• No results found

De bloembollenteelt in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De bloembollenteelt in Nederland"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

8 De bloembollenteelt in Nederland

8.1 Inleiding

Nederland is van oudsher dé bloembollenproducent ter wereld. De hyacintenteelt is voor vrijwel 100 % een Nederlandse aangelegenheid, terwijl van de Europese tulpen ongeveer 95 % uit Nederland afkomstig is. Ons land is duidelijk toonaangevend in alles wat met de bollenteelt te maken heeft.

De eerste bloembollen werden geteeld in Haarlem en men spreekt dan ook in het buitenland nog wel eens over zgn. "Haarlemse bloembollen". Bollen (met name tulpen) werden aan het einde van de zestiende eeuw naar Nederland gebracht door de botanicus Carolus Clusius. Men trof toen alleen nog maar bollen aan in particuliere tuinen. Later werd de teelt van tulpen rond Haarlem steeds meer een beroepsmatige teelt, die zich zowel in zuidelijke als in

noordelijke richting achter de duinstrook op de daar aanwezige geestgronden uitbreidde. Hierdoor ontstond tussen Haarlem en Leiden het bollenteeltcentrum "de Zuid", ook wel "Bloembollenstreek” genoemd, en een klein centrum in Kennemerland tussen Haarlem en Alkmaar. Na 1900 vestigen veel bedrijven uit "de Zuid" filialen in Breezand en omgeving; Dit gebied wordt wel "de Noord" genoemd. Door beperking van de teeltmogelijkheden in met name de "Zuid" en Kennemerland, de wens tot uitbreiding van de productie en de noodzaak van schaalvergroting zijn andere teeltgebieden belangrijker geworden. De 'oude' bollenstreek blijft echter van grote betekenis voor het bollenvak.

8.2 Teeltgebieden voor bloembollen

De oorspronkelijke bloembollenteeltgebieden zijn te vinden op de geestgronden achter de duinenrij van Noord- en Zuid Holland. Daarvoor zijn de volgende redenen aan te wijzen:

 De kuststrook heeft een klimaat met niet al te strenge winters, met een koel en zonnig voorjaar en met voldoende neerslag in de periode april tot juli.

 De bollenteeltbedrijven hebben een sterke voorkeur voor de teelt op die zandgronden oven andere grondsoorten omdat:

- de bodemstructuur en de betere waterbeheersingsmogelijkheden vrijwel elke teelt mogelijk maken;

- de oogstzekerheid groter is;

- mechanisatie van planten en oogsten goed mogelijk is;

- de bollen goed grondvrij te maken zijn waardoor de exportmogelijkheden groter zijn;

- de uitwendige kwaliteit van de bollen beter is waardoor ze met name voor de droogverkoop geschikter zijn.

Ondanks de goede kwaliteit van deze zandgronden neemt het areaal bollenteelt in de kuststreek af. De uitbreiding van dorpskernen, voorzieningen ten behoeve van de openluchtrecreatie, de verbetering van verkeersvoorzieningen, de verplaatsing van

bedrijfseenheden uit de dorpskernen, enzovoorts vragen regelmatig ruimte, terwijl er vrijwel geen grond meer aanwezig is om de verliezen te compenseren. Dit effect wordt nog versterkt door de noodzaak van ruimere vruchtwisseling in verband met uitvoering van het

Meerjarenplan Gewasbescherming (MJPG). Het gebruik van bestrijdingsmiddelen, met name bodemontsmettingsmiddelen, wordt steeds moeilijker.

Het ziet er naar uit dat in de loop der jaren de bloembollenteelt op die zandgronden steeds meer in ruimtenood zal komen te verkeren; ook al omdat het noordelijk zandgebied

nauwelijks uitwijkmogelijkheid biedt en op sommige plaatsen zelfs wordt bedreigd. In dit verband kan nog worden opgemerkt dat door de aanwezigheid en het nog steeds uitbreiden van droogrot in gladiolen (Stromatinia gladioli) de besmetting en daarmee de

(2)

Traditionele teeltgebieden Bloembollenstreek

Het oudste teeltgebied is de Bloembollenstreek, ook wel 'De Zuid' genoemd. De belangrijkste plaatsen in dit gebied zijn Lisse, Hillegom en Sassenheim. Hillegom en Lisse herbergen samen ongeveer de helft van het totaal aantal bloembollenexportbedrijven. Als gevolg van het gebrek aan goede grond wordt in beperkte mate uitgeweken naar goede percelen in omliggende gebieden, met name in de Haarlemmermeer. In de bollenstreek is ongeveer 16% van het totale bollenareaal te vinden. Bijna alle bolgewassen worden in deze streek geteeld. Gladiool, lelie en iris zijn relatief ondervertegenwoordigd in het pakket. De vaak kleine bedrijven zijn door de minder renderende bollenteelt van de afgelopen jaren voor een deel overgeschakeld op de teelt van vaste planten en zomerbloemen. Ook gespecialiseerde glasteelten zijn steeds meer in opkomst. Dit gebied vervult vanouds de centrumfunctie voor de bollenteelt.

