• No results found

Ammoniakemissie-arme kraamstallen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ammoniakemissie-arme kraamstallen"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ir.

J.G.L. Hendriks

ing. G.M. den Brok

ing. M.P. Voermans

Locatie:

Varkensproefbedrijf

“‘Zuid- en West-Nederland”

Vlaamseweg 17

6029 PK Sterksel

tel: 040

-

226 23 76

Farrowing pens with low

ammonia emission

Proefverslag nummer P 1.134

september 1995

(2)

VOORWOORD

Dit rapport beschrijft de resultaten van een uitgevoerd op het Varkensproefbedrijf ‘LZuid

onderzoek naar enkele perspectiefvolle en West-Nederland” te Sterksel. Tijdens het

ammoniakemissie-arme huisvestingssyste- onderzoek is samengewerkt met Dofra bv te

men voor kraamzeugen. De aandacht is Horst en R&R-systems bv te Boekel. Het

voornamelijk gericht op de reductie van de onderzoek werd mogelijk gemaakt dankzij

ammoniakemissie, het technisch functione- medefinanciering van het

Financierings-ren van de verschillende systemen en de overleg Mest- en Ammoniakonderzoek

financiele haalbaarheid. Het onderzoek is (FOMA).

(3)

INHOUDSOPGAVE

2 21l 2 2 2:3 3 3.1 3.2 3 3l 3 4. 3 5. 4 4.1 4.2 4.3 5 DISCUSSIE 28 6 CONCLUSIES SAMENVATTING 4 SUMMARY 6 INLEIDING 8 MATERIAAL EN METHODE 9 Algemeen 9 Huisvestingssystemen 9 Waarnemingen 15 RESULTATEN 18 Technisch functioneren 18 Putvloerbevuiling 19

Ammoniakemissie per systeem 19

Vergelijking ammoniakemissies diverse systemen 20

Resultaten kraamzeugen en biggen 21

ECONOMISCHE EVALUATIE Uitgangssituatie

Ammoniakemissie-arme nieuwbouw versus conventionele nieuwbouw Renovatie bestaande kraamafdelingen

LITERATUUR 31

BIJLAGEN 32

REEDS EERDER VERSCHENEN PROEFVERSLAGEN 44

24 24 24 25

(4)
(5)

slecht vanwege de hefboomwerking van de hellende plaat met het smalle mestkanaal,

tandheugel. de op één na hoogste ammoniakredu~tie

realiseert. Verbetering van dit laatste

sys-Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat teem is wenselijk, door bijvoorbeeld verdere

alleen de R&R-mestschuif aan de Groen versmalling van het mestkanaal en/of

verbe-Label norm voldoet. Opvallend is dat het tering van de mestdoorlaat van de

(6)
(7)

Only the R&R-scraper reaches a Green ammonia reduction. Improvement of this

Lable certification according to the results system is highly recommended, for example

of this research. It is quite remarkable that by reducing the surface of the narrow

ma-the cheapest and most simple system, ma-the nure Channel and/or improvement of the

system with the narrow manure Channel and troughput of manure of the slatted floor.

(8)

INLEIDING

De Nederlandse varkenshouder wordt geconfronteerd met eisen ten aanzien van de ammoniakuitstoot. Op bedrijfsniveau zijn naast maatregelen op het gebied van opslag en toediening van mest ook aanpas-singen van stallen noodzakelijk. Nationaal wordt gestreefd naar een reductie van 50 tot 70% van de totale ammoniakemissie afkomstig uit de Nederlandse veehouderij. De doelstelling hierbij is deze reductie te bereiken in het jaar 2000, waarbij het jaar 1980 als referentie geldt.

De Stichting Groen Label is opgericht om de ontwikkeling en de introductie van ammoniakemissie-arme huisvestingssyste-men in de praktijk te stimuleren (Hendriks, 1993). Deze stichting toetst huisvestings-systemen en voorziet de huisvestings-systemen die aan de eisen voldoen van een keurmerk, het Groen Label. Varkenshouders die een stal bouwen volgens een dergelijk systeem krij-gen van de overheid de garantie dat deze stal tot het jaar 2010 niet verder aangepast hoeft te worden om de ammoniakemissie uit deze stal te verminderen. Om in aanmerking te komen voor een Groen Label moet een systeem een ammoniakemissie hebben die lager is dan de drempelwaarde. Voor kraamzeugen is de drempelwaarde vastge-steld op 4,0 kg ammoniak per dierplaats per jaar. In de Richtlijn Ammoniak en Veehoude-rij (1991) is voor de traditionele huisvesting van kraamzeugen een emissiefactor van 8,3 kg ammoniak per dierplaats per jaar opgenomen.

Op een vermeerderingsbedrijf verblijft gemiddeld 20-25% van de zeugenstapel in de kraamstallen (Handboek voor de var-kenshouderij, 1993). Ammoniakemissie-arme huisvestingssystemen (met Groen Label) voor kraamzeugen kunnen dus een

aanzienlijke bijdrage leveren aan de vermin-dering van de totale ammoniakemissie van-uit de Nederlandse varkenshouderij.

Het Praktijkonderzoek Varkenshouderij heeft onderzoek verricht naar enkele perspectief-volle huisvestingssystemen met een vermin-derde ammoniakemissie. Hiertoe zijn op het Varkensproefbedrijf “Zuid- en

West-Neder-land” te Sterksel in 1992 enkele kraamafde-lingen gerenoveerd. Naast het meten van de ammoniakemissie van de diverse syste-men, werd ook de gebruikswaarde vastge-steld (bedrijfszekerheid, technische resulta-ten en extra investerings- en jaarkosresulta-ten resulta-ten opzichte van traditionele huisvestingssyste-men). De onderzochte systemen zijn geba-seerd op één of op een combinatie van principes om de ammoniakuitstoot te beper-ken Deze principes zijn:

- verkleining van het emitterend mestop-pervlak (hellende plaat en smal mestka-naal);

- verlaging van de ammoniakcon~entratie in de mest (InterContinental eb en vloed-spoelsysteem);

- frequente volledige verwijdering van de mest (Haglando-mestschuif);

- frequente volledige verwijdering en scheiding van de mest (Biologie- en R&R-mestschuif).

