4. Het effect of pH en tuinturf op de stand van Calluna en Erica

in een proef van 1980.

Figure 4. Effect of pH and frozen black peat on the "stand" (mainly plant mass) of Calluna and Erica in a trial in 1980.

(18)

stand 18/10/'79 Calluna vulgaris'Carmen' < A A A A nwerken nee ja ja beregenen nee nee ja j a J 8 tuinturf (m3/are) 1 0 r Erica cinerea'C.D.Eason' tuinturf(m3/are) stand 20/10/'80

Calluna vulgaris 'Carmen' 10r

U 8

tuinturf (m3/are)

i

Erica tetralix 'Con Underwood'

J 8 tuinturf(m3/are)

Figuur 5. Het effect van tuinturf, methode van toedienen van de tuinturf en beregenen op de stand van Calluna en Erica in de proeven van

1979 en 1980.

Figure 5. Effect of frozen black peat, method of application of black peat, and irrigation on the "stand" (mainly plant mass) of Calluna and Erica in the trials of 1979 and 1980.

(19)

In de periode van 18 augustus tot 25 september wordt bij 'Carmen', uit-gaande van eenzelfde hoeveelheid tuinturf, met inwerken een slechtere stand verkregen dan met het aanbrengen als laag. Een tendens daartoe valt ook nog voor de stand van 20 oktober waar te nemen in figuur 5. Het al dan niet losmaken van de grond, zonder tuinturftoediening, heeft in deze proef weinig invloed op de groei. Voor 'Con Underwood' wordt in de periode van 10 juli tot 20 oktober reeds met 2 m3/are aan tuinturf een

goede stand verkregen, als het materiaal als laag wordt aangebracht. In 1981 is de proef van 1980 herhaald. Vanaf 22 juni tot en met 18 sep-tember is er bij 'Carmen' een interactie tussen de tuinturfgift en het al dan niet inwerken. Voor niet ingewerkte tuinturf ligt het optimum bij 2 m3/are, bij ingewerkte tuinturf wordt het beste resultaat met de

hoog-ste gift bereikt.

Vanaf 2 september tot en met 14 oktober is er bij 'Carmen' een inter-actie tussen tuinturfgift en beregenen: voor de onberegende veldjes ligt de tuinturfgift waarboven geen of weinig meeropbrengst wordt verkregen bij 2 tot 4 m3/are, maar voor de beregende veldjes, met een slechtere

groei dan op de niet beregende veldjes, wordt het maximum bij de hoogste tuinturfgift bereikt (figuur 6). Bij waarnemingen op 22 juni en 20 juli neemt de groei van 'Con Underwood' toe bij het oplopen van de tuinturf-gift, maar figuur 6 wekt de indruk dat ook nog aan het eind van de teelt het toedienen, in een hoeveelheid tot 4 m /are, gunstig is voor de stand van het gewas.

3.1.2. Methode toediening tuinturf

In de meeste proeven is de tuinturf na toediening ingewerkt in de laag 0-20 cm, maar in drie jaren, 1979 t/m 1981, is de tegenstelling al dan niet

in-werken aanwezig (tabel 1). De in deze proeven toegediende hoeveelheden tuinturf zijn 0, 2, 4 en 8 m3/are. Voor zover interacties tussen

tuinturf-gift en methode van toedienen aanwezig zijn, is dat al beschreven in 3.1.1. In 1979 is voor een aantal waarnemingen een interactie tussen methode van toedienen en al dan niet beregenen aanwezig. Dit houdt in dat tijdens de teelt bij enkele standbeoordelingen van 'Carmen' en 'CD. Eason' de combinatie van niet inwerken en niet beregenen iets beter uit de bus komt dan andere combinaties die weinig van elkaar verschillen, maar aan het eind van het groeiseizoen is het effect verdwenen. In 1980 en 1981 komt

(20)

s t a n d U/10/'81

Ca 11 una v u l g a r i s ' C a r m e n ' 1 0 r

o

i n w e r k e n beregenen •o nee nee

ja - • nee ja • A j a j a E r i c a t e t r a l i x ' C o n U n d e r w o o d ' 8 tuinturf (rn3/are)

Figuur 6. Het effect van tuinturf, methode van toedienen van de tuinturf en beregenen op de stand van Calluna en Erica in de proef van

1981.

Figure 6. Effect of frozen black peat

3

method of application of black

peat

3

and irrigation on the "stand" (mainly plant mass) of

Calluna and Erica in the trial of 1981.

een interactie tussen inwerken en beregenen slechts incidenteel voor. Wordt gekeken naar de methode van toedienen als hoofdeffect, dan blijkt in 1979 het inwerken van de tuinturf bij eèn aantal standbeoordelingen een iets slechter resultaat, 0,2 tot 0,3 van de eenheid, te geven dan het aanbrengen als laag (tabel 4 ) . In 1980 komt het aanbrengen als laag bij alle standbeoordelingen beter uit de bus dan het doorwerken. Het verschil is 0,4 tot 1,2 "standeenheden", en uit figuur 5 kan ook een

indruk worden verkregen van het effect van het al dan niet inwerken bij het einde van de teelt. In 1981 is geen invloed van het al dan niet in-werken als hoofdeffect aanwezig.

(21)

TABEL 4. Het hoofdeffect van het inwerken van de tuinturf op de stand van heide.

TABLE 4. The main effect of -incorporating the frozen black peat into the soil on the "stand" (mainly plant mass) of heath.

Jaar (year) 1979 1980 Datum (date) 17-6 12-7 24-7 24-7 13-8 27-6 10-7 4-8 18-8 2-9 25-9 30-10 27-6 10-7 4-8 18-8 2-9 25-9 20-10 Cultivar Carmen C D . Eason Carmen Con Underwood Ingewerkt (incorporated) ja (yes) 6,0 7,1 7,6 7,4 7,0 6,3 6,1 6,1 6,5 6,9 7,0 7,2 6,0 5,2 5,1 5,1 5,8 5,9 6,2 nee (no) 6,3 7,3 7,9 7,7 7,3 6,9 6,8 7,1 7,6 8,1 8,0 8,2 6,4 6,1 6,2 6,3 6,6 6,5 6,9 3.1.3. pH

Wanneer de stand wordt uitgezet tegen het gemiddelde van de pH-KCl in het voor- en najaar, dan worden lijnen verkregen die, vergeleken met lijnen waarbij de stand is uitgezet tegen de pH-KCl-trap, slechts iets zijn

ver-schoven en een weinig sterkere kromming hebben. Daarmee kan dat deel van de uitkomsten van de variantieanalyses, waarbij de lineaire, kwadratisch

(22)

en kubische component van de pH-KCl-trap als verklarende factor is opge-nomen, globaal gezien ook van toepassing worden geacht op de aanwezige pH-KCl als verklarende factor.

