• No results found

Enkele opmerkingen over de financiering van de bedrijfsovername

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Enkele opmerkingen over de financiering van de bedrijfsovername"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Drs. Th.J. Snoek No. 228

ENKELE OPMERKINGEN OVER DE FINANCIERING VAN DE BEDRIJFSOVERNAME

Mei 1978

Landbouw-Economisch Instituut Afdeling Landbouw

(2)

WOORD VOORAF

Deze nota bevat een uitwerking van een in het eerste concept van het jaarverslag "Bedrijfsuitkomsten, inkomen en continuïteit" geopperd idee om de financiering van de bedrijfsovername te verge-makkelijken 1).

Kort samengevat is het idee, dat de beginnende ondernemer een deel van de overnamesom betaalt via een koopsom voor een

ge-indexeerde lijfrente op het leven van de voorgaande ondernemer en zijn echtgenote. De beginnende ondernemer zou deze moeten finan-cieren met een geïndexeerde annuïteitenlening. Daarbij zou gebruik kunnen worden gemaakt van de stamrechtvrijstelling van zogenaamde stakingswinst en van de fiscale oudedagsreserve, waardoor bij de bedrijfsovername de fiscale claim op de liquidatiewinst en de fiscale oudedagsreserve wordt doorgeschoven naar de belasting op de lijfrente.

Het voordeel voor de scheidende ondernemer is dat voorzien wordt in een waardevaste aanvulling op het inkomen. Voor de

begin-nende ondernemer betekent het een sterke verlichting van de liqui-diteitsproblemen bij de overname omdat de annuïteit op een lage rente wordt gebaseerd en mettertijd toeneemt met de inflatie.

In het voorstel wordt inschakeling van het Borgstellingsfonds voor de Landbouw bepleit voor zowel dekking van het insolvabili-teitsrisico als van het koersrisico op tijdens de looptijd van de lening en lijfrenteverplichtingen optredende risico's van beleg-ging en voorfinanciering.

De interne nota zal worden toegezonden aan deskundigen op het gebied van financiering en levensverzekering met het verzoek hier-over hun oordeel te geven.

Den Haag, mei 1978 Hoofd Afd. Landbouw

. de Veer

(3)

1. De fiscale oudedagsreserve (F.O.R.)

Om de financiële moeilijkheden bij de bedrijfsopvolging in de landbouw (en daar niet alleen) te verlichten, zou men aan hulp van de fiscus kunnen denken. Zo zou men zich kunnen afvragen of het overzetten van de door de heengaande ondernemer gevormde fis-cale oudedagsreserve (F.O.R.) op zijn opvolger, enig soulaas zou kunnen bieden. De kans hierop lijkt echter niet groot te zijn. Immers, deze F.O.R. vertegenwoordigt een gedeelte van het in het verleden gevormde inkomen dat tot nu toe onbelast bleef, maar waarop de fiscus wel een claim heeft. Overzetting van deze F.O.R. op de naam van de bedrij fsopvolger vereist dus goedkeuring van de fiscus. En deze kan bij de tegenwoordige opvattingen niet worden verleend, daar dit lijnrecht zou ingaan tegen de bedoeling van de fiscus: nl. afrekening bij de staking. Overigens blijft hierbij het recht van de opvolger om zelf een F.O.R. te gaan opbouwen, on-verlet.

Het lijkt goed hier op te merken, dat de omvang van de F.O.R. en van de daarop rustende fiscale claim in de loop van de tijd niet gelijk behoeft te blijven maar kan variëren. Zolang de be-drijf suitkomsten nl. betrekkelijk goed zijn zal daardoor de F.O.R. slechts in omvang kunnen toenemen en daarmee ook de bijdrage, die de fiscus aan de (bedrijfs) financiering verleent. Zijn deze uit-komsten echter minder goed dan mogen er - uiteraard onder bepaalde voorwaarden - afschrijvingen op deze F.O.R. plaatsvinden. Deze zou daardoor zelfs geheel kunnen verdwijnen, waarmee dan ook de bijdrage van de fiscus aan de financiering is komen te vervallen. Dit neemt niet weg dat er inmiddels een bijdrage is verleend. Derhalve betekent een eventuele voortzetting van de F.O.R. voor: a. de fiscus: het niet afrekenen (hetgeen wel de bedoeling was)

en het aanvaarden van een andere schuldenaar;

b. de vader: afrekening met de fiscus, omdat de latente fiscale claim van hem wordt weggenomen en op z'n zoon komt te rusten; c. de zoon: dat hij van zijn vader meer schulden overneemt,

waardoor het per saldo voor de overname onmiddellijk ver-schuldigde bedrag met evenveel afneemt als de belastingclaim bedraagt.

