• No results found

Relaties tussen nitraat in het grondwater en potentiële indicatoren voor nitraatverlies op de voorloperbedrijven van Telen met Toekomst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Relaties tussen nitraat in het grondwater en potentiële indicatoren voor nitraatverlies op de voorloperbedrijven van Telen met Toekomst"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Relaties tussen nitraat in het grondwater en potentiële indicatoren voor nitraatverlies op de voorloperbedrijven van Telen met toekomst F.J. de Ruijter & A.L. Smit.

(2)

(3) Relaties tussen nitraat in het grondwater en potentiële indicatoren voor nitraatverlies op de voorloperbedrijven van Telen met toekomst. F.J. de Ruijter & A.L. Smit. Telen met toekomst mei 2003 OV0301.

(4) Colofon. Uitgever:. Plant Research International B.V. Adres Tel. Fax E-mail Internet. : : : : : :. Droevendaalsesteeg 1, Wageningen Postbus 16, 6700 AA Wageningen 0317 - 47 70 00 0317 - 41 80 94 post@plant.wag-ur.nl http://www.plant.wageningen-ur.nl. © 2003 Wageningen, Plant Research International B.V. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Plant Research International B.V.. In 'Telen met toekomst' werken agrarische ondernemers samen met Wageningen UR (Praktijkonderzoek Plant & Omgeving en Plant Research International B.V.) en DLV Adviesgroep nv aan duurzame bedrijfssystemen voor akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt, bloembollen en boomteelt.. Informatie over Telen met toekomst DLV Adviesgroep nv Telefoon: (0317) 49 16 12 Fax: (0317) 46 04 00 Postbus 7001, 6700 CA WAGENINGEN E-mail: info@telenmettoekomst.nl Internet: www.telenmettoekomst.nl.

(5) Inhoudsopgave pagina Samenvatting. 1. 1.. Inleiding. 3. 2.. Materiaal en methoden. 5. 2.1 2.2. 5 5 6 6 6 6 6 7 7 7. 2.3 3.. Resultaten 3.1 3.2 3.3 3.4. 4.. Gemiddelden en hun spreiding Indicatoren voor nitraatuitspoeling Effect van bemesting op Nmin-najaar Effect van het bouwplan op Nmin-oogst en Nmin-najaar. 9 9 10 15 16. Discussie. 19. 4.1 4.2 4.3. 19 20. 4.4 5.. Beschrijving van de bedrijven Metingen en registraties op de bedrijven 2.2.1 Aanvoer van meststoffen 2.2.2 Afvoer van meststoffen 2.2.3 Berekening van balansen 2.2.4 Berekening van werkzame hoeveelheid stikstof 2.2.5 Nmin-najaar 2.2.6 Nitraat in het grondwater 2.2.7 Neerslag Indicatoren voor nitraatuitspoeling en data-analyse. Verklaring van nitraat in het grondwater Sterke en zwakke kanten van indicatoren voor nitraatuitspoeling Opties tot verbeteringen in geregistreerde en verwerkte gegevens ten behoeve van vervolgstudie Bemesting en Nmin-najaar. Conclusies. Referenties Bijlage I.. 23 24 25 27. Gewassen en hun aandeel in het bouwplan (% van het oppervlak) van de vollegrondsgroentebedrijven en de akkerbouwbedrijven op zand. 1 p.. Bijlage II. Neerslagsom en neerslagoverschot op de bedrijven. 1 p.. Bijlage III. Gehanteerde waarden per gewas voor berekening van te verwachten bedrijfsgemiddelde Nmin-oogst en Nmin-najaar vanuit de samenstelling van het bouwplan. 2 pp..

(6)

(7) 1. Samenvatting Landbouw draagt voor een belangrijk deel bij aan de nitraatbelasting van het grondwater. De nitraatrichtlijn van de Europese Unie verplicht lidstaten de nitraatemissie uit de landbouw te reduceren om uiteindelijk te komen tot een nitraatconcentratie in het grondwater van ten hoogste 50 mg per liter water. Om nitraatemissies naar het grondwater te kunnen monitoren, is het wenselijk eenvoudige, betrouwbare en deugdelijke indicatoren te ontwikkelen. In deze studie worden indicatoren op bedrijfsniveau bekeken omdat in Telen met toekomst de waterkwaliteit (nitraatbelasting) op dat niveau is bepaald. De relaties tussen nitraat in het grondwater van de Telen met toekomstbedrijven, gemeten in 2002, en verschillende indicatoren zijn bekeken. Nitraat dat zich in het bovenste grondwater bevindt wordt verondersteld grotendeels in het daaraan voorafgaande jaar uit de bovengrond te zijn uitgespoeld. Indicatoren met betrekking tot stikstofaanvoer en stikstofbalansen zijn daarom afgeleid vanuit de registraties op de bedrijven over de periode tussen oogst 2000 en oogst 2001. De indicator ‘Nminnajaar’ is gemeten in 2001. Daarnaast is er ook een aantal andere, niet door de ondernemer te beïnvloeden factoren meegenomen als indicator, zoals de grondwaterstand en het neerslagoverschot. De verdeling van de bedrijven van Telen met toekomst over de verschillende sectoren en de regionale verdeling maakt dat er zeven groepen van bedrijven te onderscheiden zijn. Uit de analyse sprongen vooral de verschillen in nitraatbelasting tussen deze verschillende Tmt-groepen in het oog. Deze verschillen, en verschillen tussen bedrijven binnen Tmt-groepen, worden deels bepaald door verschillen in de grondwaterstand. Bij een hogere grondwaterstand is de nitraatbelasting lager, bij een lagere grondwaterstand is deze belasting juist hoger. De Nmin-najaar van 0-60 cm en 0-90 cm komen eveneens naar voren als mogelijke indicatoren. Er kon geen direct verband worden aangetoond tussen de nitraatbelasting en het neerslagoverschot, het stikstofoverschot van de volledige balans, de totale stikstofaanvoer of de Minas-aanvoer. Mogelijke redenen hiervoor zijn dat, afhankelijk van de situatie, verschillende omzettingsprocessen plaats kunnen vinden voordat nitraat het grondwater bereikt. Met name vastlegging van stikstof naar en mineralisatie vanuit de bodemvoorraad speelt hierbij een rol. Een andere mogelijke reden kan zijn dat de periode waarover het stikstofoverschot werd berekend (van oogst tot oogst) wellicht niet altijd geschikt is. Hiernaar wordt verder gekeken bij de vervolgstudie die zal worden uitgevoerd met nitraatmetingen van 2003 en indicatoren van 2002..

(8) 2.

(9) 3. 1.. Inleiding. Landbouw draagt voor een belangrijk deel bij aan de nitraatbelasting van het grondwater. De nitraatrichtlijn van de Europese Unie verplicht lidstaten de nitraatemissie uit de landbouw te reduceren om uiteindelijk te komen tot een nitraatconcentratie in het grondwater van ten hoogste 50 mg per liter water. Om nitraatemissies te kunnen monitoren dienen indicatoren opgesteld te worden waarmee nitraatemissies naar het grondwater bepaald kunnen worden. Schröder & Ten Berge (2002) geven een overzicht van indicatoren die verschillen in ruimte (perceel, bedrijf, regio) en die verschillen in de mate waarin ze zijn gekoppeld aan het uiteindelijke doel of aan middelen die bijdragen om het doel te realiseren. Het project Telen met toekomst is gestart in het jaar 2000. Door de deelnemende bedrijven worden op het niveau van teeltactiviteit1 (afgekort als TA) teelthandelingen zoals bemesting geregistreerd. Ook worden de gewasopbrengsten geregistreerd. Deze registraties worden verzameld in de database Farm waarmee balansberekeningen op TA-, perceels-, gewas- en bedrijfsniveau kunnen worden uitgevoerd. Naast de registraties door de telers wordt ieder jaar de voorraad minerale stikstof in de bodem bepaald in het voorjaar, na de oogst en in het najaar. De nitraatconcentraties in het grondwater onder de bedrijven zijn gemeten door het RIVM in het voorjaar of de zomer van 2002. Nitraat dat zich op dat moment in de bovenste meter van het grondwater bevindt wordt verondersteld grotendeels in het daaraan voorafgaande jaar uit de bovengrond te zijn uitgespoeld. Bij zeer diepe grondwaterstand wordt er ook nitraat in het grondwater gevonden dat twee jaar eerder is uitgespoeld uit de bovengrond. De bemonsteringsprotocollen van het RIVM zijn erop gericht om één waarde voor het bedrijf te geven. Dit rapport richt zich op vergelijking van mogelijke indicatoren voor nitraatuitspoeling met de gemeten hoeveelheid nitraat in het grondwater. Aangezien nitraat in het grondwater een bedrijfsgemiddelde is, wordt voor alle indicatoren alleen naar de bedrijfsgemiddelden gekeken. Van de indicatoren voor nitraatuitspoeling wordt dieper ingegaan op de minerale stikstof in de bodem in het najaar. Hierbij wordt de gemeten waarde vergeleken met die welke verwacht kan worden op basis van het bouwplan en de bemestingsadviezen.. 1. Onder teeltactiviteit wordt een gewas of teeltwijze op een perceel verstaan. Een perceel kan meerdere teeltactiviteiten bevatten..

(10) 4.

