• No results found

Het effect van 20 minuten matig intensief bewegen op het werkgeheugen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van 20 minuten matig intensief bewegen op het werkgeheugen."

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van 20 minuten matig intensief bewegen op het

werkgeheugen.

Onderzoeksverslag Effectief Lesgeven Sergio van Veldhuizen (500514243) Onderzoeksthema Gezondheid

Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Domein Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam Datum:16-03-2015

1e gelegenheid

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3 Samenvatting... 4 Inleiding ... 5 Methode ... 10 Proefpersonen ... 10 Procedure ... 11 Interventie ... 12 Meetinstrumenten ... 12

Dataverzameling en statische analyse ... 15

Resultaten ... 16 Resultaten Deelvraag ... 18 Discussie ... 20 Conclusie... 25 Literatuurlijst... 26 Bijlagen ... 30

Bijlage 1: Toestemmingsbrief experiment ... 31

Bijlage 2: Toestemmingsformulier deelname kind aan het onderzoek! ... 34

Bijlage 3: Tijdsplanning 20 min groep ... 35

Bijlage 4: Protocol n-back taak ... 36

Bijlage 5: Borg RPE-schaal ... 38

Bijlage 6: Referentiewaardes Shuttle-Run Test ... 41

Bijlage 7: SPSS output Hoofdvraag ... 42

Bijlage 8: SPSS output deelvraag Fitheid ... 44

Bijlage 9: Inleverbewijs Ephorus ... 46

(3)

Voorwoord

In Juni 2014 hebben wij een start gemaakt met het schrijven van onze scriptie, om af te studeren aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding. Het onderwerp hiervoor was snel gekozen na een interessante bijeenkomst over de effecten van bewegen op cognitieve

prestaties van Mirka Janssen. Al snel was duidelijk dat wij beiden nieuwsgierig waren naar dit onderwerp. Ook leek het ons goed om gezamenlijk deze studie uit te voeren omdat je samen meer weet dan alleen en wij elkaar goed aan vullen met betrekking tot de kwaliteiten die nodig zijn voor het uitvoeren en uitwerken van dit onderzoek.

Na deze bijeenkomst hebben wij ons heel snel opgegeven bij een groter onderzoek ‘SMART MOVES!’ die onderzoeken hoe lang je moet bewegen om leerprestaties te verbeteren en zo naar de optimale leeromgeving te creëren, zodat uw leerlingen optimaal gestimuleerd wordt zich op zijn niveau te ontwikkelen. Om dit uit te zoeken wordt vanuit het VU medisch centrum en de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) in Amsterdam het onderzoek ‘SMART MOVES!’ uitgevoerd en zijn wij daar een belangrijk onderdeel van geweest. Het onderzoek is gedaan op openbare basisschool het Jenaplan Wittevrouwen en Het

Oosterlicht college beide te Utrecht bij deze scholen hebben wij de mogelijkheid en de ruimte gekregen om ons onderzoek naar het effect van bewegen op het werkgeheugen uit te voeren. Emi Saliasi, Vera van den berg, Hans Schoemaker, Familie Frinking, Familie van

Veldhuizen, de leerlingen, ouders en leraren die aan het onderzoek hebben meegewerkt willen wij hiervoor graag bedanken.

Tevens willen wij ons richten tot Mirka Janssen die ons geïnspireerd en geleerd hoe je professioneel onderzoek uitvoert, onze dank daar voor.

Sergio van Veldhuizen & Jonathan Frinking

(4)

Samenvatting

De relatie tussen bewegen en cognitie is reeds aangetoond door verscheidende onderzoeken, maar de acute effecten van bewegen op het werkgeheugen is nog onduidelijk. Daarom is het doel van dit onderzoek om te achterhalen of er een verschil is op het werkgeheugen tussen 20 minuten bewegen en niet bewegen. Daarnaast is er gekeken of er verschil is het

werkgeheugen tussen bovengemiddeld fitte leerlingen en niet fit tot gemiddeld fitte leerlingen na bewegen.

De proefpersonen (n=51) waren leerlingen in de leeftijd van 10-13 jaar. Het werkgeheugen werd bij de proefpersonen gemeten voor en na de beweeg- en controleconditie met de n-back taak. In de beweegconditie bewogen de proefpersonen 20 minuten op matig-intensief

bewegingsniveau (40%-60% van de hartslagreserve).In de controle conditie werden er opdrachten gemaakt die gingen over bewegen en gezondheid. Voor de analyse van de hoofdvraag is een Paired Sample t -test gebruikt en voor de deelvraag een Independent samples t-test.

Uit de resultaten bleek dat proefpersonen in de beweeg conditie gemiddeld niet beter op reactiesnelheid scoorden dan in de controle conditie (t=1,192; df=14; p=0,075) en dat de proefpersonen in de beweeg conditie niet significant meer goede antwoorden gaven dan personen in de controleconditie (t=-0,341; df=14; p=0,738). Ook bij de deelvraag waar onderzocht werd of na bewegen de bovengemiddelde fitte groep beter scoort op het

werkgeheugen dan de niet- tot gemiddelde fitte groep is geen significant verschil gevonden, noch in reactietijd (t=1,104; df=44 p=0,293), noch in nauwkeurigheid(t=0,686; df=44; p=0,507).

Uit dit onderzoek is gebleken dat een 20 minuten beweeginterventie geen invloed heeft op het werkgeheugen. Daarnaast is er ook geen verschil gevonden in het werkgeheugen tussen bovengemiddeld fitte - en niet fit tot gemiddeld fitte leerlingen na bewegen. Het is daarom te voorbarig om een aanbeveling te geven voor de beroepspraktijk, daarvoor is er een grotere en langlopende studie nodig. Er is in eerdere onderzoeken veel bewijs gevonden voor de link tussen de acute effecten van bewegen en het werkgeheugen er is ook link tussen fitte leerlingen en beter presteren op school gevonden. Scholen zouden hier op in kunnen spelen door meer bewegen te stimuleren.

(5)

Inleiding

Op 30 oktober 2013 is het rapport Meer en Beter Bewegingsonderwijs van de sportraad Amsterdam gepubliceerd, waarin het advies wordt gegeven om het bewegingsonderwijs uit te breiden. Achterliggende gedachte is dat het bewegingsonderwijs in grote mate bijdraagt aan het verwerven van motorische, cognitieve, sportieve en sociale vaardigheden (Geerlings, Sterk, Dadi, & Jansen, 2013). In het huidige onderwijs staan vooral de cognitieve prestaties centraal. Daarop worden de scholen en leerlingen op afgerekend (Collard, 2010). Dit leidt ertoe dat er meer tijd voor cognitieve vakken uitgetrokken wordt en minder tijd voor

bewegen. Wel stimuleren scholen graag lichamelijke activiteit bij kinderen met projecten als: ‘Lekker fit!’ en ‘Jump In’. Minder tijd voor bewegen, leidt tot minder actieve kinderen (Dwyer, Coonan, Leitch, Hetzel, & Baghurst, 1983). Uit onderzoek blijkt dat kinderen die minder lichamelijk actief zijn zich minder goed ontwikkelen op cognitief gebied (Hillman, Kamijo, & Scudder, 2011). Dit heeft een averechts effect op de doelstelling van scholen om leerlingen zich op cognitief gebied te laten ontwikkelen. Om scholen van een goed advies te voorzien over het integreren van beweegtijd gedurende de schooltijd, wordt in dit onderzoek aandacht besteed aan het effect van bewegen op de cognitie en schoolprestatie.

Cognitie is één van de factoren die de schoolprestatie beïnvloeden. Er is een positieve relatie tussen executieve functies, aandacht en concentratie op schoolprestaties (Collard, Boutkan, Grimberg, Lucassen, & Breedveld, 2014). Executieve functies, aandacht en concentratie worden op hun beurt beïnvloed door motorische vaardigheden, beweegvaardigheden en fitheid (Collard et al., 2014). Om deze relatie te begrijpen zal eerst het begrip cognitie

uiteengezet worden. Cognitie is een breed begrip dat staat voor de opname, de verwerking, de vastlegging en het gebruik van informatie in de hersenen (Deelman, Eling, de Haan,

Jennekens-Schinkel, & Van Zomeren, 1997). Uit onderzoek blijkt dat bewegen invloed heeft op de hersenen, zowel op de lange (chronisch) als op de korte termijn (acuut).

De chronische invloed van bewegen vertaalt zich in: een verbeterde doorbloeding van de hersenen, een verhoogde aanmaak van zenuwcellen, het ontstaan van meer verbindingen tussen zenuwcellen en het gebruik van dezelfde hersengebieden (Collard et al., 2014). Deze effecten liggen ten grondslag aan de relatie tussen sport en bewegen en cognitie.

(6)

Een van de acute effecten van bewegen is een verhoging van de toevoer van bloed en zuurstof naar de hersenen en verhoging van hormonen, wat zorgt voor stressvermindering (Fleshner, 2000).

Deze fysiologische mechanismen en de activatie van het centrale zenuwstelsel verhogen de alertheid (arousal) en concentratie (Trudeau & Shephard, 2010). Volgens Tomporowski (2003) is er een optimaal niveau van arousal (de wet van Yerkes-Dodson). Deze wet stelt dat naarmate de arousal toeneemt de cognitieve prestaties ook toenemen, echter wanneer de arousal te hoog wordt nemen de cognitieve prestaties weer af (zoals een omgekeerde u-vorm). De wet van Yerkes-Dodson stelt daarnaast, dat er een verschl is tussen complexe cognitieve taken en cognitief eenvoudige taken in relatie met arousal (Broadhurst, 1959). Bij cognitief complexe taken ligt het optimale punt van arousal lager dan voor eenvoudige taken. Voor cognitief complexe taken is het dus van belang dat de inspanning niet te hoog is.