2. Het in eigen hand houden van de lijfrenteverplich-ting

Behalve de F.O.R. kent de fiscus ook een zogenaamde stam-rechtvrijstelling, dat wil zeggen een vrijstelling van belasting-heffing over zogenaamde stakingswinst ter grootte van de koopsom van een stamrecht.

Zoals bekend is een stamrecht een recht op periodieke uitke-ringen, bijvoorbeeld lijfrenteuitkeringen. Draagt een ondernemer zijn bedrijf over aan zijn opvolger, bijvoorbeeld zijn zoon, onder

(4)

andere tegen een lijfrente, dan mag de tegenwaarde van die lijf-rente (tot een bepaald maximum) in mindering komen op de

eindaf-rekeningswinst van de vertrekkende man. Deze stamrechtvrijstelling gaat niet verloren indien de koper van het bedrijf dergelijke

lijfrenteverplichtingen in eigen hand houdt. In feite wordt daar-mee een eenmalige, uit de overname voortvloeiende betalingsver-plichting omgezet in een reeks periodieke en van één of meer le-vens afhankelijke betalingen. Daarmee wordt bereikt dat de vader - via de stamrechtvrijstelling - bij de overdracht minder belas-ting behoeft te betalen terwijl de zoon een gunstiger liquidi-teitspositie verkrijgt.

Hiertegenover staan echter ook risico's, zowel voor de ouders als voor de zoon. De ouders worden immers voor hun overeengekomen uitkeringen afhankelijk van de zoon en deze zou op een gegeven moment weleens niet kunnen betalen (de mogelijkheid,dat hij niet

zou willen,sluiten we maar uit); bijvoorbeeld, omdat hij slechte bedrij fsuitkomsten heeft behaald, ziek of invalide is geworden. Ook z'n gezin zou op een gegeven moment weleens zwaardere finan-ciële eisen kunnen gaan stellen. Ten slotte is zelfs faillissement niet geheel uit te sluiten. Wat er in zulke omstandigheden van het stipt nakomen van tegenover z'n ouders aangegane lijfrentever-plichtingen zal terecht komen, laat zich raden.

Maar ook de zoon loopt risico. Leven de ouders immers langer dan waarop bij de bedrijfsovername werd gerekend, dan zal het voor deze verplichtingen aangenomen bedrag ontoereikend blijken. Of-schoon dit tekort zonder meer fiscaal aftrekbaar is vormt de moge-lijkheid van zo'n tekort toch een risico voor de zoon.

Brengt aldus een langer leven een risico mee, ook een kortere levensduur dan waarop werd gerekend, betekent geen onverdeeld voordeel. Komt namelijk of de eerststervende ôf de langstlevende van beide ouders eerder te overlijden dan waarop werd gerekend terwijl de andere ouder op de "normale" tijd sterft, dan valt daardoor een deel van de betalingsverplichting vrij. Dit deel is daartoe niet meer benodigd en valt dan ook in de bedrijfswinst en

wordt (althans bij de persoonlijke onderneming) progressief belast. Te sterker is dit geval indien beide ouders vroegtijdig komen te

overlijden. De aan vroegtijdig overlijden verbonden fiscale conse-quenties zouden weleens zware eisen aan de liquiditeit kunnen

stellen, ofschoon het wegvallen van verplichtingen, waarop werd gerekend, zuiver financieel gezien een voordeel is.

Kan men zo'n fiscale aderlating voorkomen door de lijfrente-verplichting onder het privé-vermogen op te nemen? In dat geval betekent het overlijden van rechthebbenden op uitkeringen, dat er voortaan geen of minder geld behoeft te worden betaald en dat er dus ook geen of minder aftrek wegens het voldoen aan zogenaamde persoonlijke verplichtingen kan worden geclaimd. Ook hier dus een hogere belastingheffing. Bovendien is men niet vrij in z'n keuze. Ten einde dubbele aftrek te voorkomen (en als

stamrechtvrijstel-ling èn als persoonlijke verplichting) stelt artikel 19 I.B. derde lid onder punt d als voorwaarde voor het in mindering brengen van

(5)

de waarde van het stamrecht op de stakingswinst, dat de periodieke uitkeringen of verstrekkingen zijn bedongen van een .... natuurlijk persoon die .... de verplichting tot het doen van de uitkeringen of verstrekkingen geheel rekent tot het vermogen van zijn binnen het Rijk gedreven onderneming of van het binnen het Rijk gedreven gedeelte van zijn onderneming".

