• No results found

Wat is de prevalentie van sarcopenie, onder de cliënten van 65 jaar en ouder, binnen de netwerkorganisatie SilverRade?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is de prevalentie van sarcopenie, onder de cliënten van 65 jaar en ouder, binnen de netwerkorganisatie SilverRade?"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FsF

Wat is de prevalentie van sarcopenie,

onder de cliënten van 65 jaar en ouder,

binnen de netwerkorganisatie

SilverRade?

Afstudeerproject

(2)

WAT IS DE PREVALENTIE VAN SARCOPENIE,

ONDER DE CLIËNTEN VAN 65 JAAR EN OUDER,

BINNEN DE NETWERKORGANISATIE SILVERRADE?

Auteurs:

Leanne Rozemeijer Juliëtte Beentjes

Studentnummer:

500680652 500668627

Afstudeerproject:

2017140

Opleiding:

Voeding en Diëtetiek Nutrition and Diëtetics

Hogeschool van Amsterdam

Opdrachtgever:

Netwerkorganisatie SilverRade

Afdeling Diëtetiek

Praktijkbegeleider:

Mevr. C. van der Leest

Diëtist bij netwerkorganisatie SilverRade

Docentbegeleider:

Dr. Ir. M. Engberink

Docent Hogeschool van Amsterdam

(3)

V

OORWOORD

Deze afstudeeropdracht is geschreven in de periode van september 2016 tot en met januari 2017, voor het afronden van de opleiding Voeding en Diëtetiek aan de Hogeschool van Amsterdam. De scriptie is geschreven in opdracht van mevrouw C. van der Leest, diëtist bij geriatrische netwerkorganisatie SilverRade. Vanuit de geriatrische netwerkorganisatie SilverRade, kwam de vraag naar de prevalentie van sarcopenie binnen deze organisatie. Een subdoel van deze opdracht was het zorgen voor meer bekendheid en aandacht voor sarcopenie binnen de organisatie.

Wij willen onze praktijkbegeleider, mevrouw C. van der Leest, bedanken voor alle hulp en toewijding tijdens het proces. Ook willen wij mevrouw M. Engberink, onze docentbegeleider, bedanken voor alle hulp, het begrip en de kritische feedback die gezorgd heeft voor een mooi eindresultaat. Ook onze examinator, de heer M. Tieland, willen wij bedanken voor zijn expertise, tips en fijne feedback. Niet te vergeten willen wij alle mensen die ervoor gezorgd hebben dat wij ons onderzoek konden uitvoeren bedanken. Wij willen jullie bedanken voor de fijne samenwerking en het meedenken. Als laatste willen wij natuurlijk ook alle deelnemers die deel wilden nemen aan ons onderzoek bedanken. Bedankt voor jullie tijd, geduld en eerlijkheid!

Wij hebben veel van dit onderzoek geleerd en hebben er met veel plezier aan gewerkt! Juliëtte Beentjes en Leanne Rozemeijer

(4)

A

BSTRACT

Background information:On January 1st, 2016 the Netherlands counted 2.980.00 citizens between the ages of 65 through 99 years old. As people age they are expected to suffer from more physical drawbacks. One of the many complications old people are likely to suffer from is called sarcopenia. Sarcopenia is an age-related process in which a gradual loss of muscle mass begins and can continue steadily downhill. As the muscle mass quality and strength decreases, it makes it more difficult to perform the daily tasks of living, and thus results in a lowered quality of life. Currently little is known about sarcopenia within the geriatric network organization SilverRade. In order to change this there will be a research completed that determines what the prevalence is of sarcopenia within the organization.

Goal: The main objective during this research process is to get better insight on the

prevalence of sarcopenia within the geriatric network organization SilverRade. The sub goal of the research is to make sure there will be more information provided regarding sarcopenia within the different disciplines of SilverRade.

Methods: During this research process every participant tests for fifteen± minutes in order to

get a valuable insight on how to prevent sarcopenia at an earlier stage of life. The test consists out of the measurement of the walking speed (meters per second), handgrip strength (in kilograms), and the body composition (kg/m²). The test is completed in the somatic department amongst patients who live in assisted living homes, patients whom live in a monastery, and finally patients who live at home. With the help of a composed flowchart, based on the one by professor Alfonso J. Cruz-Jentoft, participants based on their physical performance, muscle strength, and muscle mass results are divided into four groups; sarcopenia positive, at (high) risk, no sarcopenia, and at unknown risk. The participants diagnosed with sarcopenia are eventually divided into three more groups; pre-sarcopenia, sarcopenia, and severe sarcopenia. This goes back to the main objective when comparing the three different groups as well as to see if there is a different in prevalence between them.

Results: The research shows that three participants (7.3%) tested positive to sarcopenia.

One lives in an assisted living home and the other two live in a monastery. Twenty

participants (48.8%) are at (high) risk. About 30.0% living in assisted homes and 35.0% in monasteries. Sixteen participants (39.0%) show no signs of sarcopenia. Approximately 18.8% arrives from the somatic department, 6.3% from assisted living homes, 25% from monasteries, and 50% lives at home. Only two participants’ results were unknown, one of them lives in an assisted living home and one lives at home.

Conclusion: This research has shown that 7.3% of the tests’ participants suffer from

sarcopenia. About 48.8% of this group is at (high) risk to get sarcopenia, 39.0% does not have sarcopenia, and approximately 4.9% of participants are categorized as uncertain. There is also a visible difference in prevalence between the different departments. It can be

concluded that the group of clients with a (high) risk on sarcopenia is the largest group. It is important to further investigate this group and, to treat them as well as the group of clients with sarcopenia, to prevent any further deterioration.

(5)

S

AMENVATTING

Achtergrond: Op 1 januari 2016 telde Nederland 2.989.00 inwoners tussen de 65 en 99 jaar

oud. Ouder worden gaat veelal gepaard met gezondheidsproblemen waaronder ook

sarcopenie. Sarcopenie is een leeftijd gerelateerd proces van de afname van de spierkracht en -massa. Een verlaging van de spiermassa zorgt voor een verminderde kwaliteit van leven. Er is nog weinig bekend over sarcopenie binnen geriatrische netwerkorganisatie SilverRade. Om dit te veranderen zal er onderzoek worden gedaan naar de prevalentie van sarcopenie binnen de organisatie.

Doel: Het hoofddoel van dit onderzoek is het krijgen van inzicht in de prevalentie van

sarcopenie, binnen geriatrische netwerkorganisatie SilverRade. Het subdoel van dit onderzoek is het zorgen voor meer bekendheid over sarcopenie binnen de verschillende disciplines van SilverRade.

Methoden: Tijdens dit onderzoek is er per deelnemer een test van ± 15 minuten uitgevoerd

om inzicht te krijgen in de prevalentie van sarcopenie. Deze test bestond uit het meten van de loopsnelheid (m/s), de handknijpkracht (kg) en de lichaamssamenstelling (kg/m²). Deze test is uitgevoerd bij cliënten van de afdeling somatiek, cliënten uit de aanleunwoningen, cliënten uit het klooster en thuiswonende cliënten. Met behulp van een opgesteld

stroomschema dat gebaseerd is op het stroomschema van Prof. Alfonso J. Cruz-Jentoft, zijn de deelnemers aan de hand van fysieke prestatie, spierkracht en spiermassa ingedeeld in vier groepen; wel sarcopenie, (hoog) risico, geen sarcopenie en een onbekend risico. De deelnemers met de diagnose sarcopenie zijn vervolgens verder onderverdeeld binnen de drie fases van sarcopenie; pre-sarcopenie, sarcopenie en ernstige sarcopenie. Aanvullend aan de hoofdvraag zijn de verschillende afdelingen met elkaar vergeleken om te zien of er een verschil bestaat in de prevalentie van sarcopenie binnen deze afdelingen.

Resultaten: Uit dit onderzoek komt naar voren dat bij 3 deelnemers (7,3%) de aanwezigheid

van sarcopenie is aangetoond. Hiervan is 33,3% afkomstig uit de aanleunwoningen en 66,6% is afkomstig uit het klooster. 20 deelnemers (48.8%) hebben een (hoog) risico op sarcopenie. Hiervan is 35,0% afkomstig van de afdeling somatiek, 30,0% is afkomstig uit de aanleunwoningen en 35,0% is afkomstig uit het klooster. 16 deelnemers (39.0%) bleken geen sarcopenie te hebben. Hiervan is 18,8% afkomstig van de afdeling somatiek, 6,3% afkomstig uit de aanleunwoningen, 25,0% afkomstig uit het klooster en 50,0% is

thuiswonend. Van 2 deelnemers is het risico op sarcopenie onbekend, hiervan is 50,0% afkomstig uit de aanleunwoningen en 50,0% is thuiswonend.

Conclusie: Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat bij 7,3% van de deelnemers de

aanwezigheid van sarcopenie aangetoond is, 48.8% van de deelnemers heeft een (hoog) risico op sarcopenie, 39.0% van de deelnemers heeft geen sarcopenie en 4,9% van de deelnemers is ingedeeld in de categorie onbekend risico. Tevens is er een verschil in prevalentie zichtbaar tussen de verschillende afdelingen. Hieruit valt te concluderen dat de groep cliënten met een (hoog)risico op sarcopenie het grootst is. Het is van belang om deze groep nader te onderzoeken en samen met de groep cliënten waarbij sarcopenie is

aangetoond te behandelen, om eventuele verdere achteruitgang te voorkomen.