Het eb en vloed-spoelsysteem werd onder-zocht in een groter kader, waarbij een volle-dig gesloten bedrijf (kraamzeugen, guste en dragende zeugen, opfokbiggen en vlees-varkens) werd gesimuleerd. De resultaten van het eb en vloed-spoelsysteem worden voor alle diercategorieën gezamenlijk gerapporteerd (Persoonlijke mededeling van Gastel, 1995) en zijn daarom niet in dit rapport opgenomen.

(9)

2 MATERIAAL EN

2.1 Algemeen

Voor het onderzoek zijn in vier kraamafdelin-gen verschillende perspectiefvolle huisves-tingssystemen gebouwd. Eind 1992 werden de eerste kraamzeugen opgelegd. Eind 1994 is het onderzoek afgesloten. Gewerkt werd met het all in - all out systeem. De big-gen werden gemiddeld na vier weken gespeend en verplaatst naar een afdeling voor biggenopfok. De zeugen werden onge-veer één week voor de verwachte werpda-turn in de afdeling geplaatst. Na elke ronde werd de afdeling gereinigd en gedesinfec-teerd.

Hokuitvoering

Elke afdeling bestond uit twee rijen van vijf of zes kraamhokken (rechte opstelling, de zeug stond met de kop naar de muur). De afmetingen van de hokken waren in elke afdeling gelijk, namelijk 1,80 m breed en 2,20 m diep. Het gehele vloeroppervlak bestond uit roosters, met uitzondering van een dicht vloerelement onder de voorzijde van de zeug en een dicht vloerelement als biggennest. De ligplaats van de zeug was 3 à 4 cm hoger dan de rest van het kraamhok. In de kraamafdelingen zijn twee verschillen-de vloeruitvoeringen gebruikt. Er waren vloeren met of zonder toepassing van een dicht verwarm baar vloerelement aan weers-zijden van de uier van de zeug. In totaliteit bestond 35% van het totale hokoppervlak uit dichte vloer. Daarnaast zijn drie verschil-lende roostertypen gebruikt: metalen drie-kantroosters, zachte kunststofroosters en harde kunststofroosters. De verdeling van de verschillende vloeruitvoeringen en roos-tertypen over de zes kraamafdelingen is zodanig uitgevoerd, dat de afdelingen onderling vergelijkbaar waren.

Klimaat

De ventilatielucht werd in alle afdelingen aangevoerd vanuit de centrale gang. De afdelingen waren voorzien van plafondventi-latie (damwand of houtwolcement in combi-natie met mineraalwol). De ventilatielucht

werd via bovenafzuiging afgevoerd. Per afdeling was één ventilator aanwezig (dia-meter 35 cm). Indien nodig werd de lucht in de centrale gang voorverwarmd tot lO*C en in de afdeling naverwarmd tot de gewenste ruimtetemperatuur. Tijdens de geboorte van de biggen werd een afdelingstemperatuur nagestreefd van 21°C. Na de geboorte van de laatste toom werd een afdelingstempera-tuur nagestreefd van 18*C. De minimale ventilatiecapaciteit was 50, de maximale 250 m3/h/zeug. De bandbreedte van de ventilator was 5 graden.

Voer- en drinkwatewoorziening De zeugen werden tweemaal daags gevoerd met een lacto-zeugenvoer (ener-giewaarde 1,03, darmverteerbaar lysinege-halte 6,4 g/kg, ruw-eiwitgelysinege-halte 162 g/kg). Op de dag van werpen kregen de zeugen en gelten 0,4 kg voer verstrekt. Vervolgens steeg de hoeveelheid binnen zeven dagen tot 6,6 kg voor zeugen met een toomgrootte van minder dan 10 biggen en tot 7,0 kg voor zeugen met een toomgrootte van 10 biggen of meer. Bij gelten was dit respectie-velijk maximaal 5,7 kg en 6,0 kg. De zuigen-de biggen kregen geen vast voer verstrekt, tenzij er problemen in een toom waren. Drinkwater was zowel voor de zeug als voor de biggen onbeperkt beschikbaar via drink-nippels.

2.2 Huisvestingssystemen Ondiepe kelder (referentiesysteem) In het referentiesysteem (10 hokken) werd gedurende één ronde de geproduceerde mest opgeslagen in twee mestkanalen van 40 cm diep en 2,2 m breed. Aan het einde van elke ronde werd de aanwezige mest afgelaten via een rioleringssysteem met één centrale afsluiter per mestkanaal. Het riole-ringssysteem had per hok één afvoerpunt in het midden van het kraamhok. Het afvoer-punt (diameter 200 mm) lag 60 cm van de achterkant van het kraamhok, onder de mestplaats van de zeug. Figuur 1 laat een plattegrond en een dwarsdoorsnede van de

’ ondiepe kelder zien.

(10)

P l a t t e g r o n d a f d e l i n g P l a t t e g r o n d p u tvloer 1 0 O 0 0 0 2 1 : C e n t r a l e 2 : Voergang 3 : Kr-aat-nhol< 4 : Zeugenbox D w a r s d o o r s n e d e a f d e l i n g 5 :6 : RioleringssysteemMeSi

Figuur 1: Plattegrond en doorsnede van het systeem met de ondiepe kelder. Hellende plaat met smal mestkanaal

Bij het tweede systeem (10 hokken) is een smal mestkanaal (60 cm breed) gebouwd onder het achterste gedeelte van de kraam-hokken. Onder het voorste gedeelte van de kraamhokken werd een gladde polyester-plaat gepolyester-plaatst, met een afschot van 7% naar het mestkanaal achter in het hok. In een kraamhok wordt een groot deel van de mest door de zeug achterin het hok gepro-duceerd. Bij bovenstaand systeem komt deze mest in het smalle mestkanaal terecht. Voerresten, stof en een geringe hoeveelheid biggenmest vallen op de hellende plaat en komen vervolgens in het smalle mestkanaal.

