55
De
groei van Euramerikaanse populier en het stikstoÍgehalte
van de organische stoÍ in de bodem 11/
J. van den Burg RBL ,,De Dorschkamp"Samenvatting
Op voor
de teeltvan Euramerikaanse
populier geschikte
gron-den
blijkt
een verbandte
bestaan tussen de maksimale groeivan de
kultivars
'Robusta'en
'Gelrica'
en het
stikstofgehalte van de organische stof van de bovengrond(0-25
cm).Goede groei is mogelijk als
dit
N-gehaltein
zandgronden meer dan 3,3/o
bedraagt, het optimale gehalte is 4,0 7o. Op zavel- en zware kleigronden gaatdit
verbandniet helemaal
op, storendefaktoren
zijn hier
vermoedelijkde
zwaartevan
de grond,
de Kalium-voorziening en de pH.1
Inleiding
1.1
B odemaruchrbaafi
ei.d,s onl,erzo ek a o or d'e p op ulierenteeltDe eisen die Euramerikaanse
populieren stellen aan de bodem-chemische eigenschappen en de reaktie van deze populieren op bemestingzijn
in
Nededand onderwerp geweest van uiwoerig onderzoek(Van
derMeiden 1958,1959a,
I959b, L96I,
L962, 1964, 1965,L976).Uit
deze onderzoekingenzijn
de eisenafge-leid die
Euramerikaansepopulieren
stellen áande
fosforvoor-ziening
en
de
pH
(Van
der Meiden 1976).
Met
behulp
van grondmonsteranalyses(0-25
cm) bleek met dezekriteria te
kun-nen worden vastgesteldof
de grond geschikt was voor de popu-lierenteelt.De
situatiemet betrekking
tot
de stikstof- en
kaliumvoorzie-ning
was anders: het bleekniet
mogelijk
deN-
enK-voorzie-ning te
voorspellenop
basisvan grondmonsteranalyses.
Bepa-ling
van direkt voor
depopulier opneembare
stikstof sruit
nl. op moeilijkheden en problemen met de stikstofvoorziening van populier gedurende de eerste jaren na de aanleg vàn debeplan-ting
worden vaakniet veroorzaakt
door een te gering stikstof-aanbod maar door een nog te slecht onrwikkeld wortelstelsel enonkruidkonkurrentie
(Van der
Meiden
t965).
De
K-voorzie-ning van
depopulier
is
afhankelijk van
de bodemgesteldheid; o.a. op rivierkleigronden treedtK-fiksatie
op
(Van
der MeidenL9r9b,
1964; Schoenfeld 1975).Het gevolg van deze bodemchemische
problemen is geweest dat het onderzoek is overgegaan tot de methode van de bladanalyse,die een
goedinzicht geeft
in
de aktueleN-
en
K-voorziening van de populier (Van derMeiden L962,
1976). Een nadeel van het bladanalytisch onderzoekis echter
dat deze methode pas na de aanleg van de beplanting kan worden toegepast en geenin-zicht
geeft
in
de potentiële
geschiktheidvan
een groeiplaats voor de populierenteelt.1,2
Beoordel.ing aan d.e stikstoluoorziening ttan houttoorten Evenalsin
Nededandis
in
het
buitenlandde informatie
overde
beoordelingvan
de
stikstofvoorziening
met behulp
van grondmonsteranalyses schaars:in
rwee recente handboeken over bemestingvan
bomen
en
bossen(Baule
und Fricker
i967;
Fiedler, Nebeund
Hoffmann
1973) wordt
alleenin vrij
alge-menetermen over
stikstof
in
de
grond
gesproken.Meer
opde
populierenteelt gerichtepublikaties van
Dietze (1972)
en Grosscurth(1972)
beperkenzich
eveneenstot
tamelijk
alge-mene konstateringen overhet bodemvruchtbaarheidsniveau.