Kennemerland

Een ander oud teeltgebied is het tussen Alkmaar en Haarlem gelegen Kennemerland. Ongeveer 4% van het totale bollenareaal is hier te vinden. Ook hier vindt men relatief veel kleine bedrijven. Deze kleine bedrijven intensiveren sterk of schakelen over naar

gespecialiseerde glasteelten van met name tulpen en lelies. Door de oprukkende

verstedelijking en landschappelijke waarde van deze streek komt de bollenteelt hier steeds meer in de verdrukking.

Noordelijk Zandgebied

Een aantal telers uit bovengenoemde centra heeft zich vanaf de jaren '50 gevestigd in het Noordelijke Zandgebied oftewel 'De Noord' . Dit gebied in de kop van Noord-Holland is uitgegroeid tot het grootste aaneengesloten bloembollenteeltgebied ter wereld en neemt ongeveer 26% van het totale Nederlandse areaal voor zijn rekening. Daar vooral de grotere bedrijven uit de Bollenstreek en Kennemerland naar dit gebied uitweken en de grond destijds nog relatief goedkoop was, is de gemiddelde bedrijfsgrootte relatief zeer groot. Omdat het hier gaat om grote aaneengesloten kavels slaagt men er hier goed in om de kostprijs laag te houden. De ver doorgevoerde mechanisatie betekent tevens dat men minder afhankelijk is van gelegenheidswerkers. Gezien de ontwikkeling van de afgelopen jaren moet dit als een voordeel worden gezien. De samenstelling van het bollenpakket is redelijk evenwichtig. Alleen de gladiool is in dit gebied sterk ondervertegenwoordigd. De lelie breidt hier sterk uit. In tegenstelling tot de bollenstreek en Kennemerland komt de bolbloementeelt hier

betrekkelijk weinig voor.

West-Friesland (in Noord-Holland)

Vanaf de jaren '50 is ook de bloembollenteelt in West-Friesland opgekomen. Bij dit gebied, gelegen in en rond de driehoek Hoorn-Enkhuizen-Medemblik, wordt gemakshalve ook de Wieringermeer gerekend, alsmede de oude polders de Schermer en de Beemster. Door het zoute water in de Wieringermeer en het gebrek aan gronden met een lichte structuur is het areaal hier de laatste jaren echter afgenomen. West-Friesland en de Wieringermeer samen worden wel het Noordhollands Kleigebied genoemd. Ondanks het feit dat de teelt in dit gebied op zavel- en kleigrond plaats vindt en de bedrijven verspreid liggen, betreft het hier qua oppervlakte het grootste bloembollenteeltgebied, 30% van het totale bollenareaal is hier te vinden. Het gewassenpakket is hier kleiner dan in de zandgebieden. De tulp is in dit gebied toonaangevend terwijl ook de lelie steeds belangrijker wordt. Narcissen en hyacinten worden op de klei niet geteeld. Veel bedrijven hebben zich ook toegelegd op het broeien van tulpen om zo een betere arbeidsbenutting mogelijk te maken. Een groot voordeel ten

opzichte van andere broeiers is dat ze de exacte voorgeschiedenis van de bol kennen en daardoor gemiddeld een betere kwaliteit kunnen leveren. Ook is men minder gedwongen om de bollen tegen lage prijzen te verkopen. Als de bollenprijzen hoog zijn worden minder bollen afgebroeid dan bij lage bollenprijzen. De lagere rentabiliteit op de kleipercelen en het door de

(3)

klei meer afhankelijk zijn van gelegenheidswerkers worden voor West-Friesland als zwakke punten gezien. De opkomst van de teelt in netten heeft hierin echter een grote verandering teweeg gebracht.