Het ammoniakemitterend oppervlak van het smalle mestkanaal is veel kleiner dan dat van een volledig onderkelderd kraamhok. De mest in het smalle mestkanaal werd wekelijks afgevoerd door middel van een rioleringssysteem. Per hok was één afvoer-punt geplaatst in het midden van het kraam-hok. Het afvoerpunt (doorsnede 200 mm) lag 25 cm van de achterkant van het kraam-hok, onder de mestplaats van de zeug. Figuur 2 geeft een plattegrond en een dwarsdoorsnede van het systeem met de hellende plaat en het smalle mestkanaal weer.

(11)

P l a t t e g r o n d ofdeling P l a t t e g r o n d p u tvloer 1 : C e n t r a l e SO”Y 2 : Voergang 3 : Kraamhok D w a r s d o o r s n e d e a f d e l i n g 4 : Zeugenbox 5 : R i o l e r i n g s s y s t e e m 6 : H e l l e n d e ploot 7 : S m a l m e s t k a n a a l 8 : Mest

Figuur 2: Plattegrond en doorsnede van het systeem met hellende plaat en smal mestkanaal.

Haglando-mestschuif

Bij het derde systeem (10 hokken) is per rij kraamhokken een Haglando-mestschuif geplaatst in het 2,2 m brede mestkanaal. Met dit systeem wordt getracht de ammo-niakemissie te verminderen door de mest frequent en zo volledig mogelijk te verwijde-ren. De horizontale putvloer bestond uit ter plaatse gestort beton. De vloer werd vervol-gens vlak en glad afgewerkt met een epoxy-coating. Het systeem had per mestkanaal twee schuiven, die onderling met elkaar waren verbonden via een tandheugel van 4,5 m lang (5 hokken * 1,8 m breed / 2 = 4,5 m). De tandheugel schoof met de twee

schuiven onder de kraamhokken door. De tandheugels onder beide rijen kraamhokken werden gelijktijdig aangedreven door één elektromotor, via een as met tandwielen. De elektromotor was geplaatst in het midden van de afdeling onder de voergang. Het systeem was volledig uitgevoerd in gegal-vaniseerd metaal, met uitzondering van de rubberen schuif.

Per mestkanaal werden drie mestafvoerpun-ten gemaakt, een in het midden en twee op beide uiteinden. De afstand tussen de ver-schillende afvoerpunten was gelijk aan de afstand tussen de twee schuiven. Bij de

(12)

Foto 1: Putvloer met coating voor het Hag-lando-mestschuifsysteem.

P l a t t e g r o n d a f d e l i n g

heengaande beweging schoof schuif 1 de mest in het middelste-, en schuif 2 in het laatste afvoerpunt. Bij de teruggaande beweging schoof schuif 1 de mest in het eerste afvoerpunt en ging schuif 2 naar het middelste punt. In figuur 3 is een dwars-doorsnede en een plattegrond van de Hag-lando-mestschuif weergegeven (zie ook foto 1).

Elk mestafvoerpunt bestond uit een mestop-vangtrechter, geplaatst over de breedte van het mestkanaal. Via deze trechter kwam de mest bij het afvoerpunt van het riolerings-systeem terecht in het midden van het mest-kanaal. De schuif schoof zesmaal per dag. De afgevoerde mest werd opgeslagen in een afgesloten mestopslag.

P l a t t e g r o n d putvloer D w a r s d o o r s n e d e a f d e l i n g 5 : 6 : 7 : 8 : 9 : Centrale yang Voergang Kraamhok Zeugenbox Rioieringssysteem ivlestscl1uif ivlestafvoertrech ter A a n d r i j v i n g mestschuif M e s t

Figuur 3: Plattegrond en doorsnede van het Haglando-mestschuifsysteem.

(13)

Biologie-mestschuif

Bij het vierde systeem (12 hokken) is ook een Haglando-mestschuif geplaatst per rij kraamhokken. Met dit systeem wordt getracht de ammoniakemissie te verlagen door de mest frequent en zo volledig moge-lijk te verwijderen. Een toevoeging van het Biologie-mestschuifsysteem is, dat de urine van de faeces wordt gescheiden waardoor het enzym urease (aanwezig in faeces) min-der ureum (aanwezig in urine) kan omzetten tot ammoniak.

De ter plaatse gestorte betonnen putvloer werd voorzien van een epoxy-coating. De putvloer werd hellend (3%) gemaakt, waar-bij de urine over de putvloer naar de voor-kant van het kraamhok stroomde. Vervol-gens werd de urine via een rioleringssys-teem afgevoerd naar een opslag. Figuur 4 geeft een dwarsdoorsnede en een

platte-P l a t t e g r o n d a f d e l i n g

Foto 2: Hellende putvloer met coating voor het Biologie-mestschuifsysteem. grond van de Biologie-mestschuif weer (zie ook foto 2).

De vaste mest werd zesmaal per dag ver-wijderd. Vanwege het te hoge drogestofge-halte kon de vaste mest niet via een

riole-Llwarsdoorsnede a f d e l i n g P l a t t e g r o n d putvloer 1 : Centrale gang 2 : V o e r g u n g 3 : K r u a m h o k 4 : Zeugenbox 5 : M e s t s c h u i f h e l l e n d eop vloer 6 : ivlestvtjzel 7 : A a n d r i j v i n g rnesischuif 8 : Afvoerpunt u r i n e 9 : B u i s v o o r t a n d h e u g e l

(14)

ringssysteem worden afgevoerd. Hierdoor was het noodzakelijk dat alle vaste mest naar één zijde van de kraamafdeling werd geschoven. De vaste mest werd onder de kraamhokken weggeschoven in de richting van de centrale gang. Onder de centrale gang was een vijzelgoot geplaatst, die de vaste mest naar een container buiten de stal transporteerde. Per mestkanaal was een frame geplaatst met vier afzonderlijke schui-ven. Het frame met de vier schuiven maakte een heen- en weergaande beweging. Tij-dens de heengaande beweging werd de mest weggeschoven. Bij de teruggaande beweging werden de schuiven opgetild, waarbij de mest op zijn plaats bleef liggen. Hierdoor schoof iedere schuif een gedeelte van de putvloer schoon en werd de mest vooruit geschoven. Per schuifbeurt maakte het frame dus viermaal een heen- en weer-gaande beweging. De afdeling was 9,6 m

Plattegrond afdeling

Dwursdoorsnede ofdeling

lang, 6 hokken van 1,8 m breed. De lengte van een schuifbeweging was ongeveer 2,8 m. Een elektromotor stond in de ruimte onder de centrale gang. De elektromotor zorgde via een draaiende as met twee tand-wielen en twee tandheugels voor de aandrij-ving van de schuif. Hierbij schoven de tand-heugels (lengte 3,0 m) in PVC-buizen (door-snede 300 mm, lengte 3 m).

