E. C. Jansen
/
Dewatermerkziekte bedreigt de schietwilgen (Salix alba
L.) Bosbouwproefstati onInleiding
Van de vele
in
ons
land
voorkomende wilgensoortenis
de schietwilg (Salix albaL.)
de belangrijkste boomvormende soort.Het
hout heeft een hoge gebruikswaarde en kan voor ongeveer dezelfde doeleinden alsdat van
depopulier
dienen.Voor het
makenvan klompen wordt
het
hoger gewaardeerd dan popu-lierel.rout, omdathet
taaieren niet
waterdoorlatendis.
In
het verleden nam het aanbod van wilgehout steeds meer af en is nu sinds jaren nog maar zeer gering. Klompenmakerijendie
alleendit
hout verwerktenzijn of
reeds lang verdwenenof
volledig op het verwerken van populierehout oveÍgegaan.Het aantal goede
wilgebomen isin ons
land zeer sterk afgenomen. Gezonde goed groeiende oudere beplantingenkomen
thansin
ons land
nogmaar
sporadischvoor.
Geziende
belarrgrijke economische enook
esthetische waarde, die deze houtsoort heeft, isdit
wel
ver-wonderlijk.De
oorzakendie
tot
de
sterke teruggangvan de
teelt
geleid hebben,zijn moeilijk
meer geheel te achterhalen.Van
grote in-vloed moet evenwelzijn
geweest dat menin de
praktijk
mer de teelt van de schietwilg reeds vele jaren slechte ervaringen heeft.Dikwijls
kan men van
oudete mensen horendat
beplantingenna
een goede en hoopvollejeugdontwikkeling
nog, voordat ztj enige houtwaarde hadden,ziek
werdenen
tengevolge hiervanvoortijdig
afstierven.De praktijk
kreeg steedsminder
vertrou-wen
in
de schietwilg enging
in toenemende
mate overtot het
vervangen van deze houtsoort door depopulier.
Hoewel de op-tredende ziektewel
werd bestudeerd- in
7932 verscheen hier-over eenproefschrift
vanLindeijer
(5)
-
werd er daarna aan de ziekte en de bestrijding eÍvan geen aandacht meer besteed.\7el-licht is
degrote uitbreiding van
de populiereteeltook
hierop van invloed geweest.Pas na 1948 nam de belangstelling voor de schietwilg weer wat toe.
Door
het selecteren en in de handel brengen van een aantal wilgeselecties werd hetmogelijk
goed groeiende, homogene be-plantingen aan te leggen. Door het streven om naast de populierook
meer andere loofhoutsoortenin
beplantingsplannenop te
nemen, namin de laatste
jaren de belangstelling voor deschiet-wilg
geleidelijk
aan verder toe.Het
doel was
om
een betere risicospreiding en meer afwisselingin de
opbouw van bepaalde landschappen te verkrijgen.In
de
praktijk wordt
thans echter vastgestelddat op allerlei
plaatsen envooral
in
de oudste van de sedert 1948 aangelegde beplantingende
laatstejaren
in
toenemendemate
ziektever-schijnselen optreden,die
men
met
,,taksterven" aanduidt. Een onderzoek was dus dringend noodzakelijk.Doel van het
onderzoekDoel
van het onderzoek was het zomogelijk
vaststellen van de aard en de omvang van het door depraktijk
gesignaleerde ,,tak-sterven" en nate gaan oÍ
er ecologische of andere factoren aan tewijzen
waren,die
op het optreden van de ziekte van invloed konden zijn.Wijze van
onderzoekIn
de eerste plaats washet
noodzakelijk nate
gaaÍr of de met ,,taksterven" gesignaleerde ziekteverschijnselen alle identiekwa-ren
of
dat hieronder verschillende ziektebeelden werden begre-pen. Hiernawerd
tot een
landelijke inventarisatie van de ziekte overgeSaan.Daar de schietwilg behalve als opgaande boom ook als
knotwilg
en
als hakgriendvoorkomt
en praktisch overalin
onsland
op de lagere, nattetot zeer
natte groeiplaatsenwordt
aangetroffen,was
een intensieve inventarisatiein
korte
tijd
niet
mogelijk.Met
uitzonderingvan
enkele gebiedenwerd
daarom een meer globale inventarisatie uitgevoerd.Onderzoekresultaten
Z ie
kte
en. zie ktea ers c hijnselenDe
door de praktijk met
,,taksterven" aangeduide ziektever-schijnselen blekenin
het
algemeen oP één en hetzelfde ziekte-beeldbetrekking te
hebben. Bovendien blekenzij geheel
over-een
te
stemmenmet de
ziekteverschijnselendie
reeds doorLindeijer
(5)
werden beschreven.Al
rn
1924 werdenin Engeland soortgelijke ziekteverschijnselen,
voornamelijk voorkomendebij
decricketbatwilg (Salix
alba L.cv.