In 5 proeven, die zijn uitgevoerd in de jaren 1976 tot en met 1980, zijn steeds dezelfde pH-KCl-trappen opgenomen (tabel 1). Slechts in incidentele gevallen is er bij de uitgevoerde beoordelingen geen invloed van pH-KCl op de groei van de heide aanwezig. De invloed is reeds bij de eerste beoordeling in het groeiseizoen aanwezig: 6-5-1976, 3-6-1977

(per veldje), 22-6-1978 (per veldje), 12-7-1979 en 27-6-1980. Uit de figuren die het verband tussen de stand aan het eind van het groeiseizoen, en het gemiddelde van de in het voor- en najaar aanwezige pH weergegeven, zijn de pH-KCl en pH-H20 afgelezen die voor heide tijdens

de teelt optimaal zijn (pH-KCl 1 en pH-H20 in tabel 5). Voor de proef die

in 1976 is uitgevoerd zijn in de herfst gemeten pH-KCl- en pH-H O-waarden op de x-as gezet, omdat in deze proef geen metingen in het voorjaar zijn verricht.

Als een soort controle op deze bewerking zijn de optimale pH-waarden, voor de behandelingen zonder tuinturfgift, en voor die met de hoogste

tuinturfgift, ook nog als volgt bepaald. Uit het verband tussen de stand aan het eind van het groeiseizoen en de pH-KCl-trappen, is de optimale

pH-KCl-trap afgelezen. Daarbij is zo nodig geïnterpoleerd tussen trappen. Daarna is deze in de bijbehorende optimale pH-KCl in het voorjaar omgezet via het verband tussen pH-KCl in voorjaarsmonsters en pH-KCl-trap. Op overeenkomstige wijze is de optimale pH-KCl in najaarsmonsters bepaald. Het gemiddelde van beide waarden is dan de pH-KCl die gedurende de teelt als optimaal kan worden beschouwd (pH-KCl 2 in tabel 5 ) .

a) pH-KCl

De tabel laat zien dat beide manieren van bepalen van de optimale pH-KCl ongeveer tot dezelfde resultaten leiden. In 73% van de gevallen is het verschil tussen de waarden voor beide methoden slechts 0,1 pH-eenheid of minder. Omdat niet steeds de ene wijze van bepalen hoger uitvalt dan de andere, wordt verder alleen aandacht besteed aan de methode die tot de kleinste fout lijkt te leiden, namelijk die waarbij de waarden zijn gehaald uit de grafieken waarin de stand aan het eind van het groei-seizoen is uitgezet tegen het gemiddelde van de pH-KCl in het voor- en naj aar.

(23)

TABEL 5. pH-waarden1) waarbij de stand van de heide aan het eind van het groeiseizoen het beste was.

TABLE S. pH-values1) for the best "stand", mainly plant mass, at the end of the growing season.

IB no.

2337

Jaar Tuinturf Cultivar 1 (year) (f.b. peat) 1976 pH Cultivar 2 pH-Cultivar 3 Cultivar 4 pH- pH-pn- pH-pn- pH-pn- K" (m3/are) KCl 1 KCl 2 H.,0 KCl 1 KCl 2 H20 KCL 1 KCL 2 H20 KCl 1 KCl 2 H20 0 0,5 1 2 Elegant Pearl 3,9 3,9 4,4 3,9 . 4,5 3,8 . 4,4 3,8 3,8 4,5 2353 1977 0 0,75 1,5 3 Carmen 3,8 3,7 3,7 3,6 3,8 3,7 4,5 4,3 4,4 4,3 Cuprea 3,8 3,7 3,8 3,7 3,8 3,7 4,5 4,3 4,4 4,3 2444 1978 0 1,5 3 6

Carmen Cuprea Elegant Pearl Robert Chapman 4,3 4,4 4,9 4,2 4,4 5,0 4,4 4,4 5,2 4,3 4,4 5,0 4,2 . 4,9 4,0 . 4,8 4,3 . 5,0 4,2 . 4,8 4,1 4,2 4,9 4,0 4,2 4,8 4,4 4,4 5,2 3,9 4,2 4,8 2482 1979 Carmen 4,5 4,5 4,5 4,5 4,8 4,9 Con Underwood 4,6 4,5 4,3 4,5 4,9 4,8 King George 4,6 4,5 4,4 4,5 5,3 5,0 C.D.Eason 4,5 4,5 4,5 4,5 5,0 5,0 2527 1980 8 1' zie tekst

. het gegeven ontbreekt

Carmen - M 4^3_ 5 ^ -Con Underwood -L£ M 5,2 King George SJ} 5-^_ » 5 , 3 C.D.Eason j m — M -4,3 4,3 5,1 4,4 4 , 3 5,2 5.4,5 5,1 s. 5,3 4,1 4,3 - 5 J L 4,9

(24)

Volgens tabel 5 variëren de optimale pH-KCl-waarden tussen 3,6 en 4,6, als wordt afgezien van de waarden voor 'King George' en de mediaan van alle waarden ligt bij 4,2. In een bepaald proefjaar is er, gerekend per cultivar, de tendens dat de optimale pH-KCl lager is naar-mate de tuinturfgift hoger is. De verschillen tussen de proefjaren in

optimale pH-KCl zijn meestal groter dan de verschillen tussen de cultivars binnen een proefjaar. Afgaande op de gegevens in tabel 5, komt alleen in

1980 een duidelijk verschil tussen cultivars naar voren. Eviea aavnea

'King George' heeft bij afwezigheid van tuinturf een optimale pH-KCl van 5,0, terwijl deze in hetzelfde jaar bij de andere cultivars varieert van 4,4 tot 4,5. In 1979 is een dergelijk verschil niet naar voren gekomen, maar in beide jaren heeft 'King George' minder negatief gereageerd op pH-waarden die hoger zijn dan optimaal, dan de andere cultivars.

b) pH-H20

Tabel 5 laat zien dat de optimale pH-H O-waarden, afhankelijk van proef-jaar, cultivar en tuinturfgift, variëren tussen 4,3 en 5,3 (en hoger). Voor 'King George' neemt in 1980 de stand niet of nauwelijks af als pH-H 0 oploopt van 5,3 naar 6,5. In 1979 wordt een iets sterkere daling waargenomen, maar ook in dat jaar is de daling veel minder sterk dan

voor andere cultivars. De mediaan van de optimale pH-H O-waarden ligt bij 4,9, 0,7 eenheid hoger dan de mediaan voor de optimale pH-KCl-waarden.

Voor zover de interactie tussen pH en tuinturf iets anders inhoudt dan het verschuiven van de optimale pH-KCl met het oplopen van de tuinturf-gift, is daar in 3.1.1. reeds aandacht aan besteed. De interactie tussen pH en Mg wordt in de volgende paragraaf bij de Mg-invloed behandeld.