R&R-mestschuif

Bij het laatste systeem (12 hokken) is per rij kraamhokken een R&R-schuif met aparte gierafvoer geplaatst. Het principe van verla-ging van de ammoniakemissie is vergelijk-baar met het Biologie-mestschuifsysteem. Getracht wordt om de mest frequent en zo volledig mogelijk te verwijderen en tevens wordt getracht de urine van de faeces te scheiden.

Pla tegrond pu tvloer

Cer7 tral ^ic g a n g

2 : Voer-gang 3 : Kraamhok 4- : Z e u a e n b o x

5 Mestsci-iuif op V-vormige \Joer 6 Mestvijzel

7 A a n d r i j v i n g mestschuif 8 Giergoot

9 Afvoerpun t urine 70 : D i e p e m e s t p u t

Figuur 5: Plattegrond en doorsnede van het R&R-mestschuifsysteem.

(15)

Foto 3: Polyester goot voor het R&R-mest-schuifsysteem.

Voor het systeem met de R&R-mestschuif werd een geprefabriceerde zelfdragende polyester vloer van 2,2 m breed op de put-muren gemonteerd, vlak onder de gehele roostervloer. De polyester vloer was V-vor-mig, met een afschot naar het midden van 3%. In het midden van de polyester vloer was een giergoot aangebracht. De urine werd door het V-vormige afschot direct gescheiden van de vaste mest en via de giergoot afgevoerd naar de opslagput voor urine. Hier werd ook de urine, afkomstig van de Biologie-mestschuif opgeslagen. In figuur 5 zijn een dwarsdoorsnede en een plattegrond van de R&R-mestschuif te zien (zie ook foto 3).

Een roestvrijstalen schuif schoof zesmaal per dag de vaste mest onder de hokken weg, De schuif bestond uit een horizontaal rechthoekig frame. Het frame werd via vier gladde, slijtvaste kunststof blokken opge-hangen in twee roestvrijstalen strips, Deze strips waren over de volle lengte van het mestkanaal tegen de putmuur bevestigd boven de polyester vloer. Ten gevolge van de C-vormige teflon blokken en de strips kon het frame alleen horizontaal bewegen. Aan het frame waren twee stalen schuiven bevestigd met een rubberen schuifopper-vlak. De schuiven waren scharnierend

opgehangen en via een trekstang met elkaar verbonden. De trekstang werd voort-getrokken door een staalkabel, die via ka-trollen in verbinding stond met de aandrij-ving op de centrale gang. Met de staalkabel en de katrollen was het mogelijk om de schuif in twee richtingen te laten bewegen. De schuiven in de afzonderlijke mestkana-len schoven in tegengestelde richting. Als de ene schuif een voortgaande schuifbewe-ging maakte, maakte de andere schuif een teruggaande beweging.

De rubberen schuiven maakten in de rich-ting van de centrale gang een slepende beweging. Bij de heengaande beweging werden de schuiven bij het aantrekken van de kabel eerst met kracht tegen de putvloer geduwd en vervolgens werd het frame met schuiven voortgetrokken. Doordat de schui-ven tegen de putvloer werden gedrukt, ont-stond een goed contact tussen de schuiven en de putvloer. Bij de teruggaande bewe-ging werden de schuiven eerst van de put-vloer afgetrokken, waarna het frame met de schuiven werd voortgetrokken. Hierdoor werd de mest in de richting van de centrale gang weggeschoven en opgevangen in een vijzelgoot onder de centrale gang. De vijzel-goot transporteerde de vaste mest naar een container buiten de stal.

2.3 Waarnemingen Technisch functioneren

Van alle systemen werden storingen en slij-tages van elke aard genoteerd in een log-boek.

Putvloerbevuiling

Bij de drie systemen met mestschuiven werd getracht door middel van een frequen-te en volledige verwijdering van de mest de ammoniakemissie te verlagen. Het effect op de ammoniakuitstoot kan echter negatief worden be’invloed door bevuiling van de putvloer, bijvoorbeeld doordat de schuif de mest uitsmeert in plaats van verwijdert. Daarom werd bij deze systemen de mate van putvloerbevuiling beoordeeld van zes hokken (drie hokken per rij kraamhokken, vóór, midden en achter in de rij kraamhok-ken). Hiervoor werd per kraamhok de put-vloer verdeeld in drie segmenten: “voor”,

(16)
(17)

ventilatielucht (Cj in formule 1) direct ver-laagd met de gemiddelde ammoniakcon-centratie in de aangevoerde buitenlucht op dezelfde dag. De ammoniakconcentratie van de aangevoerde buitenlucht werd ech-ter alleen gemeten in de periode van maart 1994 tot en met december 1994. Daardoor is een directe correctie niet mogelijk. Bij de verwerking van de resultaten van de ammoniakemissie is de volgende indirecte correctie toegepast. Allereerst werd de gemiddelde ammoniakconcentratie van de aangevoerde buitenlucht bepaald, over de periode dat deze werd gemeten. Ook werd per systeem per ronde de gemiddelde ammoniakconcentratie van de afgevoerde ventilatielucht bepaald. Vervolgens werd per systeem per ronde bepaald welk per-centage van de ammoniakconcentratie van de afgevoerde ventilatielucht afkomstig was van de aangevoerde buitenlucht. De ammo-niakemissie werd met een gelijk percentage gecorrigeerd voor de ammoniak in de aan-gevoerde buitenlucht.