calva)door
Day
(4)
onderzocht en beschreven als ,,water-markdisease".Ook wijzen
vroegerepublikaties erop
dat
deze ziekteverschijnselenin
onsland
reedsin
I9I9
zeerwaarschijn-lijk
moetenzijn
voorgekomen (6).ZoweI Day
alsLindeijer
komenbij
hun
onderzoektot
de con-clusiedat
de ziektedoor
een bacteriewordt
verootzarkt. Sinds 1932weÀ
in
onsland
geen onderzoek meer naar deze ziekteverricht,
zodat erte
weinig exacte gegevens
over
bekend zijn.In
verbandmet het
zoeken naar resistenteklonen
is
het
nood-zakelijk de levenscyclusvan
de bacterie ende
infectiemethodemet deze
bacterienauwkeurig
te
leren kennen.Daarom
werdsinds 1967
het
onderzoeknaar
de
mogelijke
ziekteverwekkerdoor de
afdeling
Pathologieen Resistentieonderzoek
van
het Bosbouwproefstationter
hand genomen.Uit
het
door
dezeaf-Foto 1. Sterh aangetaste kroon uan'Liempfue' utilg. Let op de daide-lijke tuateilotuormins (zie Pijl).
."*"
-.*
Foto 2. Zeer sterk d4ngetd.ste boom; hroon reeds geheel. at'gestoraen; de
uateiloten aorrneil op natutrlijÈe uijze een ,,gezonde knotwil.g".
deling verrichte
onderzoekis
reeds komen vasr re sraan dar deziekte veroorzaakt wordt door Erwinia salicis (Day) Chester, een
bacterie
die identiek is met de door
Lindeijer
als Pseudomonas saliciperdaLindeijer
beschreven bacterie (4).In
1948 verscheen eenproefschrift van
Mooi (7)
over kanker(Nectria galligina)
en
her takinsterven (Cryptodiaponhe
sali-cina) voorkomendbij wilgen.
Bij beide ziekten treedt een zekere
mate van taksterven op.De ziekteverschijnselen
zijn echrer
ge-heel afwijkend van de hier bedoelde. Het
is dan ook niet
juistom de door de
bacterie veroorzaakte ziekte onder de verzamel-naam ,,taksterven" aan te duiden. Om verwaring met de boven-genoemde ziektenuit
te sluiten is het juister om te spreken van bacterieziekte(Lindeijer)
of
beter nog van watermerkziekte
(watermarkdisease (Day).Voor een
uitgebreide beschrijvingvan de watermerkziekte
kan naar Lindeijer(6)
worden verwezen.Daar echter
blijkt
dar depraktijk niet
meerop
de hoogteis met de
bij
deze ziekte be-horende zeer kenmerkende ziekteverschijnselenvolgt hier
eenkorte beschrijving.
Ziekteverschijnselen treden pas
op
in
takken die tenminstevijf
jaar oud zijn.
