• No results found

Archeologisch onderzoek Geraardsbergen Grijsdauwe

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Archeologisch onderzoek Geraardsbergen Grijsdauwe"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Archeologisch

onderzoek

Geraardsbergen Grijsdauwe

Rapport 28

(2)

B-8340 Sijsele T 0032 50 36 28 20 F 0032 50 50 00 19 info@rubenwillaert.be www.rubenwillaert.be

(3)
(4)

Colofon

Ruben Willaert bvba

Auteurs: Elke Mertens, Thomas Pieters en Annelies De Roek Foto’s en tekeningen: Ruben Willaert bvba

In opdracht van: Olivier Construct nv D/2012/12.814/21

Opgraving Prospectie

Vergunningsnummer: 2012/436 Naam aanvrager: E. Mertens

Naam site: Geraardsbergen, Vloerzegemstraat

© Ruben Willaert bvba, Sijsele, december 2012

Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of welke wijze dan ook zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van Ruben Willaert bvba.

Ruben Willaert bvba aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek

(5)

I

NHOUD

Administratieve gegevens ... 4 1. Inleiding ... 5 1.1. Kader ... 5 1.2. Ruimtelijke situering ... 6 1.3. Archeologische verwachting ... 8 1.3.1. Historische situering ... 8

1.3.2. Archeologisch onderzoek in de regio ... 11

2. Methode ... 13 2.1. Technische bepalingen ... 13 2.2. Uitvoeringsmodaliteiten... 14 3. Resultaten ... 16 3.1. Fysische geografie ... 16 3.2. Archeologische waarnemingen ... 19 3.3. Vondsten en monstername ... 23 4. Conclusies en aanbevelingen ... 25 4.1. Conclusies ... 25 4.2. Aanbevelingen ... 29 5. Literatuur ... 30

Lijst van gebruikte afkortingen ... 30

Overzicht van de verschillende (pre)historische periodes ... 31

Bijlage 1: Puttenplan op kadaster ... 32

Bijlage 2: Sporenkaarten per sleuf ... 33

Bijlage 3: Sporenlijst... 46

Bijlage 4: Vondsten- en monsterlijst ... 47

Bijlage 5: Fotolijst ... 48

Bijlage 6: Tekeningenlijst ... 49

(6)

Administratieve gegevens

Provincie: Oost-Vlaanderen

Gemeente: Geraardsbergen

Deelgemeente: Idegem en Smeerebbe-Vloerzegem

Toponiem: Grijsdauwe

Kadastrale gegevens: Afd. 9, Sectie A (deelgemeente Smeerebbe-

Vloerzegem)

Percelen 542, 543D, 543E, 544E, 545A, 546C, 552M, 552N, 559K, 559L, 566C, 566D en 583A

Afd. 10, Sectie A (deelgemeente Idegem)

Percelen 88C, 93D, 93E, 94E, 94F, 94G, 95, 96E, 97B, 98E en 99A Lambert 72-coördinaten: 118.862/166.320 118.845/166.396 118.959/166.396 118.933/166.420 118.931/166.534 118.913/166.497 118.854/166.487 118.871/166.522 118.779/166.644 118.796/166.663 118.713/166.709 118.720/166.731 118.602/166.699 118.624/166.718 118.492/167.079 118.516/167.089

Opdrachtgever: Olivier Construct nv

Lodewijck de Raetlaan 24, 8870 Izegem T: 051/333.030

E: info@olivierconstruct.be

Projectverantwoordelijke: Elke Mertens

Ruben Willaert bvba

Bloemisterijstraat 6, 8340 Sijsele T: 050/362.820

E: info@rubenwillaert.be

Bevoegde overheid: Nancy Lemay

Onroerend Erfgoed

Gebroeders Van Eyckstraat 4-6, 9000 Gent T: 09/265.46.49

E: nancy.lemay@rwo.vlaanderen.be

Vergunning onderzoek: 2012/436 op naam van Elke Mertens

Vergunning metaaldetectie: 2012/436(2) op naam van Elke Mertens

Projectcode: GER-GR-12

Uitvoering veldwerk: 5 t.e.m. 22 november 2012

Beheer en plaats vondsten en data: Provinciaal Archeologisch Museum Velzeke

Paddestraat 7, 9620 Velzeke T: 09/360.67.16

(7)

1. I

NLEIDING

1.1. K

ADER

In opdracht van Olivier Construct nv heeft Ruben Willaert bvba een archeologische opgraving uitgevoerd voor het plangebied ‘Geraardsbergen, Grijsdauwe: Collector Smeerebbe-Vloerzegem (fase2) 20.765’. Op deze locatie wordt door Aquafin nv de nodige infrastructuur aangelegd tussen de dorpen Idegem en Smeerebbe-Vloerzegem om het huishoudelijk afvalwater te zuiveren. Omdat de geplande werken eventueel aanwezige archeologische resten ernstig zullen beschadigen, werd een archeologisch onderzoek geadviseerd door het agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse overheid. De archeologische opgraving heeft tot doel het materiaal van de eventuele vindplaatsen veilig te stellen en de gegevens te documenteren. Op deze manier wordt informatie bewaard die van belang is voor de kennisvorming over het verleden van de regio. In kader van het archeologisch onderzoek werd door Onroerend Erfgoed een leidraad met

bijzondere voorwaarden1 (of BVW) opgesteld. Het onderzoek is uitgevoerd binnen het wettelijk

kader van de minimumnormen2 in het algemeen en het BVW in het bijzonder.

Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied op de topografische kaart met aanduiding van het onderzoeksgebied in het rood (AGIV).

1

Bijzondere voorwaarden bij de vergunning voor een archeologische opgraving: Geraardsbergen Grijsdauwe: Collector Smeerebbe- Vloerzegem (fase2) 20.765.

2 Ministerieel besluit tot bepaling van de minimumnormen voor de registratie en documentatie bij archeologisch

onderzoek met ingreep in de bodem en de wijze van rapportering tot uitvoering van artikel 14, §3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium.

(8)

Het veldwerk is uitgevoerd van 5 november tot en met 22 november 2012. Het veldteam bestond uit de volgende personen: Elke Mertens (projectleider/archeoloog), Thomas Pieters en Annelies De Roek (archeologen). De bij het project betrokken machinist was Birgen Beernaert (Olivier Construct nv). Het archeologisch onderzoek stond onder toezicht van Nancy Lemay (Onroerend Erfgoed, provincie Oost-Vlaanderen).

De vondsten en bijhorende documentatie die tijdens de opgraving zijn verzameld, worden voorlopig bewaard bij Ruben Willaert bvba. Na afronding van het onderzoek zal alle opgravingsdata gedeponeerd worden in het Provinciaal Archeologisch Museum (PAM) Velzeke. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden in dit rapport gepresenteerd. Na dit inleidende hoofdstuk volgen de resultaten van het voorafgaande historisch en archeologisch bureauonderzoek in sectie 1.2. In hoofdstuk 2 volgt een omschrijving van de onderzoeksmethoden. Vervolgens wordt er in hoofdstuk 3 ingegaan op de resultaten van het archeologische terreinwerk, zoals de aangetroffen grondsporen en vondstmateriaal. In hoofdstuk 4 tenslotte volgen de conclusies van het onderzoek en is er plaats voor een nabeschouwing.

1.2. R

UIMTELIJKE SITUERING

Het projectgebied ‘Geraardsbergen, Grijsdauwe’ situeert zich in het noordoosten van de gemeente Geraardsbergen (provincie Oost-Vlaanderen) tussen de kernen van deelgemeentes Idegem en Smeerebbe-Vloerzegem. De historische kernen van de steden Geraardsbergen en Ninove liggen op resp. 5,5 km en 7 km afstand. Het plangebied situeert zich langs noordelijke en zuidelijke zijde van de N460 (Aalstsesteenweg). In het noorden wordt de planlocatie omsloten door de Vloerzegemstraat, in het zuiden door de Heirweg en aan oostelijke zijde door de Hollestraat en Grijsdauwe. Aan westelijke zijde is er enkel akkerland en geen visuele grens.