Vergelijking ammoniakemissies diverse systemen

Voor de onderlinge vergelijking van de ammoniakemissies van de verschillende systemen werden de emissieresultaten gebruikt uit een periode waarin alle syste-men functioneerden. Deze periode liep van

29 juli 1993 (bijlage 1, tabel A: eerste ronde

ondiepe kelder) tot en met 27 oktober 1994

(bijlage 1, tabel C en F : laatste ronde

sys-teem met hellende plaat en syssys-teem met Haglando-mestschuif). Uit deze periode werden de dagen genomen waarop bij vier of vijf systemen de ammoniakemissie daad-werkelijk werd gemeten. Op de gegevens van de geselecteerde dagen werd variantie-analyse uitgevoerd om na te gaan of even-tuele verschillen in de ammoniakemissie al dan niet op toeval berustten.

Resultaten kraamzeugen en biggen

De verschillende systemen konden mogelijk de technische resultaten beïnvloeden, bij-voorbeeld door een beter stalklimaat ten gevolge van een lagere ammoniakconcen-tratie. Om de technische resultaten te kun-nen vergelijken, werden de volgende gege-vens per zeug genoteerd : oplegdatum, werpdatum, aantal levend geboren biggen,

aantal doodgeboren biggen, aantal biggen na overleggen, geboortegewicht per toom na overleggen, speendatum, speengewicht, voeropname zeug tijdens zoogperiode, val van zuigende biggen met reden van uit-val en uitgevoerde individuele veterinaire behandelingen voor gezondheidsproble-men bij zowel de zeug als de biggen. Vervolgens is gekeken welke kengetallen de verschillende systemen kunnen beïnvloe-den. Dat zijn alleen de kengetallen die wor-den bepaald tijwor-dens de zoogperiode. De volgende kengetallen zijn daarom getoetst op het voorkomen van significante verschil-len:

- groei van de biggen in de zoogperiode; - voeropname van de zeug tijdens de

zoogperiode;

- aantal uitgevallen biggen tijdens de zoogperiode met uitvalsoorzaak;

- aantal veterinair behandelde biggen met reden van behandeling;

- aantal veterinair behandelde zeugen met reden van behandeling.

Bij de statistische analyse werden de tech-nische resultaten gecorrigeerd voor de vol-gende parameters (co-variabelen) :

paringstype, worpnummer, geboortege-wicht per toom na overleggen, aantal big-gen na overlegbig-gen en lengte van de zoog-periode.

Het uitvalspercentage bij de biggen werd berekend als het aantal uitgevallen biggen (tussen overleggen en spenen) gedeeld door het aantal biggen na overleggen. Bij de berekening van de groei van de biggen zijn de uitgevallen biggen niet meegenomen. De kenmerken uitvalspercentage (totaal en per reden van uitval), groei per dag van de biggen en voeropname van de zeug zijn op afdelingsniveau statistisch geanalyseerd met behulp van variantie-analyse. Met de chi-kwadraattoets werd nagegaan of tussen de verschillende systemen significante ver-schillen bestonden in het aantal veterinair behandelde biggen en/of zeugen. De ken-merken uitvalspercentage (totaal en per reden) en het aantal veterinair behandelde biggen zijn getoetst als fractie van het aan-tal biggen na overleggen.

(18)

3 RESULTATEN

31. Technisch functioneren

In deze paragraaf worden per systeem de voornaamste technische storingen beschre-ven, die optraden tijdens de onderzoekpe-riode. De eventuele gevolgen van deze sto-ringen op bijvoorbeeld de putvloerbevuiling en/of de ammoniakemissie komen in de vol-gende paragrafen aan de orde.

Ondiepe kelder (referentiesysteem) De mestopslagcapaciteit onder de roosters was voldoende voor een ronde. De afvoer van de mest via het rioleringssysteem veroor-zaakte geen verstoppingen en/of storingen. Hellende plaat met smal mestkanaal De afvoer van dunne mest (biggen) en water (morswater van de zeug) over de hel-lende plaat verliep goed. Voerresten, ont-staan door voervermorsing door de zeug bleven op de hellende plaat achter. Hier-door kwamen in vergelijking met de andere systemen meer vliegen voor. De vliegen waren goed te bestrijden met vliegendo-dend materiaal op de hellende plaat. Na afloop van een ronde werd de hellende plaat tijdens het reinigen van de gehele afdeling schoongespoten met behulp van een hogedrukreiniger. Hiervoor was een deel van de roostervloer onder de zeug uit-neembaar gemaakt. De opslagcapaciteit voor de mest in het mestkanaal was vol-doende voor een week. Het rioleringssys-teem functioneerde goed.

Haglando-mestschuif

De Haglando-mestschuif functioneerde tij-dens de onderzoekperiode minder goed. De mestschuif schakelde zichzelf regelma-tig uit door de thermische beveiliging van de elektromotor. Het inschakelen van deze beveiliging werd onder andere veroorzaakt door het vastlopen van de schuif, doordat de schuif in de trechter voor de mestafvoer was gevallen of doordat de tandheugel niet goed over het tandwiel liep.

De schuifwerking was niet optimaal. Regel-matig werd geconstateerd dat mest en/of

urine op de putvloer achterbleef nadat de vloer geschoven was. Uit metingen bleek dat hoogteverschillen in de putvloer voor-kwamen tot 4 à 5 mm. Door het monteren van andere rubberen schuiven werd

getracht de schuifwerking te verbeteren. Dit leverde weinig verbetering op. Uiteindelijk werd tussen ronde 7 en 8 de putvloer geschuurd en er werd een nieuwe epoxy-coating aangebracht om een vlakkere vloer te krijgen. De putvloerbevuiling verminderde hierdoor niet.