3.1.4. Mg

In 1976 is het al dan niet toedienen van 150 kg MgO per ha, in 1977 en

1978 van 200 kg MgO per ha als factor van onderzoek in de proef opgenomen. Voor de drie genoemde jaren wordt, gemiddeld over de andere factoren, meestal een klein negatief effect van het toedienen van Mg berekend, bij

een aantal standbeoordelingen (tabel 6). Een interactie tussen pH en Mg is in 1976 maar bij enkele standbeoordelingen, in 1978 alleen bij de eerste beoordeling, maar in 1977 bij de helft van de standbeoordelingen aanwezig. Het effect van Mg is, ook in wisselwerking met de pH, maar klein.

(25)

TABEL 6. Het e f f e c t van een Mg-gift op de s t a n d van h e i d e .

TABLE S. Effect of Mg on the "stand" (mainly plant mass) of heath.

Jaar

(year)

1976 1977 Datum

(date)

26-5 9-6 2-7 4-8 25-8 16-9 10-10 3-6 15-8 14-9 6-10 Cultivar 'Elegant Pearl' veldje 'Cuprea' Mg nee 6,8 6,9 6,8 6,9 6,5 6,2 6,2 5,5 6,0 5,9 5,9

(no)

ja

(yes)

6,5 6,5 6,4 6,4 6,0 5,7 5,8 5,8 5,6 5,5 5,5 1978 23-8 26-9 23-8 26-9 21-7 10-8 23-8 7-9 26-9 7-9 26-9 'Carmen' 'Elegant Pearl' 'Cuprea' 'Robert Chapman' 5,6 6,6 5,2 5,7 6,3 5,5 5,6 5,2 5,4 2,9 3,1 5,1 6,2 4,7 5,2 5,9 5,1 5,3 4,8 4,9 2,5 2,7

(26)

Daarom wordt hier alleen vermeld dat in 1977 de negatieve invloed van Mg zich bij 'Cuprea' vooral doet gelden bij lage en hoge pH-waarden, bij 'Carmen' is het beeld onregelmatiger.

3.1.5. Beregenen

In drie proeven, in de jaren 1979 t/m 1981, is het al dan niet beregenen als factor van onderzoek in de proef opgenomen. In 1979 en 1980 is bere-gend zodra de zuigspanning in de grond was opgelopen tot pF 2,5. In 1981 is, gezien de geringe effecten van beregenen in de beide voorgaande jaren, reeds beregend zodra de pF-waarde was opgelopen tot 2,0.

Bij geen enkele van de standbeoordelingen in 1979 is effect van het beregenen vastgesteld, en in 1979 is dat slechts tweemaal het geval bij

'Con Underwood'. Op 27 juni is de stand bij het onberegende gewas 6,1, bij het beregende 6,3, en op 18 augustus 5,4, respectievelijk 5,9.

Hoewel in 1981 vochtiger is geteeld dan in de voorgaande jaren, heeft ook in dit jaar beregenen maar bij enkele beoordelingen invloed op de stand van het gewas. Bij 'Carmen' is op 18 september de stand voor de onberegende veldjes op 8,8 en die voor de beregende veldjes op 7,8 ge-waardeerd. Voor 'Con Underwood' zijn de overeenkomstige cijfers voor

22 juni 6,3 en 3,9. Gezien de lichtere kleur van het gewas op de beregen-de veldjes, is het waarschijnlijk dat zoveel van beregen-de toegedienberegen-de stikstof door uitspoeling onbereikbaar is geworden voor de heide, dat er een te-kortsituatie is ontstaan.

Voor de proeffactor beregenen moeten bij een proefopzet zoals die is gekozen, gezien het lage aantal vrijheidsgraden, vrij hoge F-waarden

worden bereikt voordat statistische betrouwbaarheid kan worden vastgesteld. In de proef van 1981 is bovendien de toevalsvariantie waartegen wordt

getoetst vaak groot uitgevallen. Hoewel statistische betrouwbaarheid voor de volgende effecten van het beregenen niet kunnen worden aangetoond,

wordt er toch waarde aan toegekend, gezien het voorgaande en de indrukken op het proefveld. Bij zo goed als alle standbeoordelingen valt beregenen slechter uit dan niet beregenen. Bij 'Carmen' treden de grootste ver-schillen op vanaf 18 september, met éên "standeenheid" of meer, bij

'Con Underwood' op 22 juni 2,4 "standeenheden", om daarna af te nemen tot 0,3 en weer toe te nemen tot 1,2 eenheden op 14 oktober.

(27)

3.2. De invloed van de behandelingen op de "kwaliteit van de plant

Kwaliteitsklassen

Aan het eind van elk jaar zijn de planten ingedeeld, naar zwaarte van het bovengrondse gewas, in een aantal kwaliteitsklassen. Omdat uit het voor-gaande is gebleken dat van de in de proeven opgenomen factoren, de zuur-graad van de grond en de hoeveelheid tuinturf die is toegediend, de grootste invloed hebben op de groei, wordt de bespreking tot deze fac-toren beperkt.

In 1976 was, uitgaande van plantgoed, de invloed van de tuinturfgift op de kwaliteit van de planten (er is ingedeeld in goed, uitschot en dood) gering, vergeleken met de invloed van de pH. Bij de laagste pH-trap waren er veel dode planten, bij optimale pH veel goede en weinig uitschot. Bij het oplopen van de pH vanaf het optimum naar hogere waarden neemt de hoe-veelheid uitschot toe, en daarmee het aantal goede planten af. In 1977

is de indeling wat verfijnd. Uitgaande van beworteld stek, zijn aan het eind van de teelt de categorieën zwaar plantgoed, plantgoed, licht plant-goed en dode planten onderscheiden. In dat jaar wordt de betere stand bij de optimale pH veroorzaakt door het uitgroeien van de planten tot zwaar-dere maten, en, ten opzichte van de laagste pH-trap, minder dode planten. Het toedienen van 3 m3 tuinturf per are verbeterde de kwaliteit bij

opti-male en hogere pH's, maar bij de laatste niet in die mate dat daardoor het pH-optimum verdwijnt (IB-nota's 50 en 62; Niers, 1978 en 1979).

Tabel 7 laat zien dat de proeven die na 1977 zijn uitgevoerd, het resultaat van de proef van 1977 bevestigen, in die zin, dat naarmate er meer tuinturf wordt toegediend, de uitgeplante heide uitgroeit tot een

zwaardere maat.

Ook uit de proeven met pH-trappen in 1978 tot en met 1980 blijkt dat bij een optimale pH-KCl meer planten uitgroeien tot een forsere maat. Vooral bij een te lage pH treedt veel uitval op (tabel 8).