Wil men dus van de stamrechtvrijstelling profiteren, dan moet men de lijfrenteverplichting wel onder zijn ondernemingsvermogen opnemen.

Ook hier derhalve een verplichting, net als bij de F.O.R., die (onder andere) bij staking van het bedrijf moet worden opge-heven. Zou men deze echter in stand kunnen houden en overdragen aan de bedrijfsopvolger, dan zou daarmee een verlichting in de financiering verkregen zijn. Dit zou vooral van betekenis zijn in-dien met het voldoen aan de lijfrenteverplichting ook nog een ge-leidelijke afbouw (zonder afrekening) van de F.O.R. gepaard zou kunnen gaan. Bij de huidige regeling is dit evenwel niet bereik-baar.

3. Het overdragen van de lijfrenteverplichting

Aan de bovengenoemde risico's kan een verzekeringsmaatschap-pij een heel eind tegemoetkomen. Krachtens de werking van de wet

op de grote aantallen immers leveren de sterftekansen, die voor het individu volstrekt onbekend zijn, voor een massa van indivi-duen een redelijk betrouwbaar gemiddelde op, waarop men zich bij zijn berekeningen kan baseren en waarbij risico's uit dien hoofde nagenoeg geheel zijn uitgesloten. Zonder enig bezwaar kan zo'n maatschappij dan ook de sterfterisico's op zich nemen, die in de aanvaarding van lijfrenteverplichtingen besloten liggen. Daarbij zijn de volgende contraprestaties denkbaar:

1. de vader (afgaande ondernemer) stort zelf een koopsom voor aankoop van een lijfrente;

2. de zoon (bedrijfsopvolger) doet dit ten gunste van zijn ouders (voorganger).

Ofschoon men in beide gevallen van de stamrechtvrijstelling kan profiteren, gaat er toch via de koopsom een (belangrijk) bedrag de landbouw uit, dat men zo goed voor de financiering van de be-drijfsovername kon gebruiken. Daarom zou men kunnen denken aan: 3. de zoon (bedrijfsopvolger) betaalt periodiek premies aan een

levensverzekeringsmaatschappij ter verwerving van lijfrente-uitkeringen aan z'n ouders (bedrijfsvoorganger). Daarbij kan men nog denken aan premies en uitkeringen, die in de loop van de tijd (afgezien van overlijden) of in grootte of in koop-kracht gelijk blijven.

Deze premieconstructie heeft als aantrekkelijke eigenschap, dat er bij de overname weinig geld uit de landbouw wegtrekt omdat

(6)

er in termijnen wordt betaald. En daar vooral in het begin de li-quiditeit onder druk staat, zou een in koopkracht gelijkblijvende en dus in de loop der jaren groter wordende nominale betaling aan

de verzekeringsmaatschappij, hierin een verdere verlichting kunnen brengen. Dit denkt de zoon wel aan te kunnen, omdat hij mag

ver-wachten, dat bij een algemene prijsstijging ook zijn kosten en op-brengsten zullen toenemen. Zouden ook de ouders reëel blijvende uitkeringen op prijs stellen, dan lijkt ook van die kant voor zo'n oplossing veel te zeggen.

Blijft echter de belangrijke vraag hoe de verzekeringsmaat-schappij over dit alles denkt. Wat dat betreft ligt de zaak niet bepaald gemakkelijk. Het liefst ziet men daar de op zich genomen

lijfrenteverplichtingen met een eenmalige betaling, een koopsom dus gehonoreerd. Zou men al met premiebetaling genoegen willen nemen, dan zal de duur daarvan beperkt moeten blijven, bijvoor-beeld tot hoogstens 10 jaar. Uitsmering van de betalingsverplich-tingen over zo'n korte periode zal echter in het algemeen weinig helpen om de druk van de liquiditeitsketel af te krijgen. Boven-dien moet worden gevreesd dat - inBoven-dien men al met premiebetaling zou kunnen instemmen - waardevaste betalingen toch geen grote kans zouden maken, ingesteld als men is op het "gulden is gulden"-systeem.