De mestafvoer via de trechters functioneer-de niet goed. De urine liep sneller weg dan de vaste mest, waardoor de vaste mest zich opstapelde. Hierdoor ontstonden verstop-pingen, waardoor de trechters overliepen en mest en urine achterbleven op de put-vloer. De trechters moesten regelmatig wor-den schoongespoten. Tegelijk met het aan-brengen van de nieuwe epoxy-coating wer-den nieuwe roestvrijstalen bakken (onge-veer 30 cm diep) met een overloopsysteem gemonteerd. Dit verbeterde het voorkomen van verstoppingen en het overlopen van de mestafvoertrechter echter niet voldoende. Biologie-mestschuif

De Biologie-mestschuif vertoonde weinig technische problemen gedurende de onderzoekperiode. Het mechanisme dat de schuif omhoog tilt tijdens de teruggaande schuifbeweging was éénmaal defect. Hier-door werd gedurende enkele dagen de mest niet weggeschoven, maar heen- en weergeschoven. Deze storing kon eenvou-dig worden opgelost. De afvoer van de urine over de hellende vloer naar de andere zijde van het mestkanaal verliep redelijk. De constructie van de mestschuif was niet optimaal. Per kanaal werd de tandheugel aangedreven door een draaiende as met tandwielen. Het uiteinde van de tandheugel werd hierbij in een PVC-buis geschoven, waarbij het uiteinde niet werd ondersteund. Door het gewicht van de tandheugel werd de schuif opgetild. Hierdoor nam de druk van de schuif op de putvloer af, waardoor

(19)

de schuifwerking verslechterde. Naarmate de schuif dichter bij de rand van de putvloer kwam, werd de schuif meer opgetild. Een dergelijk probleem is in de praktijk te onder-vangen door de mestschuif te installeren in twee tegenover elkaar liggende kraamafde-lingen. Hierbij rust de tandheugel aan beide kanten op een mestschuif, waardoor de hef-boomwerking die de druk van de mest-schuif op de putvloer vermindert niet kan ontstaan.

R&R-mestschuif

De R&R-mestschuif had geen technische problemen gedurende de onderzoekperio-de. De afvoer van de urine over de hellende V-vormige putvloer naar het midden van het mestkanaal verliep goed. Wel moest dage-lijks gecontroleerd worden of het afvoerpunt op het uiteinde van de urinegoot niet ver-stopt was met vaste mest.

3.2 Putvloerbevuiling

Van de drie systemen met mestschuiven (Haglando-, Biologie- en R&R-mestschuif) werd in 1993 respectievelijk gedurende 25, 45 en 37 weken de putvloerbevuiling geno-teerd. In tabel 2 staan de gegevens

betreffende de putvloerbevuiling.

Uit tabel 2 blijkt dat bij alle mestschuiven het achterste deel van de putvloer het meeste bevuild werd, hetgeen samenhangt met het feit dat op deze plaats de meeste mest wordt geproduceerd. De putvloerbe-vuiling bij de Haglando- en de Biologic-mestschuif verschilden weinig. De bevuiling van de putvloer bij de R&R-mestschuif was minder dan bij de andere systemen.

3.3 Ammoniakemissie per systeem Deze paragraaf behandelt de ammoniake-missie per systeem. In paragraaf 3.4 wor-den de resultaten van de verschillende sys-temen onderling vergeleken.

De ammoniakconcentratie van de buiten-lucht was gemiddeld 0,i 9 mg/m3. De metin-gen werden verricht op 178 dametin-gen en er waren 54 waarnemingen per dag. Het gemiddelde aantal metingen van de afge-voerde ventilatielucht was 26 per systeem

per dag.

Ondiepe kelder (referentiesysteem)

In bijlage 1 (tabel A) staan de resultaten van de ammoniakemissiemetingen van de ondiepe kelder (referentiesysteem). De ammoniakemissie varieerde tussen de ver-schillende ronden van 5,60 tot 10,80 kg NH, per dierplaats per jaar. Deze variatie werd voornamelijk veroorzaakt door de weersom-standigheden. De drie ronden met de hoog-ste ammoniakemissie (ronde 1, 7 en 9) lagen in de warmste periode van het jaar (mei - september) en hadden een hoog ven-tilatiedebiet, gemiddeld 210 m3/h/zeug. De drie ronden met de laagste ammoniakemis-sie (ronde 3, 4 en 5) lagen in de koudste periode van het jaar (november - maart) en hadden een laag ventilatiedebiet, gemid-deld 106 m3/h/zeug.

Hellende plaat met smal mestkanaal

In bijlage 1 (tabel B) staan de resultaten van de ammoniakemissiemetingen van het sys-teem met de hellende plaat en het smalle mestkanaal. De ammoniakemissie varieerde tussen de verschillende ronden van 2,82 tot 5,89 kg NH, per dierplaats per jaar.

Tabel 2: Putvloerbevuiling na schuiven (0 = schoon, 3 = ernstige bevuiling) van de drie systemen met mestschuiven.

Mestschuif Vloerdeel Voor Vloerdeel Midden Vloerdeel Achter Gem.

(-) (-) (-) (-) (-)

Haglando 14 9 16 1 294 1 8Y

Biologie 16 ¶ 18 f 22 i 19 1

(20)
(21)
(22)
(23)
(24)

4 ECONO

4.1 Uitgangssituatie

In de economische evaluatie van de verschillende ammoniakemissie-arme huis-vestingssystemen zijn de extra investerings-kosten en de extra jaarinvesterings-kosten per kraam-afdeling vergeleken met de kosten van con-ventionele nieuwbouw. In paragraaf 4.2 zijn de kosten van ammoniakemissie-arme nieuwbouw vergeleken met conventionele nieuwbouw. In paragraaf 4.3 zijn de kosten van de verschillende systemen onderling vergeleken, waarbij is uitgegaan van reno-vatie van bestaande conventionele kraam-afdelingen

Aangenomen wordt dat bij het Biologie- en het R&R-mestschuifsysteem de vaste mest en de urine gezamenlijk worden opgevan-gen in de put onder de centrale gang, net als bij de andere systemen, Hierdoor is het niet nodig om duurdere afvoersystemen, zoals een vijzel voor de dikke fractie te gebruiken, en aparte mestopslag voor zowel de dunne als de dikke fractie te bou-wen Per bedrijf moet overwogen worden of de genoemde investeringen bij het Biologic-en het R&R-mestschuifsysteem tot verlaging van de exploitatiekosten kunnen leiden door lagere mestafzetkosten.