(6)

I

NHOUDSOPGAVE

AFKORTINGENLIJST ... 7 1. INLEIDING ... 8 2. METHODE ... 10 2.1ONDERZOEKSOPZET EN -POPULATIE ... 10 2.2ONDERZOEKSMETHODE ... 10 2.2.1 Algemene gegevens ... 10 2.2.2 fysieke prestatie ... 11 2.2.3 Spierkracht ... 11 2.2.4 Spiermassa ... 12 2.2.5 Diagnostisering sarcopenie ... 14 2.3ANALYSE ... 16 3. RESULTATEN ... 17 3.1KARAKTERISTIEKEN ONDERZOEKSPOPULATIE ... 17

3.2INDELING AAN DE HAND VAN HET STROOMSCHEMA ... 18

3.4INDELING FASES VAN SARCOPENIE ... 22

4. DISCUSSIE ... 23

5. CONCLUSIE & AANBEVELINGEN ... 26

5.1CONCLUSIE ... 26

5.2AANBEVELINGEN ... 26

5.2.1 Algemene aanbeveling ... 26

5.2.2 Aanbeveling fragiliteit ... 27

5.2.3 Aanbeveling fragiliteit SilverRade ... 30

5.2.4 Aanbeveling bekendheid en vervolgonderzoek ... 30

5.2.5 Aanbeveling vervolgonderzoek ... 30

6. REFERENTIELIJST ... 31

7. BIJLAGEN ... 33

BIJLAGE I.AFKORTINGENLIJST BIJ ONDERSTAANDE TABELLEN ... 33

BIJLAGE II.ORIGINELE TABEL AFDELING SOMATIEK ... 34

BIJLAGE III.ORIGINELE TABEL AANLEUNWONINGEN ... 34

BIJLAGE IV.ORIGINELE TABEL KLOOSTER ... 35

BIJLAGE V.ORIGINELE TABEL THUISWONENDE CLIËNTEN ... 36

(7)

A

FKORTINGENLIJST

BIA Bio elektrische impedantie analyse DEXA Dual Energy X-ray Absorptiometry

LS Loopsnelheid

SSM Skeletspiermassa

(8)

1.

I

NLEIDING

Op 1 januari 2016 telde Nederland 16.973.000 inwoners, waarvan 2.989.00 (17,6%) tussen de 65 en 99 jaar. Tussen 2013 en 2016 is het aantal inwoners met een leeftijd tussen de 80 en 99 jaar gestegen van ongeveer 16.000 (0,5%) inwoners, naar 47.000 (6,3%) inwoners. Verwacht wordt dat dit aantal zal stijgen naar 1.008.000 (34,2%) inwoners tussen de 80 en 99 jaar in 2026. (1) Kortom, Nederland vergrijst.

Ouder worden gaat veelal gepaard met gezondheidsproblemen, zoals: artrose, diabetes mellitus, coronaire hartziekten, gezichtsstoornissen, COPD, osteoporose,

hartritmestoornissen en hartfalen. (2) Een ander veel voorkomend probleem bij ouderen is sarcopenie. Sarcopenie is een leeftijdsgerelateerd proces, waarbij de spierkracht en de spiermassa afnemen. Als mensen de leeftijd van 50 jaar zijn gepasseerd, neemt de

spiermassa met ongeveer 1-2% per jaar af. Wanneer mensen ouder zijn dan 60 jaar, is deze afname gestegen tot 3% per jaar. (4) Deze vorm van sarcopenie wordt aangeduid met de naam primaire sarcopenie. Echter is het niet zo dat mensen onder de 50 jaar geen sarcopenie kunnen krijgen, er is namelijk een tweede vorm van sarcopenie, genaamd secundaire sarcopenie. Deze vorm van sarcopenie kan door verschillende factoren worden veroorzaakt. Deze factoren kunnen worden onderverdeelt in drie categorieën, namelijk: 1. Activiteit-gerelateerde sarcopenie, deze vorm kan onder andere voortkomen uit een zittende levensstijl of bedrust; 2. Ziekte-gerelateerde sarcopenie, deze vorm kan onder andere voortkomen uit inflammatoire ziekte of orgaanfalen; 3. Voedings-gerelateerde sarcopenie, deze vorm kan onder andere voortkomen uit een inadequate voedingsinname van energie en eiwitten of gastro-intestinale aandoeningen. Doordat sarcopenie geen eenduidige oorzaak kent, is het in veel gevallen niet mogelijk om iemand te diagnosticeren met enkel primaire of secundaire sarcopenie. Om deze reden wordt er vaak over sarcopenie in het algemeen gesproken en minder over enkel primaire- of secundaire sarcopenie. (3) Zo ook in dit onderzoek.

Op dit moment leidt 5-13% van de mensen tussen de 60 en de 70 jaar en 11-50% van de mensen van 80 jaar en ouder aan sarcopenie. (3) De verwachting is, dat met de toenemende vergrijzing in Nederland ook de prevalentie van sarcopenie zal blijven stijgen. Dit brengt ongewenste gevolgen met zich mee. (3) De spiermassa speelt een centrale rol bij de

mobiliteit van een persoon. Een verlaging van de spiermassa zorgt mede voor vermoeidheid en een verminderd evenwicht, wat het risico op vallen en daarbij het krijgen van fracturen verhoogd. (4) De spiermassa zorgt voor kracht en evenwicht, tevens is de spiermassa van belang bij de handhaving van het glucosemetabolisme. (5) Een verstoring van het

glucosemetabolisme kan zorgen voor een verminderde insulinegevoeligheid. Een verminderde insulinegevoeligheid kan leiden tot diabetes mellitus II. (6)

In Nederland wordt gestreefd naar vitaliteit en het langer zelfstandig wonen van ouderen. (7) Een vroege diagnostisering van sarcopenie kan hierbij helpen. Als sarcopenie vroegtijdig wordt ontdekt, kunnen mensen langer hun spiermassa en spierkracht behouden, (8) waardoor ze een betere kwaliteit van leven hebben en daardoor langer zelfstandig kunnen wonen. (9)

De diagnostisering van sarcopenie kan op verschillende manieren verlopen. Hierbij staan de spiermassa, de spierkracht en de fysieke prestaties centraal. Er zijn verschillende manieren

(9)

om deze drie componenten te meten. Prof. Alfonso J. Cruz-Jentoft, specialist op het gebied van sarcopenie, heeft onderzoek gedaan naar de verschillende manieren van

diagnosticeren. In zijn onderzoek naar de beste screeningsmethoden voor de diagnostisering van sarcopenie, komt naar voren dat de spiermassa het best te meten is met behulp van een bio elektrische impedantie analyse (BIA), DEXA-scan of een antropometrie meting. De spierkracht is het best te meten met behulp van een handknijpkrachtmeting en de fysieke prestatie is het best te meten met behulp van een Short Physical Performance Battery (SPPB), een loopsnelheidstest of een get-up-and-go test. (3)

Doordat sarcopenie mede leeftijdsgebonden is, komt het vaak voor binnen verzorgings- en verpleegtehuizen zoals bijvoorbeeld SilverRade. SilverRade is een geriatrische

netwerkorganisatie die verschillende soorten zorg biedt zoals; verpleeghuiszorg, thuiszorg, huishoudelijke hulp, reactivering en een zorghotel. Ondanks dat sarcopenie veelal voorkomt binnen hun doelgroep is er nog weinig bekendheid binnen SilverRade over sarcopenie. Dit willen zij veranderen door allereerst inzicht te krijgen in de prevalentie van sarcopenie bij hun cliënten. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt dan ook als volgt: ‘Wat is de prevalentie van sarcopenie onder de cliënten van 65 jaar en ouder, binnen de netwerkorganisatie

SilverRade?’ Aanvullend op de hoofdvraag wordt er gekeken naar het verschil in prevalentie binnen de verschillende afdelingen van SilverRade. Daarnaast wordt er een screeningstool ontwikkeld die makkelijk in gebruik is en wordt er naar een manier gezocht om de

(10)

2.

M

ETHODE

2.1

O

NDERZOEKSOPZET EN

-

POPULATIE

Dit onderzoek is een beschrijvend en exploratief onderzoek om de prevalentie van

sarcopenie onder cliënten van geriatrische netwerkorganisatie SilverRade te achterhalen. Voor de werving van de cliënten (≥65 jaar) is er contact gelegd met de zorgmanagers van de verschillende afdelingen van SilverRade. De volgende afdelingen zijn benaderd: De afdeling somatiek, de aanleunwoningen, het klooster en de thuiswonende cliënten. Tijdens de

werving was het namelijk van belang dat de cliënten in staat waren om een

toestemmingsverklaring te tekenen. Hierbij gaven de deelnemers toestemming om de geworven gegevens te verwerken in het onderzoek en bevestigde de deelnemer niet in het bezit te zijn van een medisch elektronisch implantaat zoals een pacemaker, elektronische bewakingsapparatuur zoals een kunsthart/-long en geen draagbaar elektronische medisch apparaat zoals een elektrocardiograaf. Door het contact met de zorgmanagers werd er toestemming verkregen om het onderzoek uit te voeren tijdens een speciale themaweek over beweging die plaatsvond in een verzorgingstehuis. Daarnaast kon het onderzoek uitgevoerd worden in het klooster, in de apotheek en bij één van de acht verzorgingstehuizen.