Zuidwestelijk Zeekleigebied

Hiertoe behoren de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden en West-Brabant (inclusief de in Zuidwest-Brabant gelegen humeuze zandgronden. Het waren in het verleden vooral de kleine akkerbouwers die overstapten naar de gladiolenteelt. Door de droogrotproblemen en de teruglopende rentabiliteit is het areaal gladiolen in dit gebied drastisch teruggelopen. De tulpen uit dit gebied staan bekend als Zeeuwse tulpen en zijn geschikt voor de vroege broei. De humeuze zandgronden zijn zeer geschikt voor de teelt van lelies, met name de Oriëntal-hybriden.

Noordoostpolder

Alhoewel dit niet helemaal uit de statistieken blijkt ligt ongeveer 12 % van het gehele bloembollenareaal in de Noordoostpolder. Bollen telers uit Noord- en Zuid-Holland die hier een deel van hun bloembollen (laten) telen geven dan maar een keer hun areaal op, en wel bij de plaats waar het bedrijf gevestigd is. De teelt hier is op poten gezet door bollentelers uit West-Friesland en door akkerbouwers die in eerste instantie op contract, en later voor eigen risico zijn gaan telen. De belangrijkste gewassen zijn tulp, gladiool, lelie en iris.

8.3 De bloembollenteelt als bedrijfstak

De bloembollenteelt is een zelfstandige, hooggespecialiseerde bedrijfstak (sector) binnen de Nederlandse Tuinbouw die zich bezig houdt met de productie van bloembollen en

bolbloemen. Ook handel, onderzoek, voorlichting, organisaties etc. die op de sector gericht zijn, behoren tot die sector. Overigens worden in de praktijk sommige activiteiten, zoals de bloementeelt van lelies, ook wel tot de snijbloemensector gerekend. Hierna volgt een globale beschrijving van situaties en ontwikkelingen binnen de bedrijfstak, vooral toegespitst op de bloembollenteelt in engere zin. De bloembollenteelt in engere zin omvat de vermeerdering en teelt van bol- en knolgewassen. Dat wil zeggen de productie van droge bollen (bijv. tulp, iris, narcis, hyacint), knollen (bijv. krokus, dahlia) en wortelstokken (bijv. anemoon). Een en ander vindt plaats op de zogenaamde productiebedrijven, waarvan er verschillende typen zijn.

Productiebedrijven

Een aantal bollentelers houdt zich ook bezig met de broeierij van eigen bollen en een aantal anderen met de handel. In veel gevallen is de broeierij een bewuste specialisatie en worden andere neventeelten afgebouwd. Naast gespecialiseerde bedrijven, waar dus uitsluitend bloembollenteelt voorkomt, treffen we steeds meer bedrijven aan, waar bollen een onderdeel van het bouwplan vormen, zogenaamde gemengde bedrijven. Zo vinden we in de kop van Noord-Holland en West- Friesland nogal wat bollenteelt in combinatie met meer grove vollegrondsgroenteteelt, zoals: vroege aardappelen, diverse koolsoorten, winterpeen etc. (vruchtwisseling). In de IJsselmeerpolders zien we veel bollenteelt als onderdeel van het akkerbouwbedrijf. In Midden-Limburg, Oost-Brabant maar ook in West-Brabant en in Zeeland zien we de gladiolen teelt ook vaak op gemengde tuinbouwbedrijven, maar ook op

akkerbouwbedrijven en op veehouderij bedrijven. De niet-gespecialiseerde bedrijven telen vaak de goedkopere cultivars. De duurdere cultivars zijn voorbehouden aan groepen gespecialiseerde telers, de zgn. kwekersverenigingen. Het assortiment per bedrijf kan sterk verschillen, afhankelijk van het gebied, de grondsoort, de bedrijfsomvang en de

mechanisatiegraad. Sinds 1980 is de mechanisatiegraad sterk toegenomen.

Bedrijfsontwikkeling

Tot het begin van de jaren zestig was het bollenteeltbedrijf overwegend kleinbedrijf en werd ze gekenmerkt door enkele grote arbeidspieken. Op deze bedrijven trof men een grote verscheidenheid in sortiment aan, zodat alleen handenarbeid binnen de mogelijkheden lag.

(4)

Meer dan de helft van de bollenteeltbedrijven had toen niet meer dan 10 are bollenteelt, terwijl slechts 5 % van de toenmalige bedrijven over meer dan 1 ha bollenland beschikte. Hierin zijn grote veranderingen gekomen.