Wil men dan ook een instantie, die in de hier gevoelde behoef-ten kan voorzien, dan zal men die zelf in het leven moebehoef-ten roepen. Maar ook dan zal de aan premiebetaling inhaerente kans op wanpres-tatie niet zijn weggenomen. En deze kans lijkt hier duidelijk groter dan bij de gebruikelijke transacties, waar men zich tegen dit risico beschermt door middel van inkorting van de premieter-mijn tot een (eenmalige) betaling van een koopsom 1). Maar dit

middel zou de liquiditeitspositie in geen enkel opzicht verbeteren. Zou het niet lukken ook dit risico van wanprestatie - dat

overi-gens ook aan verplichtingen, voortvloeiend uit andere overname-constructies eigen is - bij de nieuwe instantie onder te brengen, dan zou het reeds bestaande Borgstellingsfonds hier misschien een nuttige functie kunnen vervullen.

4. Enkele bedragen

Gesteld nu, dat men erin slaagt zo'n intermediair in het le-ven te roepen en ook het Borgstellingsfonds zo nodig medewerking kan verlenen. Hoe moet men zich dan de orde van grootte denken, die betalingen en uitkeringen zullen aannemen?

Om deze vraag te beantwoorden stellen we ons een gezins-1) Zou het om niet dadelijk ingaande lijfrenten gaan dan loopt de

maatschappij geen risico, daar ze dan zelf immers nog niet aan het presteren toe is en daarom premiebetaling rustig kan toe-staan.

(7)

5. Besluit

Van de bestaande instellingen lijkt er momenteel geen grote bijdrage verwacht te mogen worden ter verlichting van de financie-ringsmoeilijkneden van de pas beginnende boer. Niet alleen kunnen zij de premiebetaling niet over zo'n lange termijn uitsmeren als met het oog op de noodzakelijke vermindering van de

liquiditeits-spanning wenselijk zou zijn, maar ook kennen zij geen, met de ont-wikkeling van het prijsniveau variërende betalingen. Wil men in dit opzicht toch iets voor de bedrijfsopvolger doen, dan lijkt op-richting van een daartoe in het leven te roepen intermediair on-ontkoombaar. Zou deze instantie het risico van wanprestatie van de bedrijfsopvolger zelf niet kunnen of willen dragen, dan zou

hier misschien een taak voor het Borgstellingsfonds zijn weggelegd. Ook het risico, voortvloeiend uit verschillen tussen de ontvangen en de betaalde interest zou dit Fonds voor zijn rekening kunnen nemen. Toch zijn daarmee alle moeilijkheden nog niet van de baan. Wil men namelijk van de stamrechtvrijstelling gebruik kunnen ma-ken, dan is daartoe medewerking van de fiscus onontbeerlijk. Deze zou een combinatie van lage interest met indexatie als een rede-lijke rente kunnen aanmerken, hetgeen nog wel haalbaar lijkt.Maar de omstandigheid dat men zich in Nederland in meerderheid tegen indexatie verzet lijkt een moeilijker te nemen hindernis. Verder schijnt de praktijk uit te wijzen, dat de ontvanger van lijfrente-uitkeringen liever een ander verloop in de grootte hiervan ziet dan bij geïndexeerde uitkeringen het geval is.

Ten slotte zou het risico voor de ouders van een door de zoon/ bedrijfsopvolger in eigen hand gehouden lijfrenteverplichting kun-nen worden verminderd door overdracht in gedeelten van deze ver-plichting aan een levensverzekeringsmaatschappij of aan het op te richten intermediair. De daartoe telkens benodigde koopsommen moe-ten dan natuurlijk wel kunnen worden gemist. Het voordeel van de in deze nota bepleite oplossing is nu juist dat de kans hierop bij ons veel groter is, omdat de bedragen veel kleiner zijn.

Opmerking

Deze nota is mede de vrucht van gesprekken, gevoerd met drs. J. de Veer.

(8)

Bijlage 1. Een kanttekening bij de financieringsproblemen van bedrij fsopvolgers Uit voorgaande beschouwing mag niet worden afgeleid dat de bedrijfsopvol-ging bij een rendabele bedrijfsvoering weinig financieringsproblemen oplevert. Het is immers een fase in de persoonlijke onderneming met familieopvolging

waar-in de voorzienwaar-ing met eigen vermogen op een dieptepunt komt. Zowel de aanspraken die wegens de gezinsfinanciering op het eigen vermogen rusten als de aan het

geldende systeem van erfopvolging en successiebelasting verbonden vermogensont-trekking treden dan voor het voetlicht. Bovendien zullen dan vaak investeringen in noodzakelijke modernisering van de bedrij fsopzet nodig zijn om aan de opvol-ger redelijke perspectieven op een levensvatbaar bedrijf te kunnen bieden.