Kwaliteit van de wortelkluit

Bij het oprooien van de planten zijn in de meeste proeven de kluiten van de planten beoordeeld. Daarbij is de aanwezige massa aan wortelkluit geschat. Deze massa is de resultante van de aanwezige wortels, en de daar-aan hangende grond, waarvan de hoeveelheid zal afhangen van de aard van

(28)

TABEL 7. Het effect van de hoogte van de tuinturfgift op de kwaliteit van de planten. TABLE ?. Effect of amount of frozen blaak peat applied on plant quality.

C u l t i v a r Carmen Cuprea E l e g a n t Pearl Robert Chapman Kwali-1 t e i t s -k l a s s e 1 2 3 4 dood 1 2 3 4 dood 1 2 3 4 dood 1 2 3 4 dood T u i n t u r f g i f t ( m3/ a r e ) 0 1,5 3 6 IB 24 3,0 1 0 , 3 5,5 7,2 3,9 1,2 6 , 4 7 , 4 8,4 6,6 1,0 7,7 8,6 7 , 2 5,0 0 , 0 0 , 2 1,7 5 , 3 1 4 , 9 14(75) 6 , 6 8,9 6 , 2 4 , 9 3 , 4 2 , 6 7,9 8,6 6 , 1 4 , 8 3 , 3 9 , 8 8,6 3 , 0 5,2 0 , 0 0 , 6 1,9 7,6 11,9 9 , 1 8,8 3 , 1 4 , 3 4 , 8 3,5 9 , 5 8 , 3 3 , 1 5,6 4 , 7 12,2 5 , 3 2 , 2 5,6 0 , 0 1,3 4 , 8 7,4 8 , 5 1 4 , 9 4 , 2 2 , 8 2 , 7 5 , 4 7,9 10,6 3 , 3 3,0 5,2 1 1 , 2 7,9 2 , 4 2 , 4 6 , 1 0 , 0 2 , 7 5 , 3 6,6 7 , 4 C u l t i v a r Carmen Con Underwood King George C.D.Eason K w a l i -1 t e i t s -k l a s s e 1 2 3 4 5 dood 1 2 3 4 5 dood 1 2 3 4 5 dood 1 2 3 4 5 dood T u i n t u r f g i f t ( m3/ a r e ) 0 8 0 8 IB 24821791 4 , 3 1 3 , 8 9 , 1 3,9 1,3 4 , 9 2 , 7 1 3 , 5 1 0 , 4 3,9 1,0 5 , 5 2 , 4 1 1 , 9 12,2 4 , 0 0 , 2 5 , 5 2 , 8 8 , 5 1 3 , 3 4 , 4 3,0 7 , 1 1 7 , 2 1 0 , 3 3,2 0 , 8 1,0 4 , 4 9 , 7 1 4 , 1 6 , 6 1,5 1,5 4 , 2 1 2 , 2 1 3 , 0 5,4 1,1 0 , 8 4 , 7 8,7 12,0 8,0 2 , 2 1,7 5 , 0 IB 2527(80 0 , 3 7,2 13,3 5,7 0 , 3 9,6 0,0 2,6 12,5 10,8 0 , 1 10,1 0,7 4 , 3 1 2 , 4 8,7 2 , 3 10,0 3,2 1 5 , 2 9 , 8 3 , 3 0 , 9 4 , 5 13,2 1 4 , 9 3 , 4 1,1 0 , 0 3 , 4 6 , 0 1 4 , 6 9 , 8 1,2 0 , 0 4 , 5 3,9 1 4 , 5 1 0 , 1 3,0 0 , 3 4 , 5 9,6 18,0 4 , 2 1,0 1,0 3 , 2 1 C u l t i v a r ' Carmen C.n.Eason Carmen Con Underwood Carmen Con Underwood Kwalit e i Kwalit s -k l a s s e 1 2 3 dood 1 2 3 dood 1 2 3 4 5 dood 1 2 3 4 5 dood 1 2_ 3_ 4 dood 1 2 3 4 dood Tui n t u r f g t f t ( m3/ a r e ) 0 2 4 8 IS nc 3 4 , 8 1 5 , 0 3 , 5 5,6 3 5 , 6 1 5 , 8 1,3 7 , 3 . 2482(79) 4 3 , 9 1 1 , 4 0,6 4 , 0 4 1 , 9 1 2 , 2 0 , 9 4 , ? IB 2526(80) 5 , 8 3 1 , 5 2 1 , 9 2 , 9 0 , 0 5 , 9 0 , 1 1 3 , 4 2 7 , 6 12,6 0 , 6 1 8 , 3 2 2 , 1 3 4 , 3 6 , 4 0 , 0 0 , 0 5 , 1 11,5 3 5 , 5 1 3 , 0 0 , 8 0 , 1 1 1 , 2 IB 2610(81) 1 4 , 3 3 1 , 8 1 4 , 4 2 , 1 5 , 5 1,2 1 9 , 4 2 1 , 4 1 3 , 1 1 2 , 9 2 0 , 1 2 9 , 9 U<* 2 , 1 4 , 4 8,9 1 8 , 4 1 6 . 9 7 . 7 1 6 , 1 4 3 , 7 5 0 , 5 1 0 , 3 4 , 7 0 , 4 0 , 0 5 , 7 4 , 8 4 2 , 3 4 1 , 4 1 1 , 4 1 2 , 8 1,0 0 , 4 5 , 3 5 , 3 2 8 , 6 3 7 , 7 3 0 , 1 2 2 , 9 5 , 1 2 , 4 0 , 3 0 , 6 0 , 0 0 , 1 3 , 9 4 , 4 1 3 , 9 1 4 , 3 3 6 , 4 3 8 , 9 7 , 8 7 , 4 0 , 6 0 , 3 0 , 0 0 , 1 1 3 , 3 1 1 , 1 2 9 , 6 3 4 , 4 2 6 , 9 2 4 , 3 6 4 4 , 4 0 , 9 1,0 4 , 6 3 , 9 9 , 3 1 0 , 5 2 5 , 9 2 4 , 4 1 7 , 0 1 2 . 7 6 , 0 4 , 9 9 , 8 1 5 , 6 zwaarste Dl anten

(29)

a s_ 3 : a .