Volgens Ratey & Hagerman (2008) komt de optimalisatie van aandacht en concentratie door vorming van neurotransmitters als serotonine, norepinefrine en dopamine. Arousal zorgt voor een vergroting van neurotransmitters zoals dopamine in de prefrontale cortex. De verhoging van het dopamine level in de prefrontale cortex faciliteert een verbeterd vermogen van het werkgeheugen (Ashby, Valentin, & Turken, 2002). Ashby et al. (2002) geeft aan dat het werkgeheugen optimaal presteert bij licht verhoogde dopamine levels.

Het werkgeheugen kan worden gezien als een kortetermijngeheugen systeem dat zich

bezighoudt met het vasthouden van aandacht, het reguleren en terughalen van een gelimiteerd aantal objecten in het hoofd die onmiddellijk relevantie hebben voor de taak die wordt

uitgevoerd (Miyake & Shah, 1999). Een van de acute effecten van bewegen is dat door een toegenomen arousal level het werkgeheugen groter wordt. Pontifex et al. (2009) onderzocht welke bewegingsactiviteiten invloed hebben op het werkgeheugen. De onderzoekers vonden dat een aerobe training van 30 minuten significant meer effect heeft op het werkgeheugen, dan een maximale krachttraining van 30 minuten, of niet bewegen. Pontifex et al. (2009) concludeerde dat verschillende bewegingsactiviteiten (aerobe training of maximale krachttraining) een verschillende effect sorteert op het werkgeheugen.

Het belang van het intensiteitsniveau waarop de fysieke inspanning plaats vindt, blijkt uit het onderzoek van Brisswalter et al. (2002).

(7)

Brisswalter et al. (2002) onderzoch de effecten van fysieke activiteit op een intensiteitsniveau van 40% tot 80% van VO2 max op de acute cognitieve prestaties en vonden een positief effect. Daarnaast concludeerde Brisswalter et al. (2002) dat er al een significante verbetering optreedt op de cognitieve prestaties na 20 minuten bewegen op matig intensief niveau(40% tot 80% van VO2 max). Het onderzoek van Netz (2007) ondersteunt deze resultaten. Na een matig intensieve training van circa 44 minuten trad er significante verbetering op van de prestaties van het werkgeheugen.

De relatie tussen de lengte van bewegen en de verbetering van het werkgeheugen is ook onderzocht door Davranche & McMorris (2009). Hun conclusie was dat de cognitieve

processen, waaronder het werkgeheugen, verbeteren tijdens en na 21 minuten fietsen. Er werd op een matig intensief beweegniveau gefietst tussen de 40% en 50% van de V02 max,

aangepast aan het individuele aerobe niveau van de proefpersoon. De proefpersonen voerden een cognitieve taak uit om de reactietijd van een stopsignaal te testen (proefpersonen moeten zo snel en accuraat mogelijk de juiste knop indrukken). De onderzoekers concludeerden dat de snelheid verbeterde, zonder dat dit ten koste ging van de nauwkeurigheid. Bij een

vervolgonderzoek van Joyce et al. (2009) waarbij het acute effect van de fysieke activiteit op de werkgeheugen werd onderzocht, concludeerde Joyce et al. (2009) dat de positieve effecten (verbeterde reactie tijd & nauwkeurigheid) van de fysieke activiteit aanhouden tot 52 minuten na het bewegen.

Niet alle onderzoeken hebben aangetoond dat fysieke activiteit correleert met het

werkgeheugen. Een vergelijkbaar onderzoek van Drollette et al. (2012), komt tot een andere conclusie op basis van een onderzoek onder 36 leerlingen tussen negen en elf jaar Het werkgeheugen werd getest met de N-back taak na 20 minuten gelopen te hebben op een loopband op 60 % van hartslagreserve. Drollette et al. (2012) concludeerde dat de fysieke activiteit geen effect heeft op het werkgeheugen.

De eerdere onderzoeken naar de effecten van matig intensief bewegen op het werkgeheugen vonden vooral plaats in laboratorium settingen en dit onderzoek richt zich op een schoolse setting. Ook zijn de aangetoonde effecten op het werkgeheugen leeftijdsgebonden, omdat eerder is aangetoond dat het werkgeheugen zich tijdens de kinderjaren en adolescentie sterk ontwikkelt (Gathercole, Pickering, Ambridge, & Wearing, 2004; Luciana, Conklin, Hooper,

(8)

& Yarger, 2005). Dit onderzoek richt zich daarom op een andere leeftijdscategorie. Daarnaast zijn niet alle onderzoeken eenduidig over het effect van bewegen op het werkgeheugen. Het onderzoek van Drollette et al. (2012) toonde bijvoorbeeld aan dat de fysieke activiteit geen effect heeft op het werkgeheugen. Dit in tegenstelling tot de onderzoeken van Joyce, Graydon, McMorris, & Davranche, (2009); Brisswalter, Collardeau, & René, (2002). Laatstgenoemden concludeerden dat er een positief effect is tussen matig intensief

bewegingsniveau en het werkgeheugen. Hierdoor is nog niet onomstotelijk vastgesteld wat het effect van matig intensief bewegen op het werkgeheugen is. Daarom richt dit onderzoek zich op een mogelijk effect na 20 minuten matig intensief beweegniveau op het

werkgeheugen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt:

Is er een verschil tussen het werkgeheugen van leerlingen tussen de 11 en 13 jaar na 20 minuten bewegen op matig-intensief niveau, gemeten met de n-back taak?

In het onderzoek worden leerlingen onderzocht die 20 minuten matig-intensief bewegen. Zij vormen hun eigen controlegroep. De verwachting is dat leerlingen een snellere reactietijd hebben en nauwkeuriger reageren na 20 minuten bewegen dan na niet bewegen (de controleconditie). Deze hypothese is gebasseerd op het onderzoek van Davis & Pollock (2012) waaruit blijkt dat er na matig intensief bewegen hogere scores worden behaald op flexibiliteit en werkgeheugen. De 20 minuten matig intensief bewegen zullen daarom meer effect hebben op het werkgeheugen dan niet bewegen. Daarnaast concludeert Fedewa et al. (2011) dat er bij schoolgaande kinderen die een fysieke inspanning leveren een positieve correlatie is met de cognitieve prestaties zoals het werkgeheugen, na een matig fysieke inspanning.

Cognitieve prestaties hebben een relatie met fitheid; uit een onderzoek van Grissom (2005) blijkt dat fitte kinderen betere schoolprestaties leveren dan minder fitte kinderen. Daarom wordt er in dit onderzoek ook de fitheid van de proefpersonen meegenomen en de tweede deelvraag van het onderzoek is:

Is er een verschil tussen het werkgeheugen van niet fit tot gemiddeld fitte en

bovengemiddeld fitte leerlingen tussen 11 en 13 jaar na bewegen op matig-intensief beweegniveau en geen activiteit gemeten met de n-back taak?

(9)

Naast Grissom (2005) toonden ook Carlson et al. (2008) aan dat leerlingen met lagere fitheidslevels lagere schoolprestaties behalen, een verminderde neuro-elektrische activiteit vertonen en inferieure cognitieve prestaties behalen in vergelijking tot fittere leerlingen (Buck, Castelli, & Hillman, 2008; Castelli, Erwin, Buck, & Hillman, 2007; Hillman, Buck, & Castelli, 2005; Hillman, Castelli, Pontifex, Themanson, & Buck, 2009; Sibley & Beilock, 2007). De conclusie van het onderzoek van Netz et al. (2007) was dat niet leeftijd, maar fitheid een duidelijke interactie heeft met de acute effecten van fysieke activiteit op het werkgeheugen. Daarom is de verwachting dat bij leerlingen die bovengemiddeld scoren op de shuttleruntest (bovengemiddeld fitte leerlingen) beter scoren op het werkgeheugen dan

leerlingen die niet fit tot gemiddeld fit scoren op de shuttleruntest (niet fit tot gemiddeld fitte leerlingen).

(10)

Methode

Proefpersonen

Dit onderzoek is onderdeel van een groter onderzoek waaraan in totaal 15 leerlingen van de openbare basisschool Jenaplan Wittevrouwen en 36 leerlingen van de middelbare school het Oosterlicht College, beide te Utrecht meededen. Voor de hoofdvraag van dit onderzoek zijn de gegevens van 15 deelnemers meegenomen, waarvan 6 meisjes (40%) en 9 jongens (60%) met een gemiddelde leeftijd van 11,87 (0,74) jaar. Voor de deelvraag zijn de gegevens van 51 deelnemers meegenomen, waarvan 29 meisjes (56,9) en 22 jongens (43,1) met een

gemiddelde leeftijd van 12,44 (0,69) jaar. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een within subjects design.

De onderzochte basisschool biedt Jenaplan onderwijs aan, dat zich kenmerkt door stamgroepen (in plaats van klassen). In een stamgroep verschillen kinderen qua leeftijd maximaal drie jaar van elkaar. Elk van deze stamgroepen heeft een eigen ruimte, waarvoor de kinderen zelf verantwoordelijk voor zijn. De focus in dit type onderwijs ligt op de

samenwerking tussen kinderen (Wat is jenaplanonderwijs.2014). De Jenaplan Wittevrouwen school staat in een gegoede wijk in Utrecht: Wittevrouwen. De school is een “witte school” met grotendeels leerlingen van autochtone afkomst (O.b.s. Jenaplanschool Wittevrouwen, 2014). De school biedt twee keer per week 40 minuten bewegingsonderwijs aan. Het

Oosterlicht college is een Christelijke school gevestigd in Vianen, een voorstad van Utrecht. Op de school worden de onderwijssoorten VMBO-t, Havo, VWO en Gymnasium

aangeboden. De speerpunten van de school zijn cultuur en sport. Het aantal uren bewegingsonderwijs is twee uur per week.

Op beide scholen is door ALO studenten toestemming gevraagd aan de vakleerkrachten en directies, zowel mondeling als door middel van een informatiebrief (bijlage 1). Na de

toestemming van de scholen zijn er informatiebrieven aan de leerlingen en ouders/verzorgers (bijlage 2) gestuurd voor individuele toestemming.