(11) 5. 2.. Materiaal en methoden. 2.1. Beschrijving van de bedrijven. De praktijkbedrijven binnen Telen met toekomst bestaan uit 34 bedrijven uit de sectoren akkerbouw, vollegrondsgroenteteelt, boomteelt en bloembollenteelt. Deze bedrijven zijn gegroepeerd in zeven Tmt-groepen (Tabel 1). Zowel tussen de Tmt-groepen als binnen een Tmt-groep zijn er grote verschillen in de gewassen die geteeld worden. Bijlage I geeft de verdeling van de gewassen in het bouwplan voor de vollegrondsgroentebedrijven en de akkerbouw op zandgrond.. Tabel 1.. Bedrijven binnen Telen met toekomst. De combinatie van sector + regio wordt aangeduid als Tmt-groep.. Sector. Regio. Code Grond- Aantal Uitspoelingsgevoeligheid 2 1 Tmt-groep soort bedrijven. Akkerbouw. Noordoost-Nederland Zuidoost-Nederland Zuidwest-Nederland Midden-Brabant Zuidoost-Nederland Noordwest-Nederland Zuidoost-Nederland. Ak-non Ak-zon Ak-zwn Vg-mb Vg-zon Blb Bomen. Vollegrondsgroenteteelt Bloembollen Boomteelt 1. 2. zand zand klei zand zand zand zand. 5 (2) 4 5 4 5 (1) 6 5 (1). 0; (0.03); 0.33; 0.38; (0.88) 0; 0; 0.10; 1 0; 0; 0; 0; 0.03 0; 0.43; 0.55; 1 0.05; 0.38; 0.58; 0.70; (0.93) 0; 0; 0; 0; 0; 0. Tussen haakjes het aantal bedrijven waarop het niet mogelijk was om nitraat in het grondwater te meten vanwege te lage grondwaterstand of een keileemlaag. Gewogen bedrijfsgemiddelde: 0 is niet uitspoelingsgevoelig, 1 is uitspoelingsgevoelig. Indeling voor de boomteeltbedrijven is niet bekend en wordt vooralsnog volledig als uitspoelingsgevoelig beschouwd. Tussen haakjes de bedrijven waar geen nitraat in het grondwater is gemeten.. Eind 2001 zijn alle percelen van de bedrijven ingedeeld in uitspoelingsgevoelige (droge) en niet uitspoelingsgevoelige (natte) grond. Deze indeling is gebaseerd op de gemiddelde grondwaterstand en de grondsoort (LNV, 2001). Het naar areaal gewogen gemiddelde van de bedrijven is weergegeven in Tabel 1. Hierbij is voor alle bedrijven dit gemiddelde weergegeven als een waarde die kan variëren van 0 (niet uitspoelingsgevoelig) tot 1 (uitspoelingsgevoelig). Als groep vallen de bloembollenbedrijven op duinzandgrond op die vanwege de hoge grondwaterstanden als ‘niet uitspoelingsgevoelig (nat)’ zijn aangemerkt. De groep met de bedrijven op kleigrond valt ook op. Hiervan zijn de percelen als ‘niet uitspoelingsgevoelig (nat)’ aangemerkt op basis van hun grondsoort. Het gemiddelde van 0.03 van één van de akkerbouwbedrijven in Zuidwest-Nederland komt doordat het één zandperceel bezit.. 2.2. Metingen en registraties op de bedrijven. In deze studie wordt gekeken naar de resultaten op bedrijfsniveau. Door de telers wordt de bemesting en gewasopbrengst op het niveau van teeltactiviteit geregistreerd (TA; een gewas op een perceel). Via de database Farm (Spruijt-Verkerke & Van Asperen, 2001) worden vervolgens balansen op bedrijfsniveau berekend. Naast de registraties door de teler zijn bemonsteringen uitgevoerd voor bepaling van de.

(12) 6 Nmin-najaar en de hoeveelheid nitraat in het grondwater. In de volgende paragrafen worden de verschillende metingen en registraties verder toegelicht.. 2.2.1. Aanvoer van meststoffen. De aanvoer van meststoffen wordt geregistreerd door de telers. Om de aanvoer aan nutriënten via organische mest te bepalen worden in het project mestmonsters geanalyseerd, of wordt er gebruik gemaakt van informatie van de leverancier of van resultaten van de bemonstering van dierlijke mest ten behoeve van Minas. Bij berekeningen van de totale aanvoer van nutriënten wordt naast de aanvoer via meststoffen ook de aanvoer via hulpstoffen (bijv. stro), zaaizaad en plantgoed meegerekend, evenals de aanvoer via atmosferische depositie.. 2.2.2. Afvoer van meststoffen. De afvoer wordt ook door de telers bijgehouden door de gewasopbrengst te registreren. Bij de verwerking van de registratiecijfers wordt deze gewasopbrengst vermenigvuldigd met standaard nutriëntengehaltes per product om de nutriëntenafvoer te berekenen.. 2.2.3. Berekening van balansen. Via de database Farm (Spruijt-Verkerke & Van Asperen, 2001) worden per bedrijf nutriëntenbalansen opgesteld. De betreffende berekeningen zijn landbouwkundig gericht, waarbij er van oogst tot oogst wordt gerekend. Organische mest die in het najaar wordt toegediend wordt toegerekend aan het gewas dat daarop volgt. Ook voor berekening van de Minas-balans is uitgegaan van de oogst-tot-oogstwerkwijze. Aangezien dit afwijkt van de wettelijke berekeningswijze wordt er hier gesproken van de Tmt-Minas-balans.. 2.2.4. Berekening van werkzame hoeveelheid stikstof. In Farm wordt de hoeveelheid werkzame stikstof vanuit de toegediende dierlijke mest berekend. Hierbij wordt ook de dierlijke mest meegenomen die een jaar eerder is toegediend. Er is niet gerekend met nawerking van stikstof vanuit plantaardige organische mest zoals compost en champost.. 2.2.5. Nmin-najaar. De hoeveelheid minerale stikstof in het najaar wordt bepaald in oktober/november in de bodemlagen 0-30, 30-60 en 60-90 cm. Per perceel worden er bij de bemonstering van de laag 0-30 cm circa 40 steken genomen, en van de lagen 30-60 cm en 60-90 cm 20 steken. De Nmin wordt op ieder perceel van het bedrijf gestoken. De laag 60-90 cm wordt echter op 4 percelen per bedrijf gestoken. Via regressie is de Nmin-waarde berekend voor de percelen waarop alleen de laag 0-60 cm is bemonsterd. In dit rapport wordt zowel naar de Nmin in de laag 0-60 cm als in de, deels berekende, laag 0-90 cm gekeken..

(13) 7. 2.2.6. Nitraat in het grondwater. De hoeveelheid nitraat in het grondwater is bepaald door het RIVM (Van den Berg & Pulleman, in prep). De gegevens hebben betrekking op de bovenste meter van het grondwater. Op drie bedrijven is vanwege de diepe grondwaterstand geen meting in het grondwater uitgevoerd maar is op 1.5 tot 3 meter diepte grond bemonsterd en in het bodemvocht van het hangwater gemeten. Het betreft hier een akkerbouwbedrijf in Noordoost-Nederland, en een vollegrondsgroentebedrijf en boomteeltbedrijf in Zuidoost-Nederland. Op één akkerbouwbedrijf in Noordoost-Nederland is in het hangwater gemeten vanwege de aanwezigheid van een keileemlaag. Aangezien de resultaten van bemonstering van hangwater af kunnen wijken van die in het grondwater zijn deze vier bedrijven niet meegenomen in deze studie. Het bemonsteringsprotocol van het RIVM is erop gericht om vanuit de verdeling van de meetpunten op het bedrijf één getal te verkrijgen voor de hoeveelheid nitraat in het grondwater. In deze studie wordt met dit bedrijfsgemiddelde gewerkt.. 2.2.7. Neerslag. Neerslagcijfers zijn afkomstig van weerstations in de omgeving en niet op de bedrijven zelf geregistreerd. Op relatief korte afstanden kunnen er grote verschillen zijn in neerslag. Als echter over een langere periode gekeken wordt dan middelen locale effecten deels weg en zijn nattere jaren goed van drogere jaren te onderscheiden. Beregening is bij de neerslag opgeteld. De verdamping is berekend voor zowel bodem als gewas. Voor de gewasverdamping is uitgegaan van de referentie-gewasverdamping volgens Makkink (KNMI, 2001, 2002). Voor de maanden april t/m oktober is de referentie-gewasverdamping aangehouden. Voor de overige maanden is uitgegaan van een onbeteelde situatie en is de referentie-gewasverdamping met 0.7 vermenigvuldigd. Vervolgens is het neerslagoverschot berekend en gesommeerd voor twee perioden: de zomerperiode van 1 april 2001 tot 1 oktober 2001 en de winterperiode van 1 oktober 2001 tot 1 april 2002 (Bijlage II). Voor de bloembollenbedrijven zijn neerslag en verdamping niet uitgewerkt.. 2.3. Indicatoren voor nitraatuitspoeling en data-analyse. Eén van de doelen van het bemestingsbeleid is gericht op het beschermen van grond- en oppervlaktewater tegen te hoge stikstofbelasting. Hierbij wordt gestreefd naar een nitraatconcentratie in het grondwater lager dan 50 mg per liter. Voor het behalen van dit doel zijn verschillende mogelijke indicatoren af te leiden die een meer of minder rechtstreeks verband houden met dit doel. Beschrijving van verschillende indicatoren en hun onderlinge relaties is te vinden in Ten Berge (2002) en Schröder et al. (in press). In de voorliggende studie wordt gekeken naar de relatie tussen nitraat in het grondwater (zoals gemeten in het voorjaar of de zomer van 2002) en de volgende indicatoren: • Nmin-najaar gemeten in 2001 (0-60 cm en 0-90 cm; kg/ha) • Stikstofoverschot op de volledige balans (oogst 2000 t/m oogst 2001; kg/ha) • Stikstofoverschot (oogst 2000 t/m oogst 2001) op basis van de werkzame stikstof (Nwz, kg/ha) • Totale stikstofaanvoer (oogst 2000 t/m oogst 2001; kg/ha) • Stikstofaanvoer (oogst 2000 t/m oogst 2001) op de Tmt-Minas-balans (kg/ha) Naast deze aan bemesting gekoppelde indicatoren wordt in de analyse ook een aantal andere variabelen meegenomen die variatie in nitraatconcentratie kunnen verklaren: • Actuele grondwaterstand bij de bemonstering van nitraat (2002).