Door wetenschappelijk onderzoek is het forceren van bolbloemen tot de mogelijkheden gaan behoren. Door de gestegen welvaart is er ook een evenredig grote vraag naar deze

producten ontstaan, en daarmee zijn de mogelijkheden geschapen voor grote

broeierijbedrijven. Deze bedrijven vragen grote, uniforme partijen bollen van uitstekende kwaliteit. Het bollenvak heeft hierop ingespeeld waardoor schaalvergroting tot stand kon komen, waarbij een toenemende mechanisatie optrad. Het gevolg van deze mechanisatie was weer een toename van het oppervlakte cultuurland per bedrijf. Vooral op de lichtere gronden zijn goed werkende machines beschikbaar zoals plantmachines, rooi- en kopmachines. Ook voor het geoogste product is een reeks van machines beschikbaar gekomen: spoel-, pel- en sorteermachines. Het gebruik van chemische

onkruidbestrijdingsmiddelen heeft de schaalvergroting mede mogelijk gemaakt. Op de bedrijven heeft dit alles geleid tot grotere oppervlakten en een veelal beperkter sortiment. Ook is het aantal manuren per oppervlakte-eenheid sterk afgenomen, terwijl het

geïnvesteerd vermogen daarentegen duidelijk toenam. Het aantal kleine bedrijven blijkt na 1975 te zijn gedaald, terwijl het aantal bedrijven met meer dan 10 ha bloembollenteelt is gestegen. Bovendien is het totaal aantal bedrijven afgenomen. Het is duidelijk dat de

invoering van dure machines alleen maar rendabel is, wanneer deze op grotere oppervlakten gebruikt kunnen worden. Zelf aanschaffen en uitsluitend op het eigen bedrijf toepassen, is alleen mogelijk, wanneer men over een grotere oppervlakte beschikt. Voor kleinere bedrijven is het inhuren van een loonwerker een mogelijkheid.

Afzet

De bloembollen zijn voor een groot deel (62 %) een halffabrikaat, daar zij voor veel

bloementelers als uitgangsmateriaal voor het telen (broeien) van bolbloemen dienen. Er zijn preparatiebedrijven die gespecialiseerd zijn in het geven van temperatuurbehandelingen die nodig zijn om de bollen op het gewenste tijdstip in bloei te laten komen. Het overige deel van de bloembollen (38 %) is bestemd voor de aanplant in tuinen en parken, hetgeen in het bloembollenvak wordt aangeduid als 'droogverkoop'. In de meeste gevallen worden de bollen door de telers niet direct aan de handel verkocht maar via bloembollenveilingen, via de in- en verkoopbureaus of commissionairs. Grote spelers die zich bezig houden met de bemiddeling van bloembollen en –knollen zijn CNB en Hobaho. Veel bollen worden op termijn verkocht, de zgn. voorverkoop. Dat wilt zeggen dat de bollen nog in de grond zitten op het moment dat een prijs wordt afgesproken en een koopovereenkomst wordt afgesloten. (koopbriefje schrijven)

8.4 Indeling van het sortiment bloembollen

Vroeger werd in de bollenteelt de volgende indeling gehanteerd: 1 hoofdgewassen: tulp, hyacint en narcis.

2 bijgoed: alle overige bol- en knolgewassen.

Tegenwoordig rekent men ook lelie en de gladiool tot de hoofdgewassen. Het areaal lelies is groter dan dat van hyacint en narcis. Een andere indeling is gebaseerd op het bloeitijdstip. Zo onderscheidt men voorjaarsbloeiers (o.a. tulp, narcis, krokus,) en zomerbloeiers (o.a. lelie, gladiool en dahlia). Voorjaarsbloeiers worden in het najaar geplant en zomerbloeiers in het voorjaar. Een meer wetenschappelijke indeling is die op basis van plantenfamilies. Verreweg de meeste bol- en knolgewassen behoren tot de monocotylen en behoren tot een van de volgende families: Liliaceae, Amaryllidaceae, Iridaceae. Tot de dicotylen behoren o.a. Anemoon (Ranunculaceae), Knolbegonia (Begoniaceae), Dahlia (Compositae), Liatris (Compositae)

(5)

De ondergrondse delen van de planten vormen in de bloembollenteelt de handelswaar. Er zijn verschillende vormen te onderscheiden op basis van morfologische kenmerken. De hoofdindeling is die in bollen, knollen en wortelstokken.