De planlocatie heeft als kadastrale omschrijving: Geraardsbergen, 9e afdeling, sectie A, percelen

542, 543D, 543E, 544E, 545A, 546C, 552M, 552N, 559K, 559L, 566C, 566D en 583A en 10e

afdeling, sectie A, percelen 88C, 93D, 93E, 94E, 94F, 94G, 95, 96E, 97B, 98E en 99A.

Landschappelijk maakt het onderzoeksgebied deel uit van de Vlaamse Ardennen. Deze regio kenmerkt zich als een sterk golvend landschap dat versneden is met kleine valleien. (Afb. 2) Dit is het gevolg van langdurige rivier- en hellingserosie. In eerste instantie wordt het gebied gekenmerkt door een algemeen voorkomend leemdek. Langs de Schelde en de Dender bestaan de gronden echter uit zandleem. Deze zandleemgronden vormen er een instulping in het leemgebied.

Bodemkundig behoort de streek tot de Zandleemstreek. Het volledige onderzoeksgebied staat op de bodemkaart aangeduid als Lbp-bodem of droge grond op zandleem zonder profielontwikkeling. (Afb. 3) Het zijn colluviale bodems met een homogeen uitzicht, bestaande uit materiaal afkomstig van hoger gelegen gronden. Houtskool en baksteenresten zijn verspreid over de volledige diepte van het colluviaal dek. Het colluviumpakket kan op wisselende diepte rusten op een bedolven textuur B en soms ook op Tertiair substraat.

(9)

Afb. 2. Onderzoeksgebied in het blauw aangeduid op het digitaal hoogtemodel (AGIV).

(10)

Hydrografisch behoort de omgeving van het plangebied tot het Denderbekken. (Afb. 4) Net ten noorden, langsheen de kernen van Smeerebbe-Vloerzegem, loopt de Molenbeek. Deze waterloop wordt ook Pachtbosbeek, Watermolenbeek of Moenebroekbeek genoemd en mondt uit in de Dender te Zandbergen (Geraardsbergen). Idegem is gelegen naast de Dender, gelegen in het stroomgebied van de Schelde.

Afb. 4. Hydrografische topokaart met het onderzoeksgebied in het rood (AGIV).

1.3. A

RCHEOLOGISCHE VERWACHTING

1.3.1. HISTORISCHE SITUERING

Idegem werd voor het eerst in 964 vermeld als Idingehem. De heerlijkheid was van oudsher bezit

van de families Van Idegem en De Gruutere.3 Smeerebbe wordt voor het eerst vermeld als

Smerlubium in 847 en Vloerzegem kent haar oudste vermelding als Florsengem in 1148. In 1825

werden beide dorpen samengevoegd tot Smeerebbe-Vloerzegem.4 Tot aan de Franse revolutie

behoorden beide deelgemeentes tot het kerngebied van de Baronie van Boelare. Deze was één van de vijf grote baronieën van het Land van Aalst.

Beide deelgemeentes hebben nooit grootschalige ontwikkelingen gekend. Enkel de parochiekerken, hoeves en de burcht van Idegem aan de Dries vormen hierop een uitzondering. Tot op heden is de omgeving nog steeds kenmerkend agrarisch: het uitzicht wordt gedomineerd door weilanden en akkers, afgebakend door populieren.

3

Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (Onroerend Erfgoed), ID 20332.

(11)

Eenzelfde beeld zien we op historisch kaartmateriaal. Volgens de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgenomen op initiatief van graaf de Ferraris (1771-1778), was het

onderzoeksgebied in de 18e eeuw in gebruik als akkerland. (Afb. 5) Centraal is de

Aalstsesteenweg zichtbaar, alsook de parallelle Heirweg aan zuidkant. Deze straat heeft, in tegenstelling tot vandaag de dag, een opvallende bocht net voor de aansluiting met de Hollestraat. Aan noordzijde van de Aalstsesteenweg wordt Grijsdauwe nog ingetekend als voetwegel. Het lokale reliëf is aangeduid met schaduwstroken. Het noorden bevindt zich op deze kaart bovenaan links.

Afb. 5. Detail uit kaartblad 49 Sottegem van de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden met aanduiding van het plangebied in het rood (Koninklijke Bibliotheek van België).

Als we de Atlas der Buurtwegen bekijken, zien we dat de situatie rond 1840 grondig gewijzigd is en meer lijkt op de hedendaagse situatie. (Afb. 6) Grijsdauwe is aangelegd en de Heirweg is rechtgetrokken. Met uitzondering van de Aalstsesteenweg kruisen geen wegen het onderzoeksgebied. Aan de noordzijde wordt wel een voetwegel vermeld. Deze is vandaag nog steeds aanwezig in het landschap, maar heeft geen openbaar karakter meer.

(12)

Afb. 6. Uittreksel uit de Atlas der Buurtwegen met aanduiding van het onderzoeksgebieds in het rood (GIS-loket van de provincie Oost-Vlaanderen).

(13)

1.3.2. ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK IN DE REGIO

In tegenstelling tot het noorden van de provincie Oost-Vlaanderen blijft (grootschalig)

archeologisch onderzoek in het zuiden van de provincie vrij beperkt.5 Enkel de archeologische

opvolging van de aardgasleidingtracés Zeebrugge-Quévy (1992) en Brakel-Haaltert (2008) alsook de uitgebouwde werking en synthetiserend onderzoek van het Provinciaal Archeologisch Museum te Velzeke in de regio rond Zottegem en de intergemeentelijke SOLVA zijn hierop uitzonderingen.

Ook de Centrale Archeologische Inventaris (kortweg CAI) is bekeken, en daarbij wordt deze stelling bevestigd. Bij de opstart van de archeologische databank in 2001 werd slechts een fractie van de gekende vindplaatsen in Oost-Vlaanderen aangetroffen tijdens opgravingen en

werfcontroles.6 Het zijn vooral veldprospecties, o.a. in kader van licentiaatsverhandelingen, die

de meeste vindplaatsen op de kaart hebben gezet.

Afb. 7. Uittreksel uit de CAI met centraal het plangebied (rood) en de CAI-locaties (blauw) met nummers (AGIV).

Als er specifiek gekeken wordt naar Zuid-Oost-Vlaanderen, en dan meer bepaald de streek rond Idegem en Smeerebbe-Vloerzegem, kan deze conclusie doorgetrokken worden. Op het uittreksel

uit de CAI (afb. 7) staan naast enkele prominente bouwkundige relicten zoals parochiekerken7 en

hoeves8 vooral prospectievondsten genoteerd. Daarnaast wordt ook nog de losse vondst van

twee gepolijste neolithische bijlen9 en van een 17e-eeuwse muntschat10 vermeld. Bij deze laatste

5 Mondelinge informatie Nancy Lemay (Onroerend Erfgoed). 6

Van Daele & Tency, p. 87.

7 CAI 502294. 8 CAI 502281, 502292 en 502341. 9 CAI 156129. 10 CAI 501768.

(14)

werden onder de kasseibevloering van een stal bij toeval een honderdtal Franse zilverstukken uit de regeringsperiodes van Lodewijk XV en XVI teruggevonden.

De prospectievondsten zijn de resultaten van jarenlange akkerprospecties van Luk Beeckmans.11

Tijdens het akkerlopen in de regio heeft hij vooral lithische en Romeinse vondstconcentraties

aangetroffen. Zo ook te Smeerebbe-Flierenhoek12 en Schendelbeke-Gansch Berg13 waar

concentraties Gallo-Romeinse dakpannen en scherven zijn teruggevonden. Een gelijkaardige concentratie Romeins bouwpuin ten noorden van de onderzoekslocatie te Steenhuize-Wijnhuize

bleek later een villacomplex te zijn.14

Tenslotte komen we nog terug op de archeologische werfbegeleiding van het Fluxys aardgastraject Brakel-Haaltert uit 2008. Dit tracé dwarst het onderzoeksgebied ten noorden van de Aalstsesteenweg. Net buiten het plangebied, aan de andere zijde van Grijsdauwe, werd een sporencluster van een dozijn paalkuilen, een greppel en enkele kuilen aangetroffen. Op basis van de aardewerkvondsten uit één kuil wordt de vindplaats Geraardsbergen, Zone 1 in de late ijzertijd

gedateerd.15

11 Luk Beeckmans is actief bij de archeologische werkgroep ‘Quadriga’ en de heemkundige kring ‘De Hellebaard’. Via deze

weg danken we hem nog voor de mondelinge informatie die hij verstrekte tijdens het onderzoek.