(11)

Procedure

Het doel van het experiment was om de acute effecten van bewegen op het werkgeheugen te meten. De groep die een 20 minuten matig-intensief beweegniveau uitvoert wordt in een controlemeting met zichzelf vergeleken. Om te beginnen is een week voor de cognitieve testen de maximale hartslag van de proefpersonen bepaald met de Shuttle-Run Test (SRT). De SRT is uitgevoerd in een 20 meter gymzaal. Tijdens de Shuttle Run Test hadden de proefpersonen een hartslagmeter om. De score van de behaalde trappen is genoteerd en de maximale hartslag wordt uitgelezen.

Na de SRT werden de leerlingen een kennismakingsochtend bekend gemaakt met de N-back taak op. Tijdens deze ochtend oefenden de proefpersonen met de N-back taak. Bij een foutpercentage van meer dan 50%, of een te langzame uitvoering werd de oefening opnieuw uitgevoerd totdat de proefpersoon de test goed uitvoert.

Op de ochtenden waarop de experimenten plaatsvinden werd de proefpersoon eerst een hartslagmeter omgedaan en daarna gewogen en gemeten. Hierna ging de proefpersonen vijf minuten op een matje liggen. De laagste hartslag van de proefpersoon tijdens die periode werd genoteerd.

Hierna werd er bij de proefpersonen een voormeting van het werkgeheugen afgenomen, door middel van de n-back taak. Hierna volgde het experimentele deel of het controle deel,

afgesloten met de nameting van het werkgeheugen door middel van de n-back taak. Voor een tijdschema van het experiment, zie bijlage 2. De voor- en nameting werden beide op dezelfde computer gedaan, die op dezelfde plek stond in de ruimte. Alle proefpersonen doorliepen op twee verschillende dagen één keer het experimentele gedeelte en één keer het controle deel.

(12)

Interventie

Op de experimentele ochtend werd er na de voormeting van het werkgeheugen 20 minuten gefietst, op matig-intensief bewegingsniveau. Dit niveau zit tussen 40% en 60% van de hartslagreserve (Garber et al., 2011). Deze waarden werden gecontroleerd door middel van hartslagmeters (Polar RS800cx ). De proefpersonen werden in deze zone gehouden door het zwaarder of lichter maken van het fietsen (aanpassing van de versnelling). Daarnaast werd er gebruik gemaakt van de Borg RPE-schaal om vast te stellen of de proefpersonen het fietsen niet te zwaar of te licht vinden. Na het fietsen werd de tweede meting van het werkgeheugen afgenomen.

Op de controledag werden er, na de voormeting van het werkgeheugen, gedurende 20 minuten opdrachten gemaakt die te maken hebben met bewegen en gezondheid. Deze opdrachten startten en stopten tegelijkertijd met het experimentele gedeelte waarin werd gefietst door een andere proefpersoon. Met de opdrachten werd een schoolles nagebootst. Hierna vond de nameting van het werkgeheugen plaats.

Meetinstrumenten

Het werkgeheugen werd gemeten door de n-back taak (Owen, McMillan, Laird, & Bullmore, 2005). Tijdens de kennismakingdag werd deze n-back test met de proefpersonen geoefend. Deze testen werden afgenomen op laptops van de Vrije Universiteit te Amsterdam die voor de proefpersonen op dezelfde plek staan om omgevingsbias zoveel mogelijk uit te sluiten. De n-back taak die wordt gebruikt heeft drie soorten variaties: de nul-terug, de een-terug en de twee- terug taak. Bij de nul terug verschijnen er één voor één letters op het scherm. Bij deze taak moet op de groene knop gedrukt worden als er een X in beeld komt en op de rode knop als er een andere letter in beeld komt. Bij de de een-terug, moet er op de groene knop worden gedrukt als er een letter komt die hetzelfde is als de letter ervoor en op de rode knop als de letter niet hetzelfde is. Bij de twee- terug gaat het erom of de letter overeenkomt met de letter die twee letters ervoor kwam. Voor de gehele procedure zie bijlage 3. De n-back taak wordt als gouden standaard gezien om het werkgeheugen te meten (Conway et al., 2005).

Het artikel van Forns et al. (2014) geeft een sterke aanbeveling voor de n-back taak in een schoolse zetting.

(13)

Daarnaast stelt Forns et al. (2014) dat de test een valide, objectief en gemakkelijk te gebruiken test is bij het meten van de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen. De betrouwbaarheid van de n-back taak is redelijk tot goed en ligt tussen de 0,60 en de 0,70. De validiteit is redelijk en ligt tussen de 0,64 en 0,70 (Forns et al., 2014). Daarom wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van de n-back taak.

De betrouwbaarheid van de n-back taak is verhoogd door een kennismakingsochtend te organiseren waarin wordt geoefend met de n-back taak. Dit is om onduidelijkheid van de test te verminderen en het lerend effect minder van invloed te laten zijn op de resultaten. Voordat de proefpersonen daadwerkelijk begonnen met de n-back taak werd er een oefensessie gehouden waarop de proefpersonen hoger dan 50% moeten scoren en snel genoeg moeten zijn, dit omdat het van belang is dat de proefpersonen zo nauwkeurig en zo snel mogelijk reageren. De proefpersonen deed de n-back taak in totaal vier keer. Twee keer tijdens de controledag en twee keer tijdens de beweegdag. Hierdoor zijn de proefpersonen hun eigen controle groep.

Uit de test komen twee uitkomsten: nauwkeurigheid en reactietijd. De nauwkeurigheid wordt afgelezen aan de hoeveelheid goede aanslagen uitgedrukt in proporties van het totaal aantal aanslagenvan een proefpersoon. De reactietijd is gemiddelde tijd die de proefpersoon erover doet om te drukken uitgedrukt in millisecondenin één test. Voor de analyses wordt het verschil gebruikt tussen de voor- en nameting van de proefpersoon op de experimentele ochtend en op de controleochtend.

Om de hartslagreserve te bepalen werd de maximumhartslag uitgelezen na de SRT en rusthartslag, uitgemeten na vijf minuten liggen op een yogamatje op de dag van het fietsen. Met deze gegevens werd de hartslagreserve uitgerekend met de formule: Hartslagreserve = maximale hartslag – minimale hartslag (Garber et al., 2011). Voor het controleren van de hartslag is er gemeten met hartslagmeters (Polar RS800cx).

De intensiteit van een matig-intensieve activiteit is tussen de 40 en 60% van de

hartslagreserve (Garber et al., 2011). Alle proefpersonen kregen een borstband om die de hartslag meet. Het horloge dat de hartslag weergeeft is bij de onderzoeksbegeleider.

(14)

Deze begeleider ziet of de activiteit op het juiste inspanningsniveau werd uitgevoerd en of deze eventueel moet worden aangepast.

Om de 2,5 minuut werd de vermoeidheid aangewezen op de Borg RPE-schaal (Ratings of Perceived Exertion) (Borg, 1998). Deze schaal wordt gebruikt om sociale bias te voorkomen. De Borgschaal (zie bijlage 4) is een hulpmiddel om de mate van inspanning, de

belastinggraad en vermoeidheid in te schatten op een schaal van 6 (geen belasting) tot 20 (maximaal). Deze belastinggraad is meegenomen in het afstellen van de versnelling van de fiets.

De bepaling van de maximale hartslag en de fitheid gebeurt naar aanleiding van de Shuttle Run Test. In deze test rennen de proefpersonen in een 20-meter zaal van lijn naar lijn. Bij een piep moet de proefpersoon bij de lijn zijn. De startsnelheid van de test is 8 km/h. De snelheid wordt elke minuut met een halve kilometer per uur verhoogd. Als de proefpersoon voor de derde keer te laat bij de lijn is wordt de proefpersoon uit de test genomen en wordt de maximale trap genoteerd (Leger, Mercier, Gadoury, & Lambert, 1988). Op basis van

referentiewaarden van Vrijkotte, Vries, Jongert & van Leven (2007) werd de groep ingedeeld in niet-fit tot en met gemiddeld-fit en bovengemiddeld fit. De proefpersonen die zeer zwak, matig zwak en voldoende scoren werden gekwalificeerd als niet-fit tot en met gemiddeld fit en de proefpersonen die ruim voldoende en uitstekend scoren als bovengemiddeld fit. Zie voor referentietabel bijlage 5. De betrouwbaarheid van de Shuttle Run Test is redelijk tot goed en ligt tussen de 0,68 en de 0,84. De validiteit is redelijk en ligt tussen de 0,68 en 0,76. De betrouwbaarheid voor de Shuttle Run Test wordt verhoogd door de proefpersonen te motiveren voor de test.

De onderzoeksbegeleiders zijn van te voren getraind om de metingen zo betrouwbaar mogelijk uit te voeren.

(15)

Dataverzameling en statische analyse

De dataverzameling voor gewicht en lengte is gedaan op papier. De n-back taak is gemaakt op laptops van de Vrije Universiteit te Amsterdam. De gegevens zijn ingevoerd in een

Excelbestand en overgezet naar SPSS 22.0. Voor alle analyses is gebruikt gemaakt van SPSS 22.0. De data is gecontroleerd op uitschieters en normaliteit door boxplots en een histogram met normaal curve.

Voor de hoofdvraag is het verschil op de n-back taak bij de controleconditie en

beweegconditie geanalyseerd met de Paired Sample T-test. Dit is zowel gedaan voor de nauwkeurigheid als voor de reactietijd. Voor de deelvraag of het verschil in fitheid invloed heeft op het werkgeheugen na bewegen is eerst een scheiding gemaakt tussen fitheid van de leerlingen op basis van de Shuttle run test referentiewaardes. Deze deelvraag is geanalyseerd met de Independent samples t-test. Voor alle analyses is een significatieniveau van p < 0,05 aangehouden. Bij p < 0,05 wordt de nulhypothese verworpen en de onderzoekshypothese aangenomen.

(16)

Resultaten

Aan dit deel van het onderzoek deden in totaal 15 proefpersonen mee. In de interventie- en controle conditie zitten 15 proefpersonen waarvan 6 meisjes (40%) en 9 jongens (60%) jaar met een gemiddelde leeftijd van 11,87 (SD = 0,74) jaar. Er zijn geen missende waarden bij de interventie conditie en de controle conditie. Op basis van alle gegevens is de gemiddelde prestatie en de gemiddelde kwaliteit van de bewegingsuitvoering van de interventie- en de controle conditie bepaald. De relevante SPSS 22.0 output zijn op volgorde van de resultaten toegevoegd aan de bijlage.

