• No results found

Hydrologisch onderzoek ten behoeve van de vervanging van het Goese Sas : de invloed van het getijde op de Oosterschelde op de grondwaterstanden van het oostelijk deel van de Wilhelmina polder: Het chloridegehalte van het grond- en oppervlaktewater

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hydrologisch onderzoek ten behoeve van de vervanging van het Goese Sas : de invloed van het getijde op de Oosterschelde op de grondwaterstanden van het oostelijk deel van de Wilhelmina polder: Het chloridegehalte van het grond- en oppervlaktewater"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OTA 1345 -*" ' juni 1982

Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding

NN31545, 1345 Wageningen

BIBLIOTHEEK

STARINGGEBOUW

HYDROLOGISCH ONDERZOEK TEN BEHOEVE VAN DE

VERVANGING VAN HET GOESE SAS

III. HET CHLORIDEGEHALTE VAN HET

GROND- EN OPPERVLAKTEWATER

ir. J.J. Kouwe

Nota's van het Instituut zijn in principe interne

communicatie-middelen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een

eencoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende

discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen

de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek

nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut

in aanmerking

(2)

I N H O U D

Biz.

1. INLEIDING 1

2. OPZET VAN HET ONDERZOEK 1

3. RESULTATEN 2 3.1. De specifieke elektrische weerstand van de grond 2

3.2. Het verloop met de tijd van het chloridegehalte

van het grondwater en het polderwater 7

4. NABESCHOUWING 9

(3)

1. INLEIDING

In het kader van het hydrologisch onderzoek in verband met de voorgenomen vervanging van het Goese Sas, gelegen aan de monding van het Havenkanaal van Goes, werden ook waarnemingen verricht met betrek-king tot het chloridegehalte van het grond- en oppervlaktewater. Er werd niet verwacht dat de wateronttrekking door de bronbemaling van de bouwput voor de bouw van de Nieuwe Sluis door zouthoudend grond-water enige directe invloed op de gewasproduktie op de gronden, welke binnen de invloedssfeer van deze wateronttrekking zijn gelegen, zou uitoefenen. Evenwel werd het toch nuttig geacht enige informatie omtrent het chloridegehalte van het grond- en oppervlaktewater te verzamelen.

Door het ICW werd een maal bij de geplaatste peilbuizen een

'zout-sondering' verricht ter bepaling van de specifieke elektrische weerstand van de grond. Tevens werd uit iedere peilbuis een water-monster getrokken.

Door het Ingenieursbureau Witteveen en Bos te Deventer werden gedurende de periode december 1979-januari 1982 acht maal watermon-sters genomen en op chloridegehalte onderzocht.

De opzet van deze nota is het vastleggen van de verzamelde gege-vens en het toegankelijk maken daarvan door een eerste b«werktn^*

2. OPZET VAN HET ONDERZOEK

Ten behoeve van het waarnemen van grondwaterstanden werd door het Laboratorium voor Grondmechanica te Delft een bodemonderzoek verricht ten behoeve van de bouw van de sluis. Met het sondeerapparaat werden op een 18-tal plekken tot een diepte van 10-15 m sonderingen verricht

(4)

ter voorbereiding voor het plaatsen van grondwaterpeilfilters. Deze peilfilters werden vervolgens met het sondeerapparaat de grond inge-perst. Hierbij werd per plek één en als het sondeerresultaat de aan-wezigheid van een kleilaag in het profiel waarschijnlijk maakte, werd een tweede filter onder deze laag bij geplaatst. Aan deze peilbuizen werden op de volgende data watermonsters ontrokken: 22 en 23/5 en 8/6 1979, 13/12-1979, 17/4, 11/7, 24/10-1980, 12/2, 19/6, 28/10-1981 en 29/1-1982. Tevens werden op deze data watermonsters genomen van het open water. Alle watermonsters werden op chloridegehalte onderzocht. Fig. 1 geeft een overzicht van de waarnemingspunten.