12 CAI 500286. 13

CAI 500285.

14

CAI 502692.

(15)

2. M

ETHODE

2.1. T

ECHNISCHE BEPALINGEN

Op de planlocatie wordt een nieuwe watercollector aangelegd tussen de dorpen Idegem en Smeerebbe-Vloerzegem. Op het grootste stuk van dit traject wordt de collector aangelegd onder de huidige bestrating. Vanaf de Heirweg loopt het tracé echter via weilanden, onder de Aalstsesteenweg, door tot aan de Vloerzegemstraat. Het is dit stuk van het collectortracé dat archeologisch onderzocht wordt.

De totale lengte van het te onderzoeken areaal binnen de collectorwerkzone bedroeg ca. 900 m. Over deze lengte werd één lange proefsleuf aangelegd, die op enkele plaatsen lokaal onderbroken werd door wegen en waterpartijen. Daarnaast werden ook nog twee proefsleuven getrokken op het terrein dat door de aannemer gebruikt wordt als stockageplaats. Bij voorkeur hadden deze proefsleuven een onderlinge tussenafstand van 15 m. Deze bepalingen werden opgenomen in de bijzondere voorschriften behorende tot de opgraving en aangevuld tijdens een

werfvergadering.16 De aanvulling was een overeenstemming tussen Onroerend Erfgoed en de

opdrachtgever.

Ondanks het feit dat de archeologische opgraving preventief en leidend was, was het onderzoek gebonden aan de planning van de aannemer. Ook de manier van aanleggen had hier betrekking op. Op het collectortracé werd eerst de A-sleuf aangelegd, net onder de teelaarde, met een breedte van 3,60 m (of twee kraanbakken). Indien op dit niveau sporen werden aangetroffen, kon het opgravingsvlak uitgebreid worden tot maximaal de volledige werkzone. Ook kon centraal op de collector-as verdiept worden om de B-sleuf aan te leggen. Deze mocht slechts één kraanbak breed zijn. Dit tweede vlak kon niet dieper dan de eigenlijke verstoring van de werken aangelegd worden.

Door de opdrachtgever werd het collectortracé en de locatie van de sleuven op de stockageplaats vooraf uitgezet. Ook werd een rupskraan met platte bak voorzien. Dit zou volgens de bijzondere voorschriften een 21 ton kraan met bak van 1,80 m breed moeten zijn. Bij aankomst op het terrein bleek het echter te gaan om een 14 ton kraan met bak van 2,00 m. Aangezien de uiteindelijke collectorsleuf met dezelfde kraan wordt aangelegd, had Onroerend Erfgoed geen probleem met de bredere bak. Ruben Willaert bvba had geen bezwaren op een lichtere kraan indien daardoor de uitvoeringstermijn niet in het gedrang kwam.

Bij de start van de archeologische werken op de stockageplaats aan de Heirweg te Idegem bleek dat de teelaarde reeds een tweetal maanden op voorhand door de opdrachtgever werd afgegraven. Ook werd het terrein reeds gebruikt voor grondstockage. Door de aanwezigheid van storthopen centraal op de locatie zou er bij aanleg een afstand van 23 m tussen beide sleuven zijn. Omdat dit afwijkt van de voorgeschreven 15 m tussenafstand is ook dit eerst besproken met en goedgekeurd door Onroerend Erfgoed.

(16)

Afb. 8. Zicht op de stockageplaats bij de start van het project.

2.2. U

ITVOERINGSMODALITEITEN

In het plangebied zijn in totaal 13 sleuven aangelegd met een totale oppervlakte van 3481 m². Proefsleuf 1 en 2 bevinden zich ter hoogte van het terrein voor grondstockage langsheen de Heirweg. De overige proefsleuven bevinden zich op het tracé van de Aquafin-collector. Op de stockageplaats is ter hoogte van spoor 1-2 ook een klein kijkvenster aangelegd. (Bijlage 1) De aanleg van het archeologische vlak werd onder begeleiding van de vergunningshoudende archeoloog machinaal aangelegd door een kraan op rupsbanden met tandenloze graafbak. Gelijktijdig werd het vlak -waar nodig- manueel opgeschaafd om de leesbaarheid te bevorderen. Een eerste vlak (A-sleuf) is aangelegd net onder de teelaarde. Wegens de aanwezigheid van een colluviumpakket van wisselende dikte en een hardnekkige verbruining van de top van de moederbodem is beslist om in de B-sleuf laagsgewijs te verdiepen totdat de eerste sporen zich manifesteerden. Vanwege de gesteldheid van de bodem is, bij het ontbreken van archeologische sporen, gekozen om het laatste vlak in de ongeroerde C-horizont aan te leggen.

Grondsporen werden meteen ingekrast na de aanleg van het vlak en voorzien van een uniek spoornummer, opgebouwd uit sleuf- en spoornummer. Het vlak en de stort werden met behulp van een metaaldetector door de vergunningshouder onderzocht. Het vlak in de B-sleuf werd vervolgens gefotografeerd en digitaal ingemeten met behulp van een robotic Total Station. De aanwezige sporen werden apart gefotografeerd en uitvoerig beschreven (spoornummer, vorm, soort, kleur, samenstelling, …).

Alle aangetroffen grondsporen werden met de hand gecoupeerd met extra aandacht voor eventueel aanwezige vondsten. Enkel de grachtenstructuur in sleuf 8 werd machinaal

(17)

gecoupeerd. Voor de sporen in sleuven 1 en 2 op de stockageplaats was het mogelijk om deze in

situ te bewaren, om deze reden werden ze niet gecoupeerd. Alle coupes werden gefotografeerd

en manueel getekend op schaal 1:20. De resterende helft van de gecoupeerde sporen werd vervolgens stratigrafisch afgewerkt. Waar mogelijk werden sporen bemonsterd voor eventueel natuurwetenschappelijk onderzoek.

Tijdens het onderzoek werd ook de nodige aandacht geschonken aan de bodemprofielen. Wegens de eenduidigheid van de bodemopbouw werden elke 25 m kolommen van 1 m breed aangelegd, gefotografeerd en manueel getekend (schaal 1:20). Elke kolom kreeg een uniek

nummer, opgebouwd uit sleufnummer, vlaknummer en profielnummer.17 Nadien werden deze

ook digitaal ingemeten. Elke 50 m werd een diepteprofiel aangelegd.

Afb. 9. Sfeerbeeld van sleuf 8 in de novembermist.

17

Aangezien de rTS voor de vlakken enkel een cijfercode aanvaardt, is beslist om volgende codes te gebruiken: vlak 101 (noord), vlak 102 (oost), vlak 103 (zuid) en vlak 104 (west).

(18)

3. R

ESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het archeologische onderzoek voorgesteld. In aparte deelhoofdstukken worden de bodemsituatie op het terrein, de aangetroffen sporen en structuren en de vondsten en monsters besproken.

3.1. F

YSISCHE GEOGRAFIE

Voor het fysisch geografisch onderzoek zijn in elke sleuf om de 25 m profielkolommen van 1 m breed aangelegd. De profielen zijn handmatig opgeschaafd, gefotografeerd, ingekrast en getekend op schaal 1:20. De lithologische lagen zijn gedocumenteerd, alsook de archeologisch relevante lagen zoals vegetatiehorizonten, cultuurlagen en sporen. Alle lagen zijn bemonsterd en beschreven op textuur, kleur en bodemkundige verschijnselen.