2.2

O

NDERZOEKSMETHODE

Tijdens het screenen voerde één van de twee onderzoekers de testen uit, de andere onderzoeker heeft de verkregen gegevens in het vooraf opgestelde Excel document verwerkt. In de kopjes algemene gegevens, fysieke prestatie, spierkracht en spiermassa is beschreven welke gegevens in het vooraf opgestelde Excel document verwerkt zijn.

2.2.1

A

LGEMENE GEGEVENS

- Persoon: De personen zijn genummerd op chronologische volgorde. In een apart schaduwdocument is bijgehouden welke persoon bij welk nummer hoort. De personen zijn genummerd om de anonimiteit te waarborgen.

- Geslacht: Man (m) en vrouw (v). In de Excel document is het geslacht genoteerd. Hierbij staat een m voor mannen en een v voor vrouwen.

- Geboortedatum: de geboortedatum is genoteerd op basis van dd-mm-jj. - Lengte: de lengte is genoteerd in centimeters.

- Gewicht: het gewicht is gemeten met behulp van een weegschaal (OMRON BF 511) en genoteerd in kilogrammen met één decimaal achter de komma.

- Vervolgafspraak: Indien het niet mogelijk was om de te onderzoeken persoon op locatie te screenen, zou er een nieuwe afspraak gemaakt kunnen worden, die direct in het Excel document genoteerd is.

- Opmerkingen: Hierin werden opmerkingen over de testen vermeld zoals bijvoorbeeld; verminderde kracht in linker-/rechterhand, loopsnelheid niet mogelijk in verband met rolstoelafhankelijkheid, geen mogelijkheid tot een bio-impedantiemeter in verband met steunkousen.

(11)

2.2.2

FYSIEKE PRESTATIE

Fysieke prestatie werd gemeten aan de hand van loopsnelheid, waarbij een lage loopsnelheid duidt op een verminderde fysieke functie, cognitieve beperkingen en een mogelijk verhoogde mortaliteit. (3) (10) De loopsnelheid werd gemeten door middel van een 4-meter looptest. Tijdens de 4-meter looptest werd de tijd gemeten die de deelnemer nodig had om 4 meter te lopen. Gedurende de test was het toegestaan om gebruik te maken van een looprek/rollator of een wandelstok. Voorafgaande aan de test werd er met behulp van tape een start- en een finishlijn op de vloer geplakt. De afstand tussen de start- en de finishlijn bedroeg precies vier meter. Voor de start van de test werd er aan de deelnemer uitgelegd wat de test inhield en dat het doel van de test het meten van de normale

loopsnelheid over een afstand van 4 meter was. Terwijl de deelnemer van de start- naar de finishlijn liep, hield één van de onderzoekers op een halve meter afstand de tijd bij met behulp van een stopwatch. De tijd werd gestart op het moment dat de eerste voet voorbij de startlijn kwam en werd gestopt op het moment dat de eerste voet geheel over de finishlijn was. Deze test is minimaal één keer uitgevoerd, en naar kunnen nog een tweede keer. De snelst gelopen tijd, in seconden, is in het Excel document genoteerd. (11) Deze gemeten tijd werd later omgerekend naar een waarde in meter per seconde afgerond op 2 decimalen. Cliënten die rolstoelafhankelijk waren konden niet deelnemen aan deze test en hadden op dit punt een missende waarde, maar werden wel geïncludeerd bij de andere testen.

De afkapwaarde van de loopsnelheid, die voor de diagnostisering van sarcopenie tijdens dit onderzoek werd gebruikt is <0,8 m/s. Dit betekent dat wanneer de deelnemer een

loopsnelheid van ≥ 5 seconden had, er een mogelijke aanwijzing voor sarcopenie was. (11)

2.2.3

S

PIERKRACHT

De spierkracht werd gemeten aan de hand van de handknijpkracht. De handknijpkracht heeft een sterk verband met de gezondheidstoestand. Het is een maat voor functionaliteit en heeft een sterk verband met de voedingstoestand, cognitieve functies en morbiditeit. (11). De handknijpkracht werd gemeten met de Jamar dynamometer. Indien mogelijk zijn er drie metingen per handzijde uitgevoerd. Voorafgaand aan de test is de uitvoering ervan, door een van de onderzoekers, aan de deelnemer uitgelegd. De test werd gestart met het op nul zetten van de handknijpkrachtmeter, waarna deze werd afgesteld op de hand van de deelnemer. De deelnemer zat ontspannen rechtop, met zijn of haar arm ontspannen in een hoek van 90 graden. Vervolgens kneep de deelnemer een korte periode zo hard mogelijk in de meter. Tijdens het knijpen mocht de hand naar het lichaam worden gebracht. De

onderzoeker die de test afnam moedigde de deelnemer aan voor een zo goed mogelijk resultaat. De handknijpkrachtmetingen werden om beurten per handzijde afgenomen, om de handen van de deelnemer tussentijds te laten rusten. (11) Tijdens de test noteerde de andere onderzoeker alle zes de gemeten waarden in het Excel document, waarbij de dominante hand werd vermeld. De handknijpkrachtmeting werd uitgevoerd bij zowel de dominante- als de niet dominante hand, om rekening te houden met eventueel (deels) krachtverlies in een van de handen.

Beide handen zijn drie keer gemeten, van deze metingen is de gemiddelde waarde per hand, afgerond op 1 decimaal, berekend. De waarden van beide handen zijn vergeleken met de referentiewaarden van Bohannon (Tabel 1). Indien de waarde lager was dan de P10 uit de tabel, betstaat de kans op aanwezigheid van sarcopenie. (11) Wanneer een van beide handen gemiddeld een negatieve waarde zonder indicatie opleverde, is er uitgegaan van

(12)

een negatief resultaat voor deze test. De keuze voor het gebruik van deze referentiewaarden is gebaseerd op het feit dat deze waarden gespecificeerd zijn voor geslacht, leeftijd en handzijde.

Tabel 1. Afkapwaarden handknijpkrachtmeting verkregen uit de tabel van Bohannon Leeftijd (jaren) P10 Links (kg) P10 Rechts (kg) Mannen 65-69 34,2 37,6 70-74 32,3 34,2 70+ 26,5 18,0 Vrouwen 65-69 20,7 23,6 70-74 20,3 21,9 70+ 15,3 16,7

2.2.4

S

PIERMASSA

De spiermassa werd gemeten aan de hand van een impedantiemeter. De

bio-impedantiemeter meet indirect, met behulp van de weerstand bij een zwakke wisselstroom, de lichaamssamenstelling. (12-13)

Het menselijk lichaam bestaat uit verschillende soorten weefsels, die ieder de wisselstroom op verschillende manieren geleiden. Spieren en bloed geleiden de zwakke wisselstroom goed, terwijl vetmassa, botten en lucht deze stroom nauwelijks geleiden. Dit betekent dat hoe groter de vetvrije massa in het lichaam is, hoe beter de geleiding gaat. (12) Met behulp van de bio-impedantiemeter OMRON BF-511 (OMRON Healthcare) werden de

bovenstaande weefsels gemeten. De OMRON BF-511 mat het gewicht in kg en de vet- en spiermassa van de deelnemer in percentages. De meting werd door één onderzoeker uitgevoerd terwijl de andere onderzoeker de gemeten waarden, afgerond op één decimaal, noteerde in het Excel document.

Cliënten die niet de mogelijkheid hadden tot staan, steunkousen droegen, een lichaamsgewicht >150 kg hadden, in het bezit waren van een medisch elektronische implantaat zoals een pacemaker, elektronische bewakingsapparatuur zoals een kunsthart/-long en draagbaar elektronisch medisch apparaat zoals een elektrocardiograaf, werden uitgesloten van deze test, maar werden wel geïncludeerd bij de andere testen. (14)

Voorafgaand aan de test werd de deelnemer gevraagd of hij/zij voldeed aan de voor de bio-impedantie gestelde inclusiecriteria. De test werd gestart met het vragen naar het laatste eet- en/of drinkmoment van de deelnemer. Het gegeven antwoord werd direct genoteerd in het Excel document. In de tussentijd stelde de andere onderzoeker de OMRON in, hierbij werd de leeftijd, het geslacht en de lengte van de deelnemer ingevoerd. Vervolgens mocht de deelnemer, op het moment dat de display 0,0 aangaf, op de OMRON gaan staan. Tijdens de meting was het van belang dat de deelnemer rechtop stond, met beide voeten op de

meetplaten en de armen gestrekt in een hoek van 90 graden ten opzichte van het lichaam. Op het moment dat de balk onder in de display vol was, was de meting afgerond en werden de gemeten gegevens weergegeven. Deze gegevens werden vervolgens door de andere

(13)

onderzoeker overgenomen in het Excel document. De OMRON BF-511 gaf naast percentages ook indicaties weer. Deze indicaties gaven aan of de vet- en spiermassa, volgens de richtlijnen van de OMRON BF-511, laag, normaal, hoog of zeer hoog waren. (14) Ook deze gegevens zijn verwerkt in het Excel document.

