• No results found

Verzorgen en beschermen van je eigen kinderen door activering van het ouderlijke zorg motivatiesysteem : en confirmatieve factoranalyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verzorgen en beschermen van je eigen kinderen door activering van het ouderlijke zorg motivatiesysteem : en confirmatieve factoranalyse"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verzorgen en Beschermen van je Eigen Kinderen door Activering van het Ouderlijke Zorg Motivatiesysteem: Een Confirmatieve Factoranalyse

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Universiteit van Amsterdam J. Blokland, 11406208 Begeleiding: dr. P. J. Hoffenaar dr. P. H. O. Leijten Amsterdam, juni 2018

(2)

Nurturance and Protection of your own Children Activated by the Parental Care Motivational System: A Confirmative Factor Analysis

In 2015 Buckels et al. developed the ‘Parental Care and Tenderness (PCAT)’ questionnaire to measure individual differences in the activation of the Parental Care Motivational System. Two years later Hofer and colleagues (2017) criticized the factor structure of the PCAT questionnaire. They found that the activation of the Parental Care Motivational System could be measured with only two factors instead of five as Buckels et al. (2015) stated. This study measured the best fitting factor structure by using a confirmative factor analysis. Also a three- and one factor structure are compared to the and two factor structures. The original five-factor structure by Buckels et al. (2015) showed the best fit for measuring the activation of the parental care motivational system by Dutch parents (N= 298, Mage= 37.93). These five factors measured feelings of tenderness, liking of children, protection and caring. Mothers

experienced a stronger activation of the motivational system and feelings of positive

tenderness and caring. Parents of children younger than four years old felt stronger feelings of tenderness. Parents with higher disgust sensitivity felt less tenderness and liked children less, but had stronger feelings of protection.

(3)

Verzorgen en Beschermen van je Eigen Kinderen door Activering van het Ouderlijke Zorg Motivatiesysteem: Een Confirmatieve Factoranalyse

In het in 1989 ondertekende Verdrag voor de Rechten van het kind staat bepaald dat kinderen onmiddellijk na de geboorte recht hebben om de eigen ouders te kennen en door hen verzorgd te worden (UNICEF, 2009). Ouders geven de zorg en bescherming aan hun kinderen vanuit de liefde en de bijzondere band die zij met het kind ervaren (Brigthouse & Swift, 2014). Dit gevoel om te willen zorgen voor het kind is alleen niet bij alle ouders even sterk (Buckels et al., 2015). Sommige ouders ervaren een sociale en maatschappelijke druk om de verzorging van het kind goed te doen, waardoor zij hier minder van genieten (Schaubroeck, 2010). Anderen ervaren ook door het krijgen van kinderen een rem op de eigen

mogelijkheden tot zelfontplooiing en carrière doorgroei (Brighthouse & Swift, 2014). Hoe sterk het gevoel is om een kind te willen verzorgen of te beschermen wordt volgens Buckels et al. (2015) deels bepaald door individuele verschillen in de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem. Met dit motivatiesysteem wordt een combinatie van affectieve en cognitieve mechanismen bedoeld die verzorgend en beschermend gedrag aan een kind ondersteunen (Buckels et al., 2015; Endendijk, Spencer, van Baar, & Bos, 2018). Activatie van dit ouderlijke zorg motivatiesysteem uit zich in cognities, emoties en acties die verzorging en bescherming van het kind stimuleren (Endendijk et al., 2018). De stimuli voor activatie van het motivatiesysteem zijn afkomstig vanuit perceptuele signalen en

gebeurtenissen die directe verzorging voor baby’s vereisen (Buckels et al., 2015). Deze stimuli worden per individu verschillend verwerkt, zo kan de ene volwassene erg geprikkeld raken door babygehuil en een sterke zorgdrang voelen, terwijl een ander het liefst wegvlucht of in ieder geval niet gelijk de drang voelt om de baby in de armen te nemen, te wiegen en/of te troosten. Uitgaande van individuele verschillen in zorgdrang en de neiging tot het willen

(4)

beschermen van kinderen, ga ik in deze studie na hoeveel dimensies activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem stimuleren.

In 2015 ontwikkelden Buckels en collega’s de Parental Care and Tenderness (PCAT) vragenlijst waarmee zij beoogden individuele verschillen in de activering van het ouderlijk zorg motivatiesysteem te meten aan de hand van vijf dimensies. De ontwikkeling van de PCAT vragenlijst hebben zij gedaan door stellingen te bedenken waarin alledaagse situaties met ouders en hun kinderen worden beschreven. Hierbij geven volwassenen vervolgens aan in hoeverre zij gevoelens van vertedering ervaren. Ook zijn stellingen bedacht waarin gevoelens worden beschreven die volwassenen mogelijk ervaren na het zien van een baby of jong kind in verschillende dagelijkse situaties. Volwassenen geven hierbij aan in hoeverre zij deze gevoelens herkennen. Na een eerste afname van de vragenlijst bestaande uit 57 items, hebben Buckels et al. (2015) na de uitvoer van een principale componenten analyse het aantal items teruggebracht naar 25. Deze items zijn vervolgens onderverdeeld in vijf verschillende dimensies die ieder 5 items bevatten.

Buckels et al. (2015) maakten onderscheid in de dimensies bescherming, koestering, het leuk vinden van kinderen, positieve- en negatieve tederheid. Na de uitvoer van een exploratieve factoranalyse op vragenlijstgegevens van 307 volwassenen bleek dat de PCAT vragenlijst inderdaad te onderscheiden was in vijf factoren. Hierbij vonden zij één dominante factor met een eigenwaarde van 12.32 en vier kleinere factoren waarvan twee factoren een lagere eigenwaarde hadden dan één. Binnen de dimensies van de PCAT vragenlijst wordt onderscheid gemaakt tussen gevoelens van tederheid in situaties met positieve stimuli en gevoelens van tederheid met negatieve stimuli. Onder situaties met positieve stimuli worden situaties bedoeld in een goede context, bijvoorbeeld het kijken naar een peuter die zijn eerste stapjes zet. Onder situaties met negatieve stimuli worden gebeurtenissen in een negatieve context bedoeld, bijvoorbeeld als een kind ziek is en moet overgeven. Buckels et al. (2015)

(5)

veronderstelden dat door het meten van de vijf verschillende factoren uiteindelijk de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem gemeten kan worden.

In 2017 publiceerden Hofer, Buckels, White, Beall en Schaller een artikel waarin zij de factorstructuur van de PCAT vragenlijst bekritiseerden. Dit onderzoeksteam was bijna gelijk aan het onderzoeksteam van Buckels et al. (2015). Voor verdergaand onderzoek naar de PCAT vragenlijst gebruikten Hofer et al. (2017) data van verschillende gepubliceerde en ongepubliceerde onderzoeken, waardoor zij beschikten over een dataset van 2511

volwassenen die de PCAT vragenlijst hadden ingevuld. Na een exploratieve factoranalyse van alle 25 items, kwamen Hofer et al. (2017) niet op vijf factoren zoals gevonden door Buckels et al. (2015) maar op drie factoren. De drie gevonden factoren door Hofer et al. (2017) waren bescherming, verzorging en een bijkomende methodefactor. De factor verzorging is afkomstig vanuit een samenvoeging van de factoren koestering, positieve- en negatieve tederheid,

aangezien deze factoren onderling hoog met elkaar bleken te correleren. De methodefactor die Hofer et al. (2017) benoemen is gelijk aan de factor ‘het leuk vinden van kinderen’ uit de PCAT vragenlijst. Deze factor bestaat als enige uit vijf negatief geformuleerde items, die uit de exploratieve factoranalyse van Hofer et al. (2017) kenmerkend anders bleek te zijn dan de factoren bescherming of verzorging. Doordat de methodefactor bestond uit negatief

geformuleerde items, besloten Hofer et al. (2017) voor de vorming van een nieuwe vragenlijst met een nieuwe factorstructuur deze 5 items te verwijderen. Hiermee wilden zij methode-bias voorkomen. Met vier items uit de factor bescherming van de PCAT vragenlijst en zes items met de hoogste factorladingen op de factor verzorging, vormden Hofer et al. (2017) de nieuwe ‘Parental Care and Tenderness- protection nurturance (PCAT-pn)’ vragenlijst.

