• No results found

Download dit artikel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Download dit artikel"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Landschap 25(3) 120

Het effect van agrarisch

natuur-beheer

D A V I D K L E I J N Dr. Ir. D. Kleijn Centrum

Ecosystemen, Alterra, Wageningen UR, Postbus 47, 6700 AA Wageningen david.kleijn@wur.nl

Beleidsevaluatie

Boerenland

Effectiviteit

Grondwaterstand

Weidevogels

Agrarisch natuurbeheer heeft tot doel de karakteristieke natuurwaarden van het boerenland te beschermen. De voornaamste aandachtssoorten zijn weidevogels als grutto, scholekster en kievit. Grootschalig evaluatieonder­ zoek, twintig jaar na invoering, toont aan dat het agrarisch natuurbeheer niet heeft geleid tot positieve effecten op weidevogeldichtheden in het boerenland.

Agrarisch natuurbeheer vindt sinds 1981 plaats. Bescher-mingsmaatregelen voor weidevogels waren vooral gericht op een grotere legseloverleving door het eerste tijdstip van beweiden of maaien uit te stellen. De frequent uitgevoerde monitoringstudies vergelijken vooral dichtheden weide-vogels op percelen met en zonder agrarisch natuurbeheer (zie Van den Brink & Fijn, 1992). Door de bank genomen blijkt hieruit dat de dichtheden hoger zijn op percelen met agrarisch natuurbeheer dan op regulier boerenland.

Correctie voor omgevingsvariabelen

Agrarische landschappen zijn van nature heterogeen. De locale natuurwaarden hangen niet alleen samen met het beheer, maar ook met de landschappelijke context en abiotische omstandigheden. Onderzoek naar het effect van beheer zal daarom de effecten van verstorende vari-abelen moeten uitsluiten of daarvoor moeten corrigeren. Een heranalyse van monitoringgegevens uit de provincie

Zeeland maakt dat duidelijk. Dichtheden weidevogels zijn significant hoger op percelen met agrarisch natuurbeheer dan op gangbaar beheerde percelen (F1,16 = 8,28, P < 0,01). De verschillen zijn echter al aanwezig op het moment dat met agrarisch natuurbeheer wordt gestart en nemen niet toe met de tijd, zie figuur 1A. Percelen met agrarisch natuur-beheer hebben in dit geval een hogere grondwaterstand dan gangbaar beheerde percelen – gemiddeld 88 versus 103 cm beneden maaiveld (F1,16 = 3,82, P = 0,068) – en een hogere grondwaterstand heeft een positief effect op dichtheden broedende weidevogels (F1,15 = 4,39, P < 0,05), zie figuur 1B. De verschillen tussen percelen met en zonder agrarisch natuurbeheer zijn dus deels toe te schrijven aan de verschil-len in grondwaterstand.

Grootschalige evaluatie

In 2000 is de eerste robuuste en grootschalige evaluatie uitgevoerd naar het effect van agrarisch natuurbeheer op

0 0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 Jaar Dichtheid w ei de vo ge ls ( te rr it or ia /h a) A 0 0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5

II (~65 cm) III (~100 cm) III* (~110 cm) V-VII (~150 cm)

Jaarlijks gemiddeld laagste grondwaterstand

B Figuur 1 Dichtheden weide­

vogels in Zeeland in relatie tot beheer en grondwater­ stand. (A) Ontwikkeling dichtheden weidevogels op percelen met (open cirkels) en zonder agrarisch natuur­ beheer (gesloten cirkels). (B) Dichtheden weide­ vogels op percelen met een verschillende grondwater­ stand. Het verschil in dicht­ heden tussen percelen met verschillend beheer (paneel A) kan grotendeels worden toegeschreven aan het effect van grondwaterstand op weidevogels (paneel B). Aangepast naar Kleijn & Van Zuijlen (2004).

(2)

