• No results found

De rentabiliteit van populierenteelt op komgrond in vergelijking met die van verpachting en graslandexploitatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rentabiliteit van populierenteelt op komgrond in vergelijking met die van verpachting en graslandexploitatie"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

j •?&•&• worcÄ ni*ï wHe&ÎH«n<î *&** J L A N D B O U W - E C O N O M I S C H INSTITUUT BEDRIJFSECONOMISCHE MEDEDELINGEN No 39

De rentabiliteit van

populierenteelt op komgrond

in vergelijking

met die van verpachting

en graslandexploitatie

In samenwerking met

BOSBOUWPROEFSTATION „DE D O R S C H K A M P ' STAATSBOSBEHEER

(2)

DE RENTABILITEIT VAN POPULIERENTEELT OP KOMGROND

IN VERGELIJKING MET DIE VAN

VERPACHTING EN GRASLANDEXPLOITATIE

Ir G. C. MEIJERMAN (Landbouw-Economisch Instituut) It H . A. VAN DER MEIDEN (Stichting Bosbouwproefstation „De Dorschkamp")

Ir H . VAN MEDENBACH DE ROOY (Staatsbosbeheer)

I

•&

t ^ OtUVAUßEN <A

(3)

'Ibio

Melk is een belangrijke bron van inkomsten in het rivierkleigebied.

(4)

INHOUDSOPGAVE

Biz.

Inhoud der tabellen 3 Woord vooraf 4 Inleiding 7 HOOFDSTUK I POPULIERENTEELT OP KOMGROND 11

§ 1 De groei van populier op komgrond 11 § 2 De rentabiliteit van de populieren teelt 12 HOOFDSTUK II VERGELIJKING VAN POPULIERENTEELT MET

VERPACHTING 17 HOOFDSTUK III VERGELIJKING VAN POPULIERENTEELT MET

GRASLANDEXPLOITATIE 21 HOOFDSTUK IV ALGEMENE ASPECTEN 33 Samenvatting en conclusies 35

INHOUD DER TABELLEN

Tabel Blz. 1 Exploitatierekening populieren (excl. kosten grond) per ha gemeten

maat (plantverband 7 x 7 m; rentepercentage 4 %>: prijspeil '59/'60) . 14

2 Pachtnormen voor komgrond (dec. 1957) . 1 8 3 Exploitatierekening weidebedrijf

(16,5 ha gemeten maat, prijspeil 1959/'60) 22 4 Exploitatierekening vetweiderijbedrijf

(30 ha cultuurgrond, prijspeil 1959/'60 23 5 Gespecificeerde exploitatierekening populieren (plantverband 7 x 7 m,

prijspeil 1959/'60, rentevoet 4 °/o) 24 6 Arbeidsinkomens per ha gemeten maat bij melkveehouderij, vetweiderij

en populierenteelt (geval pachter) 31 7 Arbeidsinkomens per ha gemeten maat bij melkveehouderij, vetweiderij

(5)

W O O R D VOORAF

In het rivierengebied hebben omvangrijke cultuurtechnische werken plaats. Globaal genomen is in de na-oorlogse jaren reeds 30.000 ha gereedgekomen, terwijl thans nog bijna 50.000 ha in uitvoering is. Bij deze zgn. ruilverkavelingen nieuwe stijl krijgen de gebieden een geheel ander aanzicht. Niet alleen de ontsluiting en de verkaveling worden verbeterd, maar ook de waterhuishouding en de toestand van de grond worden in betere staat gebracht. Daarnaast werd op grote schaal grasland gescheurd en weer ingezaaid en worden boerderijen verplaatst. Oude ondoelmatige gebouwen langs de dijken verliezen hun agrarische bestemming en worden vervangen door modern ingerichte gebouwen, die in het veld bij de te exploiteren gronden worden gesticht. Deze werken brengen een uitgebreide problematiek mee, die deels van sociologische, deels van landbouwtechnische en bedrijfseconomische aard is. In het kader van de interprovinciale „Stichting tot Ontwik-keling van Komgrondengebieden" wordt aan de oplossing van deze vraagstukken door diverse instituten van landbouwkundig onderzoek en door andere instellingen gewerkt. De samenwerking op landbouw-kundig gebied heeft haar organisatorische vorm gekregen in de Werk-groep Onderzoek Komgronden.

De bedrijfseconomische aspecten van het weer inrichten van nieuwe gebieden zijn vele. Onder meer moet worden nagegaan of en in hoe-verre de lasten, die het cultuurtechnische werk voor de boer meebrengt, bestreden kunnen worden uit de bedrijfsresultaten. Daarnaast vragen problemen inzake de meest gewenste bedrijfsvorm en bedrijfsopper-vlakte en de daarbij behorende gebouwen van in ruilverkavelingsver-band te stichten bedrijven om een oplossing.

Op deze punten is het onderzoek van het Landbouw-Economisch In-stituut in het rivierengebied in hoofdzaak gericht geweest. Daarbij bleef het onderzoek beperkt tot de landbouw in engere zin.

Bosbouw werd niet in de beschouwingen betrokken.