Overeenkomend uit de onderzoeken van Buckels et al. (2015) en Hofer et al. (2017) blijkt dat activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem afkomstig is vanuit gevoelens van bescherming en vertedering. Dat het verzorgen van kinderen door de ouders gestimuleerd

(6)

wordt door gevoelens van bescherming en tederheid komt overeen met voorgaand onderzoek (Beall & Schaller, 2017; Gilead & Liberman, 2014; Hahn-Holbrook, Holt-Lunstad, Holbrook, Coyne, & Lawson., 2011). Zo komt ten eerste uit meerdere onderzoeken naar voren dat gevoelens van vertedering kenmerkend zijn voor het ouderschap en dat deze gevoelens gedrag stimuleren bij ouders (Buckels et al., 2015; Kalawski, 2010; Lishner, Batson, & Huss, 2011; Schaller, 2017). Het gevoel van vertedering veroorzaakt hierbij een specifieke emotionele staat waardoor verzorgend gedrag richting het kind wordt geactiveerd (Beall & Schaller, 2017; Schaller, 2017).

Uit voorgaand onderzoek komt ook naar voren dat gevoelens van bescherming kenmerkend zijn voor het ouderschap (Beall & Schaller, 2017; Eibach & Mock, 2011; Fessler, Holbrook, Pollach, & Holbrook, 2014; Gilead & Liberman, 2014; Hahn-Holbrook et al., 2011). Beschermende gevoelens bij de ouder uiten zich door middel van verschillende emoties, zoals angst, boosheid en afgunst (Schaller, 2017). Zo blijkt

bijvoorbeeld dat ouders van jonge kinderen vanuit beschermende gevoelens meer bedreigend gedrag vertonen dan volwassenen zonder kinderen (Gilead & Liberman, 2014). Dat dit beschermende gevoel bij ouders samenhangt met het verzorgen van een jong kind, is terug te zien bij moeders die borstvoeding geven. Deze moeders stellen zich namelijk vanuit

bescherming voor het kind agressiever op dan moeders die dit niet geven of vrouwen zonder kinderen (Hahn-Holbrook et al., 2011). Dit kan onderbouwd worden door de evolutionaire verklaring van Stern (1996) waarin wordt gesteld dat vrouwen het kind moeten verzorgen doordat zij borstvoeding geven en hierdoor sterkere gevoelens ervaren om voor een kind te willen zorgen. Dit gevoel om te willen zorgen voor een kind blijkt uit de onderzoeken van Buckels et al. (2015) en Hofer et al. (2017) samen te hangen met gevoelens van bescherming. Beschermende gevoelens van ouders hangen samen met de mate van

(7)

gevoel van de ouders om een kind te beschermen beïnvloed door de walgingssensitiviteit (Visconti, 2013). De invloed van walginssensitiviteit van ouders op bescherming, komt vanuit het gevoel om de eigen kinderen te beschermen tegen eventuele infecties (Rottman, DeJesus, & Gerdin, 2017). Hierbij zorgt een hoge mate van walgingssensitiviteit voor sterkere

beschermingsgevoelens bij de ouders (Case et al., 2005). Doordat walging samenhangt met bescherming en invloed heeft op het gedrag en cognities van de ouders (Hofer et al., 2017) kan dit mogelijk via de factor bescherming van invloed zijn op de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem. Hierom zal ik in dit onderzoek de samenhang meten van

walgingssensitiviteit en de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem.

Naast de mate van walgingssensitiviteit als invloed op de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem, zal ook worden getoetst of sekse van invloed is op de uiteindelijke activatie. In een bekritisering op de behoeftenpiramide van Maslow stellen Kenrick,

Griskevicius, Neuberg en Schaller (2010) dat vrouwen evolutionair gezien sneller voor een kind willen zorgen dan mannen. In de bekritisering op de behoeftenpiramide stellen Kenrick et al. (2010) dat niet zelfontplooiing maar het ouderschap het hoogste doel is van de mens, dus voor zowel mannen als vrouwen. Het verschil tussen deze twee is naar het idee van Kenrick et al. (2010) dat mannen meer dit hoogste doel willen behalen om zich te kunnen voortplanten. Vrouwen baren het kind en zijn evolutionair bepaald de ouder die het kind van voeding voorziet na de geboorte, dit zorgt ervoor dat zij sneller voor een kind willen zorgen dan mannen. In het onderzoek van Buckels et al. (2015) bleken vrouwen inderdaad een sterkere activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem te ervaren. In dit onderzoek zal onderzocht worden of dit ook geldt binnen een Nederlandse steekproef en of vrouwen ook op de losse factoren sterkere gevoelens ervaren dan mannen.

Als laatste persoonlijke kenmerk met mogelijke invloed op de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem, blijkt ook de leeftijd van de eigen kinderen van invloed te

(8)

zijn op de mate van activering (Visconti, 2013). Baby’s en jonge kinderen vereisen vaker en dringender aandacht van de ouders om te overleven (Visconti, 2013). De signalen van baby’s en jonge kinderen die deze aandacht trekken van de ouders veroorzaken stimulerende

gevoelens voor de activatie van het motivatiesysteem (Buckels et al., 2015). Ik zal

onderzoeken of het vaker verkrijgen van deze stimuli bij ouders van kinderen in de eerste levensfasen van invloed is op de uiteindelijke mate waarin het ouderlijke

zorgmotivatiesysteem is geactiveerd.

In dit onderzoek wordt door een onafhankelijke onderzoeker verder gegaan op de discussie tussen Buckels et al. (2015) en Hofer et al. (2017) betreffende welke factorstructuur het beste de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem meet. Dit wordt gedaan aan de hand van de volgende onderzoeksvraag; “Is een replicatie mogelijk van de vijf factorstructuur zoals gevonden door Buckels et al. (2015) of de twee factorstructuur van Hofels et al. (2017) in een Nederlandstalige steekproef?” Om te toetsen welke factorstructuur uiteindelijk de beste activatie meet, wordt in huidig onderzoek een confirmatieve factoranalyse (CFA) uitgevoerd. De CFA is de laatste analyse omtrent factorvorming binnen een meetinstrument (Brown, 2006).

De onderzoeken van Buckels et al. (2015) en Hofer et al. (2017) zijn beiden

uitgevoerd in een Canadese context. De respondenten in hun onderzoeken kunnen mogelijk anders denken over het verzorgen van kinderen dan Nederlandse ouders, aangezien cultuur van invloed is op de manier waarop ouders denken over de opvoeding (Dwairy & Achoui, 2010). Daarbij is ook mate van walgingssensitiviteit cultureel bepaald (Rottman et al., 2017). Doordat cultuur van invloed is op gedachten betreffende opvoeding en walging, kan dit mogelijk van invloed zijn op de manier waarop de PCAT vragenlijst beantwoord wordt. In dit onderzoek wordt de PCAT vragenlijst afgenomen bij een Nederlandse steekproef. Hieruit kan gesteld worden of de conclusies die Buckels et al. (2015) en Hofer et al. (2017) trekken ook

(9)

gelden binnen een Nederlandse context.