Bollen

Een bol kan gedefinieerd worden als een gemodificeerde scheut met een ronde basale plaat, waarop een aantal vlezige rokkenschubben zijn ingeplant, waarin reservevoedsel is

opgeslagen. Bij o.a. tulpen, hyacinten en irissen zijn de buitenste boldelen uitgedroogd. Deze vormen een taaie leerachtige huid, welke de bol beschermen tegen uitdroging en

beschadiging. Zij worden gevormd door een of meerdere uitgedroogde bolrokken (tulp of hyacint) of door de afgestorven bladscheden (iris). Bij lelies is de huid afwezig.

Bij de tulp en iris sterft de bol jaarlijks af en wordt deze vervangen door een of meer nieuwe bollen, die zijn voortgekomen uit de okselknoppen tussen de bolrokken van de moederbol. Bij de narcis, amaryllis en hyacint blijven bolrokken veel langer in leven. Hier worden bolrokken gevormd door de opgezwollen basis van de loofbladen die op de bolstoel staan ingeplant. Bij amaryllis en hyacint worden minder gemakkelijk zijbollen gevormd. De bollen groeien van binnen uit aan, waarbij de buitenste en oudste boldelen regelmatig afsterven. Bij deze meerjarige bollen wijzen de verdroogde bloeistengels van de voorgaande jaren de zgn. jaargrenzen aan.

Knollen

Een knol is het opgezwollen gedeelte van stengel of wortel, waarin reservevoedsel wordt opgeslagen. Waar het een stengelknol betreft ontwikkelt zich jaarlijks een nieuwe knol aan de bovenzijde of aan de zijkant van de oude knol. De oude knol verschrompelt hierbij geleidelijk (krokus, gladiool). Een stengelknol is een opgezwollen stengeldeel met daarop een of meerdere ogen (Crocus, Freesia). Een wortelknol is een opgezwollen wortel zonder leden en zonder knoppen (Dahlia).

Wortelstokken (rhizomen)

Een wortelstok is een ondergrondse kruipende stengel met schubvormige bladeren waarbij het oudste deel meer of minder snel vermolmt (Canna, sommige Zantedeschiasoorten).

8.5 Teeltaspecten (met tulp als voorbeeldgewas)

Vermeerdering

Op een enkele uitzondering na worden 'bolgewassen' vegetatief vermeerderd. Dat gebeurt op natuurlijke wijze door het uitgroeien van okselknoppen in de bol of op de knol. Hyacinten worden kunstmatig vermeerderd door de bolbodem te verwijderen of in te snijden. Hier vormen zich dan adventief knoppen die uitgroeien tot jonge bollen. Lelies worden vaak vermeerderd door de schubben van de bol af te pellen en hierop adventief bolletjes op te laten uitgroeien. Naast de normale vermeerdering door het uitgroeien van de okselknoppen in de bol, worden narcissen geparteerd. De bol wordt dan verticaal in meestal twaalf stukjes gesneden. De partjes worden zo behandeld dat er talrijke jonge bolletjes op gaan groeien. Ook diverse weefselkweektechnieken worden toegepast.

Van plantgoed tot leverbare bol

Sommige bol- en knolgewassen zoals gladiool, dahlia en lelie worden in het voorjaar geplant en bloeien op het veld in juli-augustus. Andere, zoals tulp, hyacint, narcis en crocus worden in het najaar geplant, en bloeien dan in het voorjaar. De bollen worden vrij snel na de bloei van de bloem ontdaan (gekopt). De bol gebruikt nu alle voedingsstoffen om zo veel mogelijk te groeien. Hoe dikker de bol is, hoe beter die geschikt is voor de broeierij.

Twee à drie maanden na het koppen worden de bollen gerooid. Na de oogst worden de bloembollen gedroogd, schoongemaakt en gesorteerd. Hierbij worden de grote bollen (de

(6)

leverbare maten) gescheiden van de kleine (het plantgoed). In de ruimte waarin de leverbare bollen worden bewaard, stelt men de bollen bloot aan temperaturen afhankelijk van het gewenste bloeitijdstip en van het land van bestemming. De voorjaarsbloeiende bollen die bestemd zijn voor tuinbeplanting in een gematigd klimaat, krijgen een

temperatuurbehandeling zonder veel variatie. Een groot deel van de bollen is echter bestemd om in kassen in bloei te worden getrokken. De bloementelers verlangen meestal bloei op een tijdstip tussen november en april. Maar ook wordt getracht tulpen tot bloei te brengen vóór het begin van het normale seizoen door de bollen een bepaalde behandeling te geven en enige maanden langer, bij -1 ºC te bewaren. De teler spreekt daarom van ijstulpen.