1

re > 0 O I D i n ( N i i n 0 i r » » i n m O O c o a> V I v i • 0 ^ ^ " r-^ S _, O ^ H fl-i_( C a i E r o 2 e n CM CO r -CM 0 r-». v u CO «* CO CM l O ^ ^ m " S -0 0 0 0 "H m m ^ i n * ,-. ^-w i n T T O O O c o m _ l O O _ " O O O î a i • 0 c c 0 m e n CM ^ „. * CM 2 r * . _ ^ O O r o 1 0 e n ^ H "* e n m <r i n ^. O 0 < n 0 n 0 m O m e n ** i D r o i D m m _ • i n 0 0 - 0 r - i m *-' 1 0 CM e n • " " c o r o ^ i _ 0 a i 0 c 0 0 r o m e n CO I D ^ i n CM e n c o CO I ß r o • o -I D e n e n l O CO CO CO i n I D ,-. ^ O 0-1 e n e n * 3 -O O -O ^ O O r o * J • a -i n CO i n I D r » ^ H i n r*% «a-i D O O T D CO 1 0 -, «a-* 0 ^ c 0 m L U O v O CO 1 0 -0 0 r-« CM e n 1 0 0 CM _ r*-i n CO CO 0 ~ m O I D l ' J e n * f 0 0 0 -i n i n m O CO c n O T 3 0 0 • 0 1 1 01 i0 *£+>!£ O e n i — i ^ r O i û i n c o c n o o ^ i n c o c n . — l o r o o o ^ i n © - — * i D i - i o ^ ' O c o c M i n c o c M O C M i n i o c r i ' - i o f n i n c o c o i n o f •» en 10 o eo ^ - f-l *? o co ^ • c n i D O C O c o c o m o o o r O f O i n O O C M C O i n C O ^ H O c M C O l D l D ' - i O C M r o C M l D C O O ' - « i n - - i i n i - i o c o ^ - ^ - r o i n o i n c o o c n c n o m « - ^ - i n o o c o • — i r - . i n o O ' - t i o i D C n c M O ' - ' i D c o o O r O i O C O C M C M © - - l ro ci en T-1 o m en ID 10 p-t m i n o co 10 * O co c o c o - — t o o c o o m i n i — i o c M c o c o m o o c o c M c o r « . o o c M - ^ ^ t ' o O C O o e n i O ' — ( • — i c n c o c o c o i o c n ' O i ü en 1—1 —1 i e OD H « ID o o CM r-* co o co ID o en co o 10 en co o in o c n i n c o c o u s e n c n c n C O c n i D ' - ^ r o c n c o i D c n ^ - c n m c o m «: ro CM r> co 10 r - . * - * m m i n i o o " i c o m c o i o C M c n ' o o * f m c o r - « C M C o,w i n T 3 » - < C M f o ^ i n co ^ - m "O CM co ^- i n TD e ^ « 1 > S: 1 1 a i • - • 0 ^>» o c o o o c o l n c o c o C M C M c n ^ O l n r ^ . ^ • ^ • i D C O f * p « » > - t C M i o c n c o ^i> - < c n c M i n « - i o o c M C O o m o c o ^ c o f M ^ p ^ r o ^ i n ^ c n c o c o o m c n i n ^ -r - » -r M i n ^ o C M O c o i D C M C O C M -r * . i n o o O c o -r * . o O O - H C 0 C M C 0 O i o c 0 C 0 * r c 0 c \ J O C 0 O C 0 i - « O r - . * O C ) i - » i - « ^ C O r ^ c o < — i c n * - t r - v i - n O O C M i n r ^ . r ^ ^ t m i - i ^ ' C O » - < ' - i m i n o » - i i - ( C M P O r o o c o c n i n c O e n c o ^ H O O f - • c o ^ - O ' - t r o c o c M o ^ ^ o c o L O i D m C 0 r ^ . C 0 ^ - ^ ^ ^ C 0 l n c 0 l 0 ^ • C 0 ^ D C 0 c 0 O O ^ - < l 0 e T l ^, r o r ^ . r ^ e n c M C M C O c o i D c o c M c n i o i D ^ ' O o c M c n c n ^ ' C M c n o i r ) o r * * i D i o o o m ' - » c o i n o o c M O c o o c M ' - t i o c n o o c M i n - H O O ' - H r o ' a - o o o ' — < o ^-< C M CM CM N n V TJ rt N C) 'S o "O .-H CM CO •-I CM CO < •

(30)

de grond. Voor de aanslag na het uitplanten is het gunstig dat er een bepaalde hoeveelheid grond aan de wortels blijft hangen, waardoor deze minder uitdrogen. Grotere planten hebben vaak een groter wortelstelsel, maar bij optimale omstandigheden in de grond, en/of suboptimale

omstan-digheden boven de grond, verschuift de spruit-wortelverhouding: er zijn dan relatief weinig wortels aanwezig.

Uit bijlage VI blijkt dat, evenals bij de stand (dat is vooral de bovengrondse massa van het gewas) van alle aangelegde proeffactoren vooral de toegediende hoeveelheid tuinturf en de zuurgraad van de grond invloed hebben op de verkregen massa aan wortelkluit.

Voor de proef van 1977 is al vastgesteld dat de aard van de invloed van pH-KCl-trap en tuinturfgift op de massa aan wortelkluit ongeveer gelijk is aan die op de stand van het gewas aan het eind van het groei-seizoen (Niers, 1979). Ook in de proeven van 1978 tot en met 1980 is de

massa aan wortelkluit groter naarmate de tuinturfgift groter is, en veel-al ook naarmate de zuurgraad dichter bij de optimveel-ale waarde ligt (bij-lage VII en VIII). Verder is de reactie bij 'Carmen' in 1981 afwijkend ten opzichte van de meeste andere jaren, met bij toenemende hoeveelheid tuinturf eerst een daling, en daarna weer een stijging van de massa, maar bij 'Con Underwood' komt het beeld overeen met dat in de andere

jaren.

3.3. Grondonderzoek

Voor het grondonderzoek is, omdat er hoge kosten aan zijn verbonden, bemonsterd over de herhalingen heen. Voor het vaststellen van de invloed van de verschillende proeffactoren op de chemische eigenschappen van de grond, zijn meestal de gemiddelden bij de verschillende niveaus van de desbetreffende factor, zonder een statistische toetsing, met elkaar ver-geleken. De invloed van de hoeveelheid tuinturf, en de wijze van

(31)

3.3.1. Tuinturf

a) ehemische eigenschappen

Omdat verwacht mag worden dat de snelheid waarmee tuinturf wordt afge-broken afhankelijk is van de zuurgraad van de grond, is voor de verschil-lende pH-KCl-trappen afzonderlijk, het organische-stofgehalte van de grond in de herfst (0-20 cm) uitgezet tegen de toegediende hoeveelheid tuinturf (figuur 7 ) . Bij de proeven waarin Mg als proeffactor is opgenomen,

organische stof (gew. % ) 5 y = 0.399£x-0.0199 r = 0.9U3

n = 1U

1

-A O fmcB to

iL t

5.4 t A

6 8

tuinturf (m3/are)

Figuur 7. Het verband tussen het organische-stofgehalte van de grond(in de laag van 0 tot 20 cm) en de tuinturfgift.

Figure 7. Relation between organic-matter content of the 0-20 cm soil

layer and the amount of frozen black peat added.