Verwacht wordt dat Nederlandse moeders net als in het onderzoek van Buckels et al. (2015) een sterkere activatie ervaren van het ouderlijke zorg motivatiesysteem dan vaders. Dit wordt verwacht, omdat het sterker willen zorgen voor een kind bij vrouwen evolutionair bepaald is. Hierdoor wordt niet verwacht dat cultuur hier een sterke invloed op zal hebben. Daarnaast wordt verwacht dat ouders van kinderen in de eerste levensjaren een sterkere activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem ervaren dan ouders met oudere kinderen. Ouders van kinderen in de eerste levensjaren worden namelijk dagelijks gestimuleerd door de eigen kinderen, waardoor verwacht wordt dat het motivatiesysteem sterker is geactiveerd. Tot slot wordt verwacht dat ouders met een hogere walgingssensitiviteit ook een hogere activatie ervaren van het ouderlijke zorg motivatiesysteem, omdat zij sterkere gevoelens ervaren van bescherming.

Methode Participanten

De steekproef van deze studie bestond uit 298 Nederlandse ouders. Binnen de groep respondenten zaten voornamelijk moeders (n= 223) en hoger opgeleiden (67.8%). De ouders waren tussen de 21 en 57 jaar oud (M= 37.93, SD= 7.46). De leeftijden van de kinderen die zij hadden zijn opgedeeld in twee bijna gelijke groepen. Dit zijn de groepen ‘kinderen t/m drie jaar’ (44.9%) en ‘kinderen ouder dan drie jaar’ (54.7%). Binnen de deelnemende gezinnen varieerde het aantal kinderen tussen één en zes kinderen, waarbij de meerderheid van de gezinnen bestond uit één (30.8%) of twee kinderen (48.9%).

Procedure

Dit onderzoek is uitgevoerd door middel van een secundaire data-analyse. De verkregen data is afkomstig vanuit een cross-sectioneel onderzoek in 2017, uitgevoerd door

(10)

studenten aan de Universiteit van Amsterdam. Respondenten vulden hiervoor online de ‘Parental Care and Tenderness (PCAT)’ vragenlijst en de ‘Parenting Domain Disgust Scale (PDDS)’ vragenlijst in. Voorafgaand aan de vragenlijsten, vulden respondenten eerst een toestemmingsformulier in voor het anoniem verwerken van de data. Ook werd respondenten gevraagd naar hun achtergrondgegevens zoals geslacht, leeftijd en opleidingsniveau.

Materialen

Parental Care and Tenderness (PCAT) De PCAT vragenlijst beoogt de individuele verschillen in de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem te meten (Buckels et al., 2015). Dit wordt gedaan aan de hand van beschrijvingen van dagelijkse situaties met jonge kinderen en hun ouders. De gehele vragenlijst bevat 25 items met een 5-punts Likertschaal onderverdeeld in vijf subschalen. Deze vijf subschalen meten gevoelens van het leuk vinden van kinderen, bescherming, koestering, positieve- en negatieve tederheid. De subschalen het leuk vinden van kinderen, bescherming en koestering zijn gemeten door middel van stellingen over het gevoel wat men ervaart zodra zij situaties met jonge kinderen en hun ouders zien. Enkel de items bij de subschaal ‘het leuk vinden van kinderen’ zijn contra-indicatief. Antwoordcategorieën op de eerste drie subschalen ‘het leuk vinden van kinderen’,

‘bescherming’ en ‘koestering’ variëren van “Sterk mee oneens” tot “Sterk mee eens”. Een voorbeelditem van de subschaal bescherming is “Ik zou er alles aan doen om een kind te beschermen, ook als ik daarvoor anderen pijn moet doen”. Gevoelens van tederheid worden gemeten door middel van beschreven situaties van jonge kinderen en hun ouders, waarna volwassen aangeven in welke mate zij hierbij tederheid ervaren. Antwoordcategorieën op de subschalen positieve tederheid en negatieve tederheid variëren van ‘Totaal geen tederheid’ tot ‘Heel veel tederheid’. Een voorbeelditem voor tederheid is: “Een pasgeboren baby pakt jouw vinger vast.” De minimale score van de vragenlijst is 25 en de maximale score is 125. Een hoge score op de PCAT vragenlijst betekent een hoge activatie van het ouderlijk zorg

(11)

motivatiesysteem.

Eerder onderzoek liet zien dat de PCAT betrouwbaar is (α= .95) (Buckels et al., 2015). De betrouwbaarheid van de PCAT vragenlijst in dit onderzoek was .67. Cronbach’s alfa van de subschalen in dit onderzoek waren .64 (positieve tederheid), .65 (het leuk vinden van kinderen), .69 (negatieve tederheid), .79 (negatieve tederheid) en .79 (koestering).

Buckels et al. (2015) onderzochten ook de convergente en divergente validiteit van de PCAT vragenlijst aan de hand van correlatiemetingen met scores op verschillende andere meetinstrumenten die individuele verschillen meten. Hieruit bleek de PCAT vragenlijst samen te hangen met de Big Five persoonlijkheidsfactoren en de emoties geluk, verdriet, angst, boosheid en liefde. Op het gebied van ouderschap hing de PCAT vragenlijst samen met activatie van responsief gedrag, verzorging, empathisch zorgen en verzorging vanuit de ouders. De PCAT vragenlijst bleek ook samen te hangen met het verlangen van niet ouders om wel kinderen te hebben. De PCAT vragenlijst hing niet samen met masculiniteit, de grenzen die ouders hun kinderen opleggen en negatieve affectie.

Parenting Domain Disgust Scale (PDDS) Met de PDDS vragenlijst wordt de walgingssensitiviteit gemeten van volwassenen die zij ervaren in situaties waarin kinderen een rol spelen (Visconti, 2013). Net als in de PCAT vragenlijst worden ook in de PDDS vragenlijst dagelijkse situaties met ouders en hun jonge kinderen beschreven. De gehele vragenlijst bevat 13 items met een 5-punts Likertschaal, variërend van “Totaal niet walgelijk” tot “Extreem walgelijk”. Een voorbeeld item is: “Je komt de badkamer binnen en ziet jouw kind (3 jaar) met zijn badspeeltjes in het toilet spelen.” De minimale score op de PDDS vragenlijst is 13 en de maximale score is 65. Een hoge score op de PDDS vragenlijst betekent een hogere sensitiviteit voor walging. In het onderzoek van Visconti (2013) bleek de

betrouwbaarheid van de PDDS vragenlijst hoog, namelijk met een Cronbach’s alfa van .89. Binnen dit onderzoek was deze .80.