In
Franse publikaties over bemesting (C.E.R.A.F.E.R. 1971; Leroy1969)
wordt
alskritische
grensvoor
de stikstofvoorziening-waarboven geen stikstofbemesting noodzakelijk
wordt geacht
-het
totale
stikstofgehaltevan de
bovengrondgebruikt:
deze waarde moet minstens 0,15 7o bedragen.Omdat
dit
N-totaal-cijfer echter
vrij
weinig zegt over de kwaliteit van de organischestof
en daarmee over de mate van N-leverantie door de grond,Growth
oÍ
Euramerican poplar and
Ncontent
oÍ soil
organic
matter
Summary
Grotutb of Ewamerican poplar (clones 'Robusta' and 'Gelrica') is posi' tiaely related.
to N
conten,of
soil organic mdtter(0-25
cm): good'grotath is promoted
iÍ N
organic is at optimtmif
its aalae is 4,0 /o or' more.In
vndl
clay soils and. heauy clay soils clones ac, diÍÍerently: 'Robusta' has good. grouthif N
organic drr?orrntJ dt ledrt to 4.9%
(tbe opt;mflm is 6.0 7o);'Gelrica' shottr some retarded. grotaíh, possibly dteto
soil texture,K
deficiency and *nsaitablepH
(pH-KCl14J
and>
6).Groutb is deÍined here at meao annaal heigbt intemenl in the rteepest
part of the height-age curte. This means tba, negatiue eÍfects of ueed'
competition and. poor d.rainage conditions d'uring the
first
years after Plantation haue heen eliminated.is de bruikbaarheid van deze grenswaarde beperkt.
\7el
isuit
ander onderzoek komen vast te staan dat voor naald-houtsoorten het stikstofgehalte van de organische stof eenrede-lijk
bruikbare maatstafis om
de potentiële N-voorziening
te schatten (Baule und Fricker 1967; Fiedler ,Nebe undHoffmann
1971;Yan
denBurg
1976).Het
stikstofgehalte van de organischestof wordt
berekend vol-gens onderstaande formule:N-org.
(%)
:
N-toraal
(/o)
x
rco
% organische stof (7o)De achtergrond
van deze uitdrukkingswijze is dat praktisch alle bodemstikstofin
organische vorm aanwezig is.De
vraagdie dan opkomt
is
of dit
verband russen N-org. engroei ook voor
loofhoutsoorten bestaat.Onlangs uitgevoerd
groeionderzoekin
populierenopstanden (Schoenf eld I97 7),
aan-gevuld
met
gegevensuit
vroegere onderzoekingenboden de
mogelijkheid om nate
gaanof
tussen de groei van populier en het N-gehalte van de organische stof van de bodem een verband bestond.In
dit
artikel
worden de resultaten besproken vandit
onderzoekin
opstanden van de kultivars'Robusta'(*
'Zeeland') en 'Gelrica'.2
Opzet enuitvoering van het
onderzoekIn
L976 is een uiwoerig groeionderzoek uitgevoerdin
eenaan-tal
uit
de periode 1955-L965 stammende proefvelden enprak-tijkbeplantingen
(Schoenfeld1977).
Yan
2I
opstanden van 'Robusta' en 'Zeeland' en van 23 opstanden van 'Gelrica' bleken voldoende grondmonsteranalysetesultaten(0-25 cm) ter
be-schikking re staan om het verband tussen de N-voorziening en de groei na te gaan. De fosforvoorziening vormde geen storende faktor omdat het P-totaalcijfer meer dan 30 à 40 mgP'0;/100
g bedroeg(Van der Meiden
19J8, T959a,1962).Op
de invloed van depH-KCl
op de groeiwordt
later teruggekomen.De
onderzochte opstandenzijn
gelegenop zand-
en veengron-den (lurumgehalte2-7 %,
pH-KCl 4,3-5,8), zavelgronden
(iu-tumgehalte1I-31
7o,pH-KCl
3,5-1,2) en
zware kleigronden (lutumgehalte44-68%,
pH-KCl 4,0-7,I).
De
vochtvoorzie-ning
van
de onderzochte opstandenis
goedte
noemen(zand-en
veengronden grondwatertrapIII-V/YI*),
zavelen
zware kleigronden grondwatertrapIV *)).
Als groeimaatstaf
in dit
onderzoek is niet de gemiddelde hoogte op een standaardleeftijd gebruikt, maar de maksimale gtoei, d.i. de groeisnelheid(m.jaarl)
in
dat
deelvan
dehoogte-leeftijd-1)
Verschijnt tevens als Mededeling 766 van ,,De Dorschkamp"56
op
Fie
St
s2
Fig.
1
De invloed van bodemvruchtbaarheid en ontwateringstoestand Fig.2
Maksimale groei en het N-totaalgehalte van de grond (0-21 cm):'Robusta'({'Zeeland').