(32)

is eerst gemiddeld over al dan niet Mg, en de resultaten van de

ver-schillende proeven zijn onder één noemer gebracht door de analysecijfers te verminderen met het gemiddelde gehalte bij de behandelingen zonder tuinturfgift. Als wordt afgezien van andere behandelingsinvloeden, kan globaal worden gesteld dat het toedienen van 1 m tumturf per are tot gevolg heeft dat aan het eind van de teelt het organische-stofgehaltc met 0,40% (abs.) is verhoogd. Het betreft hier tuinturf die zo goed mogeliik is ingewerkt in de laag 0-20 cm, of als laag is aangebracht. Er is bemonsterd tot 20 cm diepte in grond of in de laag tuinturf plus grond. Door de af-voer van tuinturf met de wortelkluit van de planten zal de stijging na het oprooien van de planten echter (aanzienlijk) lager zijn. Uit figuur 7 wordt de indruk verkregen dat de bereikte stijging van het

organische-stofgehalte bij de laagste pH-trappen groter is dan bij de andere trappen. De invloed van het inwerken van de tuinturf en van het beregenen op het organische-stofgehalte lijkt, gezien deze figuur, gering te zijn.

Volgens een globale berekening zou het toedienen van 1 m3 tuinturf

hebben moeten leiden tot een verhoging van het organische-stofgehalte met 0,47% (ahs,) (hijl. IX). Als het grote aantal factoren dat tot een verschil met de gemeten waarde kan leiden in acht wordt genomen - zo zijn bij de

berekening een aantal waarden ingeschat op basis van een beperkt aantal gegevens, na toediening zal tuinturf langzaam worden afgebroken en kan een deel van het materiaal zijn weggewaaid - dan is er een redelijke mate van overeenstemming tussen berekende en gemeten waarde.

Tuinturf heeft een pH-KCl die gewoonlijk varieert tussen 2 en 3

(Van der Boon et al., 1965), een waarde veel lager dan de D H - K C 1 van de mees-te cultuurgronden. Als het mamees-teriaal niet wordt opgekalkt, mag dan ook worden verwacht dat door het toedienen ervan de pH van de grond zal dalen. Omdat ook verwacht mag worden dat deze pH-daling, bij een zelfde tuin-turfgift, afhankelijk is van de uitgangs-pH van de grond, omdat de snel-heid van de microbiële afbraak daar ook van afhankelijk is (Van der Boon

et al. y 1965), is in eerste instantie voor elk der pH-KCl-trappen de pH-KCl-waarde aan het eind van het groeiseizoen uitgezet tegen de

tuin-turf gift. De verkregen grafieken, die hier niet worden getoond, wekken wel de indruk dat de pH-daling door een bepaalde hoeveelheid tuinturf niet bij elke pH-trap even groot is, maar de resultaten van de

(33)

kunnen worden aangewezen waarbij op afwijkende pH-dalingen ten gevolge van het toedienen van tuinturf moet worden gerekend. Daarom zijn per proef alle gegevens, na het middelen over de beide Mg-trappen, en het verminderen van elke uitkomst met het gemiddelde niveau van de

behande-lingen waarbij geen tuinturf is toegediend, bij elkaar genomen voor het berekenen, in een rechtlijnige regressie, van het effect van tuinturf op de pH-KCl aan het eind van het groeiseizoen (tabel 9 en de figuur in bijlage X ) .

TABEL 9. Het effect van tuinturf op pH-KCl aan het eind van het groei-seizoen.

TABLE 9. Effect of frozen black peat on pH-KCl at the end of the growing

season.

IB no. Jaar Lineaire regressie ' r n p Verandering pH-KCl

(year) (linear regression)

door 4 m

3

tuinturf/are

2337 2353 2444 2482 2527 2481 2526 2610 1976 1977 1978 1979 1980 1979 1980 1981 y y y y y y y y = = = = = = = = -0,02x -0,09x -0,1Ox -0,03x -0,01x -0,03x -0,02x + 0,03 - 0,01 - 0,03 + 0,02 - 0,09 - 0,01 0,18 0,53 0,78 0,56 0,56 0,84 0,02 0,62 24 24 24 12 12 16 16 16 > < < > > < >> l<p< 5 1 1 5 5 1 5 5 -0,07 -0,39 -0,42 -0,13 -0,05 -0,09 -0,09 -0,10

*) y staat voor pH-KCl, x voor de toegediende hoeveelheid tuinturf in

m

3

/are

(y is pH-KCl, x is frozen black peat, m?/100 m

2

).

In de eerste drie proeven is de tuinturf niet opgekalkt. In de twee laatste hiervan, met een breder traject van tuinturfgiften dan in de eerste proef, blijkt pH-KCl aan het eind van het groeiseizoen significant lager naarmate meer tuinturf is toegediend. Als een gemiddelde over deze twee proeven blijkt de pH-KCl-daling 0,1 eenheid te zijn voor elke m3

tuinturf die per are is toegediend. Voor een gift van 4 m3 per are moet

dus op een pH-KCl-daling van 0,4 eenheden worden gerekend. Hoewel de tuinturf in de naderhand uitgevoerde proeven is opgekalkt, wordt voor

(34)

twee ervan toch berekend dat de pH-KCl iets lager is naarmate meer tuin-turf is toegediend. Zowel voor een proef in 1979 als een in 1981 blijkt een gift van 4 m3/are aan tuinturf tot gevolg te hebben dat pH-KCl

statis-tisch betrouwbaar met ongeveer 0,1 eenheid daalt. Gemiddeld over alle proeven met opgekalkte tuinturf heeft de regressiecoëfficiënt dezelfde waarde.

Van de daling met 0,1 pH-eenheid per m3 tuinturf, die door bekalking

moet worden opgevangen, wordt dus slechts driekwart met de gebruikte kalkgift tegengegaan. Bij de gebruikte wijze van vaststellen van wat onder

1 liter tuinturf moet worden verstaan, had dus in plaats van 140 mg, 187 mg CaCO per liter moeten worden gegeven, om er voor te zorgen dat tengevolge van de tuinturfgift geen pH-veranderingen optreden.

In de meeste proeven heeft het toedienen van tuinturf tot gevolg dat Pw stijgt (tabel 10 en bijlage XI). Van de totale hoeveelheid fosfaat

TABEL 10. Het effect van tuinturf op het Pw-getal aan het eind van het groeiseizoen.

TABLE 10. Effect of frozen black peat on Pu) at the end of the growing

season.

IB no. 2337 2353 2444 2482 2527 2481 2526 2610 Jaar

(year)

1976 1977 1978 1979 1980 1979 1980 1981 Lineaire regressie1)

(linear regression)

y y y y y y y y = = = = = = = = 4,95x + 3,16x + 2,24x + l,06x + 0,75x + l,96x + 1,1 lx + 2,10x + 57,17 45,77 20,13 8,17 11,17 17,25 17,10 73,60 r 0,28 0,24 0,53 0,77 0,77 0,90 0,79 0,69 n 48 48 48 12 12 16 16 16 P > > 5 5 Stijging Pw-getal door 4 m3 tt/are 20 13 9 4 3 8 4 8 1)

y staat voor Pw (mg ?£>^ per liter grond), x voor de toegediende hoe-veelheid tuinturf in m3/are, (y is Pu), x is frozen black peat in

(35)

aanwezig in de grond is dus een groter deel in een vorm die gemakkelijk beschikbaar is voor de plant. De resultaten in de tabel lijken er op te wijzen dat na een gift van niet opgekalkte tuinturf meer P in een gemak-kelijk voor de plant beschikbare vorm aanwezig is, dan wanneer

opgekalk-te tuinturf wordt toegediend. Bij vergelijking van tabel 10 met tabel 3 komt een tendens naar voren dat de verhoging van Pw groter is naarmate de oorspronkelijke P-toestand van de grond hoger is.