(14) 8 • Minas-norm (een bedrijfsgemiddelde, gebaseerd op de indeling van percelen in uitspoelingsgevoeligheid. Hierbij is uitspoelingsgevoelig (droog) vertaald in een toegestane aanvoernorm voor stikstof van 225 kg/ha en niet-uitspoelingsgevoelig (nat) is vertaald in een norm van 265 kg/ha) • Tmt-groep (bedrijven gegroepeerd op basis van sector en regio) • Neerslag en neerslagoverschot (mm) in de zomerperiode (1 april 2001 tot 1 oktober 2001) en winterperiode (1 oktober 2001 tot 1 april 2002) De data zijn geanalyseerd met behulp van het programma Genstat - 6th edition. Relaties tussen waarnemingen zijn bekeken via enkelvoudige en multipele lineaire regressie. Eenvoudige regressie is in de vorm van y = c + a* x. Multipele regressie is in de vorm van y = c + a * x + b* z. Vanwege de beperkte dataset is er niet naar interacties gekeken. De resultaten van de regressie worden weergegeven in tabellen. Hierbij wordt het percentage verklaarde variantie vermeld (adjusted R2). Daarbij is ‘ns’ vermeld als er geen significant effect is van de variabele. Bij multipele regressie is ‘ns’ vermeld in die gevallen dat de tweede regressor geen significante bijdrage heeft. Of de waarde van c, het intercept, significant van nul afwijkt is niet bekeken..

(15) 9. 3.. Resultaten. 3.1. Gemiddelden en hun spreiding. Om een beeld te krijgen van de hoogte en spreiding in de waarnemingen zijn van een aantal registraties en metingen de resultaten per sector en regio gegeven in Figuur 1. De staafjes in de figuur geven het gemiddelde aan, met de lijnen is de laagste en hoogste gemeten waarde aangegeven. De grondwaterstand bij meting door het RIVM (Figuur 1-A) verschilt niet zoveel tussen de akkerbouwregio’s en ligt gemiddeld voor de regio’s tussen de 120 en 140 cm. De variatie het grootst bij Ak-zon waar de hoogste grondwaterstand 96 cm is en de laagste 187 cm. De vollegrondsgroente- en de boomteeltbedrijven in Zuidoost-Nederland hebben gemiddeld een diepere grondwaterstand dan de akkerbouwbedrijven. Het gemiddelde is meer dan 2 meter diep, maar de spreiding tussen de bedrijven is echter groot, vooral binnen Vg-zon. Bij de bloembollen staat het grondwater vrij hoog en zijn er weinig verschillen tussen de bedrijven. 1B: Minas aanvoernorm stikstof (kg/ha). 1A: Grondwaterstand in 2002 (cm) 0. 300. -50. 275. -100. 250. -150 225. -200 200. -250 175. -300. 150. -350 ak-non ak-zon ak-zwn vg-mb. 350. vg-zon. blb. ak-non ak-zon ak-zwn vg-mb. bomen. vg-zon. blb. bomen. 1D: Totale stikstofaanvoer oogst 2000-oogst 2001 (kg/ha). 1C: NO3 in grondwater in 2002 (mg/liter). 600 300. 500. 250 200. 400. 150. 300. 100. 200. 50. 100. 0 ak-non ak-zon ak-zwn vg-mb. vg-zon. blb. bomen. 0 ak-non ak-zon ak-zwn vg-mb. 450. 1E: Stikstofoverschot op de volledige balans oogst 2000-oogst 2001 (kg/ha). blb. bomen. 1F: Nmin-najaar 2001, 0-60 cm (kg/ha) 180 160. 400. 140. 350. 120. 300. 100. 250. 80. 200. 60. 150. 40. 100. 20. 50. 0. 0 ak-non ak-zon ak-zwn vg-mb. Figuur 1.. vg-zon. vg-zon. blb. bomen. ak-non ak-zon ak-zwn vg-mb. vg-zon. blb. bomen. Gemiddelden per Tmt-groep met de hoogst en laagst gemeten waarde voor de grondwaterstand bij grondwaterbemonstering, de Minas-aanvoernorm, nitraat in grondwater, totale stikstofaanvoer, stikstofoverschot op de volledige oogst-oogstbalans en Nmin-najaar 0-60 cm..

(16) 10 Voor Minas zijn de percelen opgedeeld in uitspoelingsgevoelig (droog) en niet-uitspoelingsgevoelig (nat). Uitspoelingsgevoelig (droog) is vertaald in een toegestane aanvoernorm voor stikstof van 225 kg/ha en niet-uitspoelingsgevoelig (nat) is vertaald in een norm van 265 kg/ha (Figuur 1-B). Omdat er slechts twee categorieën mogelijk zijn is deze indeling niet één op één te vergelijken met de gemeten grondwaterstanden. De indeling van de percelen van de boomteeltbedrijven was tijdens het uitvoeren van deze studie bij de auteur niet precies bekend. Alle percelen zijn daarom voorlopig als ‘uitspoelingsgevoelig (droog)’ aangemerkt, maar gezien de vergelijking met de grondwaterstanden van Vg-zon is het de vraag of dit terecht was. Nitraat in grondwater (Figuur 1-C) is hoger dan 50 mg per liter bij de vollegrondsgroenteteelt en de boomteelt, en bij de akkerbouw in Zuidoost-Nederland. Drie van de vier Tmt-groepen met hoog nitraatgehalte in het grondwater liggen in Zuidoost-Nederland, de vierde Tmt-groep met hoog nitraatgehalte in het grondwater is de vollegrondsgroenteteelt in Midden-Brabant. Zeer lage nitraatgehalten worden gevonden bij de akkerbouw op kleigrond en bij de bloembollenteelt. De totale stikstofaanvoer (Figuur 1-D) vertoont grotendeels hetzelfde beeld als het stikstofoverschot op de volledige balans (Figuur 1-E), ondanks dat er verschillen zijn in afvoer via het geoogste product (data niet getoond). De hoogste aanvoer en hoogste overschotten worden gevonden bij de vollegrondsgroenteteelt in Midden-Brabant en bij de bloembollenteelt. De stikstofaanvoer en -overschotten zijn bij de vollegrondsgroenteteelt in Zuidoost-Nederland duidelijk lager dan bij de vollegrondsgroenteteelt in Midden-Brabant. In 2001 was dit verschil groter dan in andere jaren doordat er toen vanwege de MKZcrisis nauwelijks dierlijke mest gebruikt is in Vg-zon. In 2000 en 2002 lag de totale stikstofaanvoer in Vg-zon gemiddeld op bijna 300 kg/ha, en het stikstofoverschot gemiddeld op ongeveer 200 kg/ha. De Nmin-najaar (0-60 cm) is het hoogst bij beide vollegrondsgroentegroepen (Figuur 1-F). Beide groepen hebben ongeveer een gelijke gemiddelde Nmin-najaar (0-60 cm), ondanks dat er grote verschillen waren in het stikstofoverschot op de volledige balans. In Vg-mb wordt veel nadruk gelegd op de organische-stofaanvoer en wordt er relatief veel organische mest toegediend. Daarnaast wordt er door de twee aardbeibedrijven veel stro aangevoerd. De stikstof die hiermee aangevoerd wordt is niet direct terug te vinden in de Nmin in het najaar. De spreiding in Nmin-najaar (0-60 cm) is binnen Vg-mb veel groter dan bij de andere regio’s.. 3.2. Indicatoren voor nitraatuitspoeling. Als de hoeveelheid nitraat in het grondwater wordt uitgezet per Tmt-groep is te zien dat de akkerbouw op klei (Ak-zwn) en de bloembollen nauwelijks nitraat in het grondwater hebben (Figuur 2). De beide vollegroendsgroentegroepen daarentegen hebben juist veel nitraat in het grondwater. De boomkwekerijbedrijven en de akkerbouw op zand liggen hier tussenin. In de set aan bedrijven zijn er grote verschillen tussen de verschillende sectoren en regio’s in geteelde gewassen en in de bemesting. Daarnaast kunnen de verschillen tussen de Tmt-groepen veroorzaakt zijn door factoren als grondsoort en grondwaterstand. In Figuur 2 is nitraat ook uitgezet tegen de grondwaterstand op het moment van grondwaterbemonstering. Duidelijk is dat bij lage grondwaterstanden de hoeveelheid nitraat beduidend hoger is dan bij hogere grondwaterstanden. Het effect van grondwaterstand is deels al in de Minas-systematiek verwerkt door onderscheid te maken in uitspoelingsgevoelige (droge) gronden en niet-uitspoelingsgevoelige (natte) gronden. Relaties tussen nitraat in het grondwater en mogelijke indicatoren voor nitraatuitspoeling zijn niet altijd even duidelijk (Figuur 3). Er zijn twee regio’s die sterk afwijken van de rest op basis van grondsoort (kleigrond bij Ak-zwn) en grondsoort en grondwaterstand (duinzand met hoge grondwaterstanden bij de bloembollenteelt). Regressies worden daarom uitgevoerd op zowel de volledige dataset als op een beperktere set waar deze twee regio’s zijn weggelaten (Tabel 2). Daarnaast zijn er soms uitspringende punten die in sterke mate de uitkomsten van regressies bepalen. Dit geldt met name voor het bedrijf uit.