(12)

Analyse

Meerdere analyses zijn uitgevoerd om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag. Als eerste is een confirmatieve factoranalyse uitgevoerd. Hiermee is getoetst welke

factorstructuur het beste de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem meet. Het 5 factormodel van Buckels et al. (2015) en het 2 factormodel van Hofer et al. (2017) zijn hierbij met elkaar vergeleken. Naast deze twee modellen is ook de 3 factorstructuur met de

bijkomende methode factor zoals gevonden uit de exploratieve factoranalyse van Hofer et al. (2017) meegenomen in de analyse. Deze is meegenomen, aangezien ook uit de exploratieve factoranalyse van Buckels et al. (2015) drie factoren naar voren kwamen met een eigenwaarde boven 1. Uit een factoranalyse van de PCAT vragenlijst door Endendijk et al. (2018) bij een Nederlandse steekproef kwam één dominante factor naar voren, waardoor zij ervoor kozen om de PCAT vragenlijst als 1 factor te behandelen. Aangezien ook in de onderzoeken van Buckels et al. (2015) en Hofer et al. (2017) één dominante factor naar voren kwam en dit onderzoek is afgenomen binnen een Nederlandse steekproef, is ook het 1 factormodel meegenomen in de CFA. Om het best passende model te vinden, is een combinatie gebruikt van verschillende ‘fit-indices’ (Hu & Bentler, 1999). Hiervoor zijn de volgende fit-indices gemeten; Chi-kwadraat, ‘Tucker-Lewis Index (TLI)’, ‘Bentler’s Comparative Fit Index (CFI)’, ‘Standardized Root Mean Square Residual (SRMR)’ en de ‘Root Mean Square Error of Approximation (RMSEA)’. De confirmatieve factoranalyse is uitgevoerd in het programma ‘jamovi’ (2018).

Ten tweede zijn verschillende analyses uitgevoerd om te toetsen of de achtergrondkenmerken sekse, leeftijd en walging van invloed waren op de mate van

activering van het ouderlijke zorg motivatiesysteem en de daarbij losse factoren. Ten eerste zijn t-testen voor onafhankelijke groepen uitgevoerd om het verschil te meten tussen vaders en moeders in de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem en de losse factoren. Ook

(13)

zijn t-testen uitgevoerd om het verschil tussen ouders van jonge (t/m drie jaar) en oudere kinderen te meten. Ten tweede zijn enkelvoudige lineaire regressieanalyses uitgevoerd om het verband te meten tussen de leeftijd van de ouder en activatie van het motivatiesysteem, maar ook om het verband te meten tussen walgingssensitiviteit en activatie van het

motivatiesysteem. Alle analyses voor het toetsen van de achtergrondkenmerken op de uiteindelijke activering van het motivatiesysteem zijn uitgevoerd in het programma SPSS24 en voldoen aan de bijbehorende assumpties.

Resultaten Confirmatieve Factoranalyse (CFA)

Vier eerder onderzochte factormodellen zijn getoetst door middel van een CFA. Dit zijn het 5 factormodel van Buckels et al. (2015), het 2 factormodel van Hofer et al. (2017), het 3 factormodel met een bijkomende methode factor en het 1 factormodel (Endendijk et al., 2018). In tabel 1 zijn de verschillende fit-indices gegeven op de vier verschillende

factormodellen. De oorspronkelijke factorstructuur van Buckels et al. (2015) laat volgens de maatstaven van Brown (2006) de beste fit zien op alle fit-indices, doordat de CFI en TLI scores het dichtste bij de .95 liggen, de SRMR het dichtste bij de .06 ligt en ook op de

RMSEA score het laagste is. Uit de gedane CFA komt dus naar voren dat het oorspronkelijke 5 factormodel ontwikkeld door Buckels et al. (2015) op een Nederlandse steekproef laat zien dat deze het beste past bij de vragenlijst betreffende de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem. Het gebruik van één factor zoals was gevonden in het onderzoek van Endendijk et al. (2018) blijkt het minst geschikt. De factorstructuur zoals opgesteld door Hofer et al. (2017) is hierna het minst geschikt om de activatie van het ouderlijk

(14)

Tabel 1

Fit-Indices Factormodellen Aantal

Factoren χ² df p CFI TLI SRMR RMSEA

Buckels et al. (2015) 5 503 265 <.001 .865 .847 .0715 .0576 Hofer et al. (2017) 2 1042 298 <.001 .578 .540 .0953 .0898 Hofer et al. (2017) + methode factor Endendijk et al. (2018) 3 1 741 1219 296 299 <.001 <.001 .748 .479 .723 .434 .0746 .105 .0679 .107 Factorladingen

Om na te gaan of werkelijk geredeneerd kan worden in de termen van het 5 factormodel van Buckels et al. (2015), is gecontroleerd voor de gestandaardiseerde

factorladingen van de items. Deze factorladingen geven aan in welke mate het desbetreffende item samenhangt met de bijbehorende factor. In het 5 factormodel van Buckels et al. (2015) varieerden factorladingen van .289 tot .993, waarvan 6 factorladingen lager waren dan .40. In het 2 factormodel van Hofer et al. (2017) varieerden de factorladingen van .221 tot .990. Binnen dit model waren 15 factorladingen lager dan .40. In het 3 factormodel varieerden de factorladingen .231 tot .981, waarvan 10 factorladingen lager waren dan .40. Het 5

factormodel van Buckels et al. (2015) kent dus de minste lage factorladingen.

Doordat het 5 factormodel van Buckels et al. (2015) de beste fit laat zien met daarbij de meeste hoge factorladingen, is in tabel 2 een overzicht gegeven van deze factorladingen. Zoals terug te vinden in de tabel had de factor positieve tederheid met drie factorladingen onder de .40 de meeste lage factorladingen. De hoogste factorlading van .993 in de PCAT vragenlijst is op het item: “Ik ken geen genade voor diegenen die een gevaar vormen voor

(15)

kinderen” binnen de factor bescherming. Te zien is dat de factor koestering geen enkele factorlading lager had dan .40 en twee factorladingen boven de .70. Zo was binnen de factor koestering de factorlading op het item “Baby’s ruiken meestal heerlijk” .755 en de

factorlading voor het item “Mijn hart smelt als ik een baby zie” .804. In vergelijking met de overige factoren, passen de stellingen bij de factor koestering het beste bij de bijbehorende factor.

Tabel 2

Factorladingen 5 factormodel Buckels et al. (2015)

Factor Indicator Factorlading

Positieve

Tederheid Je ziet hoe een peuter zijn eerste stapjes zet en daarna zachtjes op de grond tuimelt 0.431 Je maakt een baby steeds weer aan het lachen door gekke bekken te trekken 0.411

Een pasgeboren baby pakt jouw vinger vast 0.312

Een kind geeft jou handkusjes/luchtkusjes bij het afscheid nemen 0.289 Je ziet een vader die er een spelletje van maakt om zijn giechelende baby in de lucht te gooien en weer op

te vangen 0.366

Negatieve

Tederheid Je hoort een kind hard huilen in een vliegtuig 0.557 Je hoort dat een klein kind struikelt, valt en begint te huilen 0.641 Je moet de vieze luier van een baby verschonen 0.354 Je ziet dat een baby ziek is en moet overgeven 0.759 Je ziet dat een klein kind uitglijdt en op de stoep valt 0.778 Leuk vinden van

kinderen Als ik een baby hoor huilen, is het eerste dat ik denk: Hou op! 0.528

Ik vind kinderen irritant 0.457

Ik ben niet graag in de buurt van baby's 0.533

Ik kan er niet tegen dat kinderen altijd zo zaniken en zeuren 0.578 Als ik het geld had, zou ik de zorg voor mijn kind (of kinderen) uit handen geven aan een oppas of nanny 0.377 Bescherming Ik zou het liefst diegene die kinderen iets aandoet zelf willen straffen 0.669

(16)

Tabel 2

Factorladingen 5 factormodel Buckels et al. (2015)