De n-back taak genereert twee uitkomstmaten: de reactietijd in miliseconden en de

nauwkeurigheid in proporties van de goede aanslagen. De reactietijd toont de snelheid waarop de proefpersoon heeft gereageerd op de opgave. De nauwkeurigheid geeft de proporties van het aantal goede antwoorden van de opgaves aan.

Om de hoofdvraag: ‘Is er een verschil tussen het werkgeheugen van leerlingen tussen de 11 en 13 jaar na 20 minuten bewegen op matig-intensief niveau, gemeten met de n-back taak?’ Te beantwoorden zijn eerst de gemiddelde reactietijden tussen de voormeting en de nameting voor zowel de controle als de beweeg conditie van elkaar afgetrokken. Vervolgens is door middel van een paired sample t-test gemeten of de prestatieverbetering van de reactietijd in milliseconden van de controle- en beweeg groep van elkaar afweken. Een negatief getal is een verbetering(snellere reactietijd) ten opzichte van de voormeting. De paired sample t-test liet geen significant resultaat zien (t=1,192; df=14; p=0,075). Het gemiddelde van de

proefpersonen in de beweeg conditie was -32,63 ms (34,96) en scoorden op reactietijd gemiddeld niet beter dan in de controle conditie -7,52ms (50,26).

Daarnaast zijn ook de proporties van de gegeven goede antwoorden tussen de voor- en nameting voor zowel de controle als de beweeg conditie van elkaar afgetrokken. Vervolgens is door middel van een paired sample t-toets nagegaan of de nauwkeurigheid tussen de controle- en beweeg conditie van elkaar afweken. Een negatief getal is een vermindering van het aantal goede uitslagen uitgedrukt in proporties. De paired sample t-test liet geen

significant resultaat zien( t=-0,341;df=14; p=0,738).

(17)

Het gemiddelde van de proefpersonen in de beweeg conditie was -0,03 (0,05) in proporties en gaven niet significant meer goede antwoorden dan in de controleconditie -0,03 (0,06) in proporties. In tabel 1 en figuur 1 worden deze gegevens grafisch weergegeven.

Tabel 1: De prestaties van de beweeg- en controleconditie voor de reactietijd en nauwkeurigheid.

Beweeg conditie Controle conditie p-waarde Gem. score verschil in RT (ms) -32,63 (34,96) -7,52 (50,26) 0,075 Gem. score verschil in Nauwkeurigheid -0,03 (0,05) -0,03 (0,06) 0,738

Figuur 1: De prestaties van de voor- en nameting op de Beweeg- en Controle conditie voor de reactietijd en nauwkeurigheid. 490 500 510 520 530 540 550 560 570 Voor meting Na meting Gem. scores in RT (ms) Controle conditie Beweeg conditie 0,74 0,76 0,78 0,8 0,82 0,84 Voor meting Na meting Gem. scores in nauwkeurigheid (proporties) Controle conditie Beweeg conditie 17

(18)

Resultaten Deelvraag

Aan dit deel van het onderzoek deden in totaal 51 proefpersonen mee. Er zijn 5 missende waarden bij de beweeg- en controlegroep. Deze proefpersonen zijn niet meegenomen in de analyses voor deze deelvraag. Van de overgebleven proefpersonen (n=46) behoorde 19,6% (n=9) tot de niet tot gemiddeld fitte groep en 80,4% (n=37) tot de bovengemiddeld fitte groep.

Om de deelvraag: Is er een verschil tussen het werkgeheugen van niet fit tot gemiddeld fitte en bovengemiddeld fitte leerlingen tussen 11 en 13 jaar na bewegen op matig-intensief

beweegniveau en geen activiteit gemeten met de n-back taak? Te beantwoorden is door middel van een independent sample t-test gemeten of de prestatieverbetering van de niet fit tot gemiddeld fitte- en bovengemiddeld fitte groep van elkaar afweken. Het gemiddelde van de proefpersonen in de bovengemiddelde fitte groep was -21,16(68,43) ms en scoorden op reactietijd gemiddeld niet beter dan de fitte tot gemiddeld fitte groep 22,38(64,89) ms. Het verschil in de gemiddelde prestatieverbetering van de reactietijd in ms van de

interventiegroep tussen de niet-fitte tot gemiddeld fitte en bovengemiddeld fitte groep was niet significant (t=1,728;df=44; p=0,675).

De gemiddelde score van de niet-fitte tot gemiddeld fitte groep en bovengemiddelde fitte groep van de n-back taak op nauwkeurigheid. Het gemiddelde van de proefpersonen in de bovengemiddelde fitte groep was 0,02(0,09) in proporties en gaven niet significant meer goede antwoorden dan in de niet fit tot gemiddeld fitte groep -0,003(0,07) in proporties. Het verschil in de gemiddelde prestatieverbetering van de nauwkeurigheid in proporties van de goede aanslagen van de niet fit tot gemiddeld fitte groep en bovengemiddelde fitte groep was niet significant (t=-0,780;df=44; p=0,185).

(19)

Tabel 2: De prestaties van de niet-fitte tot gemiddeld fitte groep en de boven gemiddeld fitte groep voor de reactietijd en nauwkeurigheid.

Bovengemiddelde fitte groep

Niet fit tot gemiddeld fitte groep p-waarde Gem. score verschil in RT (ms) -21,16(68,43) 22,38(64,89) 0,675 Gem. score verschil in nauwkeurigheid (proporties) 0,02(0,09) -0,003(0,07) 0,185

Figuur 2: De prestaties van de Controle- en Beweeg conditie op de niet-fitte tot gemiddeld fitte groep en de boven gemiddeld fitte groep voor de reactietijd en nauwkeurigheid.

400 420 440 460 480 500 520 540 560 Controle

conditie Beweegconditie

Gem. scores RT(MS)

Niet fit tot gem. fit Boven gem. fit 0,806 0,808 0,81 0,812 0,814 0,816 0,818 0,82 Controle

conditie Beweegconditie

Gem. scores

nauwkeurigheid(proporties)

Niet fit tot gem. fit Boven gem. fit

(20)

Discussie

Het doel van het onderzoek was onderzoeken of een beweeginterventie van 20 minuten invloed heeft op het werkgeheugen van leerlingen. Daarnaast is er gekeken of er verschil was op het werkgeheugen tussen niet fit tot gemiddeld fitte- en bovengemiddelde fitte leerlingen na bewegen.

Op de hoofdvraag ‘Is er een verschil tussen het werkgeheugen van leerlingen tussen de 11 en 13 jaar na 20 minuten bewegen op matig-intensief niveau, gemeten met de n-back taak?’ is geen significant verschil gevonden, noch in reactietijd, noch in nauwkeurigheid, gemeten met de n-back taak.

Dit komt niet overeen met het onderzoek van Pontifex (2009), die een verbetering van het werkgeheugen vond na bewegen. Een verklaring hiervoor kan zijn, dat hij gebruik maakte van een hoger intensiteitsniveau (60-70% van VO2 max). Uit onderzoek van Kamijo (2004) blijkt dat het effect van bewegen op het werkgeheugen afhankelijk is van het intensiteitsniveau. Een hoog intensiteitsniveau vermindert de reactietijd, dit in tegenstelling tot een matig

intensiteitsniveau, waardoor de reactietijd juist verbetert.

Daarnaast gebruikte Pontifex (2009) een andere leeftijdsgroep, namelijk rond de 20 jaar. Aangetoond is dat effecten op het werkgeheugen leeftijdsgebonden zijn, omdat eerder is aangetoond dat het werkgeheugen zich tijdens de kinderjaren en adolescentie sterk ontwikkelt (Gathercole et al., 2004; Luciana et al., 2005). Daardoor kan het gemeten effect op het

werkgeheugen in dit onderzoek anders zijn dan in eerder gedaan onderzoek.

Ten slotte verschilde de beweegtijd in het onderzoek van Pontifex (2009) dan in dit onderzoek. Pontifex (2009) had een interventie van 30 minuten bewegen, terwijl in dit onderzoek 20 minuten aangehouden werd.

Het resultaat van de hoofdvraag komt wel overeen met het onderzoek van Drollette et al. (2012), die ook concludeerden dat bewegen geen significante effecten op het werkgeheugen heeft bij leerlingen in de leeftijd van 9 -11 jaar. Hier werd het werkgeheugen ook gemeten met de n-back taak (in een laboratorium setting).

(21)

Op de deelvraag “Is er een verschil tussen het werkgeheugen van niet fit tot gemiddeld fitte en bovengemiddeld fitte leerlingen tussen 11 en 13 jaar na bewegen op matig-intensief

beweegniveau en geen activiteit gemeten met de n-back taak?”is geen significant verschil gevonden, noch in reactietijd, noch in nauwkeurigheid, gemeten met de n-back taak. Dit in tegenstelling tot eerder onderzoek van Buck et al. (2008); Castelli et al. (2007);

Hillman et al. (2005); Hillman et al. (2009); Sibley & Beilock. (2007) waarin gevonden werd dat leerlingen met een lager fitheidsniveau lagere schoolprestaties behalen. Minder fitte leerlingen vertoonden een verminderde neuro-elektrische activiteit en hadden slechtere cognitieve prestaties in vergelijking met fittere leerlingen. Dit verschil in resultaat kan eventueel verklaard worden doordat het fitheids niveau van de proefpersonen in het huidige onderzoek niet genoeg van elkaar afweek. In tegenstelling tot het eerder gedane onderzoek van Hillman et al.(2009) waarbij alleen 10% van de meest fitte proefpersonen en de laagste 10 % van niet fitte proefpersonen meegenomen werden in het onderzoek, werden in dit deel van het onderzoek alle proefpersonen meegenomen.