Uit tabel 11 blijkt dat met het hoger worden van de tuinturfgift, het MgO-NaCl-cijfer van de grond hoger wordt. Het K-gehalte van de grond wordt niet beïnvloed.

TABEL 11. Het effect van tuinturf op K-HC1 en MgO-NaCl aan het eind van het groeiseizoen (geen Mg-gift).

TABLE 11. Effect of frozen black peat on K-HCl and MgO-NaCl at the end

of the growing season (no Mg added).

IB no. Tuinturfgift* 2387(1976) Tuinturfgift 2353(1977) Tuinturfgift 2444(1978) K-0 8 0 6 0 8 •HCl(mg K20 0,5 7 0,75 6 1,5 9 per 100 g 1 8 1,; 6 3 9 grond) 2 8 » 3 6 6 7 MgO-0 24 0 16 0 42 -NaCl (mg MgO 0,5 28 0,75 19 1,5 49 per kg grond) 1 2 33 39 1,5 3 20 36 3 6 59 68 * in m3/are

b) fysische eigenschappen

In figuur 8 staan pF-curven voor de proefjaren waarin beregeningsproeven zijn uitgevoerd, voor respectievelijk de aanwezige zandgrond, de toege-diende tuinturf, en voor het mengsel van zand en veen in het geval dat

er 8 m3 tuinturf per are is doorgewerkt in de laag 0 tot 20 cm. Genoemde

figuur toont wat onregelmatigheden. Voor 1979 wordt in het traject tussen pF 2 en pF 3 een verloop van de lijnen gevonden dat afwijkt van het

(36)

10 20 30 iO 50 60 70 80 90 100 vol.% water 39 1980 • zand A zand + tuinturf

• tuinturf (frozen black peat) (zie tekst) 80 90 100 vol.%water 1981 Figuur 8. pF-curves.

Figure 8. pF-eurves.

80 90 100 vol%water

(37)

verloop in de jaren 1980 en 1981, en dat als een artefact wordt beschouwd. Voor het jaar 1980 worden voor het mengsel van zand en veen bij hoge

pF-waarden vochtgehalten gevonden die niet passen in het gehele beeld, en in dit deel van de figuur is dan ook geen lijn getrokken voor dit mengsel.

Als we er even van uit gaan dat voor een teelt in de vollegrond, met de grondwaterstand op ongeveer een meter, het meest interessante deel van de pF-curve zich zal bevinden tussen pF 1 en pF 3, dan laat figuur 8 zien

dat tuinturf en het mengsel van tuinturf met zand, in dit traject veel meer vocht kunnen bevatten dan de zandgrond. Het toedienen van tuinturf aan de grond heeft tot gevolg dat de buffercapaciteit voor water groter wordt. Verwacht mag worden dat na een zware regenbui, het enige tijd duurt voordat het vochtgehalte in de bouwvoor weer gelijk is aan het evenwichtsgehalte, dat wil zeggen geldend voor ongeveer pF 2. Tijdens deze periode heeft een gewas dat op een zandgrond waaraan tuinturf is

toegediend groeit, veelal een grotere hoeveelheid water ter beschikking dan een gewas dat op zandgrond groeit. Maar ook na het bereiken van de

evenwichtswaarde, gaande van pF 2 naar pF 3, levert een zandgrond waaraan tuinturf is toegediend meer vocht dan dezelfde zandgrond zonder toediening van dit materiaal.

3.3.2. Methode toediening tuinturf

Uitgaande van boormonsters tot 20 cm diep, wordt zowel in 1980 als in 1981 bij de veldjes waar het materiaal is ingewerkt een iets hoger organische-stofgehalte vastgesteld dan bij de veldjes waarbij het materiaal als laag is aangebracht. De gemiddelden, over 0, 2, 4, 8 m3 tuinturf/are en

al dan niet beregenen,zijn voor 1980 6,3 en 6,0 en voor 1981 4,7 en 4,5. Op andere in het onderzoek betrokken chemische eigenschappen van de grond heeft de methode van toedienen geen effect, als alle beschikbare gegevens bij elkaar worden genomen. Wel werd in 1981 in het onderdeel "niet bere-genen" gevonden dat het Pw-getal door het inwerken van de tuinturf werd verhoogd van 74 naar 87. In alle gevallen is er getoetst met een t-toets,

(38)

S. 3.3. pH

Uit de figuren 1 tot en met 4 en tabel 12 blijkt dat het gelukt is in de

desbetreffende proeven, door het toedienen van kalk of zwavel, een breed traject van pH-KCl-waarden in te stellen. Hier wordt niet ingegaan op mogelijke oorzaken voor verschillen tussen de bereikte waarde en de

waar-de waarnaar is opgekalkt.

Omdat voor de gegevens van tabel 12 is gemiddeld over alle andere in de proef aanwezige factoren, komt de in 3.3.1. gesignaleerde lagere af-braaksnelheid van de organische stof bij de laagste pH-trappen, hier nog minder duidelijk naar voren. Volgens genoemde tabel is het Pw-getal dui-delijk lager als de hoeveelheid kalk die gegeven is stijgt, behalve als voor de laagste pH-trappen reeds lage Pw-waarden aanwezig zijn. Het MgO-NaCl-cijfer van de grond wordt hoger naarmate meer kalk is gegeven. Dit

zou al verklaard kunnen worden uit het feit dat de gegeven kalk een klein percentage Mg bevat. In alle proeven is het K-gehalte bij de laagste pH-trap lager dan bij de hogere trappen, maar slechts in een van de drie

proeven waarvoor gegevens beschikbaar zijn, loopt het K-gehalte duidelijk op met het stijgen van de kalkgift.

Voor het karakteriseren van de aanwezige zuurgraad zijn pH-H20- en

pH-KCl-bepalingen uitgevoerd. In figuur 9 is, voor de verschillende proe-ven en vanaf 1978 afzonderlijk voor de behandeling zonder en die met de

hoogste tuinturfgift, de gemeten pH-H20 uitgezet tegen de gemeten pH-KCl.