In de periode 3-17 mei 1979 werd bij de grondwaterstandsbuizen en op enkele andere punten met een sondeerapparaat de specifieke elektrische weerstand gemeten op diepten met intervallen van 0,5 iu, totdat de zandondergrond verder sonderen belette. In de meeste geval-len werden diepten van 7 â 8 m-mv bereikt. Gelijktijdig werden water-monsters uit de peilbuizen getrokken.

3. RESULTATEN

Het onderzoek naar het chloridegehalte van het grond- en opper-vlaktewater viel in twee delen uiteen, namelijk:

1. het bepalen van de specifieke elektrische weerstand van de forma-tie tot een diepte van ca. 10 m;

2. het verloop met de tijd van het chloridegehalte van het grond-en het oppervlaktewater.

Achtereenvolgens zal op beide punten worden ingegaan.

3.1. De specifieke elektrische weerstand van de grond

De specifieke elektrische weerstand van de grond wordt bepaald door het zich in de poriën bevinden grondwater met de daarin opge-loste zouten en de elektrische eigenschappen van het korrelskelet van de grond. Zo heeft het korrelskelet van zuiver zand een hoge

specifieke weerstand (> 1000 Sm) en klei een relatief lage (10-30 Œm). Wil men uit bodemweerstandsmetingen het chloridegehalte van het

(5)

grondwater afleiden dan zal men dus rekening moeten houden met de weerstand van het korrelskelet van de grond. De invloed daarvan op de weerstand wordt in rekening gebracht door de 'formatiefactor' via

r = F x r

g w

waarin: r - de specifieke elektrische weerstand van de grond plus S

het bodemwater en de daarin opgeloste zouten (Cita)

r • de specifieke elektrische weerstand van het bodemwater met w

met de daarin opgeloste zouten (firn) F = de formatiefactor

Bij de geplaatste peilbuizen en enkele tussenliggende plekken werden in de periode 3-17 mei 1979 met een elektrisch sondeerapparaat op diepten toenemend met een halve meter elektrische weerstandsmetingen verricht. De resultaten hiervan staan vermeld in tabel 1. De tabel

vermeldt tevensvpositie van de filters van de grondwaterstandsbuizen, terwijl de weerstand ter hoogte van deze filters werden onderstreept.

De grondwaterbuizen werden door middel van een sondeerapparaat door het Laboratorium voor Grondmechanica te Delft (LGM) geplaatst, nadat eerst een sonderingsdiagram bij elke plek was gemaakt. Op grond van dit diagram werden de diepten der filters bepaald.

De resultaten van zowel de zoutsondering van tabel 1 als van de

indringingsweerstandsmeting door het LGM staan grafisch uitgebeeld in fig. 2A-H. In deze figuren werden tevens aangegeven de posities van

de peilfilters, het chloridegehalte van het uit deze filters getrok-ken watermonster en tenslotte de grondwaterstand.

Uit deze gegevens werd tabel 2 samengesteld waarin wordt vermeld: de specifieke elektrische weerstand van de formatie op filterhoogte en van het watermonster en het daaruit bepaalde chloridegehalte, de sondeerwaarde ter hoogte van het peilfilter door aflezing uit het

sondeerdiagram en tenslotte de uit de grondwater- en formatieweerstand berekende formatiefactor.

Als volgende stap werd getracht tussen de formatieweerstand en de sondeerwaarde een verband af te leiden. Daartoe werden beide waarden in een assenkruis tegen elkaar uitgezet in fig. 3. Het blijkt dat vijf punten grote afwijkingen vertonen van de rest. Door deze

(6)

O O 'S S •g « •o XI e •3 c o •o c > c e-si o ON m M M m M N -CM <—• i ö 0 0 t*» « m • < • t f —. •tf ro ~ «M. _ < O O < 0 1 O O l o 00 o r^ o 1 0 o o o m o CM o w o os 2