Het huidige onderzoek kan op een aantal punten verbeterd worden. Ten eerste zou er met verschillende tijden kunnen worden gewerkt, zoals bijvoorbeeld 10 en 30 minuten bewegen. Dit omdat dan kan worden bepaald of een andere beweegtijd zorgt voor een verbetering op het werkgeheugen. Budde et al. (2008) concludeerden dat na 10 min coördinatieve oefening het werkgeheugen (executieve functies) al verbeterde. Pontifex (2009) toonde een verbetering op het werkgeheugen aan na een interventie van 30 minuten bewegen. Deze onderzoeken laten zien dat andere beweegtijden wellicht meer invloed hebben op het werkgeheugen dan 20 minuten.

Ten tweede laat het onderzoek van Visscher et al. (2011) zien dat in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs ‘meer bewegen’ leidt tot een verbetering van cognitie,

maar dat ‘complex bewegen’ nog meer effect heeft. Een complexere beweeginterventie had dus wellicht wel een verschil laten zien in het werkgeheugen.

Ten derde is in het onderzoek van Brisswalter et al. (2002) een positieve correlatie gevonden tussen een beweeg-intensiteitsniveau van 40% tot 80% van VO2 max. en acute cognitieve prestaties.

(22)

In dit onderzoek is bewogen op een matig-intensief niveau tussen de 40 en 60% van VO2 max. Deze 20 % grotere marge op het intensiteitsniveau kan de oorzaak zijn van de verschillende uitkomsten tussen deze studie en die van Brisswalter et al. (2002).

Ten vierde is er in veel onderzoeken met een andere test dan de n-back taak gewerkt om het werkgeheugen te meten. Bij het onderzoek van Budde et al. (2010) is de letter digit span gebruikt, in het onderzoek van Hillman et al. (2009) de flanker test en in het onderzoek van Pontifex et al. (2009) is de Sternberg werkgeheugen test gebruikt. Bij deze eerder gedane onderzoeken werd in tegenstelling tot dit onderzoek wel effect op het werkgeheugen gemeten na bewegen. De keuze van de n-back taak kan voor een verschil in resultaten hebben geleid. Daarnaast is er kritiek van onder andere Kane (2007), die een zwak verband vond tussen het werkgeheugen en de n-back taak. Ondanks deze kritiek is er gekozen om de n-back taak te gebruiken omdat het artikel van Forns et al. (2014) een sterke aanbeveling geeft om de n-back taak in de schoolse setting te gebruiken, waarvan in dit onderzoek sprake van is.

Ten vijfde speelde de ruimte waar het experiment werd gehouden een negatieve rol door de geluidsoverlast van sportende en voorbijlopende leerlingen. Wat ook meegenomen moet worden is dat de proefpersonen een zichtbaar verminderde motivatie hadden na de veelvoud aan testen waar ze voor het grotere onderzoek aan blootgesteld zijn.

Hieronder worden een aantal alternatieve verklaringen gegeven voor het verschil met eerdere onderzoeken en wordt gekeken naar de uitvoering van dit onderzoek voor de deelvraag.

De proefpersonen zijn aan de hand van de behaalde trap van de shuttle run test zijn de proefpersonen, volgens de criteria van Vrijkotte et al. (2007), ingedeeld in twee groepen: De niet fit tot en met gemiddeld fitte- en bovengemiddeld fitte groep. Dit is basis gedaan van de shuttle run test die is afgenomen in een (kleinere) 18 meter zaal en in een gestandaardiseerde 20 meter zaal (Leger et al., 1988). Hierdoor kan een deel van de proefpersonen relatief beter uit de score gekomen zijn, wat als gevolg heeft dat de resultaten waarop de leerlingen zijn ingedeeld zijn minder betrouwbaar zijn. Om de betrouwbaarheid te verhogen zullen alle proefpersonen in een gestandaardiseerde 20 meterzaal de shuttle run test moeten lopen.

(23)

Daarnaast is er in dit onderzoek slechts gebruikt van één test om de fitheid van de

proefpersonen vast te stellen, om in het vervolgonderzoek een betrouwbaardere indeling te krijgen van de fitheids niveaus van de proefpersonen zullen er meerdere criteria voor het meten van de fitheid afgenomen moeten worden met bijvoorbeeld de testen van de Eurofit testbatterij: 10x5 meter sprint, verspringen uit stand, hangen met gebogen armen en de balanstest(van Mechelen, 1991). Deze testen zullen tot betrouwbaardere indeling van de groepen leiden doordat er meer valide testen zijn om de fitheid van de proefpersonen vast te stellen. Ook kon er voor de betrouwbaarheid een evenredig aantal proefpersonen genomen worden om de standaard afwijking te verkleinen.

In dit onderzoek zijn geen significante effecten gemeten, maar het onderzoek biedt handvaten om in dit onderzoek met de genoemde verbeterpunten als bouwstenen te gebruiken voor vervolgonderzoeken. Zoals het gebruiken van een beweegconditie, die uit ‘complex bewegen’ bestaat, om te zien of hierdoor wel een significant effect op het werkgeheugen ontstaat. Een alternatief gebruiken voor de n-back taak, bijvoorbeeld de letter digit span, Sternberg

werkgeheugen test of de flanker test. Daarnaast kan er in een vervolgonderzoek meer variatie in beweegtijd onderzocht worden om vast te stellen bij welke beweegtijd het werkgeheugen het effectiefst verbeterd. Voor de beroepspraktijk, in dit geval scholen, is dit zeer waardevolle informatie, waaraan zij hun aanbod aan kunnen aanpassen.

De suggesties voor de deelvraag of de fitheid invloed had op de effecten van bewegen op het werkgeheugen zal bij een vervolgonderzoek een evenredig aantal proefpersonen per fitheids groep gebruiken, om de betrouwbaarheid en validiteit te verhogen. Het is aanbevolen om meerdere criteria voor fitheid te gebruiken, om een representatiever beeld weer te gegeven van fitheids niveaus van de proefpersonen en kan een betere scheiding in fitheid niveaus worden gemaakt. Zoals bij het onderzoek van Hillman et al. (2009) waar bij de uiterste 10% gebruikt is.

Voor de beroepspraktijk kan, op basis van dit onderzoek, worden gesteld dat een 20 minuten beweeginterventie geen significante invloed heeft op het werkgeheugen. Een

beweeginterventie tussen of na een les heeft dus geen invloed op het werkgeheugen.

(24)

Wel zijn er in ander onderzoek aanwijzingen gevonden dat bewegen een positieve invloed heeft op het werkgeheugen, maar om een aanbeveling voor scholen te geven om 20 minuten beweeginterventie te doen is er een grotere en langlopende studie nodig, dit geld ook voor de deelvraag of fittere leerlingen na een beweeginterventie. Wel blijkt uit het literatuuronderzoek dat fittere leerlingen beter presteren op school. Scholen zouden hier op in kunnen spelen door meer bewegen te stimuleren en de kennis van de positieve effecten van bewegen te delen met de leerlingen en ouders.

(25)

Conclusie

Een 20 minuten cyclische bewegingsinterventie heeft geen significante positieve invloed op het werkgeheugen. Daarnaast is er geen significant verschil gevonden tussen bovengemiddeld fitte en niet fit tot gemiddeld fitte leerlingen na bewegen.

Het is daarom te voorbarig om een aanbeveling te geven voor de beroepspraktijk/scholen, daarvoor is er een grotere en langlopende studie nodig. Er is in eerdere onderzoeken veel bewijs gevonden voor de link tussen acute effecten van bewegen en het werkgeheugen, ook is er link tussen fitte leerlingen en betere prestaties op school gevonden. Scholen zouden hier op in kunnen spelen door meer bewegen te stimuleren en de kennis van de positieve effecten van bewegen te delen met de leerlingen en ouders.

(26)

Literatuurlijst

Ashby, F. G., Valentin, V. V., & Turken, A. U. (2002). The effects of positive affect and arousal on working memory and executive attention. Advances in Consciousness Research, 44, 245-288.

Brisswalter, J., Collardeau, M., & René, A. (2002). Effects of acute physical exercise characteristics on cognitive performance. Sports Medicine, 32(9), 555-566.

Broadhurst, P. L. (1959). The interaction of task difficulty and motivation: The yerkes-dodson law revived. Acta Psychologica, 16, 321-338.

Buck, S. M., Castelli, D. M., & Hillman, C. H. (2008). The relation of aerobic fitness to stroop task performance in preadolescent children. Med. Sci. Sports Exerc, (40), 166–172. Budde, H., Pietrassyk-Kendziorra, S., Bohm, S., & Voelcker-Rehage, C. (2010). Hormonal responses to physical and cognitive stress in a school setting. Neuroscience Letters, 474(3), 131-134.

Budde, H., Voelcker-Rehage, C., Pietraßyk-Kendziorra, S., Ribeiro, P., & Tidow, G. (2008). Acute coordinative exercise improves attentional performance in adolescents. Neuroscience Letters, 441(2), 219-223.

Carlson, S. A., Kohl, H. W., Brown, D. R., Maynard, M., Lee, S. M., & Fulton, J. E. (2008). PE and academic achievement in elementary school: Data from early childhood

longitudinal study. Journal of Public Health, 3(98), 712-727.

Castelli, D. M., Erwin, H. E., Buck, S. M., & Hillman, C. H. (2007). Physical fitness and academic achievement in third- and fifth-grade students. Sport Exerc. Psychol., (29), 239–252.

Collard, D. (2010). Schoolkinderen veel minder fit dan dertig jaar geleden. Retrieved from

www.vumc.nl/afdelingen/over-vumc/nieuws/4181351/

Collard, D., Boutkan, S., Grimberg, L., Lucassen, J., & Breedveld, K. (2014). Effecten van sport en bewegen op de basisschool. (). Utrecht: Mulier Instituut.

Conway, A. R., Kane, M. J., Bunting, M. F., Hambrick, D. Z., Wilhelm, O., & Engle, R. W. (2005). Working memory span tasks: A methodological review and user’s guide. Psychonomic Bulletin & Review, 12(5), 769-786.