Bolontsmetting

Het ontsmetten van de bollen en knollen is een van de belangrijkste activiteiten die noodzakelijk zijn voor een goede opbrengst en een goede kwaliteit. Het streven naar een minimum aan zieke bollen of knollen in een partij maakt het noodzakelijk het plantgoed te behandelen. Bovendien is door een goede bolontsmetting het aantal gewasbespuitingen op het veld te beperken. Soms worden ook leverbare bollen die in de broeierij gebruikt worden voor bloemproductie, voor het planten ontsmet.

Bollen en knollen worden dus ontsmet om ze gedurende het groeiseizoen en de periode van opslag en afzet te beschermen tegen diverse ziekten en plagen.

Principes van bolontsmetting:

Om te voorkomen dat eventueel aanwezige ziekteverwekkers of plaagorganismen op of in de bol, deze aantasten, krijgen bollen een desinfectiebehandeling. Zo'n behandeling staat in de praktijk bekend onder de naam bolontsmetting.

Bolontsmetting richt zich op doding van zowel schimmels (Fusarium, Botrytis, e.d.), dierlijke parasieten (aaltjes, mijten, e.d.) als bacteriën

Bolontsmetting in de betekenis van desinfecteren berust op twee principes: A. toepassing van pesticiden (chemische bestrijdingsmiddelen)

1. in een waterige oplossing (dompelen, douchen vóór het planten) 2. in gasvorm als ruimtebehandeling

B. toepassing van letale temperaturen 1. via water (warmwaterbehandelling) 2. via lucht (heetstook)

Welk principe toegepast wordt is afhankelijk van het gewas en vooral van het te bestrijden organisme. Alleen bolontsmetting volgens principe A 1 is er ook op gericht om de bol na planten gedurende enige tijd bescherming te bieden tegen in de grond voorkomende parasitaire organismen, voornamelijk schimmels. Combinatie van principes A 1 en B 1 is mogelijk en soms ook nodig.

8.6 De teelt van tulpen

Globaal overzicht van het teeltverloop

okt./nov. : planten van kleine bollen (plantgoed), dekken febr./maart opkomst van het gewas

febr.-juni : gewasverzorging op het veld:  selecteren.

 ziekte- en onkruidbestrijding.  bemesten en beregenen.

april : bloei, bloem verwijderen( =koppen) juni/juli : rooien; pellen en sorteren

(7)

aug./okt. : plantgoed bewaren plantgoed ontsmetten

okt./nov. : planten van plantgoed.

De kraam (de partij bollen) bevindt zich dus van okt./nov. tot juni/juli in de grond en tussen juni/juli en okt./nov. in de schuur of in bewaarcellen.

Het planten

Het tulpenplantgoed bestaat per cultivar uit variërende hoeveelheden in aflopende maten gesorteerd plantgoed. Deze plantgoedmaten zijn zift 9, zift 8, zift 7 en onder zift 7 (cm omtrek).

Zift 10 was vroeger (en op veel bedrijven nog steeds) de grootste plantgoedmaat, maar wordt nu officieel tot het leverbaar gerekend. Afhankelijk van de groeikracht van de cultivar en het prijsniveau wordt zift 10 toch voor een groter of kleiner deel als plantgoed opgeplant. De plantgoedontsmetting wordt toegepast om de bollen te beschermen tegen met name schimmelziekten. Daartoe worden de bollen gedompeld in of bespoten met een waterige oplossing van fungiciden.

Het planttijdstip voor de tulpen ligt tussen half oktober en half november. Belangrijk daarbij is te wachten tot de grondtemperatuur gedaald is tot 10 ºC. Bij laat planten in december bestaat de kans dat de bollen nog niet volledig op de wortel staan als het gaat vriezen. Hierdoor kan een opbrengstvermindering optreden.

In de praktijk plant men gemiddeld 10.000 kg plantgoed in aflopende maten per ha. De verdeling van deze bollen over de oppervlakte is afhankelijk van de plantmethode. Bij de teelt op ruggen staan de bollen dan dichter op elkaar dan bij de teelt op bedden (vlakvelds).