De moeilijkheden komen echter behalve uit deze vermogensaanspraken ook deels hieruit voort dat vaak reeds in een vroeg stadium de risicodragende func-tie in de bedrij fsfinanciering volledig moet worden overgenomen door het dan nog kleine eigen vermogen van de opvolger. Een te groot deel van de vermogens-behoefte moet dan worden gedekt met vreemd vermogen waarop vaste verplichtingen van rente en aflossing drukken. Dat is vooral bezwaarlijk bij een sterke infla-tie en daarmee verband houdende hoge rente. Via deze hoge rente verlangen de

kredietgevers namelijk althans enige compensatie voor het vermogensverlies door achteruitgang van de reële waarde van hun vordering. Dat heeft tot gevolg dat

een bedrij fsopvolger met weinig beginvermogen in wezen wordt gedwongen via de hoge rentevoet de inflatoire waardestijging van de bedrijfsmiddelen te financie-ren of althans het deel daarvan dat overeenkomt met de financie-renteverhoging als gevolg van de inflatie.

Zijn eigen vermogen, waaraan deze waardevermeerdering ten goede komt onder-gaat namelijk door de prijsstijging - vooral relatief - een sterke stijging

maar dat komt niet beschikbaar om via de hogere rente de kredietgevers te com-penseren voor hun reële vermogensverlies. De financiële verplichtingen kunnen alleen worden nagekomen uit de liquide middelen die vrijkomen als saldo van in-komsten en uitgaven van bedrijf en gezin en niet uit de in de waardestijging van de bedrijfsmiddelen vastgelegde vermogenswinst. Dat is een belangrijke oorzaak van de liquiditeitsproblemen die ook bij een rendabele bedrijfsvoering bij de opvolging werden ondervonden. Vandaar dat er sterke argumenten zijn om in het bijzonder jonge ondernemers bij de kredietverschaffing tegemoet te komen door soepele aflossingsverplichtingen en bij sterke inflatie in de aanvang zelfs eventueel negatieve aflossingen - dat wil zeggen bijschrijving - toe te staan op de verstrekte leningen 1). Het is dan namelijk verantwoord een deel van de inflatoire vermogenswinst met vreemd vermogen te financieren in plaats van de jonge ondernemers te dwingen tot een zo geforceerd tempo van de groei van het eigen vermogen dat ze in liquiditeitsmoeilijkheden komen.

Uiteindelijk zal onder normale omstandigheden in de gezamenlijke vermogens-ontwikkeling van ouders en opvolger echter bovendien een samenvallende periode voorkomen waarin de ouders de op uitgestelde inkomensbesteding gebaseerde aan-spraken op het door hen gevormde vermogen geleidelijk activeren en de zoon mede met het oog op zijn eigen toekomstige persoonlijke en gezinsfinanciering vermo-gen zal vormen. Constructies waarbij deze tevermo-gengestelde vermovermo-gensontwikkelinvermo-gen aan elkaar gekoppeld worden en het ouderlijke vermogen - voor zover het de oude-dagsreserve betreft - als risicodragend in het bedrijf blijft functioneren zou-den de financieringsproblemen van de opvolger dan ook kunnen verlichten. Men kan daarbij met name denken aan een koppeling aan de fiscale oudedagsreserve die sinds enige jaren van toepassing is en waarmede ook fiscaal tot uitdrukking is gebracht dat de vermogensvorming in de persoonlijke onderneming mede een functie heeft voor de oudedagsvoorziening.

Hetzelfde principe zou overigens ook bij opvolging buiten de familie toe-pasbaar zijn.

1) Dit voorstel is gedaan in het rapport "De Jonge Agrariër" dat door het Land-bouwschap in 1975 werd uitgebracht.