Davis, C. L., & Pollock, N. K. (2012). Does physical activity enhance cognition and academic achievement in children? Retrieved from

http://www.medscape.org/viewarticle/764365

(27)

Davranche, K., & McMorris, T. (2009). Brain and cognition doi:10.1016/j.bandc.2008.12.001 Deelman, B. G., Eling, P., de Haan, E., Jennekens-Schinkel, A., & Van Zomeren, E. (1997).

Inleiding. Klinische neuropsychologie (pp. 15). Amsterdam: Boom.

Drollette, E., Shishido, T., Pontifex, M., & Hillman, C. (2012). Maintenance of cognitive control during and after walking in preadolescent children. Official Journal of the American College of Sports Medicine, 44 doi:10.1249/MSS.0b013e318258bcd5 Dwyer, T., Coonan, W. E., Leitch, D. R., Hetzel, B. S., & Baghurst, R. A. (1983). An

investigation of the effects of daily physical activity on the health of primary school students in south australia. International Journal of Epidemiology, 12(3), 308-313. Fedewa, A. L., & Ahn, S. (2011). The effects of physical activity and physical fitness on

children's achievement and cognitive outcomes: A meta-analysis. Research Quarterly for Exercise and Sport, 82(3), 521-535.

Fleshner, M. (2000). Exercise and neuroendocrine regulation of antibody production: Protective effect of physical activity on stress-induced suppression of the specific antibody response. International Journal of Sports Medicine, 21, 14-19.

Forns, J., Esnaola, M., Lpez-Vicente, M., Suades-Gonzlez, E., Alvarez-Pedrerol, M., Julvez, J., Sunyer, J. (2014). The n-back test and the attentional network task as measures of child neuropsychological development in epidemiological studies. Neuropsychology, 28(4), 519.

Garber, C. E., Blissmer, B., Deschenes, M. R., Franklin, B. A., Lamonte, M. J., Lee, I., Swain, D. P. (2011). American college of sports medicine position stand. quantity and quality of exercise for developing and maintaining cardiorespiratory, musculoskeletal, and neuromotor fitness in apparently healthy adults: Guidance for prescribing exercise. Medicine and Science in Sports and Exercise, 43(7), 1334-1359.

Gathercole, S. E., Pickering, S. J., Ambridge, B., & Wearing, H. (2004). The structure of working memory from 4 to 15 years of age. Developmental Psychology, 40(2), 177.

Geerlings, R., Sterk, A., Dadi, M., & Jansen, P. (2013). Meer en beter bewegingsonderwijs. online: Sportraad Amsterdam. Retrieved from

http://www.sportraadamsterdam.nl/system/attachments/55/original/Advies%20Meer %20en%20Beter%20Bewegingsonderwijs%20DEF.pdf

Grissom, J. B. (2005). Physical fitness and academic achievement. Physiology Online, (8), 25. 27

(28)

Hillman, C. H., Buck, S. M., & Castelli, D. M. (2005). Aerobic fitness and neurocognitive function in healthy preadolescent children. Med. Sci. Sports Exerc., (37), 1967-1974. Hillman, C. H., Castelli, D. M., Pontifex, M. B., Themanson, J. R., & Buck, S. M. (2009). Aerobic

fitness and cognitive development: Event-related brain potential and task performance of executive control in preadolescent children. Dev. Psychol, (45), 114-129.

Hillman, C. H., Kamijo, K., & Scudder, M. (2011). A review of chronic and acute physical activity participation on neuroelectric measures of brain health and cognition during childhood. Preventive Medicine, 52, 21-28.

Joyce, J., Graydon, J., McMorris, T., & Davranche, K. (2009). The time course effect of moderate intensity exercise on response execution and response inhibition. Brain and Cognition, 71(1), 14-9.

Kamijo, K., Nishihira, Y., Hatta, A., Kaneda, T., Kida, T., Higashiura, T., & Kuroiwa, K. (2004). Changes in arousal level by differential exercise intensity. Clinical Neurophysiology, 115(12), 2693-2698.

Kane, M. J., Conway, A. R., Miura, T. K., & Colflesh, G. J. (2007). Working memory, attention control, and the N-back task: A question of construct validity. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 33(3), 615.

Leger, L. A., Mercier, D., Gadoury, C., & Lambert, J. (1988). The multistage 20 metre shuttle run test for aerobic fitness. Journal of Sports Sciences, 6(2), 93-101.

Luciana, M., Conklin, H. M., Hooper, C. J., & Yarger, R. S. (2005). The development of nonverbal working memory and executive control processes in adolescents. Child Development, 76(3; 3), 697-712.

Miyake, A., & Shah, P. (1999). Models of working memory: Mechanisms of active maintenance and executive control Cambridge University Press.

Netz, Y., Tomer, R., Axelrad, S., Argov, E., & Inbar, O. (2007). The effect of a single aerobic training session on cognitive flexibility in late middle-aged adults. International Journal of Sports Medicine, 28(1), 82-7.

O.b.s. Jenaplanschool Wittevrouwen. (2014). SCHOOLPLAN 2011-2015 Retrieved from

http://www.jenaplanwittevrouwen.nl/01_school_info/docs/schoolplan-2011-2015-wittevrouwen.pdf

Owen, A. M., McMillan, K. M., Laird, A. R., & Bullmore, E. (2005). N-back working memory paradigm: A meta-analysis of normative functional neuroimaging studies. Human Brain Mapping, 25(1), 46-59.

(29)

Pontifex, M., Hillman, C., Fernhall, B., Thompson, K., & Valentini, T. (2009). The effect of acute aerobic and resistance exercise on working memory. Medicine Science in Sports Exercise, 41(4), 927.

Ratey, J., & Hagerman, E. (2008). Leren: Vermeerder je hersencellen. Fit! bewegen voor een beter brein (1st ed., pp. 59). Amsterdam: hogrefe.

Sibley, B. A., & Beilock, S. L. (2007). Exercise and working memory: An individual differences investigation. Journal of Sport & Exercise Psychology, 29(6), 783-791.

Tomporowski, P. D. (2003). Effects of acute bouts of exercise on cognition. Acta Psychologica, 112(3), 297-324.

Trudeau, F., & Shephard, R. J. (2010). Relationships of physical activity to brain health and the academic performance of schoolchildren. American Journal of Lifestyle Medicine, 4(2), 150. doi:10.1177/1559827609351133

van Mechelen, W. (1991). Eurofit: Handleiding met referentieschalen voor 12-tot en met 16-jarige jongens en meisjes in nederland De Vrieseborch.

Visscher, C., Hartman, E., & Elferink-Gemser, M. (2011). Fit, vaardig en verstandig! : Een decennium "groninger" onderzoek naar de relatie tussen bewegen en cognitie, sport- en schoolprestaties bij de jeugd. (). Groningen: Centrum voor Bewegingswetenschappen Universitair Medisch Centrum Groningen / Rijksuniversiteit Groningen.

Vrijkotte, S., Vries, S., Jongert, T., & van Leven, T. K. (2007). Fitheidstesten voor de jeugd TNO Kwaliteit van Leven.

Wat is jenaplanonderwijs. (2014). Retrieved from

http://www.nationaleonderwijsgids.nl/basisonderwijs/paginas/soorten-basisonderwijs/wat-is-jenaplanonderwijs.html

(30)

Bijlagen

Bijlage 1: Toestemmingsbrief experiment ... 31

Bijlage 2: Toestemmingsformulier deelname kind aan het onderzoek! ... 34

Bijlage 3: Tijdsplanning 20 min groep ... 35

Bijlage 4: Protocol n-back taak ... 36

Bijlage 5: Borg RPE-schaal ... 38

Bijlage 6: Referentiewaardes Shuttle-Run Test ... 41

Bijlage 7: SPSS output Hoofdvraag ... 42

Bijlage 8: SPSS output deelvraag Fitheid ... 44

Bijlage 9: Inleverbewijs Ephorus ... 46

(31)

Bijlage 1: Toestemmingsbrief experiment

Datum Uw brief

7-jul-154 Informatiebrief ‘SMART MOVES!’

E-mail Telefoon

v.vandenberg@vumc.nl 020 444 5694

Postadres: Van der Boechorststraat 7, kmr. C581, 1081 BT Amsterdam

Beste ouder(s)/verzorger(s),

De school van uw kind is constant in beweging om de optimale leeromgeving te creëren, zodat uw kind optimaal gestimuleerd wordt zich op zijn niveau te ontwikkelen. Uit onderzoek is bekend dat een gezonde leefstijl, waaronder genoeg lichaamsbeweging bijdraagt aan de leerprestaties van uw kind. Regelmatig pauze nemen en in die pauze bewegen zorgt voor betere cognitieve prestaties, die bijdragen aan leerprestaties. We weten alleen nog niet hoe lang je moet bewegen om leerprestaties te verbeteren. Om dit uit te zoeken wordt vanuit het VU medisch centrum en de Academie voor

Lichamelijke Opvoeding (ALO) in Amsterdam het onderzoek ‘SMART MOVES!’ uitgevoerd.

We hebben de Jenaplanschool Wittevrouwen gevraagd om met de leerlingen van groep 8 deel te nemen aan dit onderzoek. De directie en leerkrachten vinden dit een belangrijk onderzoek en hebben ingestemd om mee te doen. Voor het onderzoek zullen wij direct na de herfstvakantie (vanaf 27-10) gedurende 3 weken op school aanwezig zijn. In deze informatiebrief staat alle informatie over het onderzoek. We willen u vragen deze informatie rustig door te nemen en aan te geven of uw kind deel wel/niet zal deelnemen.

Doel van het onderzoek

Veel Nederlandse kinderen bewegen weinig en zitten veel achter de computer en de TV, terwijl bewegen niet alleen een gunstige invloed heeft op de gezondheid, maar ook op leerprestaties op school. Met dit onderzoek willen wij meer te weten komen over hoelang je moet bewegen om leerprestaties te bevorderen. De resultaten van dit onderzoek zullen we gebruiken om een effectief en bruikbaar beweegprogramma te ontwikkelen dat leerprestaties kan verbeteren en toegepast kan worden in het Nederlandse onderwijssysteem.