Factor Indicator Factorlading

Iemand die een kind bedreigt, krijgt met mij te maken 0.585 Ik eet liever zelf niet dan dat ik een kind met honger naar bed laat gaan 0.291 Ik zou er alles aan doen om een kind te beschermen, ook als ik daarvoor anderen pijn moet doen 0.660 Ik ken geen genade voor diegenen die een gevaar vormen voor kinderen 0.993 Koestering Als ik een baby zie, wil ik die vasthouden 0.669 Als ik een klein kind in iemands armen zie, geeft dat mij een warm gevoel van binnen 0.502

Mijn hart smelt als ik een baby zie 0.804

De kleine vingertjes en teentjes van een baby zijn schattig 0.439

Baby's ruiken meestal heerlijk 0.755

Factor Covarianties

In tabel 3 is een overzicht gegeven van de factor covarianties binnen het best passende 5 factormodel van Buckels et al. (2015). Uit de covarianties kan opgemaakt worden dat de factor positieve tederheid samenhangt met de factoren negatieve tederheid, het leuk vinden van kinderen en koestering. Hierbij wijkt enkel de factor bescherming van af, doordat deze niet significant samenhangt met de factor positieve tederheid. De sterkste samenhang tussen twee factoren is de samenhang van positieve tederheid en koestering. De factoren het leuk vinden van kinderen en bescherming hangen het minst sterk met elkaar samen.

Tabel 3

Factor Covarianties 5 factormodel Buckels et al. (2015)

Factorcovariantie SE Z p

Positieve

Tederheid Positieve Tederheid 1.0000 ᵃ

Leuk Vinden 0.5755 0.0689 8.353 < .001

(17)

Tabel 3

Factor Covarianties 5 factormodel Buckels et al. (2015)

Factorcovariantie SE Z p

Negatieve Tederheid 0.3434 0.0728 4.714 < .001

Koestering 0.5882 0.0596 9.872 < .001

Leuk Vinden Leuk Vinden 1.0000 ᵃ

Bescherming 0.0194 0.0860 0.226 0.822 Negatieve Tederheid 0.1774 0.0797 2.225 0.026 Koestering 0.5856 0.0634 9.233 < .001 Bescherming Bescherming 1.0000 ᵃ Negatieve Tederheid 0.0893 0.0798 1.119 0.263 Koestering 0.1973 0.0775 2.546 0.011 Negatieve

Tederheid Negatieve Tederheid 1.0000 ᵃ

Koestering 0.2009 0.0720 2.789 0.005

Koestering Koestering 1.0000 ᵃ

Noot. ᵃ gefixeerde parameter

Invloed van achtergrondkenmerken op activering van het motivatiesysteem

Sekse

Uit de resultaten blijkt dat vaders en moeders significant van elkaar verschillen in de mate waarin zij gevoelens ervaren van positieve tederheid en koestering. Zo blijkt ten eerste dat moeders een sterke hogere mate van positieve tederheid ervaren (M= 23.19, SD= 1.77) dan vaders (M= 21.41, SD= 2.23), t= -6.136, p= <.001, Cohen’s d= .96. Ook ervaren moeders sterkere gevoelens van koestering (M=22.03, SD=3.26) dan vaders (M= 18.73, SD= 3.27), t= -6.581, p= <.001, Cohen’s d= 1.00. Uit de gevonden resultaten komt daarbij mede naar voren dat moeders hoger scoren op de gehele PCAT vragenlijst (M= 94.22, SD= 7.62) dan vaders (M= 89.38, SD= 7.32), t= -4.064, p= <.001, Cohen’s d= 0.64. Dit betekent dat bij moeders het

(18)

ouderlijke zorg motivatiesysteem duidelijk sterker geactiveerd wordt dan bij vaders. Bij de factoren negatieve tederheid, het leuk vinden van kinderen en bescherming zijn geen verschillen gevonden tussen vaders en moeders.

Leeftijd van ouder en kind

De leeftijd van ouders hangt niet significant samen met de mate van activering van het ouderlijke zorg motivatiesysteem, zodra gecontroleerd wordt voor de leeftijd van de eigen kinderen. De leeftijd van de eigen kinderen maakte daarbij wel significant uit in hoeverre ouders gevoelens ervaren van positieve tederheid, negatieve tederheid en het leuk vinden van kinderen. Zo blijkt ten eerste dat ouders met een kind t/m drie jaar meer gevoelens van positieve tederheid ervaren (M= 23.30, SD= 1.74) dan gezinnen met een kind ouder dan drie jaar (M= 22.54, SD= 2.08), t= 3.140, p=.002, Cohen’s d= .39. Ouders van jongere kinderen ervaren daarnaast significant sterkere gevoelens van negatieve tederheid (M= 18.58, SD= 3.37) dan ouders van oudere kinderen (M= 17.61, SD= 3.49), t= 2.256, p=.025, Cohen’s d= .28. De ouders met oudere kinderen gaven aan kinderen leuker te vinden (M= 10.03, SD= 3.13) dan ouders van jongere kinderen (M= 9.12, SD =3.08), t=-2.38, p=.018, Cohen’s d=.29. Op alle overige factoren en de gehele PCAT score was de leeftijdscategorie van het eigen kind niet van invloed.

Walgingssensitiviteit

Uit regressieanalyses waarin de vijf afzonderlijke factoren als afhankelijke variabelen en walging als onafhankelijke variabele met elkaar getoetst zijn, komt naar voren dat de factoren negatieve tederheid, het leuk vinden van kinderen en bescherming significant in verband staan met walgingssensitiviteit. Zo blijkt ten eerste dat ouders die meer

walgingssensitief zijn, minder gevoelens ervaren van negatieve tederheid, b=-.261, p= <.001, t(257)= -4.33 Ten tweede blijkt dat als ouders een hogere walgingssensitiviteit ervaren zij kinderen minder leuk vinden, b= -.202, p=.001, t(259)= 3.31. En ten derde blijkt dat ouders

(19)

die meer walgingssensitief zijn, hogere gevoelens van bescherming ervaren, b=.116, p=.031, t(259)= 1.88. Met zowel de factoren positieve tederheid en koestering, als de gehele PCAT score is geen verband gevonden met de mate van walgingssensitiviteit van de ouders.

Discussie

In dit onderzoek is getoetst welke factorstructuur het beste de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem meet. Uit de resultaten blijkt dat de oorspronkelijke 5 factorstructuur zoals opgesteld door Buckels et al. (2015) deze activatie het beste meet. Verdergaande op de discussie tussen Buckels et al. (2015) en Hofer et al. (2017), kan dus gesteld worden dat het gevonden 2 factormodel van Hofer et al. (2015) minder geschikt is. Een één factormodel blijkt van de getoetste factormodellen het minst geschikt. Uit de gevonden resultaten kan dus gesteld worden dat het ouderlijke zorg motivatiesysteem

gestimuleerd wordt door vijf verschillende op zichzelf staande gevoelens. Uit de resultaten op toetsing van de achtergrondkenmerken werd dit extra bevestigd doordat zowel sekse, leeftijd van het kind als walging van invloed zijn op verschillende losse factoren. Zodra de factoren overlappend waren, zoals in een 1 factormodel dan hadden zij hier geen verschil in invloed laten zien. Dat activatie van het motivatiesysteem gestimuleerd wordt door vijf verschillende gevoelens, werd ook bevestigd door de gevonden verschillen in de factorcovarianties. De vijf losse factoren hangen in verschillende sterktes met elkaar samen, wat betekent dat zij ieder een identieke invloed op elkaar uitoefenen.