1

O O 0 0 CA I A O C M i O I T o 00 O O O CA 0 0 T T o O c r -T -T s o a CA r«. CN — <t o 1 T O O O i D CS CM — — m l i O I A - - 1 o >o 1 O « 1 CM r * » • 1 O CM 1

s

• 1 1 o o o 5 - » CA

- T f

O u i • » CM • 1 — CM 1 O O f » . vC » 1 — CM 1 O O I A — — CM 1 O • 1 1 o m o - » CM 0 0 i i o I A • 1 1 O Q O vO O O — O - » 1 O O <t> — - 1 O IA IA - » CM CM — — CO 1 1 o CA - 1 1 o -a-• 1 1 O I A t A •a- r^ CM 1 T O I A I A •a- r^ CM 1 1 O O O O I A O — CM O 1 T O o — CM 1 > — CM S b b 01 H% 01 Z •zk en I A o> I A « 0 0 » 1 • * I A • » I A I A I A I A I A •» I A CA •» CA CA I A o i I A o> o i O l I A 0 0 O O l 0 0 O o 4J CA I A O CM O l CA I A CM o> CM CA CA CA r* « CM CA CM CM CA CA CM I A CM 0 0 CA ^m + 0 0 CM CM CA r^ CM CA CM 1 I A r*. *" CA CM CA CA CM r^ CM l O l C A | CM CA O CA O CM r^ CM M3 0 0 O CM CA O CA O vO CA CM CM 00 CA CM 0 0 CA O -c I A - 9 I A f * CM O l CA CA I A ~ 0 0 CM o> CA CA VO CO •a o •~ o I A CM CM CM O CA O l CM CA - C • " " XT »-* CA •» I A I A r*. 00 CM MT CM CA CA O l CA I A ™ " CA CA CA CA •e\ •»1 •£> CA -CJ CA CM CM O CM O i CM _ 1 O o o CM CM mm C M | C M | CM I A I A •» VO CA CM CA CM M3 CA o> CA O i l " O l | O CA 3 -CM MT M C A | o CM •» --» O CA 0 0 CA -a* 0 0 mm CM O "" r^ 0 0 • » o CA I A •» CM "^1 -*l CA CA vO -O I A ~ •» CM o> CA l O CA I A r-. 0 0 mm "»I O i l - ! 1 -1 CA I D S CM 1 Ml C M | O l O 0 0 _ O l '86 r». CA O l CA CA O CA - | CM O l CA O CA CA m I A CA l O O CA 0 0 CM r^ CA O CM _ CM 1 0 O O l . 1 •Al 0 0 CA I A O I C • * O l O -o ~ I A • * - | 0 0 CM O CA 0 0 — 1 C M | CA CA 0 0 CA I A •» • I r T CM I A CA CA mm CM O _, O O l o o «a-I A CA CA 1 O •a* CM •» O "ET o m c> m CM

-I

C M | •a " M CM M> co _ m CM • t f " T C " m 0 0 CM ON m N i n | m o ^, CM f O ON o o CN CM CM O sO t n CM • — • • Ö ' o eh CM m -* o CM CM O CM O cn r » CM ON r t " C " en ooi C M | CM r > I S . m O l o -* CM ON O CM CM r* •tf l O co 0 0 CM < • * • K 0 0 ON CM t n M »n 0 0 CM " 0 0 r^ CM « CM CA CA - S " CA CM CM CM CA CA CM O _ I O o o 0 0 CM O o I A C M | -1 °l » >~l O CA CM I A M r*. 0 0 CM M CM M * C M | - C " CA • * CM O CA I O CA O O l O •3-ó o i C I A 1 O CM e * O — • T7T-I O VO CA CA M CM -a> I A r* CM _ CM _ CM Ï T -*a" i O CA CM CA 0 0 CA O i O O _ K> O O o " o m. I A CM ~— T o -l A CA l O CM CM I A r-* CM •* CM I A r » I A O l CA CA 0 0 CA O O .. 0 0 o " i O 1 o CM CM - • ~mT I A "*l * ooi CM CM I A f * CM - a r CM "^ m. CA I A CM O O CM £> O o • • O l i O O l o I A ' l O CA -er I A O CM l O CA r*» mm f - 0 0 m m m O l 0 0 i O CM CM mm « M r v 0 0 O i I A «a* CA CA — I A •* -a I A " " r^ «a* i o mm » — 0 0 — O I A l O \ C 0 0 1 O CA O i 1