De resultaten van het voorafgaande bureauonderzoek kunnen door de veldwaarnemingen grotendeels bevestigd worden. Op het terrein werd inderdaad een Lbp-bodem of droge grond op zandleem zonder profielontwikkeling geïdentificeerd.

Onder de donkergrijze zandlemige bouwvoor (A-horizont) bevond zich een homogeen lichtbruin tot bruin zandlemig colluviumpakket. Aangezien het hier gaat om verspoeld materiaal dat van hoger gelegen terrein komt, is dit pakket, naargelang de locatie, van wisselende dikte (ca. 10 cm – 90 cm). Over de hele onderzoekszone merken we onder het colluviumpakket een Bw-horizont op. Dit is een verweringshorizont die geen sporen vertoont van inspoeling maar enkel geïdentificeerd wordt op basis van de net iets bruinere kleur t.o.v. het onderliggende moedermateriaal. Deze verbruining heeft een bruin-beige kleur, is lemig van aard en kent enige bioturbatie. Tenslotte wordt onderaan de C-horizont herkend. Dit lemige moedermateriaal is beige van kleur en valt op door de geel-beige zandlemen laagjes. Deze gelaagdheid valt door de

interne verwering niet meer te herkennen in de Bw-horizont. 18 (Afb.10)

Opvallend is dat de colluviumpakketten weinig inclusies kennen. Slechts op één locatie t.h.v. profiel 3.104.1 is een 30 cm dikke colluviumlaag aangetroffen (laag 3500) met houtskool en baksteenfragmentjes. (Afb. 11) Het is niet duidelijk dat de inclusies mee verspoeld zijn of dat het gaat om het restant van een oude A-horizont. In dit laatste geval kan er gesproken worden van een cultuurlaag. Het profiel is uitvoerig bemonsterd met behulp van pollenbakken zodat het mogelijk is om met natuurwetenschappelijk onderzoek deze vragen te beantwoorden.

Enkel ter hoogte van sleuf 1 en een deel van sleuf 2 op de stockageplaats is een afwijkende bodemopbouw aangetroffen. Onder de teelaarde zat een 50 cm tot 70 cm dik antropogeen pakket. Deze zandlemen Ap2-horizont, of oude ploeglaag, was donkerbruin van kleur en kende veel bioturbatie door mollen. Dit pakket verstoorde de natuurlijke bodemopbouw tot in de Bw- of zelfs C-horizont. (Afb. 12) De verklaring waarom deze profielen afwijken, is niet ver te zoeken. Dit is de enige locatie op het onderzochte traject dat in gebruik was als akkerland en niet als weiland.

18 Er is gekozen om ook de bodemlagen een uniek laagnummer te geven. Dit nummer is een duizendtal; hoe lager het

nummer, hoe recenter het pakket. Zo heeft de A-horizont laagnummer 1000, oude ploeglagen zijn 2000, het colluviumpakket start vanaf 3000, de verbruiningshorizont of Bw-hor is 4000 en het onveranderd moedermateriaal of C-horizont 5000.

(19)

Afb. 10. Foto en tekening van profielkolom 7.104.2 met representatief bodemprofiel voor het onderzoeksgebied.

Afb. 11. Profielkolom 3.104.1 met A-horizont (laag S3500) onder de colluvia. Op de tekening staan ook de pollenbakken weergegeven.

(20)

Afb. 12. Profielkolom 1.104.1 met Ap2-horizont (laag S2000).

Tijdens het onderzoek is nergens het onderliggende Tertiair pakket aangesneden. Ook de dieper aangelegde profielputten (tot 60 cm in het moedermateriaal) lieten enkel de Quartaire afzettingen zien.

Voor aanvang werd gevreesd dat eventuele archeologisch sporen moeilijk of zelfs niet zichtbaar zouden zijn door de interne verwering, of verbruining, die karakteristiek is aan de (Zand)leemstreek. Tijdens het veldwerk bleek echter dat dit hier niet het geval was. Alle aangetroffen sporen, met uitzondering van enkele recente verstoringen, werden meteen onder de colluvia aangetroffen en werden, zelfs in de verbruining, goed herkend. (Afb. 13)

Afb. 13. Spoor 4-1 is duidelijk zichtbaar in de verbruiningslaag. Op de voorgrond bevindt zich een natuurlijke verstoring.

(21)

3.2. A

RCHEOLOGISCHE WAARNEMINGEN

Bij de archeologische begeleiding zijn twaalf archeologische bodemsporen geregistreerd en zessenveertig vondsten geborgen. Vertegenwoordigde categorieën van bodemsporen zijn: greppels, kuilen en paalkuilen. Voor een algemeen overzicht van de proefsleuven wordt verwezen naar de figuren in bijlage 2. Voor een beschrijvend overzicht van de archeologische bodemsporen wordt verwezen naar bijlage 3.

Hier wordt een overzicht aangeboden van de roerende en onroerende archaeologica en een eerste datering voorgesteld op basis van geassocieerde vondsten en vastgestelde fysieke relaties zoals stratigrafie en ruimtelijke en/of structurele samenhangen. De sleuven waarin vondsten noch archeologische bodemsporen werden geregistreerd, zijnde sleuven 5,6 en 9, worden hieronder niet vermeld.

Sleuf 1

In de zuidwestelijke hoek van sleuf 1 werd tegen de putwand een vermoedelijke paalkuil (spoor 1-1) aangetroffen. Het betrof hier een lichtbruin-bruin, rond spoor met zandige leemvulling. Omdat een in situ bewaring mogelijk was, werd de paalkuil niet gecoupeerd.

Ten noorden van spoor 1-1 werd de aanzet van een tweede spoor (spoor 1-2) aangetroffen. Eerst werd vermoed dat het om een segment van een greppel ging. Bij uitbreiding van de sleuf, door middel van een kijkvenster van ongeveer 2 m op 2,5 m, bleek het echter om een natuurlijke verstoring, zijnde een boomval, te gaan.

Sleuf 2

In de tweede sleuf bevonden zich vier antropogene sporen; een kuil en drie paalkuilen, waarvan één paalkuil met vulling.

In het noorden van de sleuf werd een kuil (spoor 2-3), duidelijk oversneden door twee paaltjes; spoor 2-4 aan de noordzijde, 2-5 aan de zuidkant. De kuil had een lichtgrijs-bruine vulling van zandige leem en de paaltjes beiden een bruin-donkergrijze, zandige leemvulling.

Ten zuiden van de kuil bevond zich een paalkuil met vulling (spoor 6). De aanlegkuil (spoor 2-6.1), werd oversneden door de paalvulling (spoor2-6.2), die op zijn beurt oversneden werd door de extractiekuil (spoor 2-6.3).

Aangezien net zoals in sleuf 1 een bewaring in situ mogelijk was, werden de sporen, conform de BVW, niet gecoupeerd.

Sleuf 3

In deze sleuf werden geen antropogene sporen aangetroffen, desalniettemin werden enkele losse vondsten geregistreerd. Uit de ploeglaag werden enkele fragmenten aardewerk aangetroffen. Deze bestonden uit een fragmentje oxiderend gebakken (post)middeleeuws aardewerk, een fragment steengoed en een stukje majolica. Een laatste stuk kon niet gedetermineerd worden.

Sleuf 4

In sleuf 4 werden twee antropogene sporen gevonden: een kuil en een paalkuil. De kuil (spoor 4-1) bevond zich ongeveer in de helft van de sleuf, tegen de noordelijke wand. Het spoor had een tweeledige vulling, enerzijds een lichtgrijze zandige leem, anderzijds een lichtgrijs-beige zandige

(22)

leem tegen de profielwand. In coupe bleek het om een komvormige kuil te gaan met een maximaal bewaarde diepte van 32cm. In de vulling werden een achttal fragmenten van handgevormd ijzertijd aardewerk aangetroffen. (Afb. 14)

Afb. 14. Coupefoto van spoor 4-1.