Uit de resultaten blijkt dus dat activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem wordt geactiveerd door vijf verschillende gevoelens zoals opgesteld door Buckels et al. (2015). Echter kwam uit dit onderzoek ook ondersteuning voor de argumentatie van Hofer et al. (2017) betreffende opsplitsing van de factoren in bescherming en verzorging. Zo bleek

(20)

zoals zij stelden dat de factor bescherming duidelijk verschillend is dan de overige vier factoren. Dit werd gevonden in dit onderzoek, doordat bescherming als enige factor niet correleerde met de factor positieve tederheid. Toch blijkt het samenvoegen van de overige factoren in de factor ‘verzorging’ geen goede oplossing voor het meten van de activatie van het motivatiesysteem, aangezien het 2 factormodel duidelijk een mindere fit liet zien. De factor bescherming is dus beduidend verschillend van de overige vier factoren. Deze overige factoren worden in voorgaand onderzoek ook nauwelijks uit elkaar gehaald en worden zij net als door Hofer et al. (2017) samengevoegd tot het begrip ‘verzorgen’. Zo komt bijvoorbeeld uit onderzoek van Kringelbach, Stark, Alexander, Bornstein en Stein (2016) naar voren dat de schattigheid van kinderen zorggevoelens uitlokt bij volwassenen. Buckels et al. (2015) hebben daarbij ook de vragenlijst in eerste instantie ontwikkeld met het idee dat gevoelens van bescherming en verzorging het uiteindelijke gedrag stimuleren om voor een kind te zorgen. In het onderzoek van Buckels et al. (2015) bleek ook uit de gevonden factorladingen dat de items uit de factoren koestering, positieve- en negatieve tederheid op alle drie de factoren laadden. Hierbij was in dit onderzoek de factorcovariantie tussen positieve tederheid en koestering het hoogste, wat betekent dat zij ook sterk met elkaar samenhangen. Daarbij kwam bij zowel positieve tederheid als koestering een duidelijk

verschil naar voren tussen vaders en moeders. Het onderscheid tussen tederheid en koestering is dus nog niet heel sterk. Toch blijken zij wel verschillend van elkaar te zijn doordat zij verschillend in verband staan met de leeftijd van de eigen kinderen en walging. Ook lieten deze factoren verschillende covarianties zien.

Zoals ook in het onderzoek van Buckels et al. (2015) werd gevonden, is binnen dit onderzoek bevestigd dat moeders een sterkere activatie van het ouderlijke zorg

motivatiesysteem ervaren dan vaders. Voorspeld werd dat ook de leeftijd van kinderen van invloed zou zijn, doordat uit onderzoek van Visconti (2013) bleek dat jongere kinderen andere

(21)

stimuli geven die mogelijk activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem sterker zouden stimuleren. Deze hypothese werd bevestigd. Naast sekse en leeftijd werd ook de mate van walgingssensitiviteit getoetst in verband met de mate van activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem. Dit werd gedaan omdat walging sterk samenhing met bescherming in onderzoek van Case et al. (2005). Dit verband is ook in huidig onderzoek gevonden. Daarnaast bleek walging ook van invloed te zijn op de factoren negatieve tederheid en het leuk vinden van kinderen. Echter bleek de hypothese dat door beïnvloeding van walging op een losse factor de gehele activatie van het motivatiesysteem gestimuleerd zou worden niet op te gaan. De mate van walgingssensitiviteit heeft dus enkel invloed op sterkere gevoelens van bescherming en negatieve tederheid en het minder leuk vinden van kinderen.

Moeders ervaren een sterkere activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem dan vaders. Ook ervaren zij duidelijk een hogere mate van positieve tederheid en koestering. Met dit gevonden resultaat is de theorie van Kenrick et al. (2010) bevestigd. Hierin werd gesteld dat moeders evolutionair bepaald meer het gevoel hebben om voor een kind te willen zorgen. Dit zouden zij ervaren, omdat zij het kind baren en het kind vervolgens verzorgen door borstvoeding te geven. Dat moeders evolutionair bepaald sterkere gevoelens ervaren om te zorgen voor een kind vanuit vertederende gevoelens bleek ook uit het onderzoek van

Lobmaier, Sprengelmeyer, Wiffen en Perrett (2010). De vrouwelijke hormoonhuishouding is mogelijk verantwoordelijk voor het ondersteunen van de sensitiviteit en emotionele reacties op de schattigheid van kinderen (Sprengelmeyer et al., 2009). Zo zorgt het ‘knuffelhormoon’ oxytocine bij vrouwen voor activatie in de hersenen die mogelijk responsiviteit naar de kinderen ondersteunen (Riem et al., 2011). Uit onderzoek van Naber, van Ijzendoorn,

Deschamps, van Engeland en Bakermans- Kranenburg (2010) blijkt ook dat het toedienen van oxytocine via een neusspray bij vaders zorgt voor meer responsiviteit richting de kinderen bij vaders. De natuurlijke reactie op de schattigheid van kinderen die verzorgende gevoelens

(22)

stimuleren is dus minder aanwezig bij mannen. Voor vervolgonderzoek kan men zich afvragen of de steeds groter wordende rol van vaders bij het verzorgen van kinderen wel zo vanzelfsprekend behoort te zijn.

Naast sekse is ook de mate van walgingssensitiviteit van invloed op verschillende gevoelens die activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem stimuleren. Zoals in voorgaand onderzoek naar voren kwam, kwam ook in dit onderzoek naar voren dat

walgingssensitiviteit van invloed was op de beschermingsgevoelens van ouders. Daarnaast bleek uit huidig onderzoek dat ouders met een hoge mate van walgingssensitiviteit minder negatieve tederheid ervaren. Dit is mogelijk te verklaren doordat ouders die meer walging ervaren sneller infecties willen vermijden die het kind negatief kunnen beïnvloeden (Case et al., 2005) Zo zullen ouders met een hoge walging weinig gevoelens van vertedering ervaren na het zien van een baby die aan het overgegeven is, aangezien zij hierbij meer gevoelens van bescherming zullen vertonen om verdere infecties te voorkomen. Ouders met een hogere walgingssensitiviteit bleken ook kinderen minder leuk te vinden. Dit kan eventueel verklaart worden doordat kinderen zich vaker in vieze situaties voordoen (Visconti, 2013). Ouders met een hoge walgingssensitiviteit zullen door het gevoel om infecties te voorkomen dan ook minder vertederd raken van een kind dat bijvoorbeeld met zijn bad eendjes in de toilet speelt. Aangezien de gevonden samenhang tussen het ervaren van tederheid en het leuk vinden van kinderen in dit onderzoek, kan dit mogelijk beïnvloed worden door walging.

Doordat huidig onderzoek een secundaire data-analyse is, had ik geen invloed op welke achtergrondkenmerken getoetst werden en was er minder kennis over de werving van de deelnemers. Dit kan uiteindelijk van invloed zijn geweest op de representativiteit van de steekproef binnen de Nederlandse samenleving. Zo was in dit onderzoek geen kennis over de etnische achtergronden van de participanten. De etnische achtergrond is van invloed op de keuze voor het ouderschap (Plotnick, 2007), gedachten rondom opvoeding (Dwairy &

(23)

Achoui, 2010) en de mate van walging (Rottman et al., 2017). Echter lijkt mij de kans klein dat de etnische achtergrond van invloed is op de activatie van het ouderlijke zorg

motivatiesysteem. Dit denk ik omdat in de theorie verondersteld werd dat activatie

evolutionair bepaald is (Kenrick et al., 2011; Stern, 1996) en dit ook werd bevestigd in huidig onderzoek. Hierbij is evolutionair menselijk gedrag cultuur overschrijdend.