Om het resultaat van de meting om te rekenen naar het beoogde resultaat, de spiermassa in kg/m², is de volgende berekening gedaan. Allereerst is het percentage spiermassa

omgerekend naar spiermassa in kilogram, vervolgens is de volgende formule toegepast: (spiermassa (kg)/ lengte2(m)). (3) De uitkomst is, afgerond op twee decimalen, genoteerd en vergeleken met de waarden in tabel 2. De waarden die binnen de categorie ‘Normale

spiermassa’ vielen zijn vertaald in een positief resultaat voor de spiermassa. De waarde in de overige twee categorieën zijn vertaald in een negatief resultaat voor de spiermassa. Tabel 2. BIA – Skeletspiermassa index – met behulp van de absolute spiermassa (3)

(absolute spiermassa / lengte²) Mannen Ernstige sarcopenie ≤8.50 kg/m² Gematigde sarcopenie 8.51 – 10.75 kg/m² Normale spiermassa ≥10.76 kg/m² Vrouwen Ernstige sarcopenie ≤5.75 kg/m² Gematigde sarcopenie 5.76 – 6.75 kg/m² Normale spiermassa ≥6.76 kg/m²

(14)

2.2.5

D

IAGNOSTISERING SARCOPENIE

De deelnemers zijn gediagnostiseerd door middel van het door de onderzoekers opgestelde stroomschema, (figuur 1) dat is afgeleid van het stroomschema van Prof. Alfonso J. Cruz-Jentoft, deskundige op het gebied van sarcopenie. In het stroomschema zijn de fysieke prestatie, de spierkracht en de spiermassa, met de per onderdeel specifieke afkapwaarden, verwerkt. Met de per deelnemer specifieke onderzoeksresultaten is het stroomschema doorlopen, waarna de deelnemer in de categorie geen sarcopenie, (hoog) risico, sarcopenie of onbekend risico uitkwam.

(15)

Uitleg indeling:

- Wel sarcopenie;

o Indien iemand een slechte loopsnelheid en een lage SSMI had.

o Indien iemand een goede loopsnelheid maar een lage handknijpkracht en SSMI had.

- (Hoog) risico op sarcopenie; **

o Indien niet alle metingen die nodig waren voor een complete diagnose uitgevoerd zijn, maar een of meer van de uitkomsten negatief waren. - Geen sarcopenie;

o Indien iemand een goede loopsnelheid en handknijpkracht* had. o Indien iemand een slechte loopsnelheid maar een normale SSMI had.

o Indien iemand een goede loopsnelheid, een slechte handknijpkracht maar een normale SSMI had.

- Onbekend risico op sarcopenie; **

o Indien niet alle metingen die nodig waren voor een complete diagnose uitgevoerd zijn, maar de uitkomsten van de uitgevoerde metingen positief waren.

o Indien niet alle metingen die nodig waren voor een complete diagnose uitgevoerd zijn, de uitkomsten van de uitgevoerde metingen deels negatief waren, maar de deelnemer daarvoor een indicatie had.

* Handknijpkracht; Wanneer een van de twee uitkomsten negatief was, is er van een te lage handknijpkracht uitgegaan, tenzij de deelnemer een indicatie had.

** Indien iemand (hoog) risico of onbekend risico als uitkomstwaarde heeft is er verder onderzoek nodig naar sarcopenie of kan in plaats van sarcopenie, fragiliteit worden gemeten.

De deelnemers die ingedeeld zijn in de categorie wel sarcopenie, zijn vervolgens nog verder ingedeeld in de categorieën pre sarcopenie, sarcopenie en ernstige sarcopenie. (3) (Tabel 3) Als een deelnemer een lage spiermassa, maar een goede spierkracht en fysieke prestatie had werd deze ingedeeld in de categorie pre sarcopenie. Indien een deelnemer een lage spiermassa en een lage spierkracht of fysieke prestatie had, werd deze ingedeeld in de categorie sarcopenie. Scoorde de deelnemer op zowel spiermassa als spierkracht en fysieke prestatie laag, dan werd deze deelnemer ingedeeld in de categorie ernstige sarcopenie. Tabel 3. Conceptuele fases van sarcopenie (3)

Fase Spiermassa Spierkracht Fysieke prestatie

Pre sarcopenie ↓

Sarcopenie ↓ ↓ OF ↓

(16)

2.3

A

NALYSE

Voor de data-analyse is er gebruik gemaakt van het analytische softwareprogramma Excel. De gegevens van de deelnemers zijn verwerkt in afdelingsspecifieke Excel documenten, waarna deze zijn samengevoegd in één Exceloverzicht. Voor de verwerking van de

gegevens is er gebruik gemaakt van de statistische maatstaven: het gemiddelde (±SD) en de range (min.-max.). In de tabel wordt bij de fysieke prestatie, de spierkracht en de spiermassa naast de gemiddelde waarden ook de indicatie van de test weergegeven door middel van de aanduidingen; te laag, normaal en onbekend.

Gemiddelde (±SD)

Het gemiddelde is gebruikt om de gemiddelde leeftijd (jaren), loopsnelheid (m/s), spierkracht links (kg), spierkracht rechts (kg) , SSM (kg) en SSMI (kg/m²) weer te geven. Daarachter is de standaarddeviatie weergegeven met het symbool ±, om de standaardafwijking van het gemiddelde te visualiseren.

Range (min.-max.)

De range is gebruikt om de spreiding en de eventuele extremen weer te geven bij de leeftijd (jaren), de loopsnelheid (m/s), spierkracht links (kg), spierkracht rechts (kg), SSM (kg) en SSMI (kg/m²). Hierdoor wordt het verschil tussen de minimale waarden en de maximale waarden visueel. De range wordt weergegeven achter de standaarddeviatie. Dit staat als volgt genoteerd in de tabel: (min.; max.). Het totale verschil is daarbij niet weergegeven. De deelnemers zijn met behulp van het stroomschema gediagnostiseerd met geen sarcopenie, (hoog) risico, sarcopenie en onbekend risico. In het stroomschema werd het aantal personen per categorie ingevuld. Dit zorgt voor visualisatie van de indeling.

Om de prevalentie van sarcopenie te visualiseren per afdeling is er gebruik gemaakt van een staafdiagram. In deze diagram staat de prevalentie van sarcopenie bij de verschillende afdelingen weergegeven in percentages.

Voor het uitwerken van de gegevens in dit onderzoek zijn nieuwe tabellen gemaakt. De originele resultatentabellen zijn bijgevoegd in de bijlage II t/m V.

(17)

3.

R

ESULTATEN

3.1

K

ARAKTERISTIEKEN ONDERZOEKSPOPULATIE

Er zijn 41 cliënten bereid geweest om deel te nemen aan dit onderzoek. Zij zijn onderzocht op fysieke prestatie, spierkracht en spiermassa. Deze cliënten waren afkomstig van 4 verschillende afdelingen binnen de geriatrische netwerkorganisatie SilverRade onderzocht op de prevalentie van sarcopenie. Deze cliënten hebben allen de toestemmingsverklaring getekend. De cliëntengroep betrof 18 mannen (43.9%) en 23 vrouwen (56.1%), met een gemiddelde leeftijd van 81 ± 8,6 jaar (Range: 65;94). In tabel 4 zijn de kenmerken van de onderzoekspopulatie te zien.

Tabel 4. Algemene kenmerken van 41 cliënten van netwerkorganisatie SilverRade.

Variabelen N = 41 (%) Geslacht Man Vrouw 18 (43.9) 23 (56.1) Afdelingen Somatiek Aanleunwoningen Klooster Thuiswonend 10 (24.4) 9 (21.9) 13 (31.7) 9 (21.9) Leeftijd Gemiddelde leeftijd 65-69 70-74 75-79 80-84 85-89 ≥ 90 81 ± 8,6 (Range: 65;94) 5 (12.2) 6 (14.6) 7 (17.1) 7 (17.1) 8 (19.5) 8 (19.5)

De data is weergegeven in aantallen, de percentages staan hierachter tussen de haakjes vermeld.

(18)

3.2

I

NDELING AAN DE HAND VAN HET STROOMSCHEMA

De 41 cliënten van geriatrische netwerkorganisatie SilverRade zijn ingedeeld volgens het door de onderzoekers opgestelde stroomschema, (Figuur 2) dat is afgeleid van het

stroomschema van Prof. Alfonso J. Cruz-Jentoft. (3) Van de 41 cliënten hadden 17 cliënten een te lage loopsnelheid. In totaal kwamen 27 cliënten in aanmerking voor het meten van de SSMI. Bij 22 cliënten uit deze groep was hier geen mogelijkheid toe. Van de 5 overgebleven cliënten waarbij de SSMI is gemeten, hebben er 3 een te lage SSMI waardoor sarcopenie aangetoond is. De overgebleven 2 cliënten hadden een normale SSMI, waardoor geen sarcopenie aangetoond is.

(19)

3.3 Prevalentie sarcopenie SilverRade

In tabel 5 zijn de uitkomsten van het onderzoek binnen geriatrische netwerkorganisatie SilverRade weergegeven in aantallen. Daarachter staat binnen de haakjes de percentages vermeld. Van de 41 respondenten die deel wilden nemen aan het onderzoek, is volgens de gebruikte methode 7.3% gediagnosticeerd met sarcopenie en had 39% geen sarcopenie. Bij 48.8% ontbrak een deel van de voor de diagnose benodigde testen, maar op basis van de beschikbare resultaten bleek dat deze groep een (hoog) risico had. Bij 4.9% ontbrak een te groot deel van de voor de diagnose benodigde testen waardoor er geen mogelijkheid was een diagnose toe te kennen. Het verschil in de prevalentie van sarcopenie tussen de diverse afdelingen is goed te zien in figuur 3.