In het westen van de sleuf was nog een paalkuil (spoor 4-2) aanwezig. Het spoor was zeer oppervlakkig bewaard, tot een diepte van ± 6cm. Desalniettemin konden nog duidelijk twee vullingen onderscheiden worden: enerzijds de paal, een donkerbruine zandige leem met veel houtskoolresten, en anderzijds de aanlegkuil, een grijsbruine zandige leem met weinig houtskoolresten. In de aanlegkuil werd een fragment handgevormd ijzertijdaardewerk met chamotteverschraling en een slak aangetroffen. De paalkuil wordt op deze basis geplaatst in de overgangsperiode tussen de ijzertijd en de Romeinse tijd.

Sleuf 7

Uit sleuf 7 werden 2 fragmenten handgevormd aardewerk met chamotte verschraling gerecupereerd. Deze werden aangetroffen in de ploeglaag en zijn te dateren in de late ijzertijd/Romeinse tijd.

Sleuf 8

In sleuf 8 werden vijf antropogene sporen aangetroffen. Het betrof een paalkuil met vulling, twee kuilen en twee greppels. (Afb. 15)

In coupe was duidelijk dat de paalkuil (spoor 8-1) over twee vullingen beschikte, enerzijds de aanlegkuil bestaande uit lichtgrijze zandige leem (vulling 8-1.2) en anderzijds de lichtbruin-bruinezandige leemvulling (vulling 8-1.1) van de paal zelf. De insteek van de paal was ± 40cm diep, terwijl de aanlegkuil ± 52cm diep was.

De kuilen bevonden zich tegen de zijkanten van de sleuf; in profiel bleek andermaal dat beiden pas zichtbaar waren onder het colluviumpakket. Aan de westzijde lag spoor 8-2, aan de oostzijde

(23)

spoor 8-3. Spoor 8-2 was een vrij diepe, ± 54cm, kuil met een lichtgrijs-bruine vulling. De functie van de kuil kon niet achterhaald worden.

Afb. 15. Detail van de sporencluster in sleuf 8.

De andere kuil (spoor 8-3) daarentegen, was zeer oppervlakkig, ± 6cm diep, en had een lichtbruin-bruine vulling. Mede door de oppervlakkige aard van het spoor kon er geen functie aan worden toegeschreven. Wel werd een fragmentje dunwandig handgevormd aardewerk met kwartsverschraling aangetroffen.

(24)

De greppels, die zich in het midden van de sleuf bevonden, stonden in duidelijk verband met elkaar: zowel in het vlak als in de coupe viel op hoe de grotere greppel (spoor 8-5) de kleinere (spoor 8-4) oversneed. (Afb. 16) Deze laatste werd gekenmerkt door een noordwest-zuidoostelijke verloop, in tegenstelling tot 8-5, die een hoek van 90° maakte in het opengelegde vlak en daardoor zowel een noordwest-zuidoostelijke als een zuidwest-noordoostelijke verloop kent. In de vulling van spoor 8-5 werden enkele fragmenten handgevormd en roodbakkend aardewerk aangetroffen, alsook enkele fragment van een tegula, allen te dateren in de Romeinse tijd.

Afb. 16. Coupefoto en -tekening van sporen 8-4 en 8-5. Op de tekening staat ook de pollenbak aangegeven.

(25)

Sleuf 10

In sleuf 10 werden drie vondsten aangetroffen; een slak uit de overgang van de ploeglaag en het colluviumpakket en twee stukken aardewerk als aanlegvondst op het archeologische niveau. De grijsbakkende en handgevormde scherf met chamotteverschraling zijn te dateren in de late ijzertijd of vroeg Romeinse periode.

Sleuf 11

Bij aanleg van sleuf 11 werd een leisteenfragment aangetroffen in de ploeglaag.

Sleuf 12

In de ploeglaag van sleuf 12 werd een recent stuk glas en een steengoedfragment van het type

Raeren gerecupereerd, dit type valt te situeren in de late middeleeuwen of vroege

postmiddeleeuwen.

Sleuf 13

Centraal in sleuf 13 bevond zich een greppel (spoor 13-1). Deze werd gekenmerkt door een oost-westelijk verloop en had een bruine, zandige leemvulling. Het spoor was bewaard tot een diepte van 18cm en was komvormig in de coupe.

3.3. V

ONDSTEN EN MONSTERNAME

Vondsten

Tijdens het onderzoek werden 41 vondsten geregistreerd. Hiervan kunnen er 26 geassocieerd worden met 4 archeologische sporen; de andere zijn aanlegvondsten. Het grootste deel van de vondsten bestaat uit aardewerkvondsten. Daarnaast werden ook enkele fragmenten bouwmateriaal, slakken, glas en natuursteen aangetroffen. Voor een gedetailleerd overzicht van de geborgen vondsten wordt verwezen naar bijlage 4. De vondsten zijn gedetermineerd door Dieter Demey (Ruben Willaert bvba) en Wim De Clercq (Universiteit Gent).

Er werden 19 fragmenten handgevormd aardewerk gevonden, waarvan het grootste deel gedateerd kan worden in de ijzertijd en/of de Romeinse periode. Verder werden 8 fragmenten oxiderend gebakken of rood aardewerk herkend. Eén fragment is, gebaseerd op de glazuurlaag, duidelijk middeleeuws, terwijl de andere te dateren zijn in de Romeinse periode. Daarvan bevat één scherf een duidelijke chamotteverschraling; dit is een verschraling van de klei bestaande uit keramische fragmenten. Van de 4 aangetroffen fragmenten reducerend gebakken of grijs aardewerk behoort er één thuis in de overgangsperiode tussen de ijzertijd en de Romeinse periode. De andere drie horen bij elkaar en worden, o.a. vanwege het uitzonderlijk harde baksel, als recent beschouwd. Tenslotte werden nog 2 fragmenten steengoed en 1 scherf majolica aangetroffen, welke te dateren zijn in de late of postmiddeleeuwen. Eén van de steengoedfragmenten werd herkend als Raeren, een steengoedtraditie die gekend is vanaf het

begin van de 15e eeuw.

Naast het besproken aardewerk werden 2 fragmenten bouwmateriaal geregistreerd. Het gaat hier om fragmenten van Romeinse tegulae, zijnde de restanten van een Romeinse dakpan. Tevens werden 1 fragmenten leisteen en 2 kleine metaalslakken gerecupereerd. Ook werd 1 glasscherf geborgen uit de ploeglaag van sleuf 12, deze bleek na onderzoek recent te zijn.

(26)

Monsters

Er werden in totaal 12 monsters ingezameld, waarvan 4 pollenstalen en 8 bulkmonsters. De pollenstalen werden verzameld in profiel 3.104.1 en spoor 8-5, deze monsters werden ingezameld met oog op eventueel palynologisch onderzoek. (Afb. 17) Door middel van een gedetailleerde studie van de aanwezige pollen in de verschillende pakketten kan op deze manier een reconstructie gemaakt worden van het paleolandschap.

De bulkmonsters werden genomen uit kuil 4-1, paalkuil 4-2, greppel 8-5 en greppel 13-1. Deze monsters kunnen aangewend worden om de sporen nauwkeuriger te dateren, of om door analyse van macroresten een idee te krijgen van eventueel aanwezige flora en fauna in en rond de sporen.

Voor een overzicht van de ingezamelde monsters wordt verwezen naar bijlage 4.

(27)

4. C

ONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

In opdracht van Olivier Construct nv heeft Ruben Willaert bvba een archeologische opgraving uitgevoerd voor het plangebied ‘Geraardsbergen, Grijsdauwe: Collector Smeerebbe-Vloerzegem (fase2) 20.765’. Op deze locatie wordt door Aquafin nv de nodige infrastructuur aangelegd tussen de dorpen Idegem en Smeerebbe-Vloerzegem om het huishoudelijk afvalwater te zuiveren. Van 5 tot en met 22 november 2012 heeft het archeologisch projectbureau Ruben Willaert bvba een archeologische begeleiding van de werken uitgevoerd in Idegem en Smeerebbe-Vloerzegem, deelgemeentes van Geraardsbergen (Oost-Vlaanderen). Aanleiding vormde de aanleg van een Aquafin collectortracé.