Biodiversiteit in natuurreservaten 121

de biodiversiteit. De diversiteit van planten, bijen, zweef-vliegen en vogels is vergeleken op 78 gepaarde percelen met en zonder agrarisch natuurbeheer in negen gebieden verspreid over Nederland. De percelen binnen een paar zijn gelegen in een vergelijkbare landschappelijke con-text en hebben vergelijkbare abiotische omstandigheden (bodemtype, grondwaterstand) zodat beheer de belang-rijkste factor is waaraan verschillen in soortenrijkdom kunnen worden toegeschreven. Ons beperkend tot de vo-gels blijkt dat geen van de aangetroffen soorten in hogere dichtheden broedt op percelen met weidevogelbeheer dan op gangbaar beheerde percelen (figuur 2). Integendeel, scholekster en kievit (marginaal significant) komen in la-gere dichtheden voor op percelen met beheermaatregelen gericht op het behoud van weidevogels. Nadere analyses tonen aan dat de effectiviteit van de beheermaatregelen niet gecorreleerd is met de uitvoeringsduur daarvan (ran-ge 4-15 jaar; Kleijn et al., 2001a) of met het schaalniveau van de studie (range 2-12,5 ha). De voorkeur van kievit en scholekster om te broeden in korte (gemaaide) vegetaties kan het negatieve effect van het agrarisch natuurbeheer op deze soorten verklaren, maar dit kan niet de enige re-den zijn. Al in maart, als de vegetatiegroei nog maar nau-welijks op gang is, worden aanzienlijk meer steltlopers waargenomen op gangbaar beheerde percelen dan op percelen met weidevogelbeheer (Kleijn et al., 2001a).

Conclusies

De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat agrarisch natuurbeheer niet heeft geleid tot positieve effecten op dichtheden van weidevogels in het Nederlandse boeren-land. Tevens geven ze het grote belang aan van een be-trouwbare en frequente evaluatie van natuurbeheersmaat-regelen. Klimaat en landgebruik veranderen snel en dit kan de effectiviteit van de maatregelen sterk beïnvloeden. Daarnaast onderstreept dit onderzoek de noodzaak van

Figuur 2Het gemiddelde aantal territoria van de meest frequent waargeno­ men weidevogelsoorten op percelen met en zonder agrarisch natuurbeheer. + P < 0,1; * P < 0,05. Aangepast naar Kleijn et

al., 2001b.

een grondige kennis van de belangrijkste factoren die de populatiedynamiek van soorten beïnvloeden. Zonder deze kennis is de kans groot dat het beheer de belang-rijkste knelpunten voor een gewenste ontwikkeling niet opheft en weinig effect sorteert.

0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5 0.6 0.7 0.8

Graspieper Grutto Kievit Scholekster Tureluur

Controle Agrarisch Natuurbeheer * + # te rr itor ia per perceel (2.0 ha )

Literatuur

Brink, H.J. van den & R. Fijn, 1992. Weidevogels en vegetatie

in relatienotagebieden in het Zuidelijk Westerkwartier en Sauwerd (Groningen). Eindrapport van het evaluatieonderzoek 1986­1991. Consulentschap Natuur, Bos, Landschap en Fauna Groningen/Dienst Beheer Landbouwgronden, Utrecht, DBL­publicatie nr. 52.

Kleijn, D. & G.J.C. van Zuijlen, 2004. The conservation effects of

meadow bird agreements on farmland in Zeeland, The Netherlands, in the period 1989­1995. Biological Conservation 117: 443­451.

Kleijn, D., F. Berendse, R. Smit, N. Gilissen, B. Brak, J. Smit & R. Groeneveld, 2001a. Evaluatie van de effectiviteit van beheersover­

eenkomsten in Nederland. Rapport, Leerstoelgroep Natuurbeheer en Plantenecologie, Wageningen. Wageningen Universiteit.

Kleijn, D., F. Berendse, R. Smit & N. Gilissen, 2001b. Agri­environment

schemes do not effectively protect biodiversity in Dutch agricultural landscapes. Nature 413: 723­725.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

½ eigendom: de heer Antonius Adrianus Franciscus van Berlo, gehuwd met mevrouw Henrica Theodora Bakker, Heusden gem.. zakelijk recht als bedoeld

Samen met de Unie van Bosgroepen (UvB), de Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied (SBNL), de Stichting tot behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen PHB) en de

Vanaf die datum ligt het besluit met de daarbij behorende tekening en toelichting gedurende 6 weken ter inzage bij de publieksbalie van het gemeentehuis van Buren, Wetering 1

De factor verstoring door infrastructuur wordt niet meegenomen voor kemphaan, tureluur, watersnip, wulp, gele kwikstaart en kuifeend, omdat er geen significante effecten voor

The main objective of this study was to identify the most frequently occurring fungi in storage grain and to determine strategies of breeding towards its resistance and

Willen we in de thuiszorg dat mensen die afgelegen wonen een gelijk recht op zorg hebben, dan is het niet prudent om marktwerking toe te laten, maar niet te betalen voor reistijd

Die totale diversiteit vir al twee studies was in al die lokaliteite, afgesien van L 1 en 6, gedurende die 2014-ondersoek hoër as tydens die 1963-ondersoek, maar was tydens

soos hulle reeds twintig jare tevore in Transvaal in die Kaapkolonie gedoen het. daaroor sy misnoeEi te kenne gegee. In Rhodesia there is no necessity whatever