Dit
wil
zeggendat
deze ziekteverschijnselen pasoptreden
in
bomen die tenminste achttot
tien jaar oud
zijn. In
knotwilgen die regelmatig om de drie àvier
jaai worden geknorof in hakgrienden
die om hetzelfde
aantal jaren worden gehakt, werd geen watermerkziekte waargenomen.\7el
kunnen de ver-schijnselen optredenin
knorwilgen die niet meer
of slechts
in-cidenteel na meer danvijf
à
zes iaat worden geknot.De
takkenzijn
dan immers meer danvijf
jaar oud.Uitwend,ige acure ziektesynzptonten
kunnen vanaf
mei
ror
her beginvan de herfst
optreden.Zij
zijn
herkenbaar aan heraan-vankelijk
verwelkenen
daarna verdrogen en bruinkleruen van de bladeren aan takgedeelten, gehele takken of gedeelten van dekroon.
Bij
weinig wind
kunnen
de bruin
gekleurde bladeren vaak nog enige wekenlang
aan de takkenblijven
zitten,waar-door de ziekte
direct opvalr. Bovendien worden
gedurende dezomeÍ aan de voet van aangetaste takken vaak vele adventief-knoppen gevormd,
waaruit zich waterloten ontwikkelen.
Op
deaangetaste
takken komen
sapuiwloeiingenvoor.
In
de
winterzijn
deze ziekteverschijnselen minder duidelijk. Daar echteraan-getaste takken afsterven
zijn
zieke bomendikwijls
aan dode tak-kenof ingestorven kroongedeelten
en aan het nieuw gevormde waterlot nogvrij goed te herkennen
(foto
1,2).Zeer
kenmerkend voor het voorkom€nvan de ziekte
zijn ook
de inwenrlige ziekteuercchijnselen. Aangetaste een- ror driejarigetwijgen van oudere rakken verronen
in
de vegetatieperiode op dwarse doorsnede in plaats van een wit en droog snijvlak, zoalsbij
gezonde takken het geval is, een sterke sapuitvloeiing en eenwaterige, wat doorzichtige
kleur van het hout. Deze
is
tever-gelijken
met het
in
papier
of
posrzegels voorkomendewater-merk,
vandaarde
Engelse benaming ,,watermarkdisease". Na enige minuten aan de lucht te zijn blootgesteld treedt een srerkebruinkleuring van het
aangetastehout op.
In
oudere gedeelren van aangetaste takken is de ziekte op dwarse doorsnede herken-baar aan het voorkomen van donkerbruine banden, die dejaar-ring of
gedeelten daarvan volgen(foto
3).UitbreLling
aan de ziekteIn een aangetaste
boom breidt de ziekte zichin eerste
instantiebinnen
een nogweinig
aangerastetak verder
uit.
Daarna gaan takken die op dezelfde vochttransportbaan aangeslotenzijn
bo-ven
of
onder
de aangetast€ rak eveneens ziekteverschijnselen
vertonen.De verwelking van
de bladeren aan de aangetaste tak-ken en het afsterven van deze takken daatna,wordt
veroorzaaktdoor
het
verstopt rakenvan de
vochttransporrbanen. Eenmaal aangetaste bomen kunnenin
enkele jaren, waarschijnlijk mede door het optreden van andere ziekten totaal verminkt worden of afsterven.Over de wijze van besmetting van de ene naar de andere boom
is
nog
weinig
bekend. Hiervooris
her uiteraard
noodzakelijkdat de
bacteriewordt overgebracht.
De
wijze
waaropdit
ge-schiedt
is
nog niet
bekend.Door
verschillende onderzoekers worden insektenof
vogels hiervoor wel aansprakelijk gesteld. Evenalsin
Engeland(1)
kon
ook
hier te
lande wordenvasr-gesteld
dat de besmetting
van de ene
boom
naar zijn directe buurmanin
eenbeplanting
zeet sneltot stand
kan komen.
In
zieke beplantingen kondendikwijls
zeerduidelijke
ziektehaar-den worziektehaar-den
vastgesteld(foro 4). De
besmettingover
grorere afstandenvindt
wel
plaats maar schijntmoeilijker
tot stand
rekomen.