(7)

Tabel 2. De elektrische weerstand van de grond + grondwater (ir ) op filterniveau en van het watermonster fr ) aan dit peilfilter onttrokken, de uit beide berekende

^ w

formatiefactor F en het in het laboratorium bepaalde chloridegehalte. Tevens -2

werd de sondeerwaarde in MNm op filterhoogte vermeld

Peilbuis nr 101 102 103 104 107 ' 107 108 109 109 110 110 111 112 113 114 115 116 117 117 118 Filter m-NAP -2,00 -2,50 -1,75 -1,75 -1,25 -3,25 -1,10

0

-4,00 -1,25 -4,80 -2,10 -2,60 -2,25 -3,40 -2,75 -6,25 -1,20 -5,20 -4,70

t

°C

8

9

10 8,5 9,5 9,5 9,5 13 13 14 14 14 15 15 15 14,5 14,5

9

9

9

r

g m 40 5,9 1,1 9,4 37 32 46 36 28 9,9 2'7 42 21 13 2,1 15 8,4 22

7

12

r

w m 3,7 0,6 0,2 1,2 5,4 6,4 6,9 7,8 8,1 1,2 0,3 6,5 6,5 6,6 -4,2 1,3 8,8 12,2 3,9

F

r /r g w 10,81 9,83 5,50 7,83 6,85 5,00 6,67 4,62 3,45 8,25 9,00 6,46 3,23 1,97 -3,57 6,46 2,50 0,57 3,08

Eci'l,

mg 1 62 2 909 14 738 1 614 84 59 72 56 90 1 694 10 677 39 37 48 -120 1 658 77 55 50 Sondeer-waarde MNm

2

8

6,5 0,4

6

5,5

9

4

10 5,5 8,5

6

4,5

8

8

5

7

1,5 10 4,5 Datum sondering 4/5 4/5 7/5 7/5 9/5 9/5 9/5 14/5 14/5 15/5 15/5 17/5 16/5 16/5 15/5 17/5 17/5 11/5 11/5 11/5 Water-monster 22/5 22/5 22/5 23/5 23/5 23/5 23/5 23/5 5/6 5/6 5/6 5/6 5/6 5/6 5/6 5/6 5/6 5/6 5/6 5/6

rest van punten werd een rechte lijn gerekend. Voor de hand liggend is om uit te gaan van de veronderstelling dat deze lijn moet gaan door het punt (0,1). Immers wanneer de sondeerwaarde nul wordt, dus geen indringingsweerstand, dan is er geen grond meer doch alleen water en dan is de elektrische weerstand van de 'grond' gelijk aan die van het

(8)

Een andere benadering is dat men een lijn berekend op grond van de overweging dat beide grootheden, sondeerwaarde en formatiefactor belast zijn met fouten. Dit is gezien de herkomst van de gegevens een redelijk uitgangspunt. De op grond van deze veronderstelling berekende lijn gaat echter door het punt (1,0). Dat wil zeggen bij een

sondeer--2

waarde van 1 MNm is de formatiefactor nul, hetgeen geen waarschijn-lijke uitkomst is.

De bewerking van fig. 3 gaat uit van de veronderstelling dat de gebruikte gegevens alle van min of meer slibhoudend zand afkomstig zijn. Hieromtrent bestaat echter geen absolute zekerheid.