Sterk aan huidig onderzoek is de uitvoer van een CFA. Een CFA is de laatste stap op het gebied van de factoranalyses en gebeurt na de exploratieve factoranalyse. Met een exploratieve factoranalyse komt naar voren hoeveel mogelijke factoren er zijn binnen een vragenlijst en hoeveel hiervan dominant zijn (Drenth & Sijtsma, 2006). Door de uitvoer van een CFA wordt duidelijk hoeveel factoren nodig zijn om het uiteindelijke beoogde te meten (Brown, 2006). In het onderzoek van Buckels et al. (2015) is enkel een exploratieve

factoranalyse uitgevoerd. In het onderzoek van Hofer et al. (2017) is een CFA enkel uitgevoerd met 10 items en alleen met vergelijking van een 2- en 1 factormodel. De CFA zoals uitgevoerd in dit onderzoek geeft dus een beter inzicht in de best passende

factorstructuur voor het meten van de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem door de samenvoeging van de verschillende onderzoeken. Met dit onderzoek kan nu met zekerheid gesteld worden dat voor een Nederlandse steekproef het beste de 5 factorstructuur van

Buckels et al. (2015) gebruikt kan worden.

Ondanks de gevonden beste factorstructuur wordt alsnog aangeraden

vervolgonderzoek uit te voeren naar de PCAT vragenlijst. Zo wordt ten eerste aangeraden om beter het inhoudelijke verschil tussen de concepten ‘koestering’ en ‘tederheid’ te

onderzoeken, aangezien dit onderscheid nog niet duidelijk is. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door middel van het meten van de inhoudsvaliditeit. Als tweede is het ook aan te raden een soortgelijk onderzoek uit te voeren naar de steekproef Nederlandse volwassenen zonder kinderen, aangezien de vragenlijst uit onderzoek van Buckels et al. (2015) ook de mate

(24)

in hoeverre volwassenen zonder kinderen deze wel willen hebben blijkt te meten. Hierbij kan onderzocht worden of achtergrondkenmerken van volwassenen zonder kinderen van invloed zijn op dit gevoel en of alle factoren ook meten in hoeverre volwassenen een kind zouden willen hebben.

Door middel van dit onderzoek is het kiezen van een betrouwbaar en valide meetinstrument om de activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem te meten

vergemakkelijkt. Uit dit onderzoek komt namelijk naar voren dat het beste de gehele PCAT vragenlijst afgenomen kan worden en niet de verkorte vragenlijst van Hofer et al. (2017). Hierdoor kunnen onderzoekers beter onderbouwen waarom zij kiezen voor de PCAT

vragenlijst zoals opgesteld door Buckels et al. (2015). De vragenlijst kan ingezet worden in de praktijk om te meten bij ouders in hoeverre zij daadwerkelijk het gevoel hebben om te willen zorgen voor hun eigen kind.

Uit voorgaand onderzoek blijkt dat verwaarlozende moeders stimuli van hun eigen kinderen niet verwerken (Rodrigo et al., 2011). In combinatie met resultaten uit dit onderzoek waaruit blijk dat deze stimuli zorgen voor activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem, kan dit een eventuele aanleiding zijn om een interventie te ontwikkelen om deze stimuli wel te gaan herkennen. Door moeders te helpen met het verwerken van de stimuli vanuit hun kinderen, kan dit een eventuele eerste stap zijn naar het versterken van de verzorging richting het kind. Hierdoor zullen deze kinderen minder risico lopen op onzekerheid in de adolescentie (Tafarodi, Wild, & Ho, 2010) en minder risico lopen op een onveilige hechting met de ouder (Chopik, Moors, & Edelstein, 2014). Echter bleek recent uit onderzoek van Endendijk et al. (2018) dat activatie van het ouderlijke zorg motivatiesysteem relatief automatisch gebeurt, maar dat het werkelijke opvoed- en verzorgende gedrag meer een bewuste controle vereist. Een samenhang tussen activatie van het motivatiesysteem en opvoedgedrag werd ook niet gevonden door Endendijk et al. (2018). Dit kan echter ook gelegen hebben aan hun

(25)

onderzoeksmethode waarin activatie niet sterk werd geactiveerd doordat respondenten een boek moesten voorlezen aan hun kinderen. Dit is een neutrale situatie waarin gevoelens van het werkelijk moeten zorgen voor het kind minder van toepassing zijn. Toch moeten de gevonden resultaten als onderbouwing voor de ontwikkeling van een nieuwe interventie met enige voorzichtigheid gebruikt worden.

Concluderend uit huidig onderzoek kan gesteld worden dat voor de meting van de activatie van het ouderlijk zorg motivatiesysteem, het beste de gehele PCAT vragenlijst gebruikt kan worden. Hierin worden alle vijf de stimulerende gevoelens voor activering van het verzorgen van een kind gemeten, waaronder tederheid, bescherming, het leuk vinden van kinderen en koestering. De verkorte versie van Hofer et al. (2017) kan beter niet gebruikt worden als men een duidelijk beeld wilt vormen in welke mate ouders voor hun kind willen zorgen. Aangezien het willen verzorgen van een kind niet puur gestimuleerd wordt door twee factoren maar door een samenspel van zowel vertedering, bescherming, koestering als ook het leuk vinden van kinderen.

(26)

Referenties

Beall, A., & Schaller, M. (2017). Evolution, motivation, and the mating/parenting trade off. Self and Identity, 1-21. doi: 10.1080/15298868.2017.1356366

Brennan, S. (2014). The goods of childhood and children’s rights. In F. Baylis, & C. McLeod (Red.), Family-making: Contemporary ethical challenges (pp. 29-45). Oxford: Oxford University Press.

Brighthouse, H., & Swift, A. (2014). The Goods of Parenting. . In F. Baylis & C. McLeod (Red.), Family-making: Contemporary ethical challenges (pp. 11-28). Oxford: Oxford University Press.

Brown, T. A. (2006). Confirmatory factor analysis for applied research. New York: Guilford Buckels, E., Beall, A., Hofer, M., Lin, E., Zhou, Z., Schaller, M., & King, Laura A. (2015). Individual differences in activation of the parental care motivational system:

Assessment, prediction, and implications. Journal of Personality and Social Psychology, 108(3), 497-514. doi: 10.1037/pspp0000023

Case, T. I., Repacholi, B. M., & Stevenson, R. J. (2006). My baby doesn’t smell as bad as yours: The plasticity of disgust. Evolution and Human Behavior, 27, 357-365. doi: 10.1016/j.evolhumbehav.2006.03.003

Chopik, W. J., Moors, A. C., & Edelstein, R. S. (2014). Maternal nurturance predicts decreases in attachment avoidance in emerging adulthood. Journal of Research in Personality, 53, 47-53. doi: 10.1016/j.jrp.2014.08.004

Drenth, P. J. D., Sijtsma, K. (2006). Testtheorie. Inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum

Dwairy, M., & Achoui, M. (2010). Parental control: A second cross-cultural research on parenting and psychological adjustment of children. Journal of Child and Family Studies, 19, 16-22. doi:10.1007/s10826-009-9334-2

(27)

Eibach, R. P. & Mock, S. E. (2011). The vigilant parent: Parental role salience affects parents’ risk perceptions, risk-aversion, and trust in strangers. Journal of Experimental Social Psychology, 47, 694–97. doi: 10.1016/j.jesp.2010.12.009