Omuang aan, het ophed.en uan d.e ziekte
De resultaten
van het
onderzoek naar de omvang van het op-treden van de ziekte kunnen als volgt worden samengevar.In
die
gebieden waar de schietwilg als boomof
als knorwilg domineerten
waar
deze houtsoortvan
oudsheris aangeplant
komen somsin
sterke concenrraties zeervele zieke bomen of
gehele zieke beplantingen voor. FIet betrefthier
in
grote lijnen onder meer de volgende gebieden: de Gelderse Vallei, het Eem-land, de Lopiker- en Krimpenerwaard, het gebied tussen Vinke-veen en Diemen, het gebied ten zuiden van de stad Utrecht, degebieden ten noorden en zuiden van de Oude
Rijn,
de laagge-legen gebieden
in
midden en
oosr Noord-Brabanr,in
Salland, de Achterhoeken
in
Twente.Vele van
deze gebieden werdenook
reedsdoor Lindeijer
(6) genoemd.
Maar ook buiten
dezegebieden, bijvoorbeeld
in
de Noordoostpolder,komt
de
ziektein
grote omvangof
incidenteel voor.Vastgesteld
kon
wordendat
de ziekte overalin
ons landvoor-komi
waar schietwilgen staan,die
ouderzijn
danvijf
jaar. De hevigheidwaarin
de
ziektevoorkomt
is
van
plaatstot
Plaats verschillend.Vefiand, tussen het optued'en uan d.e ziekte en factoren aan ecologische of andere azrd'
I.
Bod,emfactoren,De
overgrote meerderheid van schietwilgenkomt
in ons
land als weg-, grens- of erfbeplantingen voor. Deze beplantingen staan veelaloP
recentdoor de
menssterk
beïn-vlóede kunstmatige bodemprofielen enzijn
voorhet
onderzoeknaar
de
invloed
van boCemfactoren
op het
optredenvan
de ziekteweinig
of
niet
geschikt.Slechts een
klein
aantal beplantingen datvoorkomt
op klassifi-ceerbare boCemtypenis
voor
dit
onderzoek bruikbaar.Hierbii
doenzich
echter andere moeilijkhedenvoor.
Het
materiaal is genetischniet
gelijk, het is
niet
van
dezelfde ouderdomen de
Lesmettingsmogelijkheden verschillen. Een gedetailleerd onder-zoek was, wat de invloed van deze factoren betreft, dan ook niet uitvoerbaar.Bij
het globaal uitgevoerde onderzoek evenwel konA
2Foro
4.
Ziehtehaartlin een beplanting
tan
'Liempdse' uilg;1
:
debet eerst dzngettlte boom, ook de bomen 2 en 3 reeds dnngetlsr,
worden vastgesteld
dat
de ziekteop
vele
tot
verschillende bo-demsubgroepen behorende gronden voorkomt.Zo
werden zieke beplantingen op veld- en laarpodzolgronden en beekgrondenin
de GelderseVallei, in
midden en oost Noord-Brabant, in Twente en de Áchterhoek aangeroffen, maar ook op koopveen-, drecht-en poldervaaggronddrecht-enin de
Krimpener-
en Lopikerwaard. Ook komenzij
voor op
de poldervaaggronden en de zowel binnen-alsbuitendijks
gelegen ooivaaggrondenin
het gebied russen degrote rivieren
en
langsde
OudeRijn.
Voorlopig kan
worden aangenomendat er
geen verband bestaat russen het optreden van de ziekte en het boCemtype.2.
Klimaetsfactorcn,
Hoewel de schietwilgin de kustgebieden
procentueel maarweinig
voorkomt, isbij
de inventarisatie toch deindruk
verkregen datin
sterk aan de wind blootgestelde ge-bieden deintensiteit
van het optreden van de ziekte en de snel-heid waarmee de ziekte zichuitbreidt
mindergroot zijn
danin
het meer beschutte overige deel van ons land. Verschillende kli-matologische factoren kunnen hiervoor,zij
het indirect,aanspra-kelijk
zijn.Vooral
meerin
het
binnenlandkon
worden vastgestelddat
deuitbreiding
van de ziektevanuit
een bepaalde haardin de
rich-ting van de heersende
wind
verloopt
(foto 4).