Figuur 3. Prevalentie van sarcopenie onder de verschillende afdelingen van SilverRade weergegeven in percentages. 0 33, 3 66, 7 0 35 30 35 0 18, 75 6, 25 25 50 0 50 0 50 S O M A T I E K A A N L E U N W O N I N G E N K L O O S T E R T H U I S W O N E N D RE S UL T A T E N IN A A NT A LL E N

GEMETEN AFDELINGEN SILVERRADE

PREVALENTIE VAN SARCOPENIE ONDER

DE VERSCHILLENDE AFDELINGEN VAN

SILVERRADE WEERGEGEVEN IN

PERCENTAGES

(20)

Tabel 5: Weergave subonderdelen sarcopenie van 41 deelnemers SilverRade Variabelen Totale populatie

N = 41 (%) Somatiek N = 10 (%) Aanleunwoningen N = 9 (%) Klooster N = 13 (%) Thuiswonend N = 9 (%) Leeftijd

Gem. leeftijd (jaren) Geslacht Man Vrouw 81 ± 8.6 (Range: 65;94) 18 (43.9) 23 (56.1) 85 ± 6.4 (Range: 77;94) 3 (30.0) 7 (70.0) 83 ± 4.8 (Range: 74;89) 2 (22.2) 7 (77.8) 83 ± 7.4 (Range: 72;92) 10 (76.9) 3 (23.1) 70 ± 6.3 (Range: 65;84) 3 (33.3) 6 (66.7) Fysieke prestatie Gem loopsnelheid (m/s) Resultaat fys. prestatie* Te laag Normaal Onbekend 0.85 ± 0.4 (Range: 0.35;1.91) 17 (41.5) 22 (53.6) 2 (4.9) 0.69 ± 0.3 (Range: 0.36;1.29) 7 (70.0) 3 (30.0) --- 0.61 ± 0.2 (Range: 0.35;1.01) 6 (66.7) 2 (22.2) 1 (11.1) 0.93 ± 0.3 (Range: 0.65;1.91) 4 (30.8) 9 (69.2) --- 1.13 ± 0.2 (Range: 0.85;1.55) --- 8 (88.9) 1 (11.1) Spierkracht Gem spierkracht L (kg) Gem spierkracht R (kg) Resultaat spierkracht** Te laag Normaal Onbekend 24.2 ± 10.2 (Range: 4.0;54.3) 24.2 ± 9.2 (Range: 9.0;45.0) 20 (48.8) 20 (48.8) 1 (2.5) 18.8 ± 5.8 (Range: 10.0;27.6) 18.2 ± 6.0 (Range: 9.0;26.6) 6 (60.0) 4 (40.0) ---17.3 ± 11.4 (Range: 4.0;32.6) 17.4 ± 9.4 (Range: 9.0;36.6) 4 (44.4) 4 (44.4) 1 (11.1) 26.7 ± 6.7 (Range: 11.6;36.6) 27.6 ± 6.1 (Range: 17.6;38.6) 8 (61.5) 5 (38.5) --- 33.2 ± 11.4 (Range: 18.0;54.3) 32.6 ± 8.6 (Range: 19.6;45.0) 2 (22.2) 7 (77.8) --- Spiermassa Gem SSM (kg) Gem SSMI (kg/m²) 16.8 ± 5.9 (Range: 5.9;29.5) 5.8 ± 1.9 (Range: 2.0;8.4) ---- ---- 15.0 ***** 6.1 ***** 14.5 ± 6.5 (Range: 5.9;21.8) 4.9 ± 2.2 (Range: 2.0;7.7) 19.4 ± 5.3 (Range: 14.48;29.5) 6.7 ± 0.9 (Range: 5.7;8.4)

(21)

Resultaat spiermassa*** Te laag Normaal Onbekend 10 (24.4) 3 (7.3) 28 (68.3) ---- ---- 10 (100)**** 1 (11.1) --- 8 (88.9) 5 (38.5) 1 (7.7) 7 (53.8) 4 (44.4) 2 (22.2) 3 (33.3) Indeling sarcopenie Wel sarcopenie (Hoog) risico Geen sarcopenie Onbekend risico 3 (7.3) 20 (48.8) 16 (39.0) 2 (4.9) --- 7 (70.0) 3 (30.0) ---1 (---1---1.---1) 6 (66.7) 1 (11.1) 1 (11.1) 2 (15.4) 7 (53.8) 4 (30.8) --- --- 8 (88.9) 1 (11.1)

* De aanduiding ‘’Te laag’’ staat in dit geval voor een waarde die ≤ is aan de afkapwaarde van 0.8 m/s.De aanduiding ‘’Normaal’’ staat in dit geval voor een waarde die ≥ is aan de afkapwaarde van 0.8 m/s. De aanduiding onbekend betekent dat er geen resultaten bestaan met betrekking tot de fysieke prestatie.

** De aanduiding ‘’Te laag’’ staat in dit geval voor een waarde die ≤ is aan de afkapwaarde (P10) vermeld in de tabel van Bohannon. De aanduiding ‘’Normaal’’ staat in dit geval voor een waarde die >is aan de afkapwaarde (P10) vermeld in de tabel van Bohannon. (12) De aanduiding onbekend betekent dat er geen resultaten bestaan met betrekking tot de spierkracht.

*** De aanduiding ‘’Te laag’’ staat in dit geval voor een waarde die < is aan de afkapwaarde die gebruikt wordt in de tabel van Cruz-Jentoft. De aanduiding ‘’Normaal’’ staat in dit geval voor een waarde die ≥ is aan de afkapwaarde die gebruikt wordt in de tabel van Cruz-Jentoft. (3) De aanduiding onbekend betekent dat er geen resultaten bestaan met betrekking tot de spiermassa.

**** Er was geen mogelijkheid om de spiermassa op de afdeling somatiek te meten. ***** I.v.m. een enkele meting geen mogelijkheid tot het berekenen van ± SD en Rang

(22)

3.4

I

NDELING FASES VAN SARCOPENIE

De deelnemers met de diagnose sarcopenie verder ingedeeld volgens de verschillende fases van sarcopenie. (3) (tabel 6) Deze groep bestond uit 3 cliënten, dit betrof 1 vrouw (33.3%) en 2 mannen (66.7%), met een gemiddelde leeftijd van 85 ± 5.0 (Range: 80;90). In de tabel is te zien dat de 3 deelnemers die gediagnosticeerd zijn met sarcopenie, zich in de fase sarcopenie bevinden.

Tabel 6. Resultaten indeling fase van sarcopenie

Persoon Fase van sarcopenie

(presarcopenie – sarcopenie – hevige sarcopenie)

Nr. 4 aanleunwoningen Sarcopenie

Nr. 1 klooster Sarcopenie

(23)

4.

D

ISCUSSIE

In dit afstudeeronderzoek, dat als doel heeft erachter te komen wat de prevalentie van sarcopenie bij de cliënten (≥65 jaar) van SilverRade is, is naar voren gekomen dat 7.3% van de cliënten wel sarcopenie heeft, 48.8% heeft een (hoog) risico op sarcopenie, 39.0% heeft geen sarcopenie en bij 4.9% is het risico op sarcopenie onbekend. Silverrade telt meer dan 500 clienten, waarvan er slechts 41 deelnamen aan dit onderzoek. Om deze reden is dit onderzoek niet representatief. Er is getracht een grotere responsgroep te werven, echter is dit niet gelukt in verband met weinig respons. Vervolgonderzoek binnen de geriatrische sector is noodzakelijk om representatieve resultaten te verkrijgen.

Uit de literatuur komt naar voren dat sarcopenie voorkomt bij 5-13% van de mensen tussen de 60-70 jaar oud. (3) Echter verschillen de resultaten van dit onderzoek met de cijfers uit de literatuur. Volgens de resultaten van dit onderzoek komt sarcopenie binnen de leeftijdsgroep 60-70 jaar niet voor. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de screening van deze

leeftijdscategorie in zijn geheel plaats heeft gevonden in de apotheek. Hier komen enkel cliënten die nog vitaal genoeg zijn om zelfstandig medicatie op te halen en/of informatie in te winnen. De apotheek biedt een bezorgdienst aan, waardoor minder vitale ouderen de

mogelijkheid hebben hun medicatie thuis te ontvangen. Dit kan een reden zijn voor het feit dat de minder vitale ouderen in de leeftijdscategorie 60-70 jaar niet in de apotheek

gescreend zijn. De prevalentie van sarcopenie binnen de leeftijdscategorie 80 jaar en ouder komt wel overeen met de bevindingen uit de literatuur. Uit de literatuur komt naar voren dat bij 11-50% van de ouderen, in de leeftijdscategorie 80 jaar en ouder, sarcopenie voorkomt. (3) In dit onderzoek ligt de prevalentie van sarcopenie binnen deze leeftijdscategorie op 13%. Een verklaring voor het feit dat de prevalentiecijfers van dit onderzoek overeenkomen met de literatuur, maar wel aan de lage kant zitten, kan zijn dat bij de afdeling somatiek het meten van de SSM met behulp van de BIA niet mogelijk bleek in verband met steunkousen, gezondheidsproblemen en/of het probleem dat een aantal deelnemers niet de mogelijkheid hebben om te gaan staan. Een oplossing voor het probleem met de steunkousen zou de aanwezigheid van een verpleegkundige zijn die de steunkousen aan en uit kan doen. Echter zal het onderzoek dan meer tijd in beslag nemen. Daarnaast kost het een instelling meer geld om een extra verpleegkundige in te zetten. De SSM kan ook worden berekend door middel van een DEXA-scan. De DEXA-scan maakt met behulp van een lage hoeveelheid röntgenstraling een scan van het hele lichaam. (15) Hierop is te zien hoe de verhoudingen van bot(dichtheid), spier- en vetmassa verdeeld zijn in het lichaam. (16-17)