(32)

Wat vragen wij van uw kind?

Het onderzoek vindt plaats op school en we vragen uw kind om 3x gedurende 1 à 1,5 uur mee te doen. De eerste keer vindt de kennismaking plaats. We leggen het onderzoek uit, oefenen met de onderzoeksprocedures en er is ruimte voor vragen. We zullen de lengte en het gewicht van de kinderen meten (ze kunnen hierbij hun kleding aanhouden) en er wordt een conditietest afgenomen. De kinderen worden gevraagd een vragenlijst in te vullen over hun leeftijd, bedtijd en ontbijt. Ook oefenen de kinderen met het maken van een aantal korte testjes op de computer, die onder andere aandacht- en concentratie meten. De tweede en derde keer worden de kinderen gevraagd in de ochtend mee te doen. Dit is beide keren op dezelfde dag van de week. De ene ochtend zullen de kinderen op een fietsergometer (een fiets die vast staat, net als in een fitnesscentrum) fietsen en de andere ochtend zullen ze opdrachten maken in het thema bewegen en gezondheid, die vergelijkbaar zijn met schooltaken. Leerlingen zullen willekeurig ingedeeld worden in een groep die 10 minuten fietst, 20 minuten fietst of 30 minuten fietst. Er kan hiervoor niet gekozen worden en dit kan dus voor iedereen anders zijn. Het fietsen is op matige intensiteit, dit betekent dat het goed vol te houden is en dat de leerlingen niet uitgeput zullen raken. Aan het begin en eind van de ochtend vragen we de kinderen om een paar korte testjes op de computer te maken, die ondere andere werkgeheugen, aandacht en concentratie meten. Deze testjes duren maximaal 15 minuten. Tijdens het fietsen en de conditietest dragen de kinderen een hartslagmeter. Dat is een bandje om de borstkas die de hartslag meet tijdens het bewegen. Hiernaast willen we de school vragen om recente schoolcijfers (taal en rekenen) van de leerlingen beschikbaar te stellen. Hiermee willen we kijken naar de relatie tussen de scores op de computertestjes en schoolprestaties van de leerlingen.

Wat vragen wij van u als ouders/verzorgers?

Ook u kunt een bijdrage leveren aan het onderzoek. We willen u vragen om uw kind op de twee onderzoeksdagen voor zover mogelijk hetzelfde ontbijt te laten nuttigen, voorafgaand aan deze dagen uw kind voor zover mogelijk rond hetzelfde tijdstip naar bed te laten gaan en uw kind op deze dagen met hetzelfde vervoersmiddel naar school te laten komen (bijvoorbeeld elke keer met de auto of elke keer op de fiets). Daarnaast is het belangrijk dat uw kind geen cafeïne houdende dranken nuttigt voorafgaand aan het onderzoek, zoals Cola, Red Bull en koffie. We zullen dit ook aan uw kind vragen.

Vertrouwelijk

Gegevens die de onderzoekers tijdens het onderzoek over uw kind verzamelen, blijven geheim. Alle leerlingen krijgen een code en er worden nooit namen gebruikt bij de gegevens. De onderzoekers slaan 32

(33)

de gegevens op met de code en alleen de onderzoekers weten welke code uw kind heeft. Derden hebben geen toegang tot deze gegevens. In rapporten wordt alleen gerapporteerd over verschillen op klasniveau en wordt niet gekeken naar individuele uitkomsten.

Vrijwillig

Deelname aan dit onderzoek is vrijwillig. Uw kind is vrij om zich terug te trekken uit het onderzoek op ieder gewenst moment, zonder opgaaf van reden. De keuze om niet deel te nemen of terug te trekken leidt in geen geval tot consequenties. Het kan zijn dat uw kind, tijdens het onderzoek niet mee wil werken. De onderzoeker moet dan het onderzoek bij uw kind direct stoppen.

Bedenktijd en toestemming

De school heeft toegestemd met deelname aan het onderzoek. We willen u vragen om samen met uw kind te beslissen of hij/zij wel of niet deel zal nemen aan het onderzoek. Graag ontvangen wij hiervoor het toestemmingsformulier dat is meegestuurd. U kunt op dit toestemmingsformulier ook bezwaar aangeven tegen deelname aan bepaalde onderdelen van het onderzoek. We willen u vragen het toestemmingsformulier uiterlijk woensdag 15-10-2014 ondertekend bij de leerkracht van uw kind in te leveren. Uiteraard kunt u voor meer informatie of bij vragen contact opnemen.

Bedankt!

We willen uw kind bedanken voor deelname aan ons onderzoek. Hiervoor wordt in overleg met de school een passende beloning verzonnen, zoals een cadeautje en/of een activiteit op school.

Contactgegevens

Heeft u nog vragen of wilt u meer informatie, dan kunt u op werkdagen contact opnemen met de onderzoekers.

Vera van den Berg Emi Saliasi Jonathan Frinking

T: 020-4445694 T: 020-4445694 Leraar in Opleiding LO

M: v.vandenberg@vumc.nl M: e.saliasi@vumc.nl bij de Jenaplanschool

Onderzoeker Onderzoeker Wittevrouwen

Dr. Amika Singh Mirka Janssen

T: 020-4448382

M: a.singh@vumc.nl M:m.janssen@alo.nl

Projectleider SMART MOVES! Docent / onderzoeker

VU medisch centrum ALO, Amsterdam

(34)

Bijlage 2: Toestemmingsformulier deelname kind aan het onderzoek! In te vullen door ouder/verzorger en kinderen vanaf 12 jaar

-Ik heb de informatie betreffende het onderzoek in bijgevoegde brief gelezen, ik kon aanvullende vragen stellen en mijn vragen zijn genoeg beantwoord.

-Ik weet dat deelname op vrijwillige basis is en dat ik op ieder moment mag beslissen om de deelname te stoppen. Daarvoor hoef ik geen reden op te geven.

Graag bij de volgende stellingen aangeven waar u wel/geen toestemming voor geeft:

Ik geef WEL toestemming voor deelname aan het gehele onderzoek

Ik geef GEEN toestemming voor deelname aan het gehele onderzoek

Ik geef wel toestemming voor deelname aan het onderzoek, maar ik geef geen toestemming voor het meten van lengte en gewicht

Ik geef wel toestemming voor deelname aan het onderzoek, maar ik geef geen toestemming voor het verstrekken van schoolcijfers

Naam kind: ……… Klas: ……….

Naam ouder/verzorger:

……… Telefoonnummer: ……….

Handtekening ouder/verzorger: ……… Datum: ….. / ….. / …… Handtekening leerling (vanaf 12 jaar): ……….

___________________________________________________________________________ In te vullen door de uitvoerende onderzoeker

-Ik verklaar hierbij dat ik de ouder(s)/verzorger(s) en leerling volledig heb geïnformeerd over het bovengenoemde onderzoek.

- Als er tijdens het onderzoek informatie bekend wordt die toestemming zou kunnen beïnvloeden dan breng ik de ouder(s)/verzorger(s) en leerling hiervan op de hoogte. Naam onderzoeker: ………

Handtekening: ……… Datum: ….. / ….. / ……

(35)

Bijlage 3: Tijdsplanning 20 min groep

08:30 4 leerlingen in onderzoeksruimte -sticker met deelnemersnummer

-invullen deelnemersformulier: geboortedatum + deelnemersnummer (zie verderop). -Meten lengte & gewicht (zie protocol lengte & gewicht) + noteren op formulier -vragenlijst ontbijt, uren slaap, vervoersmiddel laten invullen (zie verderop). -Omdoen hartslagmeter (zie protocol) * tijdens dag 2 vervalt meten lengte/gewicht. 08:45 Rusthartslag meten (zie protocol hartslagmeting).

08:55 Cognitieve testen meting 1 (+ oefentrial vooraf) 09:10 Fietsen / opdrachten maken

09:20 Cognitieve testen meting 2 09:35 Einde (hf-meter afdoen)

Voorbeeld tijdsplanning 20 min groep in schema 08:30 uur Welkom Hartslagmeter Rust-HF Vragenlijst 10:00 uur Einde sessie 08:55 uur Cognitieve testen T1 09:10 uur Start fietsen/zitten 09:42 uur Cognitieve testen T2 09:40 uur Eind fietsen/ zitten 35

(36)

Bijlage 4: Protocol n-back taak

Tips bij afname taken: • Snelheid - Nauwkeurigheid

In principe worden de taken afgenomen met een instructie die zowel snelheid als nauwkeurigheid van de testpersoon vraagt (probeer zo snel mogelijk te werken zonder fouten te maken). Nu verschillen testpersonen (en zeker kinderen) in hun opvatting over wat ‘snel’ is en sommigen vinden het maken van fouten minder erg dan anderen. Dus sommigen zullen heel langzaam en foutloos werken terwijl anderen juist snel maar veel fouten maken. In beide gevallen wordt geadviseerd opnieuw te oefenen. In het eerste geval zal de PL de testpersoon vragen om wat sneller te werken, in het tweede geval zal PL zeggen dat meer tijd moet worden genomen om het aantal fouten omlaag te brengen. Voor deze ‘calibratie’ is de oefenfase goed te gebruiken.

• Oefenfase

De oefenfase is bedoeld om de testpersoon vertrouwd te maken met de taak en te controleren of de opdracht begrepen wordt en naar behoren wordt uitgevoerd. Nadat een oefenblok is

afgesloten komen de resultaten in verkorte vorm op het scherm. Met deze uitslag kunt u nagaan of het nodig is om opnieuw te instrueren en te oefenen. Let op het aantal fouten. Met name als er relatief veel fouten in een bepaalde antwoordcategorie voorkomen duidt dat meestal op een verkeerd begrepen of slecht gegeven instructie. Als er geen fouten gemaakt zijn, kijk dan hoe snel de testpersoon was.

Een foutenpercentage van rond de 50% (kansniveau!) per responstype, of nog veel hoger, kan inderdaad het gevolg zijn van een verkeerd uitgevoerde, begrepen, of gegeven taakinstructie.