Dit
zou
eroPB
1 2 a bt
ril
t,
I
I t v t iFoto 3. Dtaart- en lengtedoorsneden aao gezonde (A) en zieke (B) takhen;
1 -
eetjarige tuijgen,2 :
tueeiatige rutijgen, 2a-
,uee-iarige huijs,t o*uai
bet in bet ttueede jaar gettormde lso*t gezond' is,Zb
:
tuààiarise uaijg, tadztadn zotuel he,in
he, eerste aLs in het tuee-de iaar geuormde ho*t ziek is.kunnen
wijzen dat de
overbrengers van de ziekte kleine insek-ten zoals luizen, die zich ook oveÍ grote afstanden kunnen ver-plaatsen, zouden moeten zijn.Ook
kon
worden vastgestelddat de intensiteit van
deuitbrei-ding van de ziekte
in de
vrij
droge en warme zomer van 1967 veel hoger was danin
devrij
koude en natte zomer van 1968.Dergelijke
waarnemingen werden doorLindeijer
(6)
ook reedsgedaan.
Dit
kan erop wijzen
dat
behalve de activireit van debacterie
bij
warm weer ook de levensvoorwaarden voor de ziek-teoverbrenger worden begunstigd.3.
Genethchefactoren. De hier
te lande zowel als boom en alsknotwilg
voorkomende schietwilgen worden vegetariefvermeeÍ-derd
en
behorentot
eengroot
aantal verschillende klonen of cultivars.Het
is mogelijk dat er
tussen de cultivars verschilin
gevoeligheid voor de ziekte bestaat. Het herkennen van deras-sen,
met uitzondering van
de huidige handelsrassen, is moeilijk.Her
bleek dan ook niet mogelijk nateg an in hoeverre
het op-treden van de ziekte door genetische factorenwordt
beïnvloed.\7el
kon
echter worden vastgesteld dat de ziektein
tal van ver-schillende typen vanwilgen
voorkomt. Volgens Engelse onder-zoekers(7)
zouden behalve alle Salix alba typenook tal van
andere wilgensoorten ttatbaar voor de ziekte zijn.Ten aanzien van de handelsrassen kon worden vastgesteld dat de
cricketbatwilg (Salix
albacv. calva)
zoals reeds vroeger was op-gemerkt(2)
ook hier te lande zeer vatbaar is.De
'Liempdse'wilg, die
na
1948 overwegend
is
aangeplant, bleek op vele plaatsen zeer sterkte
ztjn
aangetast.In enige
be-plantingen vandit ras
werdin
drie
achtereenvolgende jaren hetaantll
zieke bomen opgeflomen.In
de
ongeveer zestienjarigebeplanting
van
dit
ras langs
de
provinciale weg
Culemborg-Geldermalsen vertoondein
1966
157o
van de bomen ziekte-verschijnselen.Eind
l)67
was
dit
percentage opgelopen tot55;
terwijl
eind
1968
reeds 75/6
van
de
bomen duidelijk
ziek was en ongeveer 1O 7a zo goed als dood.De beplanting
isin
dewinter
van 1969 praktisch
geheel geveld. Een dergelijke snelleuitbreiding
van de ziekte werdin
vele beplantingen vandit
ras waargenomen.De
grote
vatbaarheid van de 'Liempdse'wilg
voor deze ziekteblijkt
hieruit wel
zeer duidelijk.Daar er
slechtsweinig
beplantingenvan cv.
Drakenburg
encv. Rockanie
zijn aangelegd
en die van cv. Belders nog te jong zijn, kon de gevoeligheid van deze rassen niet worden bepaald. Vooruitlopend op het door deAfdeling
Pathologie en Resisten-tieonderzoekontwikkelen
van
een goede infectietechniek metde ziekteverwekker
zijn
bij
de
Afdeling
Veredelingvan
loof-bomen van het Bosbouwproefstation meer dan honderd klonen
van Salix alba
in onderzoek.
4.