De mogelijkheden van bosbouw zijn voor het eerst ter discussie gesteld in de sub-commissie voor industrialisatie en werkgelegenheid van het Streekorgaan Tielerwaard. Naar aanleiding hiervan heeft de Werk-groep Onderzoek Komgronden dit onderzoek aanhangig gemaakt, waarbij de medewerking werd ingeroepen van de Stichting Bosbouw-proefstation „De Dorschkamp" en het Staatsbosbeheer.

(6)

Hieruit ontwikkelde zich een vruchtbare samenwerking tussen het Bos-bouwproefstation en het Staatsbosbeheer enerzijds en het Landbouw-Economisch Instituut anderzijds. Deze zeer toe te juichen werking resulteerde in deze gezamenlijke publikatie, welke is samen-gesteld door ir G. C. Meijerman van het Landbouw-Economisch In-stituut in overleg met de heren ir H . A. van der Meiden van het Bosbouwproefstation „De Dorschkamp" en ir H . van Medenbach de Rooy van het Staatsbosbeheer. Van opmerkingen over dit onderwerp, gemaakt tijdens besprekingen van de Werkgroep Onderzoek Kom-gronden, werd een dankbaar gebruik gemaakt.

's Gravenhage, juli 1960.

Landbouw-Economisch Instituut, Stichting Bosbouwproefstation ~ ~ . „De Dorschkamp",

De Directeur, * Prof. dr A. KRAAL De Directeur,

(7)

I N L E I D I N G

Bij het inrichten van komgrondgebieden is tot dusverre uitsluitend rekening gehouden met de min of meer traditionele landbouwbedrijfs-vormen en wel in het bijzonder met de melkveehouderij. Door ir K. C. Kolhoop, destijds medewerker van het Landbouw-Economisch Insti-tuut, zijn dan ook begrotingen opgesteld voor weidebedrijven met melkvee *. Eerder werden door hem berekeningen gemaakt voor ge-mengde bedrijven 2, een vetweiderijbedrijf van ca. 30 h a3 en voor een

akkerbouwbedrijf (30 h a )4.

Als conclusie uit deze calculaties kwam naar voren, dat onder de zich op de komgronden voordoende omstandigheden het zuivere grasland-bedrijf met melkvee voor grasland-bedrijfsoppervlakten van ongeveer 15 à 20 ha het meest aantrekkelijk is. Een bedrijf, waarop vrijwel uitsluitend de vetweiderij wordt bedreven, vraagt een aanmerkelijk grotere opper-vlakte land. Akkerbouw op komgrond komt in het algemeen niet in aanmerking, zowel om technische als om bedrijfseconomische redenen. De vraag doet zich thans voor in hoeverre het juist is stil re blijven staan bij bovengenoemde landbouwbedrijfsvormen. Het is immers niet ondenkbaar dat ook het bosbedrijf, waarbij dan met name aan de teelt van populieren wordt gedacht, perspectieven biedt voor de kom-gronden. Twee omstandigheden pleiten er voor ook de teelt van popu-lieren in de beschouwingen te betrekken, wanneer het om de inrichting van nieuwe komgrondengebieden gaat. Deze zijn de volgende: 1. Om de komgrond beter geschikt te maken voor uitoefening van het landbouwbedrijf hebben omvangrijke cultuurtechnische werken plaats. De kosten hiervan worden voor verreweg het grootste deel door de overheid gedragen, dus uit algemene middelen bestreden.

Bij de aanpak van ruilverkavelingen in grote blokken, zoals tegen-woordig gebruikelijk is, moeten ook de slechtste gedeelten van deze complexen worden verbeterd (in hoofdzaak ontsluiting en ontwatering). Dit laatste gaat met relatief zeer hoge kosten gepaard. De indruk

be-1 Rapport N o . 311 van het L.E.I. „Beschouwingen over weidebedrijven van beperkte

omvang op komgrond".

2 N o t a N o . 112 van het L.E.I. „Herziening van het Type-bedrijf komgronden". 3 Rapport N o . 276 van het L.E.I. „Begroting van een vetweiderijbedrijf van 30 ha op

komgrond".

4 N o t a N o . I l l van het L.E.I. „Begroting van een akkerbouwbedrijf van 30 ha op

(8)

Staat dat populierenteelt belangrijk minder eisen stelt aan ontwatering en verkaveling dan de landbouw. Binnen ruime grenzen heeft de ont-watering weinig invloed, zowel op het opbrengstvermogen van de populier als op de kosten van de teelt ervan. Wanneer dus in een ruil-verkaveling een strook ligt, die slechts ten koste van zeer grote offers kan worden verbeterd, dan is het wellicht aan te bevelen deze strook te bebossen, wanneer althans de rentabiliteit van populierenteelt daartoe aanleiding geeft. Uiteraard heeft bebossing van een deel van een ruil-verkavelingsblok nationaal-economisch pas zin als dit deel zó groot is, dat inderdaad een besparing op de ruilverkavelingskosten van het ge-hele project wordt verkregen.