(9)

Bijlage 1 (vervolg)

Gedacht is aan een onderlinge regeling met ingebouwde lijfrenteverzekering in verband met de onzekere duur van het rustend bestaan. Het voor de oude dag

gereserveerde vermogen zou dan kunnen worden omgezet in een lijfrente voor de rustende ondernemer waarvoor de premies betaald worden door de opvolger. Die houdt in ruil daarvoor uiteraard de beschikking over het voor de oude dag gere-serveerde eigen vermogen van zijn voorganger. Dat zou dan bijvoorbeeld worden gekoppeld aan de fiscale oudedagsreserve, en eventueel bovendien aan fiscale liquidatiewinst waardoor deze vermogensreserves inclusief de daarop rustende fiscale claim als eigen vermogen voor de opvolger beschikbaar blijft.

De moeilijkheid daarbij is echter dat de financiële verplichting van de opvolger moeilijk anders dan in een nominaal bedrag is vast te stellen en dat daarop redelijkerwijs ook de daarvoor geldende nominale rentevoet moet worden toegepast. Dan schiet de jonge ondernemer daarmede gezien de dan in de lijfren-tepremie begrepen rente en aflossingsverplichtingen niet veel mee op in verhou-ding tot het alternatief van vreemd vermogen. Zijn liquiditeitsproblemen worden immers niet veel minder. Het zou echter wel gunstiger uitvallen indien zowel de premie als de uitkering worden geïndexeerd bijvoorbeeld in verhouding tot kosten van levensonderhoud of AOW-uitkering. Dan heeft de rustende ondernemer een waar-devaste of welvaartvaste voorziening. Aangezien dan ook met een lagere rente kan worden gerekend - bijvoorbeeld 2% of 3% - betekent het bovendien voor de op-volger een verschuiving van lasten die zijn liquiditeitspositie in de moeilijke beginfase verbetert. Een inflatoire toeneming van de premiebetalingen zal boven-dien - bij gelijkblijvende rentabiliteit - worden gecompenseerd door de naar normale verwachting tevens inflatoir stijgende bedrijfsinkomsten en vermogens-waarde.

Door tussenkomst van een verzekeringsinstantie en eventueel het Borgstel-lingsfonds zou voor beide partijen het risico van de onzekere duur van de voor-ziening en van wanbetaling moeten worden opgevangen. Dat vereist uiteraard wel een voldoende grote deelname aan een verzekering op deze condities maar dat lijkt niet a priori onmogelijk gezien het wederzijds belang. De gemiddelde duur van de premiebetaling door de opvolger en voor de uitkering aan de voorganger zou bij tussenschakeling van een verzekering ook niet behoeven samen te vallen. De verlichting van de liquiditeitsmoeilijkheden voor bedrijfsopvolgers door ver-schuiving van lasten naar de toekomst zou uiteraard nog groter zijn als de

pre-miebetaling over een langere periode mag worden uitgesmeerd dan de gemiddeld te verwachten resterende levensduur van de voorganger en zijn echtgenote. De daar-mede verbonden onzekerheid voor de verzekeraar in verband met de financiering van de uitkeringen de onzekere omvang van de daartegenover staande toekomstige ge-indexeerde premiebetalingen zou dan moeten worden opgevangen met een reserve-fonds. Het lijkt een goede zaak om ook hiervoor een beroep te doen op het

Borg-stellingsfonds voor de Landbouw. Dat heeft immers ten doel de financieringsmoge-lijkheden van landbouwbedrijven te vergroten door verschaffing van zekerheden en zou op deze wijze meer kunnen doen voor jonge ondernemers dan thans het

ge-val is.

Wat betreft de fiscale consequenties zal natuurlijk in principe gelden dat de premiebetaling door opvolgers voor zover het aflossing betreft niet fiscaal aftrekbaar is. Maar het lijkt redelijk indien dat uit een fiscale oudedagsreser-ve mag worden geput. Dat betekent immers niet anders dan dat de fiscale oude-dagsreserve (F.O.R.) van de voorganger geleidelijk wordt omgezet in een F.O.R. van de opvolger en in het bedrijf als eigen vermogen beschikbaar blijft. Alleen

eerder dan in de huidige vorm en in een periode waarin de omvang van het eigen vermogen een ernstig knelpunt vormt.