4.1. C

ONCLUSIES

Gezien de aard van het onderzoek werd maar een beperkte blik gegund op het bodemarchief van het projectgebied. Niettemin konden een aantal interessante conclusies gevormd worden. Hoewel in de sleuven zelf geen uitzonderlijke ontdekkingen gedaan werden, konden drie zones van menselijke activiteit geïdentificeerd worden. (Afb. 18)

In de eerste zone in het zuidelijkwestelijk deel van het onderzoeksgebied, ter hoogte van sleuf 1 en 2, werden enkele duidelijke paalsporen waargenomen. Door het ontbreken van materiële vondsten blijft een datering uit, maar vermoed wordt dat het hier om ijzertijd of Romeinse sporen gaat.

Een tweede zone van menselijke activiteit kan vermoed worden op de zuidelijke helling van de heuvel ten noorden van de N460 (Aalstsesteenweg). In sleuf 4 werden twee duidelijk antropogene sporen aangetroffen. De kuil en het paalspoor waarvan sprake, zijn te dateren in de overgang tussen de late ijzertijd en de vroeg Romeinse tijd. Gezien de gunstige ligging, aan de zonnige zuidzijde van een helling, gaat het hier mogelijk om een landbouwsite. De beperkte opengelegde ruimte maakt het echter onmogelijk om de dimensies hiervan af te bakenen. De laatste en meest indicatieve zone omvat een sporencluster van 5 sporen en bevindt zich in het noorden van het projectgebied. Hier werden onder andere twee kuilen aangetroffen, die van duidelijk antropogene aard waren. Door gebrek aan indicatief materiaal konden deze echter niet worden gedateerd. De twee aanwezige greppels konden in de Romeinse periode gedateerd worden op basis van de aanwezigheid van enkele fragmenten reducerend en oxiderend gebakken aardewerk, alsook door de overblijfselen van een tegula. Spoor 8-5 vormde duidelijk de zuidoostelijke hoek van een perceel en maakte mogelijk deel uit van een omwald Romeins erf. De resultaten van de archeologische opgraving kunnen geplaatst worden binnen een groter archeologisch kenniskader van de regio. De vruchtbare (zand)leembodems in de omgeving vormen immers sinds oudsher een aantrekkingspool om zich te vestigen.

(28)
(29)

Afb. 19. Opgravingsplan van site Geraardsbergen Zone 1 nabij Grijsdauwe (Bron: Vandecatsije & De Clercq 2008).

Voor de metaaltijden blijven de nederzettingssporen echter beperkt. Tijdens een controle van een bouwterrein door Luk Beeckmans werd te Nederboelare-Lazerijveld een kuil met enkele

gegladde scherven La Tène aardewerk aangetroffen.19 Ook tijdens de archeologische begeleiding

van het Fluxystraject Brakel-Haaltert werd een site uit de late ijzertijd aangetroffen en

gedocumenteerd.20 Deze bevond zich vlakbij het plangebied. Naast een greppel en enkele kuilen

werden vooral paalsporen aangetroffen. Hieruit kon een mogelijke plattegrond gereconstrueerd worden. (Afb. 19) Slechts in één kuil werd vondstmateriaal aangetroffen. Het bestond voornamelijk uit handgevormd en reducerend gebakken aardewerk. Het meest opmerkelijke fragment is een rand- en schouderfragment van een grote kom of pot uit de late ijzertijd met op de buik een horizontaal rondlopende fries van decoratieve patronen uitgevoerd met behulp van gladdingslijnen. De fries bestaat uit een afwisseling van ‘metopen’ versierd met een zandlopermotief en een verticaal golflijnmotief. Aangezien perforaties op de wand wijzen op een

reparatie, kende de pot wellicht een lange levensduur en hergebruik.21 (Afb. 20)

Wegens de moeilijke omstandigheden waar het archeologisch onderzoek ten tijde van het Fluxys project mee te kampen heeft gehad, werd in het rapport niet altijd de nodige aandacht besteed aan de landschappelijke context van de site. Op basis van enkele veldfoto’s was het wel mogelijk om nog vast te stellen dat de sporen zich manifesteerden onder de, weliswaar dunne,

colluviumlaag.22 Ook de sporen lijken qua vulling en kleur zeer sterk op diegene die aangetroffen

zijn tijdens dit onderzoek.

19 CAI 501708. 20

Vandecatsije & De Clercq (2008), p. 18.

21

Vandecatsije & De Clercq (2008), p. 19.

(30)

Afb. 20. Tekening van het rand- en schouderfragment met decoratieve fries (Bron: Vandecatsije & De Clercq 2008).

In de Romeinse tijd wordt de ruime regio pas echt intensief in ontwikkeling gebracht.23 Zo

ontstond in het noordwesten de vicus Velzeke. Deze vervulde gedurende een drietal eeuwen een functie als economisch en religieus centrum. Velzeke was ook afzetmarkt voor het winstgevend

surplus aan landbouwproducten van de talrijke zelfstandige villae uit de omgeving.24

Ook in de onmiddellijke omgeving van het onderzoeksgebied zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van een villa-complex. Te Smeerebbe- Flierenhoek werden door veldprospecties van Marc Rogge en Luk Beeckmans omstreeks 1997-1998 grote concentraties Gallo-Romeins

aardewerk en bouwmateriaal aangetroffen.25 Het puin lag ongeveer een halve hectare verspreid

op de Smeerebbekouter. Naast vaak voorkomende traditionele bouwmaterialen, zoals tegulae en

imbrices, was ook Diestiaanse zandsteen aanwezig. Ook werden een aantal

maalsteen-fragmenten aangetroffen, waaronder eentje met centrale opening. Bij het aardewerk wordt kruikwaar, dolia, gereduceerd aardewerk en terra sigillata vermeld. Zo is er een quasi volledig

profiel gevonden van een laat 2e-eeuwse Dragendorff 27 uit Oost-Gallië.26

Voor sommige vondsten was het slechts mogelijk een ruime datering te geven in de overgang tussen late ijzertijd en vroeg Romeinse periode. Voor archeologen is deze transitieperiode zeer intrigerend. De bestaande tradities uit de ijzertijd speelden nog een grote rol, terwijl ook nieuwe,

Romeinse cultuurprocessen merkbaar zijn.27 Tot op heden blijven echter nog veel

onderzoeksvragen over die overgang onbeantwoord. Toekomstig onderzoek van de drie tijdens dit onderzoek aangetroffen sites kunnen hier mogelijk toe bijdragen.

23

Van Liefferinge, De Brouwer & Beeckmans (2009), p. 20.

24 Supra, p. 20. 25

CAI 500286.

26

Van Liefferinge, De Brouwer & Beeckmans (2009), p. 31.

(31)

4.2. A

ANBEVELINGEN

Na het onderzoek te Geraardsbergen- Grijsdauwe konden drie nieuwe archeologische zones afgebakend worden. Vooral de sporencluster in het noorden van het onderzoeksgebied waarbij o.a. een perceelsgreppel van een mogelijk Romeins erf werd aangetroffen, is beloftevol. We merken op dat deze terreinen in het verleden meermaals geprospecteerd werden, o.a. door de leden van Quadriga, zonder concrete resultaten. Op andere nabije terreinen worden de

archaeologica dan weer in grote concentraties aangetroffen. De combinatie van een aanzienlijk

colluviumpakket en het ontbreken van enige ploegactiviteit zorgt ervoor dat sites zoals Geraardsbergen- Grijsdauwe niet waargenomen worden door middel van terreinprospectie. Hier kan rekening mee gehouden worden bij toekomstige beleids- en beheerskeuzes.

Een ander aandachtspunt is de problematiek van verbruinde bodems die de (zand)leemstreek kenmerken. Hierdoor kunnen archeologische sporen slecht of zelfs niet meer zichtbaar zijn. Het is daarom aan te bevelen de onderzoeksstrategie aan te passen, met extra alertheid op de horizontale en verticale verspreiding van vondsten, waaruit de vervaagde grondsporen mogelijk gereconstrueerd kunnen worden. Vlakvondsten worden dan bij voorkeur in kleine vakken verzameld.