Doordat de DEXA-scan een duidelijk beeld geeft van de verhoudingen in het lichaam, is het wellicht mogelijk om een betere inschatting maken van de eventuele aanwezigheid van sarcopenie. (3) Daarnaast sluit deze methode beter aan bij geriatrische cliënten die niet de mogelijkheid hebben tot staan, gezien zij in de DEXA-scan moeten liggen. Echter is een DEXA-scan niet mobiel en zit er een hoog kostenplaatje aan verbonden. Daarbij blijft ook het probleem met de steunkousen tijdens het gebruik van dit apparaat bestaan. Voordelen van een BIA zijn juist de mobiliteit van het apparaat en het feit dat het een betaalbaar product is. Gezien het feit dat beide apparaten voor- en nadelen hebben die ervoor kunnen zorgen dat ze niet geschikt zijn voor het gebruik binnen de geriatrische doelgroep, is het wellicht een oplossing om in de toekomst bij de cliënten waarbij het niet mogelijk is om de SSM te meten, te kijken naar fragiliteit in plaats van naar sarcopenie. Fragiliteit is een dynamisch syndroom dat voorkomt bij ouderen, sarcopenie is enkel een onderdeel van dit syndroom. In het hoofdstuk ‘Conclusie en aanbevelingen’ komt het onderwerp fragiliteit nog uitgebreid aan bod en zal er een aanbeveling worden gedaan met betrekking tot dit onderwerp.

Afgezien van de totale prevalentie van sarcopenie binnen SilverRade, is er ook gekeken naar het verschil in prevalentie tussen de verschillende afdelingen. Uit de resultaten van dit

(24)

naar voren dat sarcopenie in de aanleunwoningen en in het klooster het meest voorkomt. De hoge leeftijd in zowel in de aanleunwoningen (83 ± 4.8), als in het Klooster (83 ± 7.4) zou hier een verklaring voor kunnen zijn. Het stijgen van de leeftijd gaan gepaard met de afname van de spiermassa. Wanneer iemand de leeftijd van 50 jaar is gepasseerd, neemt de

spiermassa met ongeveer 1-2% per jaar af. Wanneer iemand de leeftijd van 60 jaar is gepasseerd, is deze afname gestegen tot 3% per jaar. (4) Doordat sarcopenie gedeeltelijk een leeftijdsgerelateerde afname van spiermassa is, valt de concluderen dat hoe ouder iemand is, hoe hoger de kans op afname van de spiermassa en sarcopenie is. Op de

afdeling somatiek en onder de thuiswonende cliënten komt sarcopenie niet voor. Dit is bij de afdeling somatiek te verklaren middels het feit dat het bij deze cliënten niet mogelijk was om de SSM te meten. De reden hiervoor is dat een aantal cliënten van deze afdeling kampen met gezondheidsproblemen, steunkousen dragen of niet de mogelijkheid hebben om te gaan staan waardoor zij geen BIA-meting kunnen ondergaan. De verwachting is dat bij veel van de cliënten van de afdeling somatiek de diagnose sarcopenie wel gesteld zou kunnen worden indien het meten van de SSM wel mogelijk was. Deze verwachting is gebaseerd op de klinische blik, de uitkomsten van de overige uitgevoerde testen en de leeftijd van de desbetreffende cliënten. Sarcopenie komt niet voor bij de thuiswonende cliënten omdat zij, zoals eerder al vermeld, gescreend zijn in de apotheek. Op deze plek zijn enkel cliënten gescreend die nog vitaal genoeg zijn om hun medicatie zelfstandig op te halen. De groep minder vitale thuiswonende cliënten, die niet de mogelijkheid hebben hun medicatie

zelfstandig op te halen, is om deze reden niet gemeten. Het resultaat van dit onderzoek wil daarom niet zeggen dat alle thuiswonende cliënten geen (risico op) sarcopenie hebben. Tijdens het uitvoeren van de screening zijn, om eventuele meetfouten te minimaliseren,

a

lle drie de testen in samenwerking door beide onderzoekers uitgevoerd. De testen werden afgenomen door een onderzoeker, waarna de andere onderzoeker de gemeten waarden noteerde en controleerde of de test juist werd uitgevoerd. Na afloop van een test werden de genoteerde waarden nogmaals gecontroleerd. Het uitwerken van de resultaten is ook in samenwerking gegaan. Beide onderzoekers hebben de waarden berekend, waarna deze met elkaar zijn vergeleken om er zeker van te zijn dat de juiste resultaten verwerkt zijn. Tijdens het onderzoek is de 4-meter looptest door een aantal deelnemers (n=5) niet goed uitgevoerd. Ondanks de uitleg van de 4-meter looptest, waarin nadrukkelijk is vermeld dat het de bedoeling is dat de deelnemer tijdens de test zijn of haar normale tempo aanhoudt, zijn deze deelnemers herhaaldelijk sneller gaan lopen dan zijn of haar normale loopsnelheid. Dit zorgt ervoor dat de uitkomsten van de looptesten van deze deelnemers minder valide zijn. Indien een deelnemer sneller loopt dan zijn of haar normale tempo kan het zijn dat hij/zij positief scoort op de looptest, waardoor alleen nog een goede handknijpkracht nodig is voor de diagnose geen sarcopenie, terwijl deze persoon wellicht wel de diagnose sarcopenie krijgt wanneer de normale loopsnelheid is aangehouden en vervolgens een eventueel berekening van de SSMI is gemaakt. Een gevolg hiervan kan zijn dat iemand niet de behandeling krijgt die hij/zij wel nodig heeft.

Voor de term sarcopenie bestaan er nog geen eenduidige definitie en screeningsmethode. (18) De screeningsmethode van Prof. A. J Cruz-Jentoft sloot het best aan bij dit onderzoek en haar doelgroep. Echter is er tijdens het meten gemerkt dat er voor een meting met geriatrische cliënten nog bepaalde punten zoals; geen mogelijkheid tot looptest, geen mogelijkheid tot het meten van de SSMI, een (hoog) risico op sarcopenie, een onbekend

(25)

risico op sarcopenie en de optie tot het meten van fragiliteit, ontbraken. Om deze reden is de screeningsmethode van Prof. A. J. Cruz-Jentoft verder uitgewerkt tot een nieuwe

screeningsmethode. (Bijlage VI) Gezien het feit dat deze methode enkel getest is binnen SilverRade (n=41) is het onduidelijk of deze methode ook aansluit bij de overige geriatrische cliënten. Verder onderzoek naar de werking van de screeningsmethode is daarom

noodzakelijk.

Naast het in beeld brengen van de prevalentie van sarcopenie, is het in beeld brengen van de term sarcopenie ook van belang. In de wervingsperiode werd duidelijk dat bij veel mensen, medici en niet-medici, het bestaan van sarcopenie nog onbekend is. Om

sarcopenie te kunnen diagnosticeren en behandelen is het van belang dat iedereen van het bestaan van sarcopenie af weet. Door meer bekendheid kan sarcopenie in de toekomst sneller worden herkend, waardoor de behandeling eerder kan worden gestart, zodat de ernstige gevolgen zullen verminderen en ouderen langer fit en vitaal zullen blijven. Het is daarom aan te raden sarcopenie zo veel mogelijk bekendheid te geven door middel van bijvoorbeeld presentaties en voorlichtingen.

(26)

5.

C

ONCLUSIE

&

A

ANBEVELINGEN

5.1

C

ONCLUSIE

Sarcopenie is een groot probleem voor de oudere bevolking. Sarcopenie wordt gekenmerkt door een afname van de spiermassa. Dit kan zorgen voor vermoeidheid, een verminderd evenwicht, verhoogd risico op fracturen en diabetes mellitus II. Uit de literatuur komt naar voren dat prevalentie van sarcopenie ligt op 5-13% bij de mensen tussen de 60-70 jaar oud en de prevalentie stijgt tot 11-50% bij mensen van 80 jaar en ouder. Sarcopenie is dus veel voorkomend bij mensen van 65 jaar en ouder, daarom is er in dit onderzoek gekeken naar de prevalentie van sarcopenie bij de cliënten van 65 jaar en ouder, binnen de

netwerkorganisatie SilverRade.

Uit het onderzoek blijkt dat 7.3% van de deelnemers lijdt aan sarcopenie en dat 39.0% van de deelnemers niet lijdt aan sarcopenie. Daarnaast is er een (hoog) risico op sarcopenie vastgesteld bij 48.8% van de deelnemers en is er bij 4.9% van de deelnemers een onbekend risico is geconstateerd.