(10)

CNl Ol ÖO CO p-H I - ) H « r—1 M M l—l M ^ •>"-> • H r - l 0) "0 c •r-l eu 4J • H P 0 3 O O CO O) o D—1 a o o .—i VH a> > x> r H 3 JC O C/5 c 0) i-H cO 4-1 0) r O 0) 4J M c • rH 6t • I—] -r-l 4 J CO CO *!"") • r-l1 M Cu rJ co ca • I - I CO 6N° » r--r-l CO cO •r-l co • * ^•s M r^ C i n o * M ca cfl • I-> co • n 5^? rsi 1 1 O O O o o 1 1 o o o o o 1 r * o o o o o u cfl CO <u c • H HO ai ja T3 i—i 3 r C u CO 1 1 o o !>-1 1 o o r^ 1 j n o o o . CM u CO CO • I - ) ai 4-1 co 01 M <1) 4-1 C l-H . — 1 l oo o <f O 1 ^ r - oo o co •o-1 CM o ON o o —• <r r-~ vo O co & •

T

i ^ t CM # 1 ON O <f v£> CO II ,_ m O m *—• K r-~ i <f #* M o m O r » O NO . • CM « * O CO 4-1 • iH CU 4-1 »rH 3 c c CO 01 ON •"" m CM ON CO *X> vD r^ O ON \ D O f » CO i n * o -CM CO r -v£> M CO cO • i - 1 CU CM c • H 0 0 01 , ß T5 i-H 3 r C O C/l ON VO CO ON CO s ï si-O CN O m ON -* • t vD <f CO « r - * u CO CO • i - 1 0) CM 4-1 CO <U u 01 4 J c M oo oo 0 0 »—• co co r-~ o 0 0 ON o r -m i-~ CN| o •* ^ • H r--vD oo sO •—• 0 0 <r r -•"* 00 CO o r^ ON CM CM 0 0 CO

A

T 1 o r^ »• ON CN CM . 00 co II CM m o 9k »— X r^. ~tf * uo r^ VO . -<r CO 4J •rH cu 4-1 »rH 3 C C cO CU CM r~ o <t--* vO m co o •—* o 00 •* r~-CO i n m A i n ON ON CO co U CO CO • r - l CU CO c •H 60 cu r O XI I—I 3 ja CJ co co r^ o co m CM ON O •—• VO vO CM t—i ON * t ON r -vO M CO CO "-> CU CO 4-1 CO cu u CU 4-1 C t-H O 00 < ! • r~N •— 0 0 CO ON •—' <r •—• o -<t vD -* # s m r^ vO <r en •—< 00 v t r^ *~ 0 0 CO ON ~~ ~~ ~* 1—1 o <r ON *—* « i—« < f •—• . o -* il CO m o «* »—1 X p ^ <f m m t ^ vD . <r <n 4-1 •iH eu u >H 3 C Ö cO 01 co O o o u CO CO c •rH ÖD CU -O t 3 i-H 3 r C O co cfl C C u «e^s a i i 4 - i a i « > I - H O O — • C U r b r S T J C U e U M C O C -"O •i—) i - H ^ £ ^1 C O ' r H f ^ C U -rH 3 cO B i—I CU O r-H , C P rH •!-> H C ^ O e u O e O e U m a i c o c u > M » > r H 0 4 J > r H 4-1 <U " en cu ^ J c o cu c - H o , — cu 3 txO O T3 -rH CU O cO 0 4 - I o C 4 J e v ï ö 0 < U C < U 4 J c u > i H m c C r > a i M E « ^ 3 ' H Hl - H 4J CO "0 C C r - H O l C - i H cOcU 4 - i ß C e f l 4-101 Ë - i H C a i e O 4 J 3 C 0 4 - 1 gehoude n ( 0.000,-, d i t houd t i hui d aa n h n gaa t de jsstijgin g t d e I e be aak t me n n ee n inter e end e annu ï C O Q O C U - r H ' O S > CO — CO rH rH • r - ) T - ) cO • ••—i Cu O • «i-t - H U H 4 - I C U - H | 3 4 JrQ r - H CO ÖO Ti , • CU -rH „Q • H ß * T 3 ß 0 ) 4 1 ^ C O C 0 4 J 4 J C 0 4 J ^ l i - i - ) rHr> j H C 0 e 0 4 JrO > H - r T r - l CO T J l S C U f c u 3 T 4 I - H C O 0 C U O r - l C O " Ö r H C U • r - i O ^ N C U c O C C r Q ö O CO 4-> U CO CO P I - O r l N ö - O > C - J 4 J l 4 H C O < t * r H C U r H C U c O C U c o o e o •• e q e u i 3 T 3 i S 4J o • r-i i n 6~« , C rC r ^ C M • C !-H « r H o I H X O U - H ca / - N ai 91 C 91 • r l 10 W td H r-l <u o , - * cu o cu É M CD CO CU CO CU i-H J-J -rH &»s > cu c o Ë C C C M 1 4 H (J04J o e u COCO r i i H O J i O H 4J > > M T J ( « i l l Ä 0 0 4 J C co * ,M O T) B - H +J C C — ^ - ' « - i • r - l CO T3 4J 0 T - ) CO CO • H B 51 ' H O - H fl CO C u M O m A i N C e u C C u O l ö O - u C - r H Ë O ) O ÖOrHIrH U 01 COr-H 0 4 - 1 O 4 - i a i 3 « 4 - i ' D e 0 C H -H > C ej u J) H 3 U ß •1-14-1 fi 0) 6 0 M C e o c o Ü ' n j S a H 01 eo 0) 4J - I - T H Q C U ' H r J C U C O - r H N C U 0 U - ' O H co c o 01 •> 4J ,JQ Vu - r - l i-H > ^ - s B C U 0 ) « H l - H o i-H C 0 - i - I T 3rO ' O O O T ) N r ^ CO rH C I-H O , C 0 ! c U 4 - i Q > 3 , E C G n C f lrO t l C U r HrC Hl 0) H , y C 6 3 o 6^5 uo CO CÖ * r - ) T 3 CO i n r-H CO • B M f l I]) CU rH c 0 ) 4 J r Q r l O 0) rH O I T ) " - ) o o e U r H c u t - H c a > a i T H • i H t o t i • m m o rfi N c c ta C ^ - X A - ' - I C V J •H & -rH l-H CU 0) O) rHl-H g M t l H T3 4J C O C U C H E — C O I - H c a r c u o i a i o o i « m e ^ r l > l H ' B U E fl U Cu -P O 0) 4-1 tO « • H eo | J4 Cfl ,CCM CU T3 •O CJ O • >V~ ' C r O H r-H C 1-t O r H C m O CU T H C U 0 4 J cfl « O T l > ie r gegeve n voorb e j d lig t d e zaa k pr uïteite n word t af g elope n to t f 102. 0 67.324,5 3 bedraa g he t derd e jaar , wa ze n o p he t eind e v d e 2 e betalin g 1 , u s i n werkelijkhe i 3 jaa r oo k gehee l xs '<-> C 0ÛUH •>-) . » t J 4 - l C C u ^ • r H 4 - l r - H C 0 00 4 - i C u e f l O o O O r H - i H C f l G C 01 O O O Cu CU • H ^ O «i a C 4 - i c U T ) 4-1 I - H T 3 - H O e U » H T 3 i - H JC 0 Ö M N - O S 3 O l - H C U C U r H C O C C J 3 •^1 r H > C f l C f l C 4 - l C ' l - I O i-H O l - i - l t O ' i - l O l C O c O r H C O 01 T ) ' H • ! - ) " O Cfl o C " - < m > H o oi irj m H c f l j a — C N I C 0 N T 3 S ' O 13