Bij de berekeningen werden de volgende uitgangspunten gehanteerd :

de investerings- (inclusief montage en arbeid) en jaarkosten zijn inclusief BTW berekend;

de exploitatiekosten (elektrictiteit, arbeid, etc) zijn niet meegenomen;

de levensduur en het afschrijvingsper-centage van de gebruikte materialen en bouwkundige werken zijn gebaseerd op gegevens van Bens et al. (1994); de rentekosten zijn volgens KWIN

1994-1995 gebaseerd op 7% over het gemid-deld geïnvesteerd vermogen, waarbij restwaarde = 0 is gehanteerd, een afdeling heeft twee rijen met zes kraamhokken met de volgende afmetin-gen: - hokafmetingen : 2,2 m diep en 1,8 m breed; - afdeling : 10,8 lang (6 * 1,8 m) en 54 m breed (2 * 2,2 m + voergang);

- mestput : twee putten van 2,2 m

bij 10,8 m, 60 cm diep. 4.2 Ammoniakemissie-arme nieuwbouw

versus conventionele nieuwbouw Bij de economische evaluatie van

ammoniakemissie-arme nieuwbouw versus conventionele nieuwbouw zijn de volgende uitgangspunten genomen :

- de conventionele stal heeft een diepe put onder de roosters in de kraamafdeling en onder de centrale gang. De mest wordt via de put onder de centrale gang afge-voerd;

- bij de onderzochte ammoniakemissie-arme systemen wordt de mest afgevoerd naar een ondiepe put onder de centrale gang. Aangenomen wordt dat vanuit deze put de mest vervolgens afgevoerd wordt naar een buitenopslag;

- de benodigde voorzieningen om de mest uit de ondiepe put naar de buitenopslag af te voeren zijn bij alle onderzochte ammoniakemissie-arme systemen gelijk. Daarom zijn ze bij de berekeningen bui-ten beschouwing gelabui-ten.

Bij de vergelijking van ammoniakemissie-arme nieuwbouw versus conventionele nieuwbouw zijn de volgende aspecten belangrijk :

- verlaging van de kosten ten gevolge van de goedkopere ondiepe kelder;

- extra kosten voor voorzieningen in de kraamafdeling;

- extra kosten voor extra mestopslagcapa-citeit buiten de afdeling, waarbij onder-scheid is gemaakt tussen eventuele dikke en dunne mestfracties met bijbehorende opslagfaciliteiten.

In bijlage 2 staan de berekeningen voor de vergelijking van de extra investerings- en de extra jaarkosten van nieuwbouw versus

(25)
(26)
(27)
(28)
(29)

Resultaten kraamzeugen en biggen

Uit de resultaten blijkt dat het uitvalspercen-tage van de biggen en de voeropname van de zeug niet significant verschilden. Daar-entegen zijn wel significante verschillen gevonden ten aanzien van de gemiddelde groeisnelheid per dag van de biggen en het aantal veterinair behandelde biggen en zeu-g e n

Bij de vergelijking van de technische resul-taten van de verschillende systemen onder-ling is het opvallend dat de Biologic-mest-schuif slechte resultaten heeft. Uit tabel 4 tot en met 7 blijkt dat bij dit systeem de gemid-delde groeisnelheid van de biggen het laagste is, het uitvalspercentage van de biggen het hoogste is en het aantal veteri-nair behandelde biggen en zeugen ook het hoogste is. De genoemde feiten zijn natuur-lijk aan elkaar gekoppeld. Het is bijvoor-beeld te verwachten dat het systeem met het hoogste aantal behandelde biggen ook het hoogste uitvalpercentage bij de biggen en de laagste gemiddelde groeisnelheid heeft. De vraag is echter of de lagere tech-nische resultaten veroorzaakt worden door het huisvestingssysteem. Als de technische resultaten daadwerkelijk be’invloed zouden worden door de Biologie-mestschuif, dan zouden de technische resultaten bij de R&R-mestschuif en de Haglando-mestschuif ook slechter moeten zijn dan bij andere sys-temen Dit is echter niet het geval. De ver-wachting is dan ook dat de tegenvallende technische resultaten bij de Biologic-mest-schuif veroorzaakt zijn door omstandighe-den in de afdeling zelf. Hierbij kan gedacht worden aan het neerklappen van de mest-schuiven op de putvloer nadat de mest-schuiven opgetild waren voor de teruggaande schuif-beweging. Het neerklappen van de

schui-ven ging gepaard met veel geluid, hetgeen de nodige onrust veroorzaakte onder de varkens. In de praktijk wordt het systeem niet op deze wijze geïnstalleerd.

Economische evaluatie

Voor een bedrijfsomvang van 200 zeugen variëren de extra jaarkosten per kg ammo-niakreductie bij nieuwbouw ten opzichte van het referentiesysteem (ondiepe kelder met rioleringssysteem en mestopslagcapaciteit buiten de stal) van f 6,74 (hellende plaat

met smal mestkanaal) tot

f

179,-

(Biologic-mestschuif). Volgens Hoste en Baltussen (1993) zijn de extra jaarkosten per kg ammoniakreductie op een zeugenbedrijf met 200 zeugplaatsen voor ammoniakemis-sie-arme toediening van mest gelijk aan

f

2,89 per kg reductie. De kostprijs per kg

ammoniakreductie van het systeem met de hellende plaat en het smalle mestkanaal voor kraamzeugen is vergelijkbaar met de kostprijs per kg ammoniakreductie bij emis-sie-arme mesttoediening.