Naast de totale prevalentie van sarcopenie binnen SilverRade, is er in dit onderzoek ook naar de prevalentie van sarcopenie afdelingsspecifiek gekeken. De afdeling somatiek, het klooster, de aanleunwoningen en de thuiswonende cliënten zijn met elkaar vergeleken en hieruit is geconcludeerd dat er een duidelijk verschil in prevalentie tussen de verschillende afdelingen van SilverRade bestaat. Sarcopenie is het meest aangetoond binnen het klooster, 4 van de 13 deelnemers lijden aan sarcopenie (30.8%). Daarbij komt sarcopenie het minst vaak voor onder de thuiswonende cliënten, 8 van de 9 deelnemers leed niet aan sarcopenie. De overgebleven deelnemer had een onbekend risico. Een (hoog) risico op sarcopenie kwam het meeste voor bij de afdeling somatiek en het klooster. Op de afdeling somatiek leden 7 van de 10 deelnemers (70.0%) aan een (hoog) risico op sarcopenie. In het klooster leden er 7 van de 13 deelnemers (53.8%) aan een (hoog) risico op sarcopenie. Er is dus een duidelijk verschil in prevalentie. Hieruit valt te concluderen dat de groep cliënten met een (hoog)risico op sarcopenie groot is. Het is van belang om deze groep nader te onderzoeken en samen met de groep cliënten waarbij sarcopenie is aangetoond te behandelen, om eventuele verdere achteruitgang te voorkomen.

5.2

A

ANBEVELINGEN

5.2.1

A

LGEMENE AANBEVELING

Uit het onderzoek is gebleken dat het vooral voor de deelnemende cliënten vanaf de somatiek afdeling onmogelijk is om het volledige onderzoek uit te voeren. Het dragen van steunkousen en het niet in staat zijn tot (zelfstandig) staan is daarvan mede de oorzaak. Een oplossing voor de steunkousen zou zijn dat er gedurende het onderzoek een

verpleegkundige aanwezig is om de steunkousen aan en uit te doen. Wanneer hier geen mogelijkheid toe is, is het meten met de bio-impedantiemeter niet mogelijk. Ook is het mogelijk om in de toekomst gebruik te maken van een andere manier voor het berekenen van de spiermassa. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van de DEXA-scan. De DEXA-scan maakt met behulp van een lage hoeveelheid röntgenstraling een scan van het hele lichaam. Hierop is te zien hoe de verhouding van bot(dichtheid), vocht, spier- en vetmassa verdeeld is in het lichaam. Doordat de DEXA-scan een duidelijk beeld geeft van de verhoudingen in het lichaam, kun je wellicht een betere inschatting maken van aanwezigheid van sarcopenie.

(27)

Ook sluit deze methode beter aan bij geriatrische cliënten die niet de mogelijkheid hebben tot staan, omdat zij in de DEXA-scan moeten liggen. Echter is een DEXA-scan niet mobiel en zit er een hoog kostenplaatje aan verbonden. Met dit in het achterhoofd in combinatie met het feit dat een zorginstelling veelal geen geld heeft om een duur apparaat als een DEXA-scan aan te schaffen, is het wellicht een oplossing om in de toekomst bij deze cliënten te kijken naar fragiliteit in plaats van naar sarcopenie.

5.2.2

A

ANBEVELING FRAGILITEIT

Fragiliteit is een dynamisch syndroom dat veelal voorkomt bij de ouderen, meerdere

oorzaken kent en over de tijd kan verergeren of verbeteren.Fragiliteit wordt gekenmerkt door een verminderde kracht, een verminderd uithoudingsvermogen en verminderde fysiologische functie. Deze kenmerken leiden tot een verhoogde kwetsbaarheid van een persoon. Dit zorgt voor een verhoogde afhankelijkheid en een verhoogd risico op overlijden. In zekere zin lijkt het syndroom fragiliteit op sarcopenie, echter zijn er wel verschillen. Sarcopenie is enkel een onderdeel van het bredere syndroom fragiliteit. Bij fragiliteit wordt er gekeken naar de

geestelijke- en lichamelijke kwetsbaarheid van de ouder wordende mens en de uitwerking daarvan op het dagelijks leven.(19)

Voor het definiëren van fragiliteit is geen eenduidige methode, hierdoor zijn er over de tijd veel verschillende methoden ontwikkeld. Deze methoden zijn veelal een combinatie van twee verschillende modellen. Het eerste model, het deficit model, is een

kwetsbaarheidsindex, waarbij een aantal beperkingen en condities bij elkaar worden opgeteld. Het tweede model bestaat uit een optelsom van 5 mogelijke componenten, namelijk: gewichtsverlies, vermoeidheid, zwakte, traagheid en een verminderde lichaamsbeweging. (19) Vier voorbeelden van een valide, snelle en gemakkelijke screeningsmethoden staan hieronder beschreven. (19)

Zoals onderstaande screeningsmethoden aangeven is de screening van fragiliteit over het algemeen minder belastend dan de screeningsmethoden van sarcopenie. Het zou daarom een mooie oplossing zijn om de ouderen, waarbij de screening op sarcopenie te belastend is, te screenen op fragiliteit.

(28)

5.2.2.1 Screenings methoden van Rockwood et al.

Bij de screeningsmethode van Rockwood et al., (figuur 4) is de fragiliteit ingedeeld in 9 categorieën, waarbij de hulpverlener door middel van de klinische blik de cliënt indeelt in 1 van de 9 categorieën. (20)

Figuur 4. Clinical Frailty Scale van Rockwood et al

5.2.2.2 Sreeningsmethode The Simple “FRAIL”

The Simple “FRAIL” Questionnaire Screening Tool (figuur 5) is een puntensysteem, waarbij een juist antwoord op een vraag 1 punt waard is. De totale score geeft aan of de cliënt zich in de prefragiele fase of de fragiele fase bevindt. (21- 24)

(29)

5.2.2.3 Screeningsmethode Cardiovascular Health Study Frailty Screenings

Scale

De Cardiovascular Health Study Frailty Screening Scale (figuur 6) lijkt op The Simple “FRAIL” methode, het is een puntensysteem, elk juist antwoord is 1 punt waard en de totaal score geeft aan of iemand zich in de prefragiele- of fragile fase bevindt. Echter bestaat deze methode uit een vijftal vragen, waarbij het afnemen van de looptest en de handknijpkrachtest noodzakelijk is. (25-27)

Figuur 6. Cardiovascular Health Study Frailty Screening Scale

5.2.2.4 Screeningsmethode Gérontopôle Frailty Screening Tool

Bij de Gérontopôle Frailty Screening Tool (figuur 7) beantwoordt de hulpverlener de vragen voor de cliënt. Indien de hulpverlener één van bovenste vragen met “Ja” beantwoordt, wordt er gevraagd naar de klinische blik van de hulpverlener. Indien deze vraag ook met “Ja” wordt beantwoordt, wordt er geadviseerd om verder onderzoek te doen naar de oorzaak van de fragiliteit en het voorkomen van verdere achteruitgang. (27)

(30)

5.2.3

A

ANBEVELING FRAGILITEIT

S

ILVER

R

ADE

De screeningsmethoden die het beste past bij SilverRade is de screenings methoden van Rockwood et al. (figuur 4) eventueel in combinatie met de screenings methode

Cardiovascular Health Study Frailty Screenings Scale. (figuur 6) De methode van Rockwood et al. kan uitgevoerd worden door middel van een klinische blik, waarna de fragiliteit verder onderzocht kan worden met de vragen van de Cardiovascular Health Study Frailty

Screenings Scale. Hierdoor wordt er een volledig beeld geschetst van de fragiliteit van de cliënt. Echter is SilverRade zelf vrij om te bepalen of, en welke screeningsmethode zij uiteindelijk zullen gaan gebruiken.

5.2.4

A

ANBEVELING BEKENDHEID EN VERVOLGONDERZOEK

Naast het in beeld brengen van de prevalentie van sarcopenie, is het in beeld brengen van de term sarcopenie ook van belang. Tijdens het onderzoek werd duidelijk dat sarcopenie nog een relatief onbekende term is. Doordat de gevolgen van sarcopenie groot kunnen zijn, is het van belang dat zo veel mogelijk medici, maar ook niet medici, van het bestaan van

sarcopenie afweten. Door meer bekendheid kan sarcopenie in de toekomst sneller worden herkend, waardoor de behandeling eerder kan worden gestart, zodat de ernstige gevolgen zullen verminderen en ouderen langer fit en vitaal zullen blijven. Het is daarom aan te raden sarcopenie zo veel mogelijk bekendheid te geven door middel van bijvoorbeeld presentaties en voorlichtingen. In januari 2017 zal er dan ook een voorlichting over sarcopenie en dit onderzoek gegeven worden aan de medewerkers van geriatrische netwerkorganisatie SilverRade.

5.2.5

A

ANBEVELING VERVOLGONDERZOEK

Voor de term sarcopenie bestaan er nog geen eenduidige definitie en screeningsmethode. (18) De screeningsmethode van Prof. A. J Cruz-Jentoft sloot het best aan bij dit onderzoek en haar doelgroep. Echter bleek deze methode niet perfect aan te sluiten bij de doelgroep. Om deze reden is de screeningsmethode verder uitgewerkt met oog op de cliënten van SilverRade. (Bijlage VI) Gezien het feit dat deze methode enkel getest is binnen SilverRade, is het onduidelijk of deze methode ook aansluit bij de overige geriatrische cliënten. Het advies is daarom om meer onderzoek te doen naar het gebruik van de ontwikkelde screeningsmethode bij overige geriatrische cliënten.