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Chloroquine and the combination drug, pyrimethamine/sulfadoxine, used to be the first line drugs in malaria treatment and prophylaxis but is now virtually

2 Indien er een 27xx code is vermeld houdt dit in dat er voor deze zorgactiviteit een aanspraakbeperking geldt en een machtiging vereist is. Deze 27xx coderingen zijn geen

De ‘aandacht’ die de gezinshuisouders niet meer kunnen geven doordat hun gezinshuis te groot is voor hen alleen, wordt geleverd door extra inzet van ondersteuning. Zie ook voetnoot

In het grootste gedeelte van het boek staan niet de instituties maar de politieke ver- houdingen binnen de staat centraal; het gaat de auteurs erom hoe de mobilisatie voor

Door RWS zijn schelpdieren (mosselen en Japanse oesters) afkomstig van twee locaties aangeleverd (Westerschelde en Eems-Dollard).. De schelpdieren zijn gekarakteriseerd,

Indien investeren uitsluitend mag plaatsvin­ den na twee jaar en niet eerder, dan is de totale waarde van het project gelijk aan een Europese call optie met een looptijd van

Indien in bovengenoemd bedrijf de menselijke arbeidskracht in de minimumpositie verkeert en niet of zeer moeilijk voor uitbreiding vatbaar is, wordt de grootte

Dit betekent niet dat zij integrale toepassing van fair value accounting omarmen: voor instrumenten die voor langere tijd worden aangehouden, prefereert men een meer op