Ook tijdens het onderzoek is een flinke (20 cm tot 50 cm dikke) verbruining opgemerkt van de moederbodem. De aangetroffen sporen bleken echter nog goed bewaard en zichtbaar in het vlak. In sleuven waar geen sporen werden aangetroffen, werden ook geen vlakvondsten gerecupereerd. De kans dat op deze plaatsen sporen te lijden hebben gehad door interne verwering lijkt daarom gereduceerd. Het is evenmin niet zeker of dezelfde condities ook gelden in de ruimere regio.

Monsters

Tijdens het onderzoek is veel aandacht besteed aan het verzamelen van monsters voor eventueel natuurwetenschappelijk onderzoek. Het betreft hier zowel bulkmonsters voor macrorestenstudie uit de archeologische sporen als pollenmonsters voor een palynologische analyse om een beeld te scheppen van de paleoecologie van deze nagenoeg niet in kaart gebrachte regio.

De resultaten van het onderzoek zijn echter zodanig fragmentair dat aanvullend natuurwetenschappelijk onderzoek pas zinvol wordt bij toekomstig archeologisch onderzoek op de locatie. Om deze reden wordt geadviseerd om de bulkmonsters en de pollenbak uit spoor 8-5 af te stoten.

Het lijkt wel zinvol om de drie pollenmonsters uit profiel 3.104.1 te deponeren voor toekomstige natuurwetenschappelijke analyse. Deze pollenbakken kunnen later gebruikt worden voor micromorfologisch onderzoek om eventuele faseringen in het colluvium te herkennen. Ook met palynologisch onderzoek kan een beter zicht verkregen worden in de lokale bodemgenese of over de aanwezigheid van bepaalde landbouwgewassen op en rond de site.

(32)

5. L

ITERATUUR

geo-vlaanderen.agiv.be inventaris.onroerenderfgoed.be www.cai.erfgoed.net www.gisoost.be www.kbr.be www.onderzoeksbalans.be

BOGEMANS F. (2005) Toelichting bij de Quartairgeologische Kaart. Kaartblad 30/38

Geraardsbergen & Ath (deel), Brussel.

DE GROOTE K. 2008: Middeleeuws aardewerk in Vlaanderen. Techniek, typologie, chronologie en

evolutie van het gebruiksgoed in de regio Oudenaarde in de volle en late middeleeuwen (10de-16de eeuw), Relicta Monografieën. Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in

Vlaanderen 1, Brussel.

VAN DAELE K.&TENCY H.(2004) De CAI in de provincie Oost-Vlaanderen. In: CAI-I: De opbouw van

een archeologisch beleidsinstrument, IAP-Rapporten 14, Brussel, p. 85-90.

VANDECATSYE S.&DE CLERCQ S. (2008) Archeologie op het gasleidingstracé. Brakel-Haaltert (2008),

onuitgegeven rapport.

VAN LIEFFERINGE N., DE BROUWER N. & BEECKMANS L. (2009) Gallo-Romeinse bewoning in

Geraardsbergen. In: Gerardimontium, 228, p. 19-31.

VAN RANST E.&SYS C. (2000) Eenduidige legende voor de digitale bodemkaart van Vlaanderen

(Schaal 1:20 000), Gent.

L

IJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN

Aard van het spoor

BV bouwvoor

GR greppel

KL kuil

NV natuurlijke verstoring

PGK paalkuil met kern

PK paalkuil REC recent Coupevorm ONR onregelmatig RND rond VLK vlak KOM komvormig PNT punt RHK rechthoekig Kleur BE beige BR bruin GL geel GR grijs OR oranje WI wit ZW zwart d donker l licht zd zeer donker

(33)

Insluitsel AW aardewerk FE ijzeroer HK houtskool VBL verbrande leem s spikkels - weinig + veel HE heterogeen HO homogeen BIOT bioturbatie Textuur Lz1 siltige leem Lz3 zandige leem Vondstmateriaal AW aardewerk

AWG gedraaid aardewerk

AWH handgevormd aardewerk

BS baksteen

DAK dakpan

GLS glas

SXX natuursteen

SLAK slakken

O

VERZICHT VAN DE VERSCHILLENDE

(

PRE

)

HISTORISCHE PERIODES

Periode Tijd in jaren

Nieuwste tijd: 19e E - heden

Nieuwe tijd: 16e E - 18e E na Chr.

Middeleeuwen: 5e E - 15e E na Chr.

Late Middeleeuwen 13e E - 15e E na Chr.

Volle Middeleeuwen 10e E - 12e E na Chr.

Vroege Middeleeuwen C / Karolingische periode 8e Eb - 9e E na Chr.

Vroege Middeleeuwen B / Merovingische periode 6e Ed - 8e Ea na Chr.

Vroege Middeleeuwen A / Frankische periode 5e E - 6e E na Chr.

Romeinse tijd: 57 voor Chr. - 402 na Chr.

IJzertijd: 800 - 57 voor Chr. Late IJzertijd 250 - 57 voor Chr.

Midden-IJzertijd 475/450 - 250 voor Chr. Vroege IJzertijd 800 - 475/450 voor Chr.

Bronstijd: 2100/2000 - 800 voor Chr.

Neolithicum (Jonge Steentijd): 5300 - 2000 voor Chr. Finaal-Neolithicum 3000 - 2000 voor Chr.

Laat-Neolithicum 3500 - 3000 voor Chr. Midden-Neolithicum 4500 - 3500 voor Chr. Vroeg-Neolithicum 5300 - 4800 voor Chr.

Mesolithicum (Midden-Steentijd): ca. 9500 - 4000 voor Chr.

Paleolithicum (Oude Steentijd): tot 10 000 voor Chr. Bron: Onderzoeksbalans Vlaanderen

(34)
(35)
(36)
(37)
(38)
(39)
(40)
(41)
(42)
(43)
(44)
(45)
(46)
(47)
(48)

B

IJLAGE

3:

S

PORENLIJST

Pu t V la k Sp o o r V u ll in g A ar d K le u r H E, H O , B IO T In sl u it se ls Te xt u u r V o rm in c o u p e D ie p te c o u p e O p m e rk in g 1 1 1 1 PK lG r B r Lz 1 NG NG 1 1 2 1 NV lG r B e Lz 1 NG NG b o o mv al 2 1 1 1 NV lB r B r Lz 1 NG NG 2 1 2 1 NV lG r B r Lz 1 NG NG 2 1 3 1 KL lG r B r Lz 1 R N D NG 2 1 4 1 PK B r d G r Lz 1 R H K NG 2 1 5 1 PK B r d G r Lz 1 R H K NG 2 1 6 1 P G K Or lG r Lz 1 R N D NG G e fo tog ra fe e rd a ls s p o o r 2-5 2 1 6 2 P G K lG r B r Lz 1 R H K NG G e fo tog ra fe e rd a ls s p o o r 2-5 2 1 6 3 P G K B r Lz 1 R N D NG G e fo tog ra fe e rd a ls s p o o r 2-5 4 2 1 1 KL lG r B IOT ++ sH K - sV B s A W Lz 1 K OM -3 2 4 2 1 2 KL lG r B e B IOT sH K s A W Lz 1 K OM -2 2 4 2 2 1 P G K d B r H E-sH K ++ A W Lz 1 V LK -4 4 2 2 2 P G K G r B r H E-sH K + A W Lz 1 V LK -6 5 2 1 1 NV lG r B e Lz 1 NG NG 5 2 2 1 NV lG r B e Lz 1 NG NG 6 1 1 1 R EC d B r d G r Lz 3 NG NG 8 2 1 1 PK lB r B r Lz 1 P N T -5 6 8 2 1 2 PK LG r Lz 1 R H K -5 4 8 2 2 1 KL G rB r Fe +, H K + Lz 1 ON R -5 4 8 2 3 1 NV lB r B r Lz 1 ON R -4 8 2 4 1 GR LG r B r B IOT Lz 1 K OM -1 2 8 2 5 1 GR G rB r B IOT -AW Lz 1 K OM -5 0 11 2 1 1 NV lG r B e Lz 1 NG NG 13 2 1 1 GR Br Lz 1 K OM -1 8