(17) 11. Nitraat grondwater (mg/l). Vg-mb met een nitraatconcentratie van 313 mg/liter en in iets mindere mate voor het bedrijf uit Vg-zon met een nitraatconcentratie van 269 mg/liter (Figuur 3).. 350. 350. 300. 300. 250. 250. 200. 200. 150. 150. 100. 100. 50. 50 0 -400. 0. Gesorteerd per regioteam. Ak-non Ak-zon Ak-zwn Vg-mb Vg-zon Blb Bomen. -300. -200. -100. 0. Grondwaterstand (cm). Figuur 2.. Bedrijfsgemiddelde hoeveelheid nitraat in het grondwater van de Tmt-voorloperbedrijven gesorteerd per Tmt-groep (links) en uitgezet tegen de actuele grondwaterstand bij bemonstering van het grondwater.. Tabel 2.. Percentage verklaarde variantie (adjusted R2) voor verklaring van de variatie in nitraat in het bovenste grondwater door verschillende variabelen op verschillende sets aan bedrijven (n = is het aantal bedrijven; ns = niet significant: Fpr>0.05). Alle regressies zijn uitgevoerd op basis van bedrijfsgemiddelden. De punten met nitraatgehalten van 313 en 269 mg/liter hadden vaak een grote bijdrage, daarom is regressie ook zonder deze punten uitgevoerd.. Variabele. Percentage verklaarde variantie Alle Tmt-groepen. Tmt-groep Grondwaterstand Minas-norm Nmin-najaar 0-30 cm Nmin-najaar 0-60 cm Nmin-najaar 30-60 cm Nmin-najaar 0-90 cm Totale N-aanvoer Overschot Overschot N-werkzaam Minas-stikstofaanvoer Neerslag zomer Neerslagoversch. zomer Neerslag winter Neerslagoversch. winter a. Exclusief Ak-zwn en Blb. Alle datapunten n=30. Excl. NO3 313 n=29. Excl. NO3 313, 269 n=28. Alle datapunten n=19. Excl. NO3 313 n=18. Excl. NO3 313, 269 n=17. 69 46 38 13 29 40 41 1 ns -------. 79 51 40 1 ns 12 27 27 24 a 8 ns --22 a. 77 53 47 ----13 13 26 a 11 2 ns 23 a. 39 35 8 ns 13 32 46 40 2 ns 7 14 3 ----2 ns 1 ns. 56 44 11 ns --11 ns 33 22 ---------. 51 49 18 ----16 ns 3 ns ---------. Verband is statistisch significant maar negatief.. Als in de lineaire regressie één variabele wordt meegenomen voor verklaring van de variatie in nitraat in het grondwater dan blijkt Tmt-groep het meeste van die variatie te verklaren (Tabel 2). Relaties tussen nitraat en grondwaterstand of Nmin-najaar zijn echter ook significant, en beide variabelen zijn verweven.

(18) 12. Nitraat grondwater (mg/l). met de indeling in Tmt-groepen. Bij de regressies was er veelal een erg sterke bijdrage van één of twee datapunten. Weglaten van deze punten gaf betere relaties tussen nitraat en grondwaterstand of Tmtgroep, en slechtere relaties met Nmin-najaar. Als Ak-zwn en Blb eruit gelaten worden en er alleen naar de bedrijven op zandgrond gekeken wordt, en als ook beide uitbijters worden weggelaten dan lijkt er geen significant verband meer te zijn tussen nitraat in het grondwater en Nmin-najaar of andere aan bemesting gerelateerde variabelen. Grondwaterstand blijft echter een groot deel van de variatie verklaren. Daarom wordt grondwaterstand in de verdere analyse telkens meegenomen waarbij bekeken wordt of de resterende variatie nog verklaard kan worden door andere variabelen. Hetzelfde wordt gedaan voor de Minas-norm omdat dit een reeds in de wet opgenomen vertaling is van de grondwaterstand.. 350. 350. 300. 300. 250. 250. 200. 200. 150. 150. 100. 100. 50. 50 0. 0 0. 50. 100. 150. 0. 200. Nitraat grondwater (mg/l). 100. 200. 350. 350. 300. 300. 250. 250. 200. 200. 150. 150. 100. 100. 50. 50 0. 0 0. 100. 200. 300. 400. 500. 0. 100. 200. N-overschot Nwz volledige balans (kg/ha). N-overschot volledige balans (kg/ha). Nitraat grondwater (mg/l). 350 300. Ak-non Ak-zon Ak-zwn Vg-mb Vg-zon Blb Bomen. 250 200 150 100 50 0 0. 100. 200. 300. 400. 500. N-aanvoer Tmt-Minasbalans (kg/ha). Figuur 3.. 300. Nmin-najaar (0-90 cm; kg/ha). Nmin-najaar (0-60 cm; kg/ha). Nitraat in het grondwater tegen verschillende mogelijke indicatoren voor nitraatuitspoeling. Zie Hoofdstuk 2 voor toelichting over de berekeningswijze van de verschillende indicatoren.. 300.

(19) 13. Residuals na effect grondwaterstand. Figuur 4 geeft de resterende variatie in nitraat als het effect van grondwaterstand eruit gehaald is tegen verschillende indicatoren. Ook in deze figuren vallen de uitbijters op, met name het punt van Vg-mb. Bij regressie over de totale dataset lijkt Nmin-najaar een significante verklaring voor variatie in nitraat te kunnen geven, dit berust echter vooral op de ene uitbijter (Tabel 3). Als uit de volledige dataset de afwijkende regio’s Ak-zwn en Blb worden weggelaten, zijn de effecten van alle bemestingsvariabelen significant. Voor een belangrijk deel worden ook deze weer door de uitbijters veroorzaakt. Als deze uitbijters buiten de regressie gelaten worden, blijft er nog steeds een significante relatie tussen Nminnajaar en nitraat over (Tabel 3). In combinatie met de grondwaterstand lijkt Nmin-najaar (0-60 of 0-90 cm) dus variatie in nitraat in het grondwater te kunnen verklaren.. 3,0. 3,0. 2,0. 2,0. 1,0. 1,0. 0,0. 0,0. -1,0. -1,0. -2,0. -2,0. 0. 50. 100. 150. 200. 0. 50. 100. Residuals na effect grondwaterstand. 3,0. 3,0. 2,0. 2,0. 1,0. 1,0. 0,0. 0,0. -1,0. -1,0. -2,0 100. 200. 300. 400. 500. 250. 300. -2,0 -100. 0. 100. 200. 300. N-overschot Nwz volledige balans (kg/ha). N-overschot volledige balans (kg/ha). Residuals na effect grondwaterstand. 200. Nmin-najaar (0-90 cm). Nmin-najaar (0-60 cm). 0. 150. 3,0. Ak-non Ak-zon Ak-zwn Vg-mb Vg-zon Blb Bomen. 2,0 1,0 0,0 -1,0 -2,0 0. 100. 200. 300. 400. 500. 600. N-aanvoer Tmt-Minasbalans (kg/ha). Figuur 4.. Resterende variatie in nitraat in het grondwater na correctie voor het effect van grondwaterstand. Op de y-as staan door Genstat gestandaardiseerde residuen die de variatie in nitraat weergeven in een afgeleide schaal..

(20) 14 Grondwaterstand is deels al in Minas verwerkt (nl. in de verliesnorm zoals die betrekking heeft op al dan niet uitspoelingsgevoelige gronden). Als in plaats van grondwaterstand een gewogen gemiddelde van de Minas-norm wordt gehanteerd blijkt 38 procent van de variatie in nitraat door deze indeling verklaard te worden (Tabel 4). Aanvullend daaraan wordt er nog 20-30 procent meer verklaard door Nmin-najaar. Het significante effect van Minas-norm ligt niet alleen aan de verdeling in regio’s, want ook als beide ‘natte’ regio’s eruit gelaten worden (Ak-zwn en bloembollen) blijft er een significant verband tussen Minas-norm en nitraat. Omdat de indeling van bomen niet bekend was en voor alle boomteeltbedrijven volledig uitspoelingsgevoelig (droog) is aangehouden is de regressie ook uitgevoerd zonder de boomteeltbedrijven. De uitkomsten blijven dan vrijwel gelijk. De variatie in nitraatgehaltes wordt dus voor een belangrijk deel verklaard door Minas-norm en door Nmin-najaar. In de volgende paragraaf wordt meer ingegaan op Nmin-najaar en de relatie daarvan met andere bemestingsparameters.. Tabel 3.. Percentage verklaarde variantie (adjusted R2) voor verklaring van de variatie in nitraat in het bovenste grondwater door grondwaterstand (Grondw.) samen met verschillende variabelen op verschillende sets aan bedrijven (n = is het aantal bedrijven; ns = niet significant: Fpr>0.05). Alle regressies zijn uitgevoerd op basis van bedrijfsgemiddelden. De punten met een nitraatgehalte van 313 en 222 mg/liter hadden meestal een grote bijdrage, daarom is regressie ook zonder deze punten uitgevoerd.. Variabelen. Percentage verklaarde variantie Alle Tmt-groepen Alle datapunten. Grondwaterstand Grondw.+Tmt-groep Grondw.+Minas-norm Grondw.+Nmin-najaar 0-30 cm Grondw.+Nmin-najaar 0-60 cm Grondw.+Nmin-najaar 0-90 cm Grondw.+Totale N-aanvoer Grondw.+Overschot Grondw.+Overschot N-wz Grondw.+Minas N-aanvoer Grondw.+Neerslag zomer Grondw.+Neerslagoversch.zomer Grondw.+Neerslag winter Grondw.+Neerslagoversch.winter. Exclusief Ak-zwn, Blb. Excl. NO3 Excl. NO3 313 313, 222. Alle datapunten. Excl. NO3 313, 222. n=30. n=29. n=28. n=19. n=18. 46 78 50 ns 54 61 63 46 ns 47 ns 50 ns 45 ns. 51 85 55 ns 50 ns 54 ns 55 ns 51 ns 49 ns 49 ns 53 ns. 47 88 50 ns 47 ns 51 ns 53 47 ns 45 ns 46 ns 50 ns. 35 57 31 ns 56 65 65 57 52 54 52 47 ns 50 ns 47 ns 47 ns. 42 78 38 ns 51 ns 58 60 44 ns 43 ns 45 ns 40 ns.