Endendijk, J. J., Spencer, H., Baar, van. A. L., & Bos, P. A. (2018). Mothers’ neural responses to infant faces are associated with activation of the maternal care system and observed intrusiveness with their own child. Cognitive, Affective, & Behavioral Neuroscience, 1-13. doi: 10.3758/s13415-018-0592-6

Fessler, D. M. T., Holbrook, C., Pollack, J. S. & Hahn-Holbrook, J. (2014) Stranger danger: Parenthood increases the envisioned bodily formidability of menacing men. Evolution and Human Behavior, 35, 109–117. doi: 10.1016/j.evolhumbehav.2013.11.004 Gilead, M. & Liberman, N. (2014). We take care of our own: Caregiving salience increases out-group bias in response to out-group threat. Psychological Science, 25. 1380–87. doi: 10.1177/0956797614531439

Hahn-Holbrook, J., Holt-Lunstad, J., Holbrook, C., Coyne, S. M., & Lawson, E. T. (2011). Maternal defense: Breast feeding increases aggression by reducing

stress. Psychological science, 22, 1288-1295. doi: 10.1177/0956797611420729 Hofer, M., Buckels, E., White, C., Beall, A., & Schaller, M. (2017). Individual differences in activation of the parental care motivational system: An empirical distinction between protection and nurturance. Social Psychological and Personality Science, 1-10. doi: 10.1177/1948550617728994

Hu, L. T., & Bentler, P. M. (1999). Cutoff criteria for fit indexes in covariance structure analysis: Conventional criteria versus new alternatives. Structural Equation Modeling, 6, 1–55. doi: 10.1080/10705519909540118

Jamovi project. (2018). Jamovi (Version 0.9) [Computer Software]. Geraadpleegd vanaf https://www.jamovi.org

(28)

Lishner, D. A., Batson, C. D. & Huss, E. (2011). Tenderness and sympathy: Distinct empathic emotions elicited by different forms of need. Personality and Social Psychology Bulletin, 37, 614–625. doi:10.1177/0146167211403157

Kalawski, J. (2010). Is tenderness a basic emotion? Motivation and Emotion, 34, 158–167. doi: 10.1007/s11031-010-9164-y

Kenrick, D., Griskevicius, V., Neuberg, S., & Schaller, M. (2010). Renovating the pyramid of needs: Contemporary extensions built upon ancient foundations. Perspectives on Psychological Science: A Journal of the Association for Psychological Science, 5, 292-314. doi: 10.1177/1745691610369469

Kringelbach, M. L., Stark, E. A., Alexander, C., Bornstein, M. H., & Stein, A. (2016). On Cuteness: Unlocking the Parental Brain and Beyond. Trends in Cognitive Sciences, 20, 545-558. doi: 10.1016/j.tics.2016.05.003

Lobmaier, J. S., Sprengelmeyer, R., Wiffen, B., & Perrett, D. I. (2010). Female and male responses to cuteness, age and emotion in infant faces. Evolution and Human Behavior, 31(1), 16-21. doi: 10.1016/j.evolhumbehav.2009.05.004

Naber, F., Van Ijzendoorn, M. H., Deschamps, P., Van Engeland, H., & Bakermans Kranenburg, M. J. (2010). Intranasal oxytocin increases fathers’ observed responsiveness during play with their children: A double-blind within-subject experiment. Psychoneuroendocrinology, 35(10), 1583-1586. doi:

10.1016/j.psyneuen.2010.04.007

Plotnick, R. (2007). Adolescent expectations and desires about marriage and parenthood. Journal of Adolescence, 30(6), 943-63. doi:

10.1016/j.adolescence.2007.01.003

Riem, M. M. E., Bakermans-Kranenburg, M. J., Pieper, S., Tops, M., Boksem, M. A. S., Vermeiren, R. R. J. M., Ijzendoorn, van. M. H., & Rombouts, S. A. R. B. (2011).

(29)

Oxytocin modulates amygdala, insula, and inferior frontal gyrus responses to infant crying: A randomized controlled trial. Biological Psychiatry, 70(3), 291-297. doi: 10.1016/j.biopsych.2011.02.006

Rodrigo, M. J., León, I., Quiñones, I., Lage, A., Byrne, S., & Bobes, M. A. (2011). Brain and personality bases of insensitivity to infant cues in neglectful mothers: An event-related potential study. Development and Psychopathology,23(1), 163-176. doi:

10.1017/S0954579410000714

Rottman, J., DeJesus, J. M., & Gerdin, E. (2017). The social origins of disgust. In

Strohminger, N., & Kumar, V (Red.), The Moral Psychology of Disgust. Londen: Rowman & Littlefield.

Schaller, M. (2017). Sentiments and the motivational psychology of parental care. Behavioral and Brain Sciences, 40, 36-37. doi: 10.1017/S0140525X16000844

Schaubroeck, K. (2010). Een verpletterend gevoel van verantwoordelijkheid. Waarom ouders zich altijd schuldig voelen. Amsterdam: De Geus.

Sprengelmeyer, R., Perrett, D. L. Cornwell, R. E., Lobmaier, J. S., Sprengelmeyer, A., & Aasheim, H., et al. (2009). The cutest little baby face: Differences in adults’ sensitivity to cuteness in infant faces. Psychological Science, 20, 149-154. Geraadpleegd vanaf https://pdfs.semanticscholar.org/1ab3/12e2d79efa6e9667e58c2d9e5e543874313e.pdf Stern, J. (1997). Offspring-induced nurturance: Animal-human parallels. Developmental Psychobiology, 31(1), 19-37. ISSN: 0012-1630

Tafarodi, R. W., Wild, N., & Ho, C. (2010). Parental authority, nurturance, and two

dimensional self-esteem. Scandinavian Journal of Psychology, 51(4), 294-303. doi: 10.1111/j.1467-9450.2009.00804.x

UNICEF. (2009). Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Geraadpleegd vanaf, https://www.unicef.nl/files/20091116_kinderrechtenverdrag.pdf

(30)

Visconti, B. J. (2013). The assocation between parenting and disgust sensitivity. Thesis presented to the faculty of the Graduate School of Western Carolina University. Director Dr Harold Herzog. Psychology Department. Verkregen via:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Algemene maatregelen gericht op alle jongeren (zoals het jongerenbanenplan van eertijds, dat RSZ-korting gaf bij aanwerving van werklozen jonger dan 26 jaar) leiden in de eerste

Wanneer een organisatie mensen laat samen komen, betekent dit niet per definitie dat er een open plaats gecreëerd wordt waar iedereen zich welkom voelt en waar kinderen

Een kind moet kunnen praten over zijn twijfels, zijn angsten, negatieve gebeurtenissen,… want het kunnen delen van deze gevoelens zorgt ervoor dat het kind

Immers, maatschappelijke omstandigheden en pro- cessen (i.c. sociale uitsluiting en maatschappelijke integratie) ontstaan en voltrek- ken zich in een dynamische wisselwerking

In deze folder kunt u meer informatie vinden over de verzorging van een oncologisch ulcus (wond op basis van tumorweefsel)..

Regelmatig schoonmaken zorgt ervoor dat het hoortoestel langer meegaat, beter werkt en de huid van uw oor niet irriteert.. In deze folder vindt u tips voor het onderhouden van

Ik voelde me een semiprofessionele wijsneus, maar dacht ook aan de mevrouw die gezegd had: ‘De geestelijk verzorger was de enige die langer dan vijf minuten aan mijn bed bleef.’

Van deze opdracht maakte eveneens deel uit het ondersteunen en evalueren van een proefproject voor activering van fase 4-cliënten van het bureau Sociale zaken.. Het