(31)

6.

R

EFERENTIELIJST

1. Centraal Bureau voor de Statistiek NL. CBS. Bevolkingspiramide. Centraal Bureau voor de Statistiek NL; 2016 maart 29.

https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/bevolkingspiramide.

2. Volksgezondheidenzorg.info. Ranglijst ziekten op basis van leeftijd. Top 10 65-plussers. Cijfers gebaseerd op zorgregistratie. 2016.

https://www.volksgezondheidenzorg.info/ranglijst/ranglijst-ziekten-op-basis-van-prevalentie/leeftijd#node-top-tien-65-plussers.

3. Cruz-Jentoft AJ, Beayens JP, Bauer JM, et al. Sarcopenia: European consensus on definition and diagnosis: Report of the European Working Group on Sarcopenia in Older People. Age Ageing. 2010;39:412-423.

4. Von Haehling S, Morley JE, Anker SD. An overview of sarcopenia: facts and numbers on prevalence and clinical impact. J Cachexia Sarcopenia Muscle. 2010; 1(2):129-133.

5. Lang T, Streeper T, Cawthon P, Baldwin K, Taaffe DR, Harris TB. Sarcopenia:

etiology, clinical consequences, intervention, and assessment . Osteoporos Int. 2010; 21:543-559.

6. Kalyani R, Metter E, Ramachandran R, Chia C, Saudek X, Ferrucci L. Glucose and Insulin Measurements From the Oral Glucose Tolerance Test and Relationship to Muscle Mass. Journal of Gerontology. 2012;67A(1):74–81.

7. Doekhie KD, de Veer AJE, Rademakers JJDJM, Schellevis FG, Francke AL. Ouderen van de toekomst; Verschillen in de wensen en mogelijkheden voor wonen, welzijn en zorg. Nivel; 2014. http://www.nivel.nl/sites/default/files/bestanden/Overzichtstudie-ouderen-van-de-toekomst.pdf

8. Bijlsma A, Meskers C, Ling C, Narici M, Kurrle S, Cameron I, Westendorp R, Maier A. Defining Sarcopenia: the impact of different diagnostic criteria on the prevalence of sarcopenia in a large middle aged cohort. Age. 2013;35:871-881.

9. Hoogerduin JG. Selectie van oudere patiënten opgenomen in het ziekenhuis met risico op functieverlies. Eerste druk. Utrecht: Universiteit Utrecht; 2011. p. 3

10. Abellan van Kan G, Rolland Y, Andrieu S, Bauer J, Beauchet O, Bonnefoy M, Cesari M, Donini LM, Gillette Guyonnet S, Inzitari M, Nourhashemi F, Onder G, Ritz P, Salva A, Visser M, Vellas B. Gait speed at usual pace as a predictor of adverse outcomes in community-dwelling older people an International Academy on Nutrition and Aging (IANA) Task Force. Journal of Nutrition, Health and Aging. 2009; 13(10), 881-89. 11. Kruizenga H, Wierdsma N. Zakboek Diëtetiek. Tweede druk. Amsterdam: VU

University Press; 2014. p. 218-23.

12. Kyle U, Genton L, Slosman D, Pichard C. Fat-free and fatmass percentiles in 5225 healthy subjects aged 15-98 years. Nutrition 2001 17;534-541

13. Kruizenga H, Wierdsma N. Zakboek Diëtetiek. Tweede druk. Amsterdam: VU University Press; 2014. p. 190-91.

14. All for Healthcare. Gebruikershandleiding.com; OMRON Body Composition Monitor BF511. All for Healthcare; 2011. https://www.gebruikershandleiding.com/Omron-BF-511/preview-handleiding-397842.html

15. Bernhoven. Botdichtheidsmeting(DEXA-scan). Ziekenhuis Bernhoven; 2016 Maart 2. https://www.bernhoven.nl/Botdichtheidsmeting(dexa-scan)?hid=pdf

(32)

16. Heymsfield SB, Gallagher D, Visser M, Nunez C, Wang ZM. Measurement of skeletal muscle: laboratory and epidemiological methods. J Gerontol A Biol Sci Med

Sci. 1995; 50:23–29.

17. Heymsfield SB, Smith R, Aulet M, Bensen B, Lichtman S, Wang J, et al. Appendicular skeletal muscle mass: measurement by dual-photon absorptiometry. Am J Clin Nutr. 1990; 52:214-218.

18. Reijnierse EM, Trappenburg MC, Leter MJ, Blauw GJ, Sipilä S, Sillanpää E, Narici MV, Hogrel JY, Butler-Browne G, McPhee JS, Gapeyeva H, Pääsuke M, De van der Schueren MA, Meskers CG, Maier AB. The impact of different diagnostic criteria on the prevalence of sarcopenia in healthy elderly participants and geriatric outpatients. Gerontology. 2015;61:491-496.

19. Morley J, Vellas B, Kan van A, Anker S, Bauer J, Bernabei R, et al. Frailty Consensus: A Call to Action. J Am Med Dir Assoc. 2013; 14(6): 392-397

20. Rockwood K, Song X, MacKnight C, et al. A global clinical measure of fitness and frailty in elderly people. CMAJ. 2005; 173;489-495.

21. Hyde Z, Flicker L, Almeida OP, et al. Low free testosterone predicts frailty in older men: The Health in Men study. J Clin Endocrinol Metab. 2010; 95:3165-3172. 22. Lopez D, Flicker L, Dobson A. Validation of the frail scale in a cohort of older

Australian women. J Am Geriatr Soc. 2012; 60:171-173.

23. Morley JE, Malmstrom TK, Miller DK. A simple frailty questionnaire (FRAIL) predicts outcomes in middle aged African Americans. J Nutr Health Aging. 2012; 16:601-608. 24. Woo J, Leung J, Morley JE. Comparison of frailty indicators based on clinical

phenotype and the multiple deficit approach in predicting mortality and physical limitation. J Am Geriatr Soc. 2012;60;1478-1486.

25. Fried LP, Tangen CM, Walston J, et al. Cardiovascular Health Study Collaborative Research Group. Frailty in older adults: Evidence for a phenotype. J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 2001;56:M146-M156.

26. Bandeen-Roche K, Xue QL, Ferrucci L, et al. Phenotype of frailty: Characterization in the women’s health and aging studies. J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 2006;61:262-266.

27. Subra J, Gillette-Guyonnet S, Cesari M, et al. The integration of frailty into clinical practice: Preliminary results from the Gérontopôle. J Nutr Health Aging. 2012; 16:714-720.

(33)

7.

B

IJLAGEN

B

IJLAGE

I.

A

FKORTINGENLIJST BIJ ONDERSTAANDE TABELLEN

Afkorting Betekenis

A ARH Artrose rechter hand

AS Aangepaste schoenen

C Cog Cognitie niet toereikend

G GEL Linker ellenboog gebroken geweest

GHKK (2e/3e)

Geen 2e en/of 3e handknijpkrachtmeting uitgevoerd GLT Geen looptest

GM Geen mogelijkheid tot OMRON in verband met ruimte of error van het apparaat GNR Geen resultaat GO Geen OMRON GR Geen rollator H HP Hartpatiënt L LA Last van armen

LH Linker hand

M

M Man

Mén Ziekte van Ménière

MKRH Minder kracht rechter hand

N NeuH Neuropathie in de handen

O OLH Operatie aan de linker hand

ORB Operatie rechter borst

P P Ziekte van Parkinson

PC Pacemaker

PRB Prothese rechter been PRH Parkinson in rechterhand

R RH Rechter hand

RiH Reuma in de handen RS Rolstoel S SM Spiermassa SK Steunkousen SZ Slechtziend T

TiaURH Tia gehad die uitval in de rechterhand verzorgt heeft V V Vrouw W W Wankel Z ZK Zware kleding

(34)

B

IJLAGE

II.

O

RIGINELE TABEL AFDELING SOMATIEK

(35)
(36)
(37)
(38)
(39)
(40)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze vragen hebben betrekking op de mogelijkheid om de productiviteit van publieke voorzieningen te kunnen meten, evenals de effecten van instrumenten op de productiviteit..

Jong en oud, vanaf de leeftijd van 5 jaar zijn welkom om eens te komen kijken en proberen op vrijdag 13 september tussen 17 en 18 uur.. Materiaal

Deze site is er speciaal voor kinderen vanaf 12 jaar en biedt naast informatie ook een online cursus in chatbox en een forum.. Ook worden er preventieve activiteiten voor kinderen

Door de invoering van de WNRA behouden werknemers wel de arbeidsvoorwaarden die voortvloeien uit de thans geldende cao, maar de WNRA regelt niet dat werknemers automatisch

De Bijbel maakt duidelijk dat de mens in werkelijkheid een menselijke geest heeft - een geestelijke component die dieren niet hebben.. Neem bijvoorbeeld Romeinen 8:16: &#34;De

Voorzitter Vereniging Diëtisten Geriatrie en Ouderen Email:

Bent u hiervoor in de afgelopen 12 maanden onder behandeling of controle van de huisarts of specialist geweest.. ja

schoolbesturen verantwoordelijk voor zijn en de investeringen in onderwijshuisvesting waar de gemeente een bijdrage aan levert. Hiermee wordt de gezamenlijke verantwoordelijkheid