De regressieformules voor beide lijnen luiden:

lijn door (0,1) : F = 0,8554 x S + 1 s , . = 1,148 lijn (x en y beide onzeker): F = 1,2018 x S - 1,2088 s , . = 1,582 r » 0,786

Nagegaan werd hoe in een tweetal raaien loodrecht op de zeedijk (fig. 1) het verloop van de specifieke elektrische weerstand is. Fig. 4 geeft het resultaat.

die

Het blijkt dat de poldersloof'op ca. 250 m parallel aan de dijk loopt het binnen kwellende zeewater intensief opvangt. De lijnen van gelijke weerstand buigen ter plaatse van de sloot steil omhoog. Het beeld is slechts kwalitatief te interpreteren, daar de onbekendheid met de eer-der besproken formatiefactoren voor de verschillende bodemlagen een evaluatie in termen van chloridegehalten van het grondwater niet toe-laten. Wordt echter uit tabel 2 de gemiddelde formatiefactor F = 6 gehanteerd dan kan heel globaal via het verband weerstand-concentratie van fig. 5 een indruk worden gekregen van het chloride-gehalteverloop in de ondergrond.

Deze figuur is verkregen door van de watermonsters van tabel 2, aan-gevuld met enige andere in dit rapport vermelde gegevens, op dubbel-logarithmisch papier het chloridegehalte uit te zetten tegen de elek-trische weerstand.

Het blijkt dat voor chlorideconcentraties van groter dan 1000 mg 1 het chloor-ion bepalend is voor de weerstand van de oplossing. Beneden deze waarde gaan andere opgeloste stoffen steeds meer deze weerstand bepalen waardoor de punten steeds verder van de rechte lijn gaan af-wijken en een grotere spreiding vertonen.

(9)

3.2. Het verloop met de tijd van het chloridegehalte van het grondwater en het polderwater

Ten einde geïnformeerd te zijn omtrent het verloop van het chlori-degehalte van het grondwater en het polderwater werden tijdens de

periode mei 1979-januari 1982 watermonsters aan de peilbuizen onttrok-ken. Tevens werden op een aantal plaatsen monsters genomen uit de

poldersloten. Uitgezonderd de eerste bemonstering van omstreeks 1-6-1979 welke volgde op de eerder besproken zoutsondering, werden deze bemon-steringen en de chloridebepalingen daaraan verricht door het Ingenieurs-bureau Witteveen en Bos te Deventer.

De chlorideconcentraties staan vermeld in tabel 3. Deze gegevens wer-den grafisch weergegeven in de fig. 6A tot en met H. Uit deze figuren valt te zien dat in de zomer het zoute grondwater omhoog komt zodat zout in het grondprofiel wordt geborgen, dat in de winterperiode door infiltrerend regenwater weer wordt uitgespoeld en afgevoerd. Dit ver-schijnsel is niet op alle punten even duidelijk aanwezig. Ook zijn er tegengestelde tendensen: daling van het zoutgehalte in de zomer en stijging in het najaar en in de winter.

Het door het infiltrerende regenwater verdrongen zoute water wordt door de sloten afgevoerd. Deze zouden in de winter dus een veel hogere concentratie aan zouten moeten aanwijzen, ware het niet dat het zoute drainagewater weer verdund wordt door regenwater dat oppervlakkig

af-stromend in de sloten komt of dat door de buizendrainage wordt afge-voerd en daarbij niet met zout grondwater in de diepere ondergrond in

aanraking komt. Afvoeronderzoek gecombineerd met chlorideconcentratie-metingen van het afgevoerde water zou kunnen uitwijzen of de totale

in de winterperiode afgevoerde hoeveelheid zout groter is dan in de zomerperiode.

(10)

Tabel 3. De chlorideconcentraties van watermonsters (mg/l) onttrokken aan de peil-filters tijdens de onderzoeksperiode. (Bemonstering en analyses 1/6-1979 door ICW, de overige door het Ingenieursbureau Witteveen en Bos te Deventer)