(21) 15 Tabel 4.. Percentage verklaarde variantie (adjusted R2) voor verklaring van de variatie in nitraat in het bovenste grondwater door Minas-norm samen met verschillende variabelen op verschillende sets aan bedrijven (n = is het aantal bedrijven; ns = niet significant: Fpr>0.05). Alle regressies zijn uitgevoerd op basis van bedrijfsgemiddelden. De punten met een nitraatgehalte van 313 en 145 mg/liter hadden meestal een grote bijdrage, daarom zijn regressies ook zonder deze punten uitgevoerd.. Variabelen. Percentage verklaarde variantie Alle Tmt-groepen. Minasnorm Minasnorm+Tmt-groep Minasnorm+Nmin-najaar 0-30 cm Minasnorm+Nmin-najaar 0-60 cm Minasnorm+Nmin-najaar 0-90 cm Minasnorm+Totale N-aanvoer Minasnorm+Overschot Minasnorm+Overschot N-wz Minasnorm+Minas N-aanvoer Minasnorm+Neerslag zomer Minasnorm+Neerslagoversch.zomer Minasnorm+Neerslag winter Minasnorm+Neerslagoversch.winter. 3.3. Exclusief Ak-zwn, Blb. Exclusief Ak-zwn, Blb en Bomen. Alle datapunten. Excl. NO3 313. Alle datapunten. Excl. NO3 313. Alle datapunten. Excl. NO3 145. n=30. n=29. n=19. n=18. n=15. n=14. 24 61 53 62 69 20 ns 19 ns 23 ns 21 ns 23 ns 21 ns 26 ns 25 ns. 22 75 38 49 60 24 ns 22 ns 18 ns 25 ns. 19 ns 76 35 ns 47 60 19 ns 19 ns 13 ns 21 ns 23 ns 18 ns 34 ns 33 ns. 21 77 33 ns 45 59 18 ns 19 ns 15 ns 19 ns 22 ns 23 ns 33 ns 31 ns. 38 65 51 59 66 36 ns 35 ns 37 ns 36 ns. 40 73 44 ns 49 57 42 ns 41 ns 39 ns 43 ns. Effect van bemesting op Nmin-najaar. Nmin-najaar lijkt een indicator te kunnen zijn voor de nitraatconcentratie in het grondwater (Hoofdstuk 3.2). In deze paragraaf wordt bekeken welke bemestingszaken een relatie hebben met Nmin-najaar. Bij regressieanalyse van het effect van verschillende bemestingszaken op Nmin-najaar is er net als bij de regressies met nitraat vaak sprake van een punt met een onevenredig sterke bijdrage aan de regressie. Regressies zijn daarom vaak zowel op de volledige dataset uitgevoerd, als op een dataset waar een dergelijk punt (Vg-mb, Nmin(0-60) is 155 en Nmin(0-90) is 256 kg/ha) uit is verwijderd. Soms worden er significante relaties gevonden tussen Nmin en een bemestingsvariabele (Tabel 5 en Tabel 6). In alle gevallen blijken deze relaties te berusten op de bijdrage van de uitbijter van het bedrijf in Vg-mg. Bij weglaten van deze uitbijter blijkt variatie in Nmin-najaar alleen significant verklaard te worden door sector of Tmt-groep. De verschillen in het effect van sector of Tmt-groep op Nmin-najaar worden dus door meer factoren veroorzaakt dan de onderzochte bemestingsvariabelen. In de discussie wordt hier verder op ingegaan..

(22) 16 Tabel 5.. Percentage verklaarde variantie (adjusted R2) voor verklaring van de variatie in Nmin-najaar (0-60 cm) door verschillende variabelen op verschillende sets aan bedrijven (n = is het aantal bedrijven). Alle regressies zijn uitgevoerd op basis van bedrijfsgemiddelden.. Variabele. Percentage verklaarde variantie Volledige set. Sector Tmt-groep Grondwaterstand Minas-norm Totale stikstofaanvoer Overschot Overschot N-werkzaam Minas-stikstofaanvoer. Tabel 6.. Excl. blb en Ak-zwn. Alle datapunten. Excl. Nmin 155. Alle datapunten. Excl. Nmin 155. n=33. n=32. n=23. n=22. 28 24 1 ns --4 ns 4 ns 21 8 ns. 25 39 1 ns ------1 ns ---. 29 47 --------9 ns ---. Percentage verklaarde variantie (adjusted R2) voor verklaring van de variatie in Nmin-najaar (0-90 cm) door verschillende variabelen op verschillende sets aan bedrijven. Alle regressies zijn uitgevoerd op basis van bedrijfsgemiddelden.. Variabele. Percentage verklaarde variantie Volledige set. Sector Tmt-groep Grondwaterstand Minas-norm Totale stikstofaanvoer Overschot Overschot N-werkzaam Minas-stikstofaanvoer. 3.4. 28 23 ns ----31 25 39 30. Excl. blb en Ak-zwn. Alle datapunten. Excl. Nmin 256. Alle datapunten. Excl. Nmin 256. n=33. n=32. n=23. n=22. 27 24 ----29 22 35 29. 28 55 0 ------4 ns ---. 35 32 10 0 ns 0 ns 1 ns 15 4 ns. 38 57 15 0 1 ----0. Effect van het bouwplan op Nmin-oogst en Nmin-najaar. De hoeveelheid stikstof die bij oogst nog in het profiel aanwezig is, is afhankelijk van het geteelde gewas. Zo zijn gewassen als suikerbieten, spruitkool en granen in staat het merendeel van de minerale stikstof in het profiel op te nemen. Spinazie en sla daarentegen gebruiken de toegediende stikstof minder efficiënt. Deze bladgewassen worden al geoogst terwijl ze nog in volle groei zijn. Voor dit groeistadium is er relatief veel direct beschikbare stikstof in het profiel nodig, wat dus leidt tot hoge Nmin-oogst waarden..

(23) 17 Welke Nmin-oogst er te verwachten valt bij de oogst en in het najaar is bekeken in het project Sturen op nitraat (ten Berge, 2002). In dat project is vanuit bemestingsproeven bekeken welke Nmin-oogst er verwacht kan worden bij toepassing van het standaardadvies (Van Enckevort et al., 2002). Hierbij zijn data van vele veldproeven geanalyseerd. Vervolgens is in de voorliggende studie de bij het standaardadvies horende Nmin-oogst doorvertaald naar een Nmin-najaar door de te verwachten mineralisatie uit gewasresten erbij op te tellen (Schröder, 2002; Bijlage III). Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele tussentijdse uitspoeling. In de voorliggende studie is voor de vollegrondsgroentebedrijven en de akkerbouwbedrijven op zand de bedrijfsgemiddelde Nmin-najaar berekend op de hierboven beschreven wijze. Niet alle gewassen die op de Tmt-bedrijven werden geteeld waren aanwezig in de dataset van Sturen op nitraat. Voor deze zijn waarden voor Nmin-oogst geschat, waarbij rekening is gehouden met mineralisatie en depositie tijdens de teelt, stikstofopname en de gift volgens het bemestingsadvies (Bijlage III). Daarnaast zijn deze waarden vergeleken met overeenkomstige gewassen waarvan de Nmin-oogst wel vanuit proefgegevens bekend was. Als het gemeten bedrijfsgemiddelde voor Nmin-najaar uitgezet wordt tegen de op basis van het bouwplan verwachte Nmin-najaar valt op dat deze in grote lijnen overeenkomen (Figuur 5). Er zijn echter wel enkele bedrijven die wat verder vanaf de 1 op 1 lijn liggen. Deze afwijkingen gaan beide kanten op: gemeten bedrijfsgemiddelden liggen zowel hoger als lager dan verwacht vanuit de bouwplansamenstelling.. Meting Voorloperbedrijven Tmt. 160. 120. 80 Vg-mb Vg-zon Akk-zon Akk-non. 40. 0 0. 40. 80. 120. 160. Verwachting (vanuit 'Sturen op nitraat'). Figuur 5.. Gemeten Nmin-najaar tegen verwachte Nmin-najaar (0-60 cm; bedrijfsgemiddelden in kg/ha). De verwachte Nmin-najaar is berekend vanuit de samenstelling van het bouwplan van de voorloperbedrijven in de akkerbouw- en vollegrondsgroenteteelt (zie tekst en Bijlage I en III)..

(24) 18.

(25) 19. 4.. Discussie. In dit rapport worden de resultaten van één bemestingsseizoen bekeken en is gezocht naar variabelen die de variatie in nitraat in het grondwater kunnen verklaren (indicatoren). In de dataset zitten 34 bedrijven uit vier verschillende sectoren, in verschillende regio’s in het land, met verschillende grondsoorten en verschillende grondwaterstanden. Resultaten van bedrijven die onderling zeer divers zijn geven aan de ene kant mogelijkheden om over een brede range te kijken. Aan de andere kant zijn de mogelijkheden weer beperkt omdat het slechts 34 bedrijven betreft en de resultaten van slechts één bemestingsjaar zijn. Deze beperking kwam bij de regressies zeer duidelijk naar voren waarbij het vaak voorkwam dat het al dan niet significant zijn van een relatie tussen twee variabelen afhing van één of twee bedrijven. Dit speelde het sterkst bij de regressie tussen nitraat en Nmin-najaar. De resultaten zijn dus nog niet sterk onderbouwd, maar leveren wel ideeën op voor verklaringen van de verschillende nitraatgehalten in het grondwater. In het onderstaande wordt eerst ingegaan op een verklaring van de variatie in nitraat in het grondwater. Vervolgens wordt er vooruit gekeken naar mogelijke verbeteringen voor een volgende analyse die uitgevoerd kan worden zodra de cijfers voor het volgende jaar compleet zijn. Tot slot wordt ingegaan op de relatie tussen de bemesting en Nmin-najaar, om een indruk te krijgen van wat er te verwachten valt bij de huidige stand van zaken met betrekking tot techniek en bemestingsadviezen.. 4.1. Verklaring van nitraat in het grondwater. De verschillen tussen de sectoren en regio’s (Tmt-groepen) in de hoeveelheid nitraat die in het grondwater wordt aangetroffen zijn groot en verschillen tussen de 7 en 210 mg per liter. Dit kan een aantal oorzaken hebben: naast variatie in grondsoort en grondwaterstand zijn er grote verschillen tussen de Tmt-groepen en zelfs tussen de bedrijven in een Tmt-groep in de geteelde gewassen, de bemestingshoeveelheid en -tijdstippen en de soorten meststof. Voor een verklaring van de variatie in nitraat zijn een aantal variabelen uitgezocht en is via regressie gekeken in hoeverre die variatie verklaard kan worden door één variabele of een combinatie van twee variabelen. Tmt-groep en grondwaterstand verklaarden vaak een groot deel van de variatie in nitraat in het grondwater. Het effect van grondwaterstand op nitraatconcentratie in het grondwater was echter volledig verstrengeld met het effect van Tmt-groep. Als in de regressie-analyse de uitbijter met een nitraatgehalte van 313 mg/liter werd weglaten dan verklaarde Tmt-groep 79% van de variatie in nitraat, en grondwaterstand 51 procent (Tabel 2). Beide variabelen samen verklaarden 85% (Tabel 3), nauwelijks meer dan de verklaring door alleen Tmt-groep. Met Tmt-groep wordt dus de variatie in nitraat het beste verklaard, maar dit is weinig bruikbaar als kwantitatieve maat voor verklaring van nitraat in het grondwater. Een goede maat voor verklaring van de hoeveelheid nitraat in het grondwater lijkt daarom de grondwaterstand te zijn. In alle uitgevoerde regressies was het effect van grondwaterstand statistisch significant. Het is al langer bekend dat grondwaterstand een duidelijk effect heeft op de hoeveelheid nitraat en dit is ook meegenomen in Minas in de indeling van gronden in nat en droog (wel of niet uitspoelingsgevoelig). Deze indeling is grover dan de actuele grondwaterstand maar bleek nog steeds een deel van de variatie in nitraat te kunnen verklaren. Zelfs als er binnen een kleinere dataset van bedrijven op zandgrond in de vollegrondsgroenten en akkerbouw (resp. n=8 en n=7) werd gekeken was er een significant verband tussen Minas-norm en nitraat in het grondwater. Minas-norm verklaarde echter wel minder van de variatie in nitraat dan de grondwaterstand. Ak-zwn en blb zijn vanwege de afwijkende grondsoort en hoge grondwaterstand vaak buiten de regressies gelaten. Deze twee Tmt-groepen verschillen ook van de andere Tmt-groepen doordat de percelen van de meeste bedrijven op klei en op de duinzandgronden gedraineerd zijn. Hierdoor is er ook al een mindere relatie te verwachten tussen bemesting en nitraat in het grondwater omdat een deel van de.