Fig.
2
Maximtm growth anà totalN
conrent oÍrcil
(0-25 cm). moximole groei ( m.joor-í)mdximum growth (m.year-1 )
2
o.zondgronden sondy soils
r : veengronden peoty soils .
= zovelgronden sondy cloy soíls
r. zwore kleigronder' helvy clay soils het groeivcrloop van een populierekultivar.
. 1
lnflaence oÍ soil Íertiliry and. soil .udrer on poplar grotuth. gem. hoogte (mean height)-
--
=='--
-o o ! o I o o or ot.
c
I I I I I @ Y@@@=periode von moximole groei
. period of maximum growth
o
o.ío o.50 N-totool (%)totdl N (%)
o leeftUd stek )
age (frcm cutting)
o=opstond op rUke,goed ontwoterde grond
b=
"
,slecht ontwoterde grond ( bij oonteg )c=
orme,goed ontwoterdegronda.stand on fertile, moist,well drained soil
b.stand on rich, moist, poorly drained soll íoÍ estoó//sment,
c'stand on unfeftile,moist,well drained soil
kurve dat
het
steilst vedoopt
(Íiguur 1).
Uit
praktijkervarin-gen en
uit
het
onderzoekvan
Schoenfeld(1977)
is nl.
ge-bleken
dat
ongunstige omstandighedenin
de
eerstejaren
nade
aanleg (o.a. hoge grondwarerstanden) groeiverrragingver-oorzaken
op
grondenmer
een overigeÍrshoog
bodemvrucht-baarheidsniveau (kurven a enb in figuur
1).Door
op hettijd-stip
t
te
boniterenop
de gemiddelde hoogtevan de
opsrand,zou opstand
(b)
ondergewaardeerd worden omdar de geringerehoogte ervan
-
vergelekenmet (a)
-
op dir tijdstip
alleen tewijten
is
aan een ongunstige invloed van de warerhuishoudingbij
de aanleg ennier
als gevolg van herbodemvruchtbaarheids-niveau:
de
opstanden(a)
en
(b)
hebben dezelfde potenriëleboniteit, die
tot
uitdrukking komt
in
dezelfde maksimale groei(de hellingshoeken
a
enp
op
tijdstip g
d.i. nadat opstand (b)voorbij het
stadiumvan de
aanloopgroeiis
gekomen,zijn
ge-lijk).
Vermoedelijk bereiken
(a)
en
(b)
dezelfde maksimalehoogte (S1),
zij
hetvoor
(b)
op
een latertijdstip.
Opstand (c) daarentegenligt
op een goed ontwaterde grond, echtermet
eenlager
bodemvruchtbaarheidsniveaudan
(a) en
(b);
de
maksi-male
groei
(hellingshoek7)
is
en blijftkleiner
danvan
(a)
en(b)
en
de maksimaal bereikbare hoogte52 is
kleiner
dan 51.Men lette er
overigensop
dat in het stadium russenr
:
o
ent
:
t
de groeivan
(b)
en(c)
identiek verloopt.Bonitering
opjeugdige
leeftijd
heeft dan
tor
gevolgdat
groeiplaatsa
hogerwordt
gewaardeerd danb
eng terwijl in
feite
a enb
vergelijk-baar zijn en een beterekwaliteit
hebben dan c.Als in
plaats vangroeiverschillen
binnen
dezelfdekultivar
sprakeis
van
groei-verschillen tussen meerdere kultivars
wordt
de interpretatie van groeigegevensop
jeugdigeleeftijd
nog gekompliceerder.Het
gevolgvan
deze beschouwingen overhet
groeivedoop isdat voor
het
onderzoek naar het verband tussenbodemgesteld-heid
engroei
de maksimale groei als groeimaatstaf moer wor-den gehanteerd, d.w.z. dat een groeimaatstaf moet worden toe-gepastdie
gezuiverdis van
ongunstige invloedenin de
jeugd-periode.3
ResultatenIn
enkele publikaties (C.E.R.A.F.E.R. 1971; Leroy1!6!)
wordt
Fig.
3
Maksimale groei en het N-totaalgehalte van de grond (0-25 cm):'Gelrica'.Fig.