Nr A : Grondw 101 102.1 .2 103.1 .2 104.1 .2 107.1 .2 108. 109.1 .2 110.1 .2 111 112 113 114.1 .2 115 116 117.1 .2 118.1 .2 119 K133.1 .2 .3 .4 K139.1 .2 .3 .4 K145.1 .2 .3 .4 Datum bemonstering 1979 1/6 ater 5 2 7 14 1 10 1 2 1 16 13 10 17 15 16 62 480 909 342 738 210 614 59 84 72 90 56 677 694 39 37 48 119 -120 658 55 77 50 133 -973 585 411 -469 926 583 -13/12 ---- -4 13 15 17 5 1 7 15 1 1 4 16 14 10 4 17 17 17 8 17 16 3 16 66 450 500 750 250 -000 85 45 -225 425 000 30 24 50 -000 500 950 250 -225 200 250 500 000 500 500 250 250 450 750 000 750 900 000 1980 16/4 3 18 16 17 7 15 1 1 1 1 18 15 8 6 18 18 18 4 16 18 2 16 75 300 000 500 750 -175 44 -60 275 -49 350 180 100 250 350 690 30 500 228 170 825 100 500 400 250 750 100 100 950 500 050 265 750 11/7 700 3 750 18 500 6 125 16 000 -300 60 255 51 255 875 1 390 50 34 2 600 -3 875 1 400 1 750 10 500 725 250 210 11 250 16 500 9 000 12 000 -17 500 17 550 17 500 -8 750 17 250 -16 600 24/10 5 6 5 14 4 6 2 3 13 7 1 3 16 16 17 1 18 18 18 11 18 17 13 16 350 300 250 . 400 300 -750 185 180 90 255 95 -650 65 335 150 600 200 -445 280 095 540 245 765 200 150 000 100 200 550 350 500 000 750 000 200 1981 12/2 3 22 17 17 3 6 13 1 1 1 1 17 15 11 4 18 17 18 5 16 17 1 16 120 940 000 400 150 -870 130 88 -75 299 -825 107 39 66 -950 555 915 27 835 261 179 810 150 950 450 450 650 900 250 075 800 450 100 500 19/6 118 -17 425 16 185 16 500 -3 485 107 75 -251 -6 035 113 24 116 -13 090 1 300 1 900 -1 255 234 125 1 155 16 005 14 500 11 615 4 010 17 250 17 095 17 225 5 730 16 390 16 695 12 138 16 440 28/10 17 15 16 6 13 1 2 1 1 15 14 10 3 17 17 17 7 16 16 16 94 -440 850 100 -83 -203 260 -295 102 32 60 -540 410 100 -610 253 164 865 890 160 590 890 250 140 240 190 575 750 463 250 1982 28/1 17 12 16 5 5 11 1 1 1 1 17 17 17 7 19 16 14 164 -425 605 140 -91 -53 249 -655 76 24 855 650 450 324 740 -360 238 132 725 -300 200 160 790 950 450 813, 160

(11)

Tabel 3 vervolg

Nr

PS.l

.2

.3

.4

.5

103.a

HO.a

111.a

114.6

115. a

116.a

.b

Kanaal

A

B

C

Datum bemonstering

1979

1/6

5 108

2 749 12 911 3 707 419 2 980 1 428 1 711 15 500 14 862 14 986 13/12 1 250 1980 16/4 13 250 5 000 13 600 1 100 1 425 J 5 450 11/7 9 400 8 500 10 000 390 15 750 14 500 24/10 12 950 10 950 13 700 1 750 15 450 15 850 1981 12/2 H 700 11 150 12 400 21 550 15 500 19/6 13 950 13 605 15 250 5 025 15 575 15 500 28/10 8 690 4 580 3 660 7 175 1 945 15 250 14 600 1982 28/1 10 695 8 000 332 8 850 287 13 890 13 850 4. NABESCHOUWING

De in tabel 2 vermelde formatiefactoren lijken aan hoge kant. Uit andere onderzoekingen worden voor slibhoudende wadzanden, waar het hier omgaat, waarden gevonden die liggen tussen 3 en 4 (WIJNSMA en

TE BEEST, 1979) en (KOUWE, 1968). Beide aangehaalde onderzoeken hebben echter betrekking op Noord-Holland en Groningen. Dit neemt niet weg dat een gemiddelde formatiefactor van ca. 6 met dit onderzoek gevonden wel hoog lijkt. Gedacht is aan een afwijking in de meetapparatuur.