(26) 20 stikstof via de drains naar de sloot zal spoelen. In het drainwater van de bedrijven van Ak-zwn werden ook hogere concentraties nitraat in het drainwater gemeten dan in het grondwater (Van den Berg & Pulleman, in prep). Bij de bloembolbedrijven werd dit niet gemeten, mogelijk doordat de drainwatermonsters genomen zijn op een tijdstip waarop er minder stikstof uitspoelde. Van de variabelen die meer met bemesting te maken hebben was er vaak een significant verband tussen nitraat en Nmin-najaar 0-60 cm of 0-90 cm. In veel gevallen werd dit verband echter bepaald door één of twee uitbijters, en na verwijderen van deze uitbijters was het verband minder sterk en soms niet meer significant. Ondanks dat lijkt van de onderzochte indicatoren de Nmin-najaar het meeste verband te hebben met nitraat in het grondwater, waarbij dan tegelijkertijd een effect van grondwaterstand meegenomen zou moeten worden. Andere bemestingsvariabelen correleren allemaal slecht met nitraat in het grondwater. Dit geldt dan voor de totale stikstofaanvoer, het overschot op de volledige balans, het overschot berekend op basis van werkzame stikstof of de Minas-aanvoer. Te verwachten valt dat bij gelijkblijvende organische-stofhoeveelheid in de bodem het overschot op de volledige balans goed zou moeten correleren met nitraat in het grondwater. Dat dit nu niet naar voren komt kan liggen aan de berekeningwijze van de balansen. In hoofdstuk 4.3 wordt ingegaan op aanpassingen in balansberekeningen waardoor de relatie met nitraat in het grondwater mogelijk beter wordt. In hoofdstuk 4.2 wordt ingegaan op de verschillende indicatoren voor nitraatuitspoeling met daarbij de sterke en zwakke kanten.. 4.2. Sterke en zwakke kanten van indicatoren voor nitraatuitspoeling. Zoals in hoofdstuk 4.1 al vermeld geeft Tmt-groep de grootste verklaring van variatie in nitraat in het grondwater. Tmt-groep is echter geen goede kwantitatieve maat voor verklaring van nitraat in het grondwater. Als echter naar één of enkele indicatorvariabelen gekeken wordt dan blijken deze minder goed de nitraatconcentratie in het grondwater te kunnen beschrijven. Kennelijk wordt nitraat in grondwater bepaald door een aantal deels interacterende factoren. Het is daarbij de vraag of nitraat in het grondwater van de verschillende landbouwbedrijven wel te voorspellen valt aan de hand van één of enkele indicatorvariabelen en simpele lineaire regressiemodellen. In Tabel 7 worden de voors en tegens van een aantal indicatorvariabelen gegeven. In Tabel 8 wordt beschreven waarom een bepaalde indicator voor een bepaalde Tmt-groep of sector wel of niet werkt. In het onderstaande wordt de informatie uit beide tabellen verder uitgewerkt. De Nmin-najaar gaf van de aan bemesting gerelateerde indicatoren in deze studie het meeste verband met nitraat in het grondwater. Het is ook een vrij direct verband: in het najaar aanwezige minerale stikstof spoelt met het neerslagoverschot in de winter naar het grondwater. Voor de bloembollen gaat deze relatie minder goed op omdat er in de zomer- en herfstperiode al stikstof uitspoelt. Niet gepubliceerde data geven een hogere Nmin bij oogst dan in het najaar. Daarnaast gaat de relatie tussen Nminnajaar en nitraat in het grondwater minder goed op bij gedraineerde gronden zoals in Telen met toekomst aanwezig zijn in Ak-zwn en blb. Theoretisch gezien is het stikstofoverschot een zeer goede maat voor de totale milieubelasting door stikstof omdat de input gelijk moet zijn aan de output. De relatie tussen stikstofoverschot en nitraat in het grondwater hangt dan nog wel af van de verdeling van de stikstofverliezen over de verschillende verliesposten zoals ammoniakemissie, denitrificatie, uitspoeling via drains en uitspoeling naar het grondwater. De theoretisch goede relatie tussen stikstofoverschot en milieubelasting door stikstof gaat echter niet op als de bodemvoorraad verandert. Voor Ak-zwn en bloembollen zijn de verliesposten denitrificatie en uitspoeling via de drains relatief groot waardoor stikstofoverschot voor die Tmt-groepen een minder goede indicator is..

(27) 21 Berekening van het stikstofoverschot op basis van de aanvoer aan werkzame stikstof is een verfijning ten opzichte van berekening van het volledige stikstofoverschot en is eenvoudig uit te voeren. Hierbij wordt vooral rekening gehouden met de voor uitspoeling vatbare stikstof en wordt de stikstofaanvoer in stabiel organisch materiaal niet meegenomen. Het nadeel is echter dat er geen rekening gehouden wordt met vastlegging naar of mineralisatie vanuit de bodemvoorraad. Tabel 7.. Indicatoren en op hoofdlijnen de sterke en zwakke kanten daarvan als indicator voor nitraatconcentratie in het grondwater. De indicatoren zijn op bedrijfsniveau, dat wordt afgeleid van een gewogen gemiddelde op perceelsniveau.. Indicator. Sterke kanten. Zwakke kanten. Nmin-najaar. voor uitspoeling vatbare stikstof: vrij directe relatie. er kan een ‘omgekeerde relatie’ ontstaan: stikstof die reeds voor de Nmin meting uitspoelde verhoogt de nitraatwaarde maar verlaagt Nmin; stikstof uit gewasresten kan na de Nmin bemonstering nog vrijkomen en uitspoelen. N-overschot Totaal (totale aanvoer minus de afvoer via gewassen). is voor een bodem in evenwicht de beste maat voor totale milieubelasting. in het overschot zijn ook evt. veranderingen van de bodemvoorraad begrepen: bij áfwezigheid van evenwicht verliest het overschot daardoor zijn betekenis als maat voor totale milieubelasting. N-overschot Nwz (overschot op basis van de aanvoer aan werkzame stikstof minus de afvoer via gewassen). bekijkt de voor uitspoeling vatbare stikstof. mineralisatie vanuit organische meststoffen na de oogst wordt niet meegenomen; vastlegging naar en mineralisatie vanuit de bodemvoorraad worden niet meegenomen. N-overschot Nmin (overschot op de totale balans van minerale stikstof). alle voor uitspoeling vatbare stikstof wordt in de berekening meegenomen; veranderingen in bodemvoorraad worden meegenomen. berekening van stikstofstromen in en uit de organisch-gebonden stikstofvoorraad is moeilijk. Minas-overschot. eenvoudig. niet alle meststoffen worden meegenomen; houdt nauwelijks rekening met variatie in afvoer; houdt geen rekening met veranderende bodemvoorraad. N-aanvoer. eenvoudig. houdt geen rekening met variatie in afvoer; houdt geen rekening met veranderende bodemvoorraad. Grondwaterstand. heeft sterke relatie met nitraat. is nauwelijks beïnvloedbaar; heeft geen relatie met bemesting; een up-to-date databank met gegevens over grondwaterstanden op perceelsniveau is nodig. Om ook een correctie voor bodemvoorraad mee te nemen zou een totale balans van minerale stikstof opgesteld moeten worden, waarbij alle voor uitspoeling vatbare stikstof in meegenomen wordt. Hierbij.