3
Maximam grotatb and totdJN
content of soil (0-25 cm).groei (m.joor-í) growth ( m.yeor-1) moximole moximum 2 3. o o ro I I
o=zondgronden sondy soils r: veengr0nden peoll .: zovelgronden sordl
so//s
cloy mils
3
r= zwore kleigmnden heovy cloy soitso oro
qso
ï;:irfrirr;,:,
voor populier
aangegevendat het N-totaalcijfer van
de grondminstens 0,15
7o moer
bedragen,wil
van
goedegroei
sprakezijn.
De
waardevan
dit cijfer
is
echterbetrekkelijk:
in
figuur
2
en
3
is
de maksimale groeivan
'Robusta' en 'Gelrica' weer-gegeven alsfunkde van het N-totaalcijfer.
Van
een enigszinsduidelijk
verband kanniet
worden gesproken, de variatiesin
demaksimale
groei
(vooralbij
'Gelrica')
hangenniet
samen mervariaties
in
het
N-totaalcijfer.ITel blijkt
dat bijN-totaalwaar-den groter dan 0,10
à
OJ5 %o goedegroei
van
'Robusta' en'Gelrica'mogelijk
is.Meer
inzicht
in
de samenhang tussen de stikstofvoorziening ende maksimale
groei van populier
verschafthet
stikstofgehaltevan de organische stof.
In
figuur
4
zijn de beschikbare gegevensvan
'Robusta' samengebracht.Het
blijkt noodzakelijk
te
zijn,onderscheid te maken russen opstanden
op
zand- en veengron-den,en
zavel- en zware kleigronden.Op
zand- en veengrondenis
sprakevan
optimale stikstofvoorziening alsN-org.
4,07o
of.meer bedraagt,
op
zavel- en zware kleigrondenwordt
hetopti-mum
pas bereiktbij
6,0 %.Het
verband russen maksimalegroei en
het N-gehaltevan
de organische stof voor 'Robusta' kan worden omgezerin
eenver-band
russende
relatieveboniteit
en N-org.
alsde
maksimale hoogtegroei met behulp van de groeitabellen van Faber en Tie-mens(1975) wordt
omgerekendin
S-waarden (S-waarde:
demaksimale
hoogte
die
een
opstand theoretischop
oneindigeleeftijd
kan
bereiken).Het
totale gebied van S-waarden (voor 'Robusta':28-44
m)
is
verdeeldin
drie
groeiklassen.Het
ver-band tussen deze groeiklassen
en
deN-voorziening
is
samen-gevatin
Tabel 1.57 Tabel
1
Groei van 'Robusta'(*
'Zeeland') en N-org.(/6) tn
de grond (0-21 cm).Table
1
Grouth*) ot''Rob*sta'(l'Zeeland')
andN
content(%)
of soil organic matter (0-25 cm).Tabel
2
Groei van 'Geirica' en N-org.(%) in
de gtond (0-25 cm). Table2
Growth*)of
'Gelrica' andN
content(7o) oÍ
soil organic nzatter (0-25 cnt).Groeiklasse
Site ;ndex (m)
optimum goede groei
good. grou,th
s
>48
S>40
gemid.
groei
slechte groei medium grotutb poor grotutbs
- 4042
s <32
optimum goede
gtoei
gemid. groei gootl grotatb nediant grouthS>48 S>16
S--36-28
Groeiklasse Site index (m) slechte groei poor growll:s <28
Grondsoort Soil class zand- en veengronden sandy and peattoil
zavel en zware kleigtonden undy clay soilsend heauy clay
Grondsoort Soil class zand- en veengtonden; zavelgronden
>
4,0
>
t,1
33-2,9<
2,9> 4,0
>
1,J
1,3-2,9>
6,0
>
4,9
4,9-3,6<
2,9<
),6sandy and peat soils,
sandy clal' soils
*) S:br,r"r,r,dtt:6 *) S:hrr"r,rdtr:@
'Gelrica' gedraagt zich t.a.v. de stikstofvoorziening gedeeltelijk hetzelfde als 'Robusta'
(figuur
5):
op zand- en veengronden (en deelsook
op
zavelgronden)is
de N-voorziening optimaal
alsN-org. 4,0
9óof
meeÍ bedraagt.Het
N-gehaltevan
de organi-sche stof is voor 'Gelrica' als volgt te beoordelen (Tabel 2).Het
bovengenoemde verbandvoor
'Gehica'geldt niet voor
een aantal opstandenop zavelgronden
envoor oPstanden
op
zwarc kleigronden.Hierop wordt
in
de diskussie teruggekomen.4
DiskussieUit
de resultaten van het onderzoek valt de konklusie te trekken dat op voor de populierenreelt geschikte zandgÍonden 'Robusta'({'7,eeland')
en 'Gelrica' dezelfde eisen stellen aan de stikstof-Fig.4
Maksimaie groei van 'Robusta'(*
'Zeelanà'Fis.