And.ercfactoren,
Bij de
inventarisatie is gebleken dat er ook gezonde beplantingen waren, hoewel dezewat leeftijd
betreftwel
ziekteverschijnselen zoudenkunnen
vertonen.Dit
kwamvoor indien
in
dewijde
omgeving geen zieke, oude wilgen ofknotwilgen
aanwezig waren. Ook werden gezonde beplantingen aangetroffenin gebieden
waarin geen oudere bomen maar welregelmatig geknotte
knotwilgen
voorkwamen.Zieke bomen
werden daarentegen steeds daar aangetroffen waar verwaarloos-de doorgeschoten knotwilgen voorkwamen dieniet
meerof niet
regelmatig werden geknot. Anderzijds werd vastgesreld dat ziekeknotwilgen
n
te
zLjngeknot na enige
jaren
weer een geheel gezonde kroon bezaten(foto
5).Daar de
knotwilgen
niet
meer
onderhoudenworden
kon
deziekte, die reeds vele jaren
in ons
land voorkomt, zonderooit
tezijn
bestreden, zich geleidelijk aan over het gehele land uitbrei-den.Het aantal
zeer oudeknotwilgen is
in
vergelijking mer her aantal oudere bomen zeer groot doordat door het regelmatig af-zettenvan
de kronen de knotwilgenuiterlijk
volkomen gezondbleven. Nu echter in de laatste jaren de gebruikswaarde van het takhout van de knotwilgen steeds sterker terugloopt, vooral voor de landbouwers
die
in vele gevallen eigenaars
van deze beplan-tingen zijn, worden deze bomenniet
meerof
slechts zeer zelden geknot.Het is duidelijk
gebleken dat de ziektezich vooral vanuit
deverwaarloosde knotwilgen en ook de zieke bomen
in
roenemen-de mate verbreidt.Bestrijcling uan d.e ziekte
Zoals in het bovenstaande reeds werd vastgesteld moet de sterke
uitbreiding
van de ziekte worden toegeschreven aan het uitblij-ven van een doelmarige bestrijding.Zolang
geen betere inzichtenin
de ziekte enzijn
bestrijdings-mogelijkheden bekendzijn
en er
geen resistente rassen gevon-denzijn
is er maar één mogelijkheid om de wilgecultuur te red-den. Deze bestaat, en hierop wezenLindeijer
(6) en
Burger (3)in
1932 reeds,uit
het
systematisch opruimenvan alle
bomen, zodra dezemaar
enig ziekteverschijnsel
vertonen.Takken
enstam van zieke bomen dienen daarbij rer plaatse re worden ver-brand. Teneinde
de
in
Engelandin
bepaalde gebieden gecon-centreerdecultuur
van de
cricketbatwilg ziektevrij
te houden
ztjn daar
dergelijke maatregelenal
sinds 1948wettelijk
voor-geschreven (1).De
voor het
Nederlandse landschapzo typische
knotwilg zou
om de
vijÍ
jaat
van zijn
takken
onrdaan moeren worden om hem inactief voor de ziekte te maken en voor het landschap te behouden.Foto
5.
Sterk aangetaste utegbeplantingtan 'Liempàse'
railgin
deNooràoostpolder; aitbreiding tan de ziekte oafl tues, àaar oost.
Het staat vasr
dar als men een wilgenbeplantingtot
volle
was-domwil
laren komen,dit
voorlopig alleen mogè[jkzaI zijn
in-dien men ror her
intensief
nemenvan
sanitaire maatregelen overgaat.Nieuwe
beplantingendie aangelegd
worden
in
niet ziektevrije gebieden zullen slechts eenkon leven beschoren zijn.
De
aanplant van beplantingenin
die
gebieden is dan ook nier vetantwoord.ITil
men de cultuur van schietwilgen mer succes blijvendin
onsland mogelijk maken dan zaI de besrrijding van de ziekte en het onderzoek naar resistente rassen krachtig
ter
hand moeten wor-den genomen.Conclusies
1.
De ziekteverschijnselen
voorkomendbij
schietwilgen (Salix alba L.) die door de praktijkdikwijls met
,,taksterven" wor-den aangeduid, komen overeenmet
de ziekteverschijnselendie
veroorzaaktworden
door
een bacterieen
welke
door Lindeijerin 1932 reeds werden onderzocht.