(28) 22 is het nodig om veranderingen in de hoeveelheid organisch-gebonden stikstof in de bodem mee te nemen. Dit kan via modelberekeningen gedaan worden maar vraagt veel gegevens en is moeilijk op grote schaal uit te voeren. Het Minas-overschot is in dit rapport niet als zodanig bekeken maar als Minas-stikstofaanvoer. Aangezien voor de open teelten als afvoer voor vrijwel alle gewassen 165 kg stikstof per hectare aangehouden kan worden maakt het weinig uit of er een relatie bekeken wordt tussen nitraat en Minas-N-aanvoer of Minas-N-overschot. De berekeningswijze van het Minas-N-overschot komt overeen met dat van het N-overschot dat een maat is voor de totale milieubelasting. De berekening voor Minas is echter beperkter dan voor het N-overschot op een volledige balans omdat variatie in afvoer via gewassen niet wordt meegenomen, en omdat niet alle aanvoerposten binnen Minas meegerekend worden. Net als bij het N-overschot wordt er ook bij het Minas-N-overschot geen rekening gehouden met veranderingen in de bodemvoorraad. Stikstofaanvoer is een eenvoudigere indicator dan het stikstofoverschot of het Minas-overschot. Het nadeel ervan is dat variatie in afvoer met gewassen niet wordt meegenomen. Tot slot zou de grondwaterstand als indicator gebruikt kunnen worden. In de voorliggende studie gaf van de onderzochte indicatoren grondwaterstand de beste relatie met nitraat in het grondwater. Met deze indicator wordt er echter geen relatie met bemesting gelegd. Tabel 8.. Oorzaken van beperkte toepasbaarheid van een aantal indicatoren voor nitraatconcentratie in het grondwater bij verschillende Tmt-groepen.. Tmt-groep. Algemeen. Per individuele indicator Nmin-najaar. N-overschot totaal. Minas. Vg-mb. relatief veel aanvoer als compost. werkelijke afvoer kleiner dan norm. Vg-zon. relatief veel aanvoer als compost. werkelijke afvoer kleiner dan norm. Ak-non. mineraliserende dalgrond: N-levering vanuit bodemvoorraad. Mogelijk sterke denitrificatie door hoog gehalte aan oplosbaar organisch koolstof (DOC) in het grondwater. Ak-zon Ak-zwn. Blb. Bomen. drainage denitrificatie. drainage denitrificatie. uitspoeling in zomer en najaar. werkelijke afvoer kleiner dan norm Gebruik Minasvrij meststoffen afvoer via gewas en kluit moeilijk te bepalen meerjarige teelt. werkelijke afvoer kleiner dan norm.

(29) 23. 4.3. Opties tot verbeteringen in geregistreerde en verwerkte gegevens ten behoeve van vervolgstudie. De voorliggende studie is uitgevoerd met resultaten van één meetseizoen. In de loop van 2003 wordt nitraat in het grondwater opnieuw gemeten, waardoor deze studie nogmaals uitgevoerd kan worden met een tweede jaar aan gegevens. In dit hoofdstuk wordt een aanzet gegeven tot verbeteringen die in de volgende studie meegenomen kunnen worden. Hierbij wordt ingegaan op verbeteringen in de gegevens die gebruikt zijn in de regressie-analyse. Bij de huidige studie kwamen verschillende punten naar voren die kunnen leiden tot betere relaties tussen bemestingsvariabelen en nitraat in het grondwater. Daarnaast wordt er ingegaan op de regressie-analyse zelf en de wijze waarop relaties tussen indicatoren en nitraat in het grondwater bepaald kunnen worden. Stikstofbalansen zijn tot nu toe berekend op basis van oogst tot oogst. Voor landbouwkundige doeleinden is dit de meest geschikte berekeningswijze omdat hiermee de nadruk wordt gelegd op de bemesting ten behoeve van gewassen. Voor vergelijking van bemestingsgegevens met de Nmin-najaar en nitraat in het bovenste grondwater voldoet een balans op kalenderniveau mogelijk beter. In de balans op basis van oogst tot oogst zit immers mest van het voorgaande najaar, terwijl de Nmin-najaar beïnvloed wordt door mest van het huidige najaar. Hetzelfde geldt voor de vergelijking tussen balansen en nitraat in het grondwater. Verwacht wordt dat de verschillen tussen de oogst-tot-oogst-balans en de kalenderbalans niet erg groot zullen zijn. Op de zandgronden wordt weinig mest in het najaar uitgereden. Bij de bloembollenteelt en de akkerbouw op klei in Zuidwest-Nederland wordt wel regelmatig organische mest gebruikt in de zomer en het najaar. Er hebben echter geen ingrijpende veranderingen in mestaanvoer plaatsgevonden op de bedrijven, en bij een jaarlijks gelijkblijvende bemesting is er geen verschil tussen een oogst-totoogst-balans en een kalenderbalans. Bij de berekening van de hoeveelheid werkzame stikstof is tot nu toe de nawerking van stikstof vanuit plantaardige organische mest zoals compost en champost nog niet meegenomen. Dit is niet helemaal terecht, maar de nawerking uit deze meststoffen is vrij laag. Voor de bloembollenbedrijven en de vollegrondsgroentebedrijven kan dit echter wel effect hebben, zeker op de bedrijven die jaarlijks dergelijke mestsoorten aanvoeren. Bij de herhaling van deze studie zal de nawerking van stikstof uit plantaardige organische mest en champost in de berekening van werkzame stikstof worden meegenomen. Berekening van de hoeveelheid werkzame stikstof geeft aan wat er beschikbaar komt ten behoeve van het gewas. Het is echter de stikstof die na de oogst beschikbaar komt die met name vatbaar is voor uitspoeling. Bekeken dient te worden op welke wijze dit eenvoudig in de analyses is mee te nemen. Daarnaast zou er ook nog gekeken kunnen worden naar mogelijke veranderingen in de bodemvoorraad aan organische stof, aangezien veranderingen hierin de relatie tussen overschot en nitraat vertroebelen. Een eenvoudigere aanpak die in de volgende studie zeker kan worden uitgevoerd is een berekening van de verwachte nitraatconcentratie vanuit stikstofoverschot en neerslagoverschot. In de voorliggende studie is het stikstofoverschot uitgedrukt als hoeveelheid (kg/ha), terwijl nitraat in het grondwater wordt weergegeven als een concentratie (mg/liter). De hoeveelheid neerslag bepaalt mede welke nitraatconcentratie in het grondwater te verwachten is. In de huidige studie is alleen de totale neerslag en het neerslagoverschot voor de zomer- en winterperiode meegenomen. Mogelijk wordt er een betere correlatie tussen nitraat en stikstofoverschot of Nmin-najaar gevonden als deze laatste twee gedeeld worden door het neerslagoverschot. Verschillen in de berekende en de gevonden nitraatconcentraties kunnen ook verder geanalyseerd worden. Negatieve verschillen zijn te verwachten bij een hoge grondwaterstand als gevolg van denitrificatie. Positieve verschillen worden wellicht gevonden op eerdgronden met een hoge basismineralisatie..

(30) 24. 4.4. Bemesting en Nmin-najaar. De Nmin-najaar is de variabele waarbij vaak een significant verband gevonden wordt met nitraat in het grondwater. Als er verder gekeken wordt naar variabelen die verband houden met Nmin-najaar dan zijn er soms significante correlaties tussen Nmin-najaar en de bemesting (totale aanvoer, overschot). In al deze gevallen bleek de significantie van de relatie echter afhankelijk van één uitbijter te zijn. Bemestingsvariabelen van één jaar kunnen Nmin-najaar dus niet verklaren. In de voorgaande paragraaf is al genoemd dat berekening van de nutriëntenbalansen op kalenderbasis betere verbanden op zou kunnen leveren. De relaties tussen bemestingsvariabelen en Nmin-najaar zullen daarom in de volgende analyse nogmaals bekeken worden als deze balansen op kalenderbasis zijn berekend. De samenstelling van het bouwplan blijkt wel een verklaring te kunnen geven voor de hoogte van de Nmin in het najaar. Als voor de bouwplannen op de bedrijven de verwachte Nmin-najaar wordt berekend vanuit gegevens van bemestingsproeven op andere bedrijven en vanuit literatuurgegevens over afbraak of vastlegging van stikstof door gewasresten dan blijkt deze berekende Nmin-najaar sterk overeen te komen met de Nmin-najaar die op de bedrijven gemeten wordt. Er zijn echter wel enkele bedrijven die wat verder vanaf de 1 op 1 lijn liggen. Hiervoor zijn verschillende verklaringen aan te voeren. Zo is de verwachting van Nmin is gebaseerd op een vrij algemene indeling van de gewassen in vier klassen. Verder is vooral bij vollegrondsgroenten de waarde van Nmin-oogst afhankelijk van het tijdstip waarop het gewas is geplant en geoogst, terwijl de berekende verwachte waarde gemiddeld is over alle plantingen. Ook is er bij de berekening van de verwachting geen rekening gehouden met depositie en achtergrondmineralisatie vanuit de bodem tussen de tijdstippen van de oogst en de bemonstering van Nmin-najaar. Ook is er niet gekeken of er na de oogst groenbemesters zijn geteeld. Om deze berekeningen preciezer te doen dient gekeken te worden naar de tijdstippen van de verschillende teelthandelingen en dient de mineralisatie berekend te worden vanuit de bemestingsgeschiedenis van de percelen. Voor deze studie voert dit nu te ver. Te concluderen valt dat er grote verschillen zijn in Nmin tussen de bedrijven, en dat een groot deel van deze verschillen terug te voeren is op de bemesting die voor de geteelde gewassen volgens de huidige advisering nodig is. Als streefwaarde voor de Nmin-najaar geldt voor zandgronden een waarde van 45 kg/ha. Vooral vollegrondsgroentebedrijven zitten boven deze streefwaarde. Aan de hand van het bouwplan en vanuit berekening van Nmin behorend bij de huidige bemestingsadviezen valt niet te verwachten dat deze bedrijven snel aan deze streefwaarde kunnen voldoen. Naast het bemesten volgens de Adviesbasis is er dus meer nodig om de Nmin omlaag te krijgen. Binnen Telen met toekomst wordt op de voorloperbedrijven ook aandacht besteed aan andere meststoffen en aan een betere timing en plaatsing van giften. Op de kernbedrijven worden verdergaande maatregelen bekeken, waaronder zelfs het afvoeren van alle gewasresten. Om te kunnen voldoen aan de nitraatrichtlijn kan het zelfs noodzakelijk zijn om het bouwplan aan te passen..