Opvallend is de sterke overeenkomst tussen de voor de verschillende jaren verkregen lijnen. Globaal kan worden gesteld dat er bij een pH-KCl van 3,5 en 6,5 weinig verschil is tussen pH-KCl en pH-H 0. Gaande van lage

2

pH-KCl naar hoge pH-KCl wordt het verschil met pH-H„0 eerst groter en daarna weer kleiner. De pH-KCl waarbij het grootste verschil tussen pH-KCl en pH-H 0 wordt waargenomen, varieert voor de proeven zonder of met weinig tuinturf tussen 4,3 en 4,8, met de mediaan bij 4,6, en voor de proeven met een grote tuinturfgift tussen 4,0 en 4,6, met de mediaan bij 4,4. De figuur laat zien dat het grootste verschil tussen pH-KCl en

pH-H 0 voor de weergegeven situaties varieert tussen 0,7 en 1,1 eenheden, waarbij pH-H 0 zoals mag worden verwacht de hoogste waarde heeft. De mediaan ligt bij 0,8. Opvallend is dat door het toedienen van een grote

tuinturfgift, de kromme die het verband tussen pH-H„0 en pH-KCl weergeeft, naar links verschuift. Dat wil zeggen dat bij hoge pH-KCl-waarden iets

(39)

TABEL 12. Enkele chemische eigenschappen van de grond1) aan het eind van het groeiseizoen,

bij de verschillende pH-KCl-trappen.

TABLE 12. Some chemical properties of the soil1) at the end of the growing season,

for the different pH-KCl values.

pH-KCl-trap IB 2337(1976) 3,00 3,75 4,50 5,25 6,00 6,75 IB 2263(1977) 3,00 3,75 4,50 5,25 6,00 6,75 IB 2444(1978) 3,00 3,75 4,50 5,25 6,00 6,75 IB 2482(1979) 3,00 3,75 4,50 5,25 6,00 6,75 IB 2527(1980) 3,00 3,75 4,50 5,25 6,00 6,75 pH-KCl 3,4 3,7 4,3 4,9 5,4 6,0 3,4 3,6 4,1 4,5 5,0 5,7 3,3 3,6 4,2 4,9 5,8 6,2 3,5 3,8 4,4 5,1 5,8 6,2 3,4 3,8 4,3 5,5 5,8 6,2 pH-H20 3,6 4,3 5,2 5,8 6,2 6,4 3,8 4,2 4,9 5,2 5,6 5,9 3,7 4,2 5,2 4,6 6,2 6,3 3,5 4,1 5,2 5,9 6,2 6,6 3,4 4,3 5,2 6,0 6,3 6,5 Org.stof 4,1 4,0 4,1 4,0 4,0 4,0 4,2 4,1 3,4 3,3 3,4 3,4 6,7 6,5 6,1 6,1 6,3 6,6 7,4 7,4 7,3 7,4 7,2 7,2 6,8 6,7 6,4 7,0 6,4 6,9 K-HC1 5,3 6,8 8,3 7,9 8,0 /,8 5,1 5,9 5,8 6,0 5,8 6,3 5,5 7,9 8,9 8,6 9,0 10,1 8 12 18 15 12 11 Pw 78 70 64 57 53 48 72 60 50 43 39 35 34 33 30 23 19 17 MgO-NaCl 16 32 47 47 50 48 22 32 39 44 47 48 29 41 76 82 92 92

(40)

p H . H20 7

7pH-KCI

Legenda:

'76 +'79 : gem. over tuinturf trappen '78 -'80 :geen tuinturf

hoogste tuinturf trap (m3/are) I igging van de assen: gestippeld deel

weergegeven.

Figuur 9. Het verband t u s s e n pH-H?0 en pH-KCl. Figure 9. Relation between

(41)

lagere, maar bij lage pH-KCl-waarden juist hogere pH-H O-waarden worden gemeten na het toedienen van een grote tuinturfgift.

3.3.4. Mg

Tabel 13 laat zien dat door de Mg-bemesting, die in drie proeven als proeffactor aanwezig is, het MgO-NaCl-cijfer van de grond ook aan het eind van de teelt nog duidelijk is verhoogd. Op de andere chemische eigenschappen waarop de grond is geanalyseerd heeft het toedienen van

150 tot 200 kg MgO per ha nauwelijks of geen invloed.

TABEL 13. Enkele chemische eigenschappen van de grond1 aan het eind van

het groeiseizoen, na al dan niet een Mg-bemesting in het

voorjaar. .

TABLE 13. Some chemical properties of the soil1 at the end of the

growing season, with and without Mg-dressing in the spring.

MgO (kg/ha) pH-KCl pH-H 0 Org.stof K-HC1 Pw MgO-NaCl IB 2337(1976) 0 4,6 150 4,6 5,3 5,2 4,1 4,0 7,5 7,1 61 62 31 49 IB 2353(1977) 0 4,4 200 4,4 IB 2444(1978) 0 4,7 200 4,7 4,9 4,9 5,2 5,3 3,7 3,5 6,4 6,4 5,8 5,8 8,4 8,3 50 50 27 25 21 56 55 83

) eenheden: zie tabel 3 (units: see table 3)

3.3.5. Beregenen

In de beregeningsproeven is de grond tegen het eind van de teelt slechts op enkele chemische eigenschappen geanalyseerd. Deze zijn niet of maar weinig beïnvloed door de hoeveelheid water die met de kunstmatige bere-gening is toegediend.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op gewestelijk vlak neemt men in het Waals gewest de hoogste werkloosheidsgraad waar onder de niet-Europese buitenlanders (40,8%, zie tabel 19) en nog in het Waals gewest is de

Een kleine groep patiënten komt in aanmerking voor een chirurgische behandeling (je arts bespreekt dit met jou op de raadpleging).. Dit is aanvullend op de conservatieve

Om een indruk te ge- ven bij welke prijsverschillen tussen niet-bewaard- en bewaard fruit de kosten van bewaring (en bewaarverliezen) worden goedgemaakt, zijn hier- voor in

Giften van rundveedrijfmest en kunstmest en daaruit resulterende N- en P-afvoer, gemiddeld op bedrijfsniveau bij een gewasaandeel van 80% GRAS en 20% SNIJMAÏS, N- en

As in the case of air-free disc atomization it was found that air-free pressure atomization renders the vacuole volume of the powder almost independent of the drying air

Nerine bowdeni ‘Favourite’ en ‘Van Roon’ bleken in dit onderzoek niet vatbaar te zijn voor PlAMV (Plantago Asiatica Mozaïek Virus). In hetzelfde onderzoek werden

De bedrijven in deze grootteklasse hebben ook het grootste aandeel in de oppervlakte cultuurgrond en in de oppervlakte vruchtwisselingsgewassen.. Hoewel het aantal bedrijven

verhouding sterker toe dan op die van 50 jaar en ouder zonder op- volger. In het aandeel van de onderscheiden categorieën bedrij fs- hoofden in de totale produktieomvang kwam