Dekken

Het dekken van tulpen op zandgronden is noodzaak. Enerzijds om een te dikke laag bevroren grond te voorkomen (winterdek), anderzijds om verstuiven van de grond te voorkomen (stuifdek). Op slempgevoelige zavel- en kleigronden wordt gedekt uit oogpunt van struktuurbehoud. Het meest gebruikte dekmateriaal is stro dat direct na het planten met een strodekmachine wordt opgebracht (4-5 ton stro per ha) en met enige zandwiersen (op rij gebracht zand) wordt vastgelegd. Ook is het mogelijk met de stro-inrijder direkt na het planten een geringere hoeveelheid stro als stuifwering op te brengen en tegen de winter met de strodekmachine het winterdek aan te brengen.

Teeltmaatregelen

Het toedienen van meststoffen gebeurt op basis van de resultaten van analyse van een genomen grondmonster.

Het Nederlandse voorjaar wordt vaak gekenmerkt door perioden met weinig neerslag. In die tijd echter neemt de vochtbehoefte van de bloembollen ten gevolge van de toenemende verdamping en sterk toenemende groei, sterk toe. Wanneer de natuurlijke vochtvoorziening ontoereikend is, zal kunstmatig water moeten worden aangevoerd om geen productieverlies te lijden.

De gewasbescherming in het veld bestaat uit:

1. het ziek zoeken (selecteren) dat wil zeggen het opzoeken en onschadelijk maken van de zieke planten (en afwijkende planten).

2. het vernevelen van preventief werkende gewasbeschermingsmiddelen.

Het ziek zoeken valt moeilijk te mechaniseren en vraagt daardoor veel arbeidstijd (gemiddeld 40 uur per ha tulpen).

Het vernevelen van gewasbeschermingsmiddelen heeft ten doel de bladeren en de stengel te bedekken met een beschermend laagje van het middel. De gebruikte middelen zijn vooral gericht tegen Botrytis tulipae en tegen luizen, de overbrengers van virussen. Tijdens de groei

(8)

van bovengrondse delen (maart-mei) is regelmatig (lx per week, lx per 2 weken) nevelen noodzakelijk. Na bijzondere omstandigheden (hagelschade; koppen van de bloemen) is een extra bespuiting tegen Botrytis nodig.

Koppen (het verwijderen van de bloemen)

Wanneer de bloemen op kleur gekomen zijn, worden ze verwijderd (gekopt). Daardoor wordt een betere bolopbrengst verkregen. De bloemen mogen niet eerder gekopt worden dan na zorgvuldige controle op onder andere virus. Op de meeste bedrijven worden de bloemen machinaal gekopt waardoor een belangrijke arbeidsbesparing is verkregen. Na het koppen moet men een extra vuurbestrijding (Botrytis tulipae) uitvoeren.

Rooien en verwerking

De verschillende teeltbehandelingen in de periode van rooien en verwerking hebben een grote invloed op de uiteindelijke kwaliteit van het product, zowel op de uiterlijke en als op de innerlijke bolkwaliteit. Daarom is het noodzakelijk dat die verschillende handelingen zeer goed op elkaar worden afgestemd om kwaliteitsverlies te voorkomen.

Alvorens de bollen te rooien worden de bovengrondse delen verwijderd.

Spoelen

Spoelen wordt voornamelijk toegepast bij bollen afkomstig van de zwaardere zavel- en kleigronden om zowel de aan de bol klevende grond als de losse grond tussen de verder te verwerken bollen doeltreffend te verwijderen. Door het spoelen verkrijgt men een betere en snellere droging, een gemakkelijker te pellen product en schone leverbare bollen die geen problemen geven bij de export. Echter door spoelen kan de besmetting met de schimmel Fusarium (‘zuur’) sterk worden gestimuleerd. Het spoelen gebeurt daarom soms niet bij gevoelige cultivars . Vaak wordt ook alleen het plantgoed gespoeld. In alle gevallen geldt dat gespoelde bollen direct snel moeten worden gedroogd. Binnen 24 uur moeten ze winddroog zijn.

Schonen en voorsorteren

Hierbij maakt men gebruik van een schudzeef en/of een pelcombine. Op de schudzeef worden de bollen zowel geschoond als voorgesorteerd. De grote kluiten worden van de schudzeef geraapt. De kleinere gronddelen vallen samen met de kleinere bollen door de zeef en worden in fust opgevangen. Later kan via spoelen de grond hieruit verwijderd worden. De grotere bollen en clusters van bollen vallen niet door de spijlen van de schudzeef en worden aan het einde van de zeef in fust opgevangen.