(31) 25. 5.. Conclusies. De dataset betreft slechts één jaar metingen en is nog te beperkt voor definitieve conclusies. De voorliggende studie dient eind 2003/begin 2004 herhaald te worden met een tweede jaar aan resultaten voor betere onderbouwing Enkele voorlopige conclusies: • Van alle onderzochte variabelen verklaart Tmt-groep (combinatie van bedrijven uit één sector in één regio) de variatie in nitraatconcentratie in het grondwater het beste. Dit effect van Tmt-groep kan niet vervangen worden door één of twee andere, meer universele variabelen • De nitraatconcentratie in het grondwater hangt sterk af van de grondwaterstand • Naast grondwaterstand heeft ook Nmin-najaar (0-60 cm en 0-90 cm) een statistisch significant verband met nitraat in het grondwater • Voor andere bemestingsvariabelen zoals stikstofoverschot op de volledige balans, totale aanvoer of Minas-aanvoer (allen gebaseerd op de periode oogst-tot-oogst) werd geen significant verband met nitraat in het grondwater gevonden. • Bij de vervolgstudie eind 2003/begin 2004 dienen balansen op kalenderniveau meegenomen te worden. Als er verschillen zijn tussen jaren in bemesting in het najaar zal de hoeveelheid nitraat in het grondwater beter correleren met een balans op kalenderniveau dan met een balans op basis van oogst-tot-oogst..

(32) 26.

(33) 27. Referenties KNMI, 2001. Jaaroverzicht neerslag en verdamping in Nederland. Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, De Bilt. Jaargang 70, nummer 13. KNMI, 2002. Jaaroverzicht neerslag en verdamping in Nederland. Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, De Bilt. Jaargang 71, nummer 13. LNV, 2001. Besluit van 27 november 2001, houdende aanwijzing van zand- en lössgronden en uitspoelingsgevoelige gronden (Besluit zand- en lössgronden). Staatsblad 2001 579. Schröder, J.J., D. Scholefield, F. Cabral & G. Hofman. In press Sound science and feasible legislation on nutrient management: friends or foes? Submitted to Nutrient Cycling in Agroecosystems. Schröder, J.J., 2002. Post-harvest changes in residual soil mineral nitrogen In: Ten Berge, H F M, 2002. A review of potential indicators for nitrate loss from cropping and farming systems in the Netherlands. Reeks Sturen op Nitraat 2; Plant Research International, Rapport 31, p. 91-96. Schröder, J.J. & H.F.M. ten Berge, 2002. Introduction In ten Berge H F M 2002 A review of potential indicators for nitrate loss from cropping and farming systems in the Netherlands. Reeks Sturen op Nitraat 2; Plant Research International, Rapport 31, p. 17-20. Spruijt-Verkerke, J. & P. van Asperen, 2001. FARM; standaardisatie van gegevensverwerking bij bedrijfssystemen. Agro informatica jaargang 14 (2001) nr. 3. blz. 3-5. Ten Berge, H.F.M. (Ed.), 2002. A review of potential indicators for nitrate loss from cropping and farming systems in the Netherlands. Reeks Sturen op Nitraat 2; Plant Research International, Rapport 31. 144 p. + bijl. Van den Berg, M. & M.M. Pulleman. In prep Grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit op de Telen met toekomst bedrijven in 2002. Reeks Telen met toekomst/RIVM-rapport. Van Enckevort, P.L.A., J.R. van der Schoot & W. van den Berg, 2002. Estimation of residual mineral soil nitrogen in arable crops and field vegetables at standard recommended N-rates In ten Berge H F M 2002 A review of potential indicators for nitrate loss from cropping and farming systems in the Netherlands. Reeks Sturen op Nitraat 2; Plant Research International, Rapport 31, p.77-90..

(34) 28.

(35) I-1. 35. VG10. 93. VG09. VG08. VG06. VG04. VG03. VG02. VG01. AK09. AK08. AK07. AK06. AK05. AK04. AK03. 73. VG07. Aardbeien Andijvie Asperge Bleekselderij Bloemkool Broccoli Chinese kool Consumptieaardappel Conservenerwt & stamslaboon Conservenerwt & waspeen Forsythia Gras Groene braak Knolselderij Knolvenkel Koolrabi (wachtbed + zaadteelt) Lollo Rossa Maïs (korrel-/snij-) Mengteelt bladrogge/ triticale Peen Pootaardappel 5 Prei Savooikool Schorseneer Spinazie Stamslaboon Suikerbiet 17 Tagetes Triticale Waspeen Winterrogge Zetmeelaardappel 58 Zomergerst 20 Zomertarwe Zwarte braak. AK02. Gewas. AK01. Bijlage I. Gewassen en hun aandeel in het bouwplan (% van het oppervlak) van de vollegrondsgroentebedrijven en de akkerbouwbedrijven op zand. 68 13 12 26. 10 1. 23 4 17. 15. 6. 20. 23. 26 20. 28. 43. 30 32. 12 8 9. 33 4. 7 12. 26. 56 9 13 27 13. 22. 20. 29 22. 15 3. 3 9. 2 18. 16. 7. 24. 6 10 15 15. 18. 27. 16. 16. 11 33. 46. 12 19. 11. 8. 9. 10. 51 18 7. 11 21 41. 30 20. 4 9 39 18 8. 11. 4 23 1. 3. 1. 14. 44.

(36) I-2.

(37) II - 1. Bijlage II. Neerslagsom en neerslagoverschot op de bedrijven Periode 1 is van 1 april 2001 tot 1 oktober 2001, periode 2 is van 1 oktober 2001 tot 1 april 2002. Eenheid is mm.. Bedrijf. Ak01 Ak02 Ak03 Ak04 Ak05 Ak06 Ak07 Ak08 Ak09 Ak11 Ak12 Ak13 Ak14 Ak15 Bo01 Bo02 Bo03 Bo04 Bo05 Vg01 Vg02 Vg03 Vg04 Vg06 Vg07 Vg08 Vg09 Vg10 Bl01 Bl02 Bl03 Bl04 Bl05 Bl06. Neerslag. Beregening. periode 1. periode 2. 548 639 595 506 605 524 426 513 426 650 576 532 586 605 445 501 501 501 445 557 532 547 533 445 509 417 428 428 * * * * * *. 464 575 494 420 521 481 494 543 457 513 540 525 457 496 444 458 445 431 450 477 525 508 565 450 457 442 459 459 * * * * * *. periode 1 0 0 0 0 0 29 16 36 70 0 0 1 0 0 * * * * * 128 50 * 212 35 114 57 38 45 * * * * * *. Overschot. periode 2. periode 1. periode 2. 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 * * * * * 0 0 * 0 0 0 0 2 0 * * * * * *. 83 179 135 46 145 17 -68 0 -133 159 75 53 95 114 -46 10 10 10 -46 -49 4 69 -157 -80 -95 -130 -100 -108 * * * * * *. 376 490 409 347 435 390 402 451 365 435 440 434 361 399 349 363 350 336 355 386 434 417 474 355 365 347 361 364 * * * * * *.

(38) II - 2.

(39) III - 1. Bijlage III. Gehanteerde waarden per gewas voor berekening van te verwachten bedrijfsgemiddelde Nmin-oogst en Nmin-najaar vanuit de samenstelling van het bouwplan De Nmin-najaar is berekend als Nmin-oogst + N uit gewasresten (0-60 cm; in kg/ha). Eventuele mineralisatie, depositie en uitspoeling in de periode tussen oogst en bemonstering van de Nmin-najaar is buiten beschouwing gelaten..

(40) III - 2. Gewas Aardbeien Andijvie Asperge Bleekselderij Bloemkool Broccoli Chinese kool Consumptieaardappel Conservenerwt & stamslaboon Conservenerwt & waspeen Forsythia Gras Groene braak Knolselderij Knolvenkel koolrabi (wachtbed + zaadteelt) Lollo Rossa Maïs (korrel- / snij-) Mengteelt bladrogge / triticale Peen Pootaardappel Prei Savooiekool Schorseneer Spinazie Stamslaboon Suikerbiet Tagetes Triticale Waspeen Winterrogge Zetmeelaardappel Zomergerst Zomertarwe Zwarte braak a. b c. Clustera 3c 3c 2c 3c 2 2 2 3 2 1 2c 1 1 2 2c 2c 3 3 1 1 2 4 1 1c 4 2 1 1c 1 1 2 2 1 1 4c. Nmin-oogsta N uit gewasrestenb 75 75 45 75 45 45 45 75 45 15 45 15 15 45 45 45 75 75 15 15 45 105 15 15 105 45 15 15 15 15 45 45 15 15 105. 20 c 45 62 23 4 17. 10 1 2 6 11 6 17 11 -22 2 -32 3 -22 -22. Nmin-nj 75 95 45 75 90 107 68 79 62 15 45 15 15 45 45 45 85 76 15 17 51 116 21 15 105 62 26 15 0 17 13 48 0 0 105. In Sturen op nitraat (Van Enckevort et al., 2002) zijn de gewassen onderverdeeld in vier klassen van Nmin-oogst, hier genummerd van 1 t/m 4 met respectievelijk de waard van <30, 30-60, 60-90 en >90 kg/ha in de laag 0-60 cm. Voor berekening van een verwachte bedrijfsgemiddelde Nmin-oogst vanuit het bouwplan zijn voor deze klassen de waarden 15, 45, 75 en 105 aangehouden. Schröder, 2002. Waarde geschat t.b.v. de voorliggende studie vanuit vergelijking met andere gewassen en de adviesgift en stikstofopname..

(41)

(42)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daar word ondersoek ingestel of die mite van Orfeus en Euridike as “alternatiewe” storie in die vorm van analogie kan dien omdat die outeur moontlik dié mite assosieer met

In sy versam elings, uitstallings en na- vorsingsprogram me w ord die hele natuur- en kultuurhistoriese velde gedek.. Die Provinsiale Adm inistrasie en die

Alcohol dehydrogenase I (Adh1p) is the major enzyme responsible for the reduction of acetaldehyde to ethanol through the subsequent oxidation of NADH to NAD + (Fig 3) (Leskovac

Die noodroep van die martelaars moet dus eerder as ’n regverdiging van God se goeie oordeel, maar ook as ’n identiteitsroep van God se eiendom beskou word – die eiendom wat

As mentioned, in the original animal study the plasma corti- costerone values were determined by means of a RIA method and in order to compare the values from the RIA

1) Inter-laboratory testing of this specific RAPD analysis method should be conducted in order to determine the robustness of the procedure. 2) Immunological cross

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

EXCELLENT WOMEN 493 Anglicans, Academics and Accoutrements: An Examination or Character. uncomfortably ensconced in bleak spare rooms (Bishop Grote, Patience), arid