Deze is achteraf nogmaals gecontroleerd, waarbij geen foute afstelling kan worden geconstateerd, zodat de gemeten specifieke weerstanden van tabel 1 als juist moeten worden aanvaard. Ook bij de chlorideconcen-tratiebepalingen konden geen fouten worden gevonden, zodat ook deze als juist moeten worden beschouwd. Voorts de mogelijkheid dat de aan de peilfilters onttrokken watermonsters niet afkomstig zijn van de plaats waar de specifieke elektrische weerstand werd gemeten. Ook

(12)

hier lijken geen grote afwijkingen mogelijk aangezien elke halve meter een meting werd verricht en in het sonderingsprofiel geen scherpe over-gangen werden geconstateerd.

Als laatste foutenbron kan nog worden vermeld dat de sonderingen niet gelijktijdig met de bemonstering van de peilfilters werden uit-gevoerd. In hoeverre de situatie in de zoutverdeling in de grond zich kan hebben gewijzigd in de periode tussen sondering (3-17 mei) en de waterbemonstering (22/23 mei en 8 juni) is niet bekend. De maand mei kenmerkt zich wel door het toenemen van de verdamping en daling van de grondwaterstand, zodat het mogelijk blijft dat zich niet onbelangrijke verschuivingen van het zoutfront hebben voorgedaan, waardoor voor vooral de vroege metingen (101, 102 op 4/5) te hoge formatiefactoren werden gevonden.

LITERATUUR

KOUWE, J.J. (1968). De chloridebelasting van N.O. Hunsingo. Nota ICW 449.

STOL, Ph.Th. (1960). Het elektrisch geleidingsvermogen als maat voor het chloridegehalte in enkele polders in het deltagebied. Geol. en Mijnb. nr 11, jrg. 39.

WIT, K.E. en M. WIJNSMA (1970). Bepaling van de specifieke weerstand in situ. ICW nota 559.

WIJNSMA, M. (1972). Geo-elektrische metingen in Midden-West-Nederland. ICW nota 706.

(13)
(14)

; * — / » \ » • *

*Üi

* « • \ i * *

3

• x *\ V »rt ** r-. Qe

s

T x 3^3

(15)

t

•«o

•Ill \ '

\ I

(16)

^ -1 * f c —r

• "+

.'»

\

1 »

?"»

%

i »

+• » ! f

•>.. ~A'—

A *

I A \ A

« i i - T — — i — 3 - >u£: i i V ! * « s • « ^*> *1 •>• u * . . "**

8

-* -*

r

• \ i . -f——--• 1

:

iH

• » l i i i j t ' ' ' Jn / f i i i i i i •

r' | *

•e . " ^ i • i

u

' v »

V X V _ i — i —

II

'< _ j _ > • v * •• •e > *

•^ V T * *? T ^ °ï

° f «1

S

(17)

"Form At i* fem tor

H

s

L 7

8

S *

c«.3: Het verbond iu.ss«ii\ dk sondeerio<utrde e*\.de -formfcti«,

•factor, bü Kct tnetdten vah d«. I'On werden de tv*t

tt

•*

qe--Witte. 9e<?«vews hect betrokVtew.

L'yn r>»oct ^ÛAH door Wei ^u.n*

(JD^)-LM* Voor 2ou/el S als Vonzeker

(18)

: 3 i

"S

•M JCL

A

o

• O T (

S °

i-

3

I'S

•§SI

O C 4 O *> M

(19)

mgfäpîâ&fB

Fi$S- Het vevbcuncL t«.s*en d e électri&cbe weerstand

(Jim) en net c M o r i d ß gehalten £mg/l) van hét

^roncU. e n ö|pcn w a t e r k>*j i s * C

(20)

mf CUatr/hitr

•101. KM mf CUotr/liltr

1W ' 4<»»0 iqtl 49 « fi$M:Het clnlorWtqeKalU van Viet qrond- en po\.d«rw*ier i n d c

Wilnelw.i.-ie.'fcldir na.b'<j Vwt Çoese Sa.*.