2.
In
plaatsvan
te
sprekenvan
,,taksterven", waaronder ook andereziekten kunnen worden
verstaan,is
het
beter
om deze ziekte naar analogie van de Engelse naam ,,watermark-disease" als watermerkziekte aan te duiden.3.
De
watermerkziektekomt
overalin
onsland
in
hevige ofminder
hevige matevoor
enbreidt zich
in
de laatste jarensterk
uit.
Hij
vormt
een zeer ernstige bedreigingvoor
de wilgecultuur.4.
Tussen het optreden van de ziekte en bodem- en genetische factoren kon geen verband worden vastgesteld.5.
Klimatologische factoren hebben enigeinvloed
op
het
op-tredenvan de ziekte en vooral de
snelheid waarmee dezezich
in
de boom en van boom naar boom verbreidt.6.
Over dewijze
waarop de ziekte van de ene naar de andere boomwordt
overgebrachr is niets mer zekerheid bekend.7.
Als
belangrijkste ootzaakvan de zo
snelleuitbreiding
van de ziektein de laatste
jaren moet worden gezien de toenam€van
het
aantal ziektehaarden,die
door
oude ziekeen
ver-waadoosde knotwilgen en zieke bomen worden gevormd.8.
Het
heeft
er
alle schijn van dat
het
juveniele stadium van Salix alba niet gevoelig is voor de ziekteverwekker.9.
Om
dewilgencultuur nu
enin
de toekomstmet succes
mo-gelijk
te maken is het noodzakelijk dat:a.
bomen zodn
dezeenige
ziekteverschijnselen vertonendirect
(dusin de zomer)
worden gekapt en verbrand;b.
het
onderzoek naarde ziekte
en
naar resistente wilge-selecties m€r krachtwordt
voortgezet.Literat*ar
1. Anonymus.
19)1. Iíatermarkdisease of the cricketbat willow. Leafl. Forestry Comm., Lond., nr. 20.2.
Broerse, C. P. 1949. Een goede wiig en een dodelijke ziekte. Boom-kwekerij5:
18.3. Burger,
F.W. 1932.
De bacterieziekte
van den wilg. Ned. Bosb.Tijdschr. 5 (1): 7r-84.
4. Day,
Sf. R.
1924. The watermarkdisease of the cricket bat willow (Salix caerulea). Oxf. For. Mem., nr. 3.t.
Gremmen, J., and M. de Kam. 1970. Erwinia salicis as the cause of diebackin Salix alba
in the Netherlands and
its identity with Pseudo-monas saliciperda. Neth.J.
Plant Path. 76 (4): 24)-252; Meded.Bos-bouwproefstation,
nr.
108.6. Lindeijer,
E.J.
t9JZ. De bacterieziekte van den wilg veroorzaakt door Pseudomonas saliciperda N. Sp. Proefscht. Amsterdam.7. MetcalÍe, G. I94O. The
watermarkdisease of willow. 1. Host parasite relationships. New. Phytol. 39: )22-132.8. Mooi,
J. C. 1948. Kanker en takinsterven van dewilg veroorzaakt
door Nectria Galligena en Cryptodiaporhte Salicina. Proefschr. Amster-dam.lr.
R.Koster
/
EEGkwaliteitsnormen voor de handel in Aigeiros populieren
BosbouwproeÍstationDe samenhang tussen
kwaliteit
van plantsoen enerzijds en ander-zijdshet
aanslagpercentage en degroei
daarnais in Nederland
sedert ongeveer zeveniaat
een onderwerp,wa
fi:'aaÍ intensief onderzoekis gedaan.
De
huidige
normen,die voor
optimaal plantsoenzijn ontwikkeld,
zijn door het onderzoek ontleend aan de groeiresultatenin de jaren na het kwekerijstadium.