4
Maximtnr grouth of 'Robusra'(!'Zeeland'
Moximole
groei ( m.loor-í)Maxi mum
growth
( m.yearJ )o
= zondgronden sondy soilsx
: veengronden peTl soils.
= zovetgronden sondy cloy sotlsl
: zrvqre kleigrondenheovy clay
soits
1]o5.3=ptl-l(Cl
//
,/
./
./
,/
en het N-gehalte van de organische stof (0-21 cm)
and
N
content of soil organic matter (0-25 ctz). zond- en veengrondensondy ond peot soils
o5,3
o 5,3
5,6
.
.5,2t
1,7voorziening: voor goede groei is een waarde van N-org. van min-stens 3,3
/o
vereist,slechte groeitreedt
op
als
N-org. kleiner
is dan 2,9/o.
Ekstrapolatie van de kurvenin
figuur 4 en
5
naar de laagste S-waardevoor
populier
(S-
20m)
levertop
dat deze S-waardewordt
bereikt als
N-org.2,I
à 2,4 7o bedraagt. Deze waardekomt
ongeveer overeenmet het optimum dat is
gevon-den voor meereisende naaldhout-soorten(Van
den
Butg
1976).In
de
eerdervermelde Franse
publikatieswordt als
minimum-waarde2)
/6
aangegevenwaaf-bij
populierenteelt nog mogelijkis.
Deze gÍenswaardeis
echter als ekstreem laag op te vatten.Opvallend
zijn
de
verschillen russen 'Robusta' en 'Gelrica' op zavel- en zware kleigronden: dekriteria voor
de
N-voorziening lopen uiteen. Voor'Robusta' zijnkriteria
te formuleren voor deze gronden (zie Tabel 1),voor'Gel-rica'
kunnen
deelsde
normenvoof zand- en veengronden
v/of-den overgenomen maar op enige zavelgronden enop
zware klei-gronden tredenafwijkingen
op:de groei van
'Gehica'
is
daarminder
dande waarde
van
N-org. zou
doen veronderstellen.
Een afdoende verklaring vandit
verschiinsel is niet te geven maareen
drietal
hypothesenis
ver-meldenswaard:-
Men
kan
veronderstellen dat 'Gelrica'minder geschikt is voorzware gronden
dan
'Robusta'.Dit
laat
echterde
vraag open
z 5'2 o 4'3 o 5,8 o 5./. lr,7 5,r I a 5,5 ! o 7,2 1,,7t t1,,6 "4,3 zove[- en zwore
sondy clay ond
klei g rond en
heavy cloy soils
o
6,O2p
3,O 4,OFig.
5
Maksimale groei van 'Gelrica' en het N gehalte van de organische stof (0-25 cm) Fig.5
Maximan grott,th of 'Gelrica'áilílN
conten, ol soil oryanic n.atter (0-25 cn.).Moximole groei (m. joqr-1 )
Max i mu m growt h { m.
yar-1
)5,O
N.org. (%)
2
o = zondgronden sondy soils x : veengronden Peot sorls
.
= zovelgÍonden sondyclay soilsr
: zwore kleigrondenheovy cloy soils
1.9 =
pH-KCt
5,3/
./
/
/
1,3 o os,'5,03 5,8 r/.---'lr \5,t
4,9L ,8 6,Ë 1!'. 3,5 7.0 5.8 lr, t, I t'
,,1,0;r, 7,1t
-;1(
t..
t4,o4'6
3,Bl\
oÍw i ikende opttond e n( slonds,with retorded growlh,
on clay soils )
o
5.O
2.O 3.o 1.O
N.