(49)

B

IJLAGE

4:

V

ONDSTEN

-

EN MONSTERLIJST

V o n d st Pu t V la k Sp o o r V u ll in g O p m e rk in g aa n ta l D e te rm in at ie a ar d e w e rk h an d ge vo rm d ro o d b ak ke n d gr ij sb ak ke n d st e e n go e d va ri ab e lon d e te rm in e e rb aa r o p m e rk in ge n d at e ri n g 1 3 104 4000 1 V ER V A LT : c o n cr e ti e 2 3 1 1000 1 aa n le gv o n d ste n e in d e s le u f 3 4 1 1 1* 1 *ma jo li ca p o st-M E 3 4 1 3000 1 punt 3 3 re ce n t 4 4 2 2 1 V ER V A LT 5 4 2 2 2 2 1 1* *s la k / ch amo tt e ij ze rti jd /r o me in s 6 4 2 1 2 8 8 ij ze rti jd 7 7 1 1000 1 2 2 ch amo tt e 8 8 2 3 1 1 1 kw ar ts ve rs ch ra li n g, d u n w an d ig 9 8 2 5 1 15 6 7 2* *te gu la e -f ra gme n te n / c h amo tt e R o me in s 10 10 104 3000 1 b o ve n in p ak ke t 1 1 sl ak 11 10 1 4000 1 b o ve n in p ak ke t 2 1 1 ch amo tt e ij ze rti jd /r o me in s 12 11 1 1000 1 aa n le gv o n d st 1 1 le is te e n 13 12 1 1000 1 aa n le gv o n d st 1 1 gl as re ce n t 14 12 1 1000 1 aa n le gv o n d st 1 1 R ae re n la te M e /p o st M E TOT A A L: 41 19 8 4 2 7 1 M o n st e r Pu t V la k Se gm e n t Sp o o r V u ll in g D at u m So o rt O m sc h ri jv in g 1 3 104 30 00 -3 00 1 p o ll e n b ak A fw ij ke n d p ro fi e l: la ag 4 ( o u d e A -h o r?) 2 3 104 30 01 -3 50 0 p o ll e n b ak A fw ij ke n d p ro fi e l: la ag 4 ( o u d e A -h o r?) 3 3 104 35 00 -5 00 0-50 01 p o ll e n b ak A fw ij ke n d p ro fi e l: la ag 4 ( o u d e A -h o r?) 4 4 2 2 1 b u lk 5 4 2 2 2 b u lk 6 4 2 1 1, 2 b u lk 7 8 2 5 1 p o ll e n b ak 8 8 2 5 1 b u lk 9 8 2 5 1 b u lk 10 8 2 5 1 b u lk 11 13 2 1 1 b u lk 12 13 2 1 1 b u lk

(50)

B

IJLAGE

5:

F

OTOLIJST

Hieronder een overzicht van de mappen in de fotofolder GER-GR-12:

1. Sleuf 1 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 2. Sleuf 2 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 3. Sleuf 3 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 4. Sleuf 4 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 4. Coupes 5. Sleuf 5 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 6. Sleuf 6 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 7. Sleuf 7 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 8. Sleuf 8 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 4. Coupes 9. Sleuf 9 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 10. Sleuf 10 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 11. Sleuf 11 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 12. Sleuf 12 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 13. Sleuf 13 1. Overzicht 2. Profielen 3. Sporen 4. Coupes 14. Sfeer 1. Sfeer 2. Situatie en Geografie

Alle sporen, profielen en sleuven werden fotografisch geregistreerd en benoemd volgens onderwerp in een x-y.z code, waar de x de sleuf weergeeft, de y het spoor of profiel en de z een eventuele laag, voorbeeld: Een foto van vulling 1 van spoor 5 uit sleuf 8 staat genoteerd als 8-5.1; een foto van profiel 4 uit sleuf 2 zal dan als 2-p4 geboekstaafd staan.

Per sleuf werd een aparte fotomap voorzien met daarin 3 tot vier subsidiaire mappen, respectievelijk voor overzichtfoto’s, profielfoto’s, spoorfoto’s en coupefoto’s.

(51)

B

IJLAGE

6:

T

EKENINGENLIJST

Te ke n in g Pu t V la k So o rt Sc h aa l Te ke n aa r D at u m O p m e rk in g 1. 1 1 104 P ro fi e le n 1:2 0 EM 5/ 11 /1 2 2. 1 2 102 P ro fi e le n 1:2 0 TP 6/ 11 /1 2 3. 1 3 10 2/ 10 4 P ro fi e le n 1:2 0 TP 7/ 11 /1 2 4. 1 4 10 1/ 10 3 P ro fi e le n 1:2 0 TP 8/ 11 /1 2 4. 1 4 2 Co u p e s 1:2 0 TP , A D R , E M 8/ 11 /1 2 4. 2 4 10 1/ 10 3 P ro fi e le n 1:2 0 A D R 12 /1 1/ 12 4. 2 5 10 2/ 10 4 P ro fi e le n 1:2 0 A D R 12 /1 1/ 12 6. 1 6 10 2/ 10 4 P ro fi e le n 1:2 0 TP 13 /1 1/ 12 6. 1 7 10 1/ 10 3 P ro fi e le n 1:2 0 TP 13 /1 1/ 12 7. 1 7 10 2/ 10 4 P ro fi e le n 1:2 0 A D R 15 /1 1/ 12 8. 1 8 2 Co u p e s 1:2 0 TP 19 /1 1/ 12 8. 1 8 10 1/ 10 3 P ro fi e le n 1:2 0 TP 19 /1 1/ 12 9. 1 9 10 2/ 10 4 P ro fi e le n 1:2 0 TP 20 /1 1/ 12 10 .1 10 10 2/ 10 4 P ro fi e le n 1:2 0 TP 20 /1 1/ 12 10 .1 11 10 1/ 10 3 P ro fi e le n 1:2 0 TP 20 /1 1/ 12 12 .1 12 10 2/ 10 4 P ro fi e le n 1:2 0 TP 22 /1 1/ 12 10 .1 13 10 2/ 10 4 P ro fi e le n 1:2 0 TP 22 /1 1/ 12 10 .1 13 2 Co u p e s 1:2 0 TP 22 /1 1/ 12

(52)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het centrale thema van de dag was, wat de kansen zijn voor de Biologische landbouw als de Nederlandse land- bouw multifunctioneel wordt.. Dat wil zeggen: als het Nederlandse

In veel landen zijn internetapplicaties ontwikkeld waarin een database m et historische gem eentelijke inform atie is gekoppeld aan een GIS, zodat de regionale variatie in de vorm

Wel berekent deze methode betrouwbaar zowel de gewasproduc- tie voor extreme temperaturen en het binnen- klimaat voor verschillende soorten kassen op verschillende plekken op

De mensen die naar bepaalde activiteiten van de Duinboeren toekomen zijn meestal de mensen die al een bepaalde interesse hebben in het platteland of de landbouw. Maar in de

Voor boeren rond de steden liggen ook veel kansen om landbouw en zorg te koppelen met recreatie, educatie, na- tuur- en landschapsbeheer en het pro- duceren van (biologische)

De ‘agrarische’ waarde van de grond wordt volgens de theorie beïnvloed door de agrarische opbrengst, de grondsoort (deze twee zijn soms aan elkaar gelieerd), het totaal aantal

Duurzaamheidsanalyse van bodemgebruik Voor een groot aantal vormen van recreatie is bepaald welke voorzieningen daarbij horen en welke bodemgebruikshandelingen worden toegepast

In analogie met een doppenclassificatiesysteem dat succesvol geïntroduceerd is in de akker- bouwpraktijk wordt een systeem voor de fruit- teelt opgezet waarbij spuitdoppen ingedeeld