Men heeft plantenin de
kwekerij
geteeld op verschillende plantafstanden.Deze planten
zijn
uitgeplant,
hun aanslagpercentage
en
hun groei gedurende drie jaren nadien is vergeleken. Men weet thansdat
-
eenvoudig gezegd-
de diksteplanten
(bij
gelijke
hoogte enleeftijd)
de beste aanslag en groei geven.Als
gevolghiervan zíjn
de Nederlandse bosbouwers en de Ne-dedandse kwekersvan
bosplantsoenhun
opvattingen
omtrentkweekmethodeÍ
gaanwijzigen. Men
weetnu, dat b.v.
wijdere plantverbandenin
de
kwekerij
met
optimale
groeiomstandig-heden (b.v. bemesting) de beste planten opleveren mer de besre aanslag en snelste groeiin de
jaren na het uitplanten. Men weetook, dat
dergelijkeplanten
gekenmerkt wordendoor
hun
ver-houding
tussen lengte uan deplant
en d.ikte aan d.e uortelhalsbij
een bepaalde leeftijd.Het beginsel
van
deze opvattingenis
danook
rerechr rerug revinden
in
de EEG normen
voor bosplantsoen
en
populieren-plantsoen. Voor populieren meet men echter dedikte
op 0,50 m en 1m
hoogte bij resp. een- en tweejarig plantsoen.Ook
bij
depopulier is het principe,
datbij
eengelijke
hoogtevan
twee planten van eenzelfde partij de dikste de beste is. Of, omgekeerd,dat
bij
gelijke dikte
de
kortsteplant
d,e beste is.Uiteraard
is
er
een minimum hoogte onder welkedit
voor de
praktijk
geen betekenismeer heeft.
Op
aI
dezepunten
is de
huidige
EEGnorm
thansgelukkig
geheelin overeenstemming
met
dit
gezichtspunt,dat
aanvankelijkdoor de
delegaties der andereEEG
landenniet
was
aanvaard. Het enige principiële verschilmet
het bovenvermelde is, dat mentot
de handel niet uitsluitend optimaal plantsoenwil toelaten.
Er wordt
echrer een minimumnorm gesteld aan de lengte: dikteverhouding voor elkeleeftijd.
Dit
betekent, dat inferieur plantsoen geweerd wordt.In
de toekomstzal
naar verdere vervolmakingvan
dit
voorschriftkunnen worden
gestreefd.De
voorgestelderichtlijn
zal,
naar verwachtwordt,
door de
raadvan ministers worden
bekrach-tigd.Het
voorstel volgens het z.g. ,,Samenvattend Memorandum" vao de Raad van 14mei
1970 nr.AGRI
266 is uitsluitend van toe-passing op vegetatief teeltmateriaal van Áigeirospopulieren, dusniei
op
populierenvan
de balsemgroepof
hun hybriden
('Ox-ford','Geneva','Androscoggin').
De maximum
leeftijd
van plantsoen isvier
iaar voor het boven-grondsedeel
en
vijt
jaarvoor de wortel. Vermelding
van
de aanduiding ,,EEGnormen"
en het
nummer
van
de EEG
sor-tering
op het
document,dat
departij (verplicht)
begeleidr is voorgeschreven.(Over
het nummer van de EEG sortering voor plantsoen: zie hieronder.)Voorts
kan door de
lid-staten worden geëist datop
dit
begelei-dende documentwordt
vermeld:a)
de ligging van de
kwekerij, waar
de
planten
hun
laatste vegetatieperiode hebben doorgemaakt;b)
de leeftijd van plantedelen (stekken, enten, afleggers, ocula-ties, doch geen poten) van Populus van meer dan één vege-tatieperiode;c)
de
afmetingenvan
herphntmaïeriaal
(dit
zijn bewortelde
planten, ook dieuit
potenzijn
ontstaan).in
bijlage
2
van het
memorandumworden
de eisen, waaÍaafi
planteclelenvan populier
moeten voldoen, verder geregeld. De belangrijkste zijn:2.I.
minstens 95 7o van de planted.elenin
een partij moetenvan
deugdelijke en gangbarekwaliteit
zijn.
De
maatsra-ven voor beoordeling hiervanzijn
tweeërlei, n.l.2.1.1.