org. (%)
6.Ot8
waarom
ook
opstandenop
zavelgrondenhet
verschijnsel van een lagere maksimale groei vertonen.-
Van der Meiden(I959b,1964)
en Schoenfeld (1975) vondendat
populierenop
rivierkleigronden
vaaklijden
aanakuut
oflatent
kaliumgebrek, veroorzaaktdoor
kaliumfiksatie.Dit
ver-schijnsel zou de lagere maksimale groeivan
'Gelrica'op
zavel-en
zware kleigrondenkunnen
verklaren.Ze
kan
echter maareen gedeeltelijke
verklaring
zijn
omdat
op
lage
zandgronden deze storingenin
de
kaliumvoorzieningook kunnen
optredenen
uit
de onderzoekresultatenvalt niet op
te maken datin
be-paalde opstanden door K-gebrek groeistoornissen optreden dieervoor
verantwoordelijk
zijn
datafwijkingen
oprreden van herverband tussen maksimale groei en N-org.
-
Een derde verklaringsmogelijkheid kan worden gezochtin
deinvloed van
de
zuurgraadvan de grond
op
de groei.Uit
het bemestingsonderzoek(Van
derMeiden
1962, 1976)is
bekenddat de Euramerikaanse populier slecht groeit op gronden waarvan de
pH-KCi
kleineris
dan 4,1 à 4. Een aantal van deonderzoch-te 'Gelrica'-opsranden
blijkt te
zijn
aangelegd op grondenwaar-van
depH-KCl
lageris
dan deze grenswaarde.In
figuur 6
isde
maksimalegroei
van
'Gelrica'
vergelekenmer de pH-KCl
van de bovengrond
(0-25
cm). De konklusievalt
te trekken dathet
optimalepH-KCl-trajekr
voor
'Gelrica'4,5-6
bedraagt en datniet
alleenbij
lagere maar ookbij
hogere pH-KCl-waarden degroei
afneemt.Dit
kan
betekenendat
'Gelrica'in
vergelij-king
met
'Robusta' eenkleiner
optimaalpH-KCl-trajekt
heeÍt,bij de
laatstekultivar zijn
geen groeistoornissen gekonstateerd als depH-KCI
7 bedraagr, hetgeen voor 'Robusta' een oprimaaltrajekt van
4,5-7
zou inhouden. Vanzelfsprekendzijn
deaan-wijzingen vao
een grotere gevoeligheidvan
'Gelrica'voor
eenhoge
pH
niet
zo sterk dat een definitieve uitspraakmogelijk
is,maar dat dergelijke verschillen tussen kultivars kunnen bestaan
volgt
uit
eenpublikatie van
Garbaye enLe
Tacon(1974)
dievonden
dat'I
2I4'
opkalkrijke
gronden goed groeide maar dat'Fritzi
Pauley' gevoelig vr'asvoor
hogepH-waarden (pH-KCl
)
ca.6).De
vraagof
het
gevonden verband tussende
N-voorziening door de grond (mer als maatstafN-org.)
en de maksimale groeiook voor andere Euramerikaanse kultivars dan
'Robusta'en'Gel-Fig.
6
Maksimale groei van 'Gelrica' en de pH-KCl van deboven-grond (0-25 cm).
Fig.
6
Maximlnt groutthof 'Gelica'
and pH-KClof topjo;l (0-2j
cm).moximole
groei
(m.joor
-1)
m
aximum growth (m.year-
1)2
rica'
opgaatis niet
zonder meerre
beanrwoorden omdat geen andere kultivarszijn
onderzocht.Als
men echter aanneemr dat de eisen die diverse Euramerikaanse kultivars aan debodemsrel-len
voor het bereiken van eenzelfde relatieve groeiniet
re veelverschillen dan kan
voor
deze kultivars op voor depopulieren-teelt geschikte zandgronden (en onder enig voorbehoud
op
za-velgronden) worden aangenomen
dar de
in
Tabel
1
en
2
ge-noemde relaties
voor
Euramerikaansepopulieren
in
het
alge-meen gelden.5
KonklusiesEvenals
voor
een aantal naaldhoutsoorten kanvoor
twee Eura-merikaanse kultivars ('Robusta'en'Gelrica')
worden aangeroonddat de groei ervan
-
na de periode van aanloopgroei-
opzand-gronden
redelijk
samenhangtmet het
stikstofgehaltevan
deorganische
stof
(N-org.). Deze
Áatie
gaatin
de
eerste jarenna de aanleg
niet
op
omdat dan andere-
tijdelijke
-
faktoren(onkruidkonkurrentie,
onvoldoendeontwikkeld
wortelstelsel, slechte ontwatering) de N-voorziening beïnvloeden.Voor
zand-gronden
en
in
zekeremate
ook voor
zavelgrondengeldt
datvoor
goede (relatieve)groei van de
Euramerikaanse populier,N-org.