Het kan zijn dat de testpersoon opeens de functie van de linker- en rechtermuisknop heeft verwisseld, of dat u een linkshandige testpersoon als rechtshandige heeft geïnstrueerd. In het laatste geval ziet u bijna alleen maar fouten en praktisch geen goede antwoorden.

Ligt het foutenpercentage rond de 50% of nog veel hoger, dan dient u dit taakdeel zeker over te laten doen. Voordat u gaat vertellen wat de testpersoon moet doen kunt u proberen eerst te achterhalen waarom het fout ging. Vraag dus wat/hoe hij/zij de taak heeft gedaan. U kunt dan nagaan of er iets mis is gegaan met het onthouden, begrijpen, of geven van de instructie en op grond van die informatie de instructie bijstellen. Voor de beoordeling van de resultaten van de oefenfase hoeven de RTs normaliter niet te worden gebruikt. Als er geen of zeer weinig fouten gemaakt worden en de RTs zijn erg langzaam, kan dat een reden zijn om opnieuw te oefenen met de nadruk op het tempo, sneller werken.

(37)

• Monitoring

De plaats van de testleider is opzij van en buiten het directe gezichtsveld van de testpersoon. De testleider kan zodoende het beeldscherm en de (handen van) de testpersoon observeren en controleren of de testpersoon nog steeds goed werkt en geen of weinig fouten maakt. De testleider zal het gedrag van de testpersoon (juist) tijdens de testfase voortdurend moeten monitoren en in de gaten houden of de instructie (nog steeds) gevolgd wordt. Benadruk vooraf, met name bij kinderen, dat als zij niet meer weten of onzeker zijn over wat ze moeten doen, zij dat direct melden. Onderbreek dan de afname en controleer of ze nog weten wat ze moeten doen. Herhaal de instructie eventueel nog een keer en laat op een kaart bijv. de doelstimulus nog eens zien. Dat kunt u natuurlijk ook doen als u zelf twijfels heeft over de taakuitvoering.

• Onderbrekingen

Taakonderbrekingen zijn ook op zijn plaats als de testpersoon zijn vingers van de knoppen haalt (krabben, neuspeuteren) of van het scherm wegkijkt op het moment dat er een stimulus op het scherm staat. Even de knop los laten om een kriebel weg te halen tussen de presentatie van twee stimuli in hoeft niet tot onderbreking te leiden. Laat een kind voor dat de testafname begint naar de wc gaan. Daarmee wordt voorkomen dat het kind op een gegeven moment meer bezig is met het ophouden van zijn/haar plas dan met de taakuitvoering. Geldige redenen om te

onderbreken zijn: verstoring van een sessie verstoord door ‘derden’, plotselinge herrie vanuit een naastliggende ruimte, etc. Bij elke taakonderbreking wordt de onderbroken trial automatisch vervangen door een trial van hetzelfde type.

• Motivatie, vermoeidheid

Het kan voorkomen dat testpersonen een taak niet aankunnen, omdat de taak te ingewikkeld voor ze is of omdat de taak voor hen eenvoudig te lang duurt. In het eerste geval kunt u de taak beter afbreken want betrouwbare data krijgt u waarschijnlijk toch niet binnen. U heeft dan geen gegevens maar de testpersoon raakt wellicht niet zo gefrustreerd dat de afname van volgende taken geblokkeerd wordt. Als u in een volgehouden aandachtstaak afbreekt kunt u de gegevens van de afgemaakte series opslaan. Neem eventueel tussen taken door een pauze om het kind op verhaal te laten komen. Het afbreken van taken leidt, behalve bij taak VSS en STS en de volgehouden aandachtstaken, tot verlies van de tot dan toe verzamelde data van het afgebroken taakdeel. Dit voorkomt dat gemiddelde reactietijden en foutpercentages berekend gaan worden over een onvoldoende aantal observaties.

(38)

Bijlage 5: Borg RPE-schaal

Naam: Geb.datum: Datum:

Borg RPE-schaal

De Borg RPE-schaal (Ratings of Perceived Exertion) is een subjectieve belastingsschaal. Het is een hulpmiddel om de mate van inspanning, de belastingsgraad en vermoeidheid te schatten op een schaal van 6 tot 20 (zie tabel).

Behalve een reeks getallen bevat de schaal bij de oneven nummers een korte omschrijving van de belastingsintensiteit. De korte omschrijvingen zijn kort en kernachtig (bijvoorbeeld ‘licht’, of ‘zeer zwaar’). Het zijn de ‘verbale ankers’ die de (objectieve) score koppelen aan de (subjectieve) waarneming. Oefening is noodzakelijk om tot een ijking te komen, om duidelijk te maken welke objectieve score overeenkomt met welke subjectieve ervaring.

Het gebruik van de Borg RPE-schaal maakt het mogelijk om de belastingsintensiteit te herkennen.

De Borgschaal, een schaal voor de zwaarte van een lichamelijke belasting.

Zwaarte belasting Borgscore 6

zeer zeer licht 7

8 zeer licht 9 10 tamelijk licht 11 12 redelijk zwaar 13 14 zwaar 15 16 zeer zwaar 17 18

zeer zeer zwaar 19

maximaal 20

Instructie

De kwaliteit en standaardisatie van de instructie is van invloed op de betrouwbaarheid van (het gebruik) van de Borgschaal. Daarom wordt geadviseerd bij gebruik van de Borgschaal aan patiënten de volgende standaardinstructie te geven.

Geef tijdens de lichaamsbeweging aan hoe zwaar je de belasting vindt. De ervaren zwaarte hangt voornamelijk af van de mate van inspanning, vermoeidheid in de spieren en het gevoel van ‘buiten adem zijn’. Bekijk de scores op de

(39)

schaal. Geef een score van 6 tot 20. Hierbij betekent 6 geen enkele belasting en 20 een maximale inspanning. Probeer jouw gevoelens zo eerlijk mogelijk te beschrijven zonder te overwegen hoe zwaar de belasting werkelijk is. Geef noch een overschatting, noch een onderschatting. Alleen jouw eigen gevoel is hierbij belangrijk, niet wat andere mensen aangeven. Kijk naar de schaal en beschrijvingen, kies een getal (6-20).

(40)

Naam: Geb.datum: Datum:

Zwaarte belasting

Borgscor e 6

zeer zeer licht 7

8 zeer licht 9 10 tamelijk licht 11 12 redelijk zwaar 13 14 zwaar 15 16 zeer zwaar 17 18

zeer zeer zwaar 19

maximaal 20

(41)

Bijlage 6: Referentiewaardes Shuttle-Run Test

Tabel 1.1A: Referentiewaarden voor kinderen van 6 t/m 17 jaar op de shuttlerun voor jongens(aantal trappen) (Vrijkotte et al., 2007)

Tabel 1.1B: Referentiewaarden voor kinderen van 6 t/m 17 jaar op de shuttlerun voor meisjes(aantal trappen) (Vrijkotte et al., 2007)

Leeftijd (jaar) Zeer zwak Matig zwak voldoende Ruim voldoende Uitstekend

6 <1,9 1,5- 3 3- 3,5 3,5- 5,1 >5,1 7 <1,5 1,5- 3 3- 3,5 3,5- 5,5 >5,5 8 <2 2- 3,5 3,5- 4,4 4,4-6,5 >6,5 9 <2 2- 4 4-4,9 4,9-6,9 >6,9 10 <2,5 2- 4,5 4,5-5,3 5,3-7,5 >7,5 11 <2,5 2- 4,5 4,5-6 6-8,2 >8,2 12 <2,9 2,9- 4,9 4,9- 5,9 5,9-8,2 >8,2 13 <2,5 2,5- 4,5 4,5-5,5 5,5-8 >8 14 <2 2- 4,2 4,2-5 5-8,3 >8,3 15 <2,5 2,5- 4,9 4,9-5,4 5,4-8,8 >8,8 16 <2,9 2,9- 4,9 4,9-5,5 5,5-8,5 >8,5 17 <2,5 2,5- 4,9 4,9-5,9 5,9-8,3 >8,3

(42)

Bijlage 7: SPSS output Hoofdvraag

Paired Samples Statistics

Mean N Std. Deviation Std. Error Mean Pair 1 Verschil-Con-RT -7,51667 15 50,263166 12,977894

Verschil-Bew-RT -32,62500 15 34,960916 9,026870

Paired Samples Correlations

N Correlation Sig. Pair 1 Verschil-Con-RT &

Verschil-Bew-RT 15 ,340 ,214

Paired Samples Statistics

Mean N Std. Deviation Std. Error Mean Pair 1 Verschil-con-ACCa-b -,0302 15 ,05933 ,01532

Verschil-Bew-ACC -,02460 15 ,053557 ,013828

Paired Samples Correlations

N Correlation Sig. Pair 1 Verschil-con-ACCa-b &

Verschil-Bew-ACC 15 ,379 ,164

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit het ordeningsdiagram leiden we tevens een drietal nieuwe vragen af, die de voortgang incorporeren; “Wat is theoretisch de juiste toepassing van Rawls: indirect

Combining Schiller´s notion of experimental beauty, which implies the impossibility of the homogenizing ideal, and play—as aesthetic thinking and practice, this notion

Making research results available on a large scale to the practitioners helps not only underline the value of the academia to the society, but also focuses public

• Triangulering word eerstens gebruik deur die data ten opsigte van die onderwysers wat aan primere skole verbonde is se beleefde eise en behoeftes wat deur middel van

Depending on the interaction between the brushes and the polymeric droplets as well as on the self-a ffinity of the brush, we can distinguish between three wetting states:

The chapter firstly introduces the actors, policies and practices in the sphere of border management, specifically in the area of border surveillance (2); then,

Chapters 2 and 3 are devoted to theoretical study of SIsFS junctions where 'S' is a bulk superconductor and 'IsF' is a complex weak link consisting of a superconducting lm 's',

For that reason, different evaluations of mainte- nance practices and development practices can be expected, not only in terms of the JD-R criteria job alleviation, job enrichment,