Op de pelcombine of op de ontklisteraar, worden de klisters van de bollen gebroken, waarna met behulp van een spijlenplaat de kleine bollen van de leverbare gescheiden worden. De kleine bollen worden opgevangen in fust, terwijl de grote bollen meestal direct naar een pellijn doorlopen. Met dit voorsorteren heeft men een grove scheiding in plantgoed en leverbaar verkregen.

Pellen

Onder pellen verstaat men het verwijderen van de afgestorven resten van de moederbol rond de nieuw gevormde bollen. Het gaat hierbij om rok- , stengel- en wortelresten. De hoofdbollen en klisters komen hierdoor vrij van elkaar en men verkrijgt op deze wijze ook schone leverbare bollen en schoon plantgoed. Om de bollen snel en goed te kunnen pellen moeten ze "pelbaar" zijn wat inhoudt dat de oude bolresten een zekere graad van afsterving bereikt hebben, maar nog voldoende zacht en soepel zijn. Is de oude stengelrest nog te vers dan kan bij het verwijderen gemakkelijk een stukje bolbodem van de nieuwe bol los

gescheurd worden, hetgeen een nadelig effect kan hebben op de wortelvorming van de nieuwe bol. Wanneer de bollen te droog zijn krijgt men zowel bij machinaal pellen als bij het pellen met de hand, een lagere pelprestatie en neemt de kans op huidverlies bij teerhuidige cultivars toe.

(9)

Sorteren

Bij het sorteren worden de bollen naar grootte ingedeeld. Als maateenheid gebruikt men daarbij de bolomtrek in cm.

De leverbare bolmaten zijn: zift 12/op, zift 11/12, zift 1011 1. Zift 11/12 wil dus zeggen dat de bollen een omtrek hebben groter dan 11 cm maar kleiner dan 12 cm. Bij het sorteren blijven deze bollen op een zeefplaat met ronde gaten van 11 cm omtrek liggen maar vallen door de 12 cm gaten van de volgend plaat. De bollen van zift 11/12 worden dus opgevangen onder de uitloop van de 12 cm plaat (plaat 12). De zeefplaten worden in oplopende grootte aangebracht. De plaat met de kleinste maat komt daar waar de bollen uit de elevator op de sorteerbed komen. Het aantal platen dat per machine kan worden aangebracht varieert per machinetype.

Afleveren van de bollen

Voordat men de gesorteerde leverbare bollen aflevert worden ze op afwijkende en zieke bollen nagekeken, en vervolgens geteld. Het leverbaar wordt namelijk verkocht per aantal. Het nakijken en tellen gebeurt meestal in een werkgang met behulp van een leesband die uitloopt op een telmachine. De leverbare bollen worden per ziftmaat in gelijke aantallen per fusteenheid afgeleverd. Aan iedere fusteenheid (colli) wordt een kaartje bevestigd waarop staat:

 naam en adres van de leverancier naam van de cultivar en de bolmaat;  aantal stuks per fusteenheid;

 totale geleverde hoeveelheid van die maat;

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The selected papers in this thematic issue on sheet metal forming provide a nice overview of the current state of the art in material modelling for large scale sheet metal forming.

A study conducted by Diab in 1999 clearly indicates that the introduction of unleaded fuel, although not widely used, had a significant impact on the

Deze veranderingen zijn van belang voor de toekomst van natuur in Nederland en verdienen dus aandacht in een nieuw verhaal over natuurbescherming..

‘Een grote fout’ lacht hij, ‘Het was heel handig om de groep bij elkaar te houden, als je ratelde kwam iedereen immers naar je toe maar ’s ochtends zat je echt niet op dat

Door het aanzuren (pH verlaging van de mest) wordt er dus minder ammoniak in de mest gevormd. Aanzuren van mest kan plaats vinden tijdens de bewaarperiode in de opslag. Daarnaast kan

Het feit dat bij hoog slootpeil slechts 65 à 70 mm vocht aan het profiel wordt onttrokken is behalve aan conservering van meer neerslag toe te schrijven aan een grote

Zoals bekend heeft de kleine zeevisserij in de laatste 10 à 15 j a a r een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. gemeten in het aantal p.k.'s) als indrukwekkend te kenschetsen:

Al met al dus een zeer stabiele symbiose, waaraan, toen de heide eenmaal zijn grootste oppervlakte had gekregen, eigenlijk niet veel meer verbe- terd kon worden.. De schapen, die