minstens 3,37o
moet bedragen. Grondonderzoek kandus
enig inzicht
verschaffenin
de
te verwachten
porentiëleboniteit
van depopulier mits
bovengenoemde beperkendefak-toren
in
het oog worden gehouden.De
invloed van anderefak-toren
(zwaartevan
de grond, K-voorziening,pH-KCl) is
nietsteeds voldoende duidelijk.
Literatuur
Baule,
H.
und C.
Fricker. 1967.Die
Diingungvon
\il7aldbáumen. Bayerischer Landwirtschaftlicher Verlag, Miinchen enz.Burg, J. van den. 1976. De invloed van het stikstofgehalte van de orga-nische stof
in
kalkloze zandgronden op de gtoei vannaaldhoutsoor-ten, in afhankelijkheid van de fosfaat- en de vochwoorziening. Intern Rapport ,,De Dorschkamp", \Tageningen, nr. 87.
C.E.R.A.F.E.R., Centre Technique Forestier, Ministère de l'Ágriculture.
1 97 1. Réboisement-Fettilisation.
Dietze,
I7.
1972. Standorte, Begriindung und Pflege beim Pappelanbau.Die Holzzucht 26
(l/2):
8-11.Faber, P. J., en F. Tiemens. 197J. De opbrengstniveaus van populier. Uitvoerig Verslag ,,De Dorschkamp", Iíageningen, band 13, m.
I.
Fiedler,
H.
J., F. Hoffmann und W. Nebe. 1973. ForstlichePflanzen-ernáhrung und Diingung. Fischer, Stuttgart.
Garbaye, J., et F. le Tacon. 7974. Etude expérimentale du
comporte-ment de divers clones de résineux
et
de deux clones de peuplier vis-a-vis dupH
et
la
teneur en calcairedu
sol. Revue Forestière FranEaise 26: 4)9-446.Grosscurth,
W.
l9lZ.
Standortsanspruche und Sortenwahl von Pappelnder Sektionen Áigeiros, Leuce und Tacamahaca. Die Holzzucht 26
(j/4):2r-30.
Leroy, Ph. 1969. La fertilisation du peuplier. Revue Forestière Frangaise
2l:
161-182.Meiden,
H. A.
van der. 1958. Fosfaatbemesting en het aanslaan vanpopulierenbeplantingen. Het Thomasmeel 15: 5l-60.
Meiden, H. Á. van der. 7959a. Grond- en bladanaiyse bij het populieren-onderzoek. De Boor 7
(2):
12-14.Meiden,
H. Á.
van der. 1919b. Het onderzoek naar de betekenis vankaiium voor de populier. Kali 40: 371-376.
Meiden, H. A. van der. 1961. Die lVirkung der Phosphatdiingung auf Pappelpflanzungen. Die Phosphorsàure
2l (I/2):
39-50.Meiden,
H.
A.
van der. 1962. Die Diingung der Pappel. Forstarchivjj
(4): 69-72.Meiden,
H. A.
van der. 1964. Kalibemestingbij
populier.Kali
59:295-301.
Meiden,
H.
Á. van der. 1965. Populier vraagt stikstof. Populier 2 (3): 4-6.Meiden,
H.
A.
van der. 1976. Handboek voor de populierenteelt, 4e druk. Koninklijke Nederlandsche Heide Maatschappij, Árnhem. Schoenfeld, P.H.
1975. Een bijdrage tot de methodiek van hetgroei-plaatsonderzoek gedemonstreerd aan een opstand van Populus cv. Geltica. Nederlands Bosbouw Tiidschrift 47
(6):
164-173;Mede-deling ,,De Dorschkamp", \Tageningen, nr. 146.
Schoenfeld,
P.
H.
1977.De
groei van enkele populierekultivars op enkele voor deze teelt veel gebruikte gronden. Rapport ,,DeDorscli-kamp". \Wageningen.
o
o o
lx
o = zondgronden sondy soils
x = veengronden