1W -iqlO -4<)84 49 11

7^<4.-Het chloride, OcVialtt van Vict qro«d> en poldtrweHer i n de-W(lVtc|«ni.n«.Tb\dtr nafcij Viet Cfltst Sa.*.

•y CMotr/hltr

i i i i i' i i I ' I I !'• ' ' • I l i r i ^ r r r r

«».«W

i « » i"T"'i i i i r 1(iT) -<q»o 19« 49 «a

F^i^-Htt cWloridcqehdltt van Viet qrond- eivpoVderwaicr i n de. W i IV\ c I m i. n a. Told tr na.b'-j Viat CJoese S i s .

«9 CUoör/hUr

*\, in .m,

im, ws.

•'TO 4<jS0 iqSl 49 «Î fil 4J: Net cVilondt-qehalt«. van Viet qrond- en fxA.dc.rvia.4ejr i n de.

(21)

»t CMcw/tlltr

m.in.m

W J 4<J»0 4 9 « 49 ia F^.fce-Het cWlori.dt.qe halte. vanVtet qrond- en pold*rw*Ur i n de.

WdViclvni.no. To\dtr no.b'j Viat Çoese Sa.«.

«y Chtotr/tdtr 4V «F<4

i==Ä

5KS

rsz:

fiH»

mr

'Hifi

M l I ' l l ' l ' i ' ^ ' =s?z \^m&***-K.1&9 i's1 1 1 1 ••• ••' •% 1 "r • ' W 4 « 0 . 4 9 « 49 i l 7^.6*Het thloridcqehalte. vanVtet qrond- en poldervievW- i « de.

WiIVielvMin«. ' M d t r na-b'-j Vi«t Çoese Sa.%.

«y CMotr/liUr 4 A > » -y = ? = *

r-/^E

7

K.11S-' f f l W ^9»4 i 9 « l F<$ 66 Het chloridcqeVtalte. van Viet qrond- en po\.d*rwa-ltr Cn d e

Wilhelm(.•»«. ?o\dtr wab'j Vwt Çoese S i s .

«y CMoör/liUr v-/ , «* /»* • \ - / ' • _ ! _ » • — by • ï — «i •---—.• -: • ; -~ ~ ' ' • " • • • -• : '-:.•.• ...•:: :'.:" ; •-••— •_• - r r - . - . - - - : I ~ M I I I ... -^, •»eet« &*-! : pk.iB4.0f M<M>« u u t . . . .:. - j - ~ : : ... .•.:;:;. :.: •.- - • -.-. : ' :•-.' : :": 1 , , ' , , , ' , . , t , ^ S - I S k i . . . ••:•-•-•-;-••--—r ••'••"• : : ' : . . r : • •: . ! ; ; ; • • : ' . i , ] • I', 1 • • \ • * -- --::----—zr--::--:--:. -— • '--: • t . i :

)iHMtX cViloridcqehalt«. van Vict qrond- en poVderwa-tcr in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alleen kunnen toponiemen binnen landschapshistorisch onderzoek te hulp worden geroepen om een historisch verhaal te reconstrueren, geografische namen kunnen door

Hij werkt volgens tekeningen, procedures, arbo-regels, veiligheidsvoorschriften en geldende bedrijfsregels, administreert de voor de bedrijfsvoering vereiste gegevens correct

In de mengsels met Engels raai- gras steeg het aandeel klaver na de eerste snede naar 20 procent en na juli naar zo’n 65 tot 85 procent.. De goede prestaties van de mengsels

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

Op basis van mogelijke aanwezigheid van gevaren in diervoedergrondstoffen en diervoeders, mogelijke overdracht van deze gevaren naar dierlijke producten én toxiciteit van de gevaren

In situaties waarbij de parkeerdruk in de openbare ruimte structureel hoog is, maar er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de parkeervoorzieningen op eigen ter- rein,

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een overheidsopdracht of een speciale-sectoropdracht,

De reeks publicaties “SOBANE – STRATEGIE Beheer van beroepsgebonden risico’s” heeft als doel deze strategie kenbaar te maken en aan te tonen hoe de strategie kan worden toegepast