Volgens de resultaten van dit onderzoek voldoet alleen de R&R-mestschuif aan de Groen Label norm. Het R&R-mestschuifsys-teem heeft inmiddels een Groen Label-erkenning. De emissienorm is vastgesteld op 3,7 kg NH, per dierplaats per jaar (Ver-does, 1995). Opvallend is dat het goed-koopste en eenvoudigste systeem, de hel-lende plaat met het smalle mestkanaal, de op één na hoogste ammoniakreductie reali-seert. Verbetering van dit laatste systeem is aan te bevelen, door bijvoorbeeld verdere versmalling van het mestkanaal en/of verbe-tering van de mestdoorlaat van de rooster-vloer. De mestdoorlaat was in dit onderzoek niet optimaal vanwege het relatief hoge per-centage dichte vloer (35%).

(30)
(31)
(32)
(33)
(34)
(35)
(36)
(37)
(38)
(39)
(40)
(41)
(42)
(43)
(44)

REEDS EERDER VERSCHENEN PROEFVERSLAGEN

Proefverslag Pl. 122

“Mogelijkheden tot produktie van vleesbeer-tjes en afzet van vlees en vleesprodukten hiervan”. R.H.J. Scholten, J.H. Huiskes, W.H.M. Baltussen, R. Hoste, J.G.M. Thelo-sen en A.W. Vermeer, 1994.

Proefverslag Pl. 122a

“Handleiding Rekenmodel BeerBorg + dis-kette”. R.H.J. Scholten en J.H. Huiskes, 1994.

Proefverslag Pl. 123

“Automatische bepaling van het individuele lichaamsgewicht van in groepen gehuisves-te vleesvarkens met een voorhandweegsys-teem”. P.J.L. Ramaekers, J.H. Huiskes, M.W.A. Verstegen, L.A. den Hartog, P.C. Vesseur en J.W.G.M. Swinkels, 1994. Proefverslag Pl. 124

“Varkenssector op kruispunt; drie mogelijke toekomstbeelden voor 2005”. P.A.M. Bens, G,B,C, Backusen I.A.M.A. Jahae, novem-ber 1994.

Proefverslag Pl. 125

“Studie naar klimatisering dekstal in relatie tot emissie en energie”. I.A.AC. Mouwen en J.G. Plagge, januari 1995.

Proefverslag Pl. 126

“Relatie tussen speendiarree en het ijzer- en zinkgehalte in speenvoer bij biggen”. J.W.G.M. Swinkels, G.P. Binnendijk en C.M.C. van der Peet-Schwering, februari 1995.

Proefverslag Pl. 127

“Gebruikswaarde van kunststof roosters in kraamhokken met voledig roostervloer”. A.I.J. Hoofs, maart 1995.

Proefverslag Pl. 128

“Vrijwaringsprogramma’s tegen infectieuze ziekten voor Nederlandse varkensbedrij-ven”, J.W.G.M. Swinkels, P.C. Vesseur, maart 1995.

Proefverslag Pl. 129

“Vermindering van het volume van zeugen-mest door middel van omgekeerde osmo-se”. J.P.B.F. van Gastel en J.G.M. Thelosen, april 1995.

Proefverslag Pi. 130

“Ervaringen met de Haglando-mestschuif op een vleesvarkensbedrijf in PROPRO”. A.L.P. van de Sande-Schellekens, C.E.P. van Brakel, G.B.C. Backus, juni 1995. Proefverslag Pl. 131

“Invloed van de energiewaarde in voer op de mesterijresultaten en slachtkwaliteit van borgen”. C.M.C. van der Peet-Schwering, J.G. Plagge, J.J.J. Smeets en G.P. Binnen-dijk, juni 1995.

Proefverslag Pl. 132

“Ervaringen met het ontwikkelen van het expertsysteem “SHE”. E.R. ter Elst-Wahle, G.B.C. Backus en P.C. Vesseur.

Proefverslag Pl. 133

“Oppervlakte en urine-afvoer van de dichte vloer in relatie tot hokbevuiling bij vleesvar-kens”. G.M. den Brok en M.P. Voermans, juli 1995.

Exemplaren van proefverslagen kunnen worden verkregen door f 18,50 per verslag (m.u.v. Pi ,117, deze kost f 50,-) over te maken op Postbanknummer 51.73.462 ten name van het Proefstation voor de Varkens-houderij, Lunerkampweg 7,5245 NB ROSMALEN, onder vermelding van het gewenste verslagnummer. Buitenlandse abonnees betalen f 20,- per P I-verslag (dit is inclusief verzendkosten) én f 15,- admini-stratieskosten per bestelling (m.u.v. Pi .117, deze kost

f

75,-).

Ook bestaat de mogelijkheid een abonne-ment te nemen op de proefverslagen voor

f

250,- per jaar.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit zijn de volgende Greenportregio’s en respectievelijke regionale programma’s voor kennis en innovatie: Westland Oostland (Innovatie en Demonstratie Centra),

Geconcludeerd kan worden dat de inzet van hanen tegen kippenpredatie door roofvogels op de manier zoals toegepast niet effectief is op bedrijven waar het aantal kippen zich

Deze commissie adviseert de minister om de robuuste verbinding zo snel mogelijk te realiseren en niet alleen open te stellen voor edelherten, maar ook voor de konikpaarden en

Het gebruik van tarra uit de Kom voor de invang van oesterbroed op de oesterbroedinvangpercelen bij de Zandkreek is ook een potentieel risico omdat hiermee deze uitheemse

De variatie tussen en binnen dieren, binnen perioden en binnen voeders kan hierbij als maat voor de reststandaardafwijking worden gebruikt, waardoor verschillen kunnen worden

Voor een te ontwikkelen toetsingskader i s het logisch om gebruik te maken van verspreidingsmodellen volgens het Nieuw Nationaal Model (NNM), welke ook ten grondslag liggen aan

In summary, the following appear to be the qualities prominently associated with family resilience: the family’s hardiness; the redefinition of the crisis situation in terms of

Large particle devolatilization can therefore be described by three main processes (as shown in Figure 3.2), which involve: (1) heat transfer to (convective and radiative