2. Voor de eigenaar-verpachter is het rendement van het in de grond gestoken kapitaal in het algemeen zeer gering. Mede in verband met de hoge eigenaarslasten op komgrond is dit rendement soms vrijwel nihil. Door de vaststelling van nieuwe pachtnormen, die in december 1957 van kracht werden, werd dit probleem nog geaccentueerd. Deze normen zijn lager dan de voordien geldende. De officieel toegestane prijs van deze gronden (de gekapitaliseerde netto-pacht) daalde hierdoor ook. Strikte toepassing van deze normen, die gespecificeerd zijn naar de kwaliteitsklasse van de grond (drie klassen) en waarbij gewerkt wordt met toeslagen en aftrekken voor externe produktie-omstandigheden (waterhuishouding, ontsluiting en verkaveling), betekent bovendien, dat het deel van de kosten van de ruilverkaveling dat voor rekening komt van de eigenaar (de ongesubsidieerde kosten), in het algemeen groter zal zijn dan de pachtverhoging die hij mag verwachten.1 N a een

ruilver-kaveling wordt het rendement van verpachting van grond dus nog ge-ringer dan daarvoor. Het behoeft geen betoog dat de uitwonende eige-naar onder deze omstandigheden eige-naar uitwegen zoekt. Gegeven de rentabiliteit van de populierenteelt, waarop in het volgende nader wordt ingegaan, ligt het voor de hand, dat hij - voor zover hij zijn grond pachtvrij heeft - zal trachten deze te bebossen.

Dit geldt zowel voor, cultuurtechnisch gezien, verbeterde als onver-beterde grond. Wanneer de eigenaar tot inplanten wil en kan overgaan zal hij echter in de regel met een cultuurtechnische verbetering niet zijn gebaat. Het verschil in opbrengst van populierenteelt op verbeterde en onverbeterde grond zal immers niet groter zijn, dan de voor rekening van de eigenaar komende kosten van de grondverbetering. Mogelijk is zelfs het exploitatieoverschot van populierenteelt op verbeterde grond niet groter dan op onverbeterde grond.

1 Met ingang van 1 april 1960 zijn de maximale pachtnormen voor komgrond

aan-zienlijk verhoogd. Daardoor doet deze moeilijkheid zich thans in mindere mate gevoelen. Doordat de publikatie van deze studie door verschillende omstandigheden een aanzienlijke vertraging ondervond worden de inmiddels verouderde pachtnormen van december 1957 hier nog steeds gehanteerd. Voor de strekking van het betoog is dit echter van geen betekenis, terwijl ook de conclusies hierdoor niet worden aangetast.

(9)

*» ,- .

Npf^

* \

• 1 .

1 } | | w > 9 ^ H v. i i r "*s? F| ijjiagL Ja*,, • | '

• i

«LS i\ H'

11

Voonz/ ook wegbermen lenen zich bij uitstek voor de teelt van populieren.

Juist in het rivierkleigebied worden ze echter veelal te hoog opgesnoeid.

Genoemde omstandigheden waren aanleiding een poging te doen de rentabiliteit van populierenteelt op komgrond vast te stellen. Bereke-ningen dienaangaande worden in hoofdstuk I uitgevoerd. Deze worden voorafgegaan door een beschouwing over de groei van de populier op komgrond.

Een benadering van de rentabiliteit van de populierenteelt als zodanig is echter niet het enige doel van deze publikatie. Van het standpunt van de eigenaar bezien is een vergelijking met verpachten interessant. Deze vergelijking wordt in hoofdstuk II uitgevoerd en toegelicht.

Een vergelijking tussen populierenteelt en landbouw wordt in hoofdstuk III getrokken. Twee landbouwbedrijfsvormen worden daar ten tonele gevoerd en wel een weidebedrijf met melkvee van 18 ha kadastrale maat en een vetweiderijbedrijf van 31,5 ha kadastrale m a a t .1 Deze

keuze, zowel van bedrijfstype als van bedrijfsoppervlakte, is in hoge mate arbitrair.

De vergelijking tussen landbouw en populierenteelt heeft plaats omdat de inrichting van een heel gebied in het geding is. Voor de uitwonende eigenaar is deze vergelijking niet van betekenis. Eigen exploitatie als

1 In de kadastrale oppervlakte zijn erf, wegen en sloten begrepen. Dit is niet het geval,

(10)

landbouwbedrijf is immers meestal niet opportuun, zulks in verband met de noodzaak van dagelijkse leiding en toezicht. Wanneer hij niet van de diensten van een zetboer gebruik maakt heeft hij slechts de keuze tussen verpachten en eigen exploitatie als bosbedrijf.

Voor eigenaar-gebruikers of voor pachters is de vergelijking tussen landbouwbedrijf en bosbedrijf uit privaat-economisch oogpunt evenmin interessant. Voor deze categorieën grondgebruikers bestaat het alter-natief populierenteelt op grotere schaal immers in het algemeen niet, nog afgezien van de juridische aspecten van het een en ander. In de regel staat hen onvoldoende grond ter beschikking om een bosbedrijf op te zetten. De oppervlakte grond, waarop de boer bij uitoefening van de landbouw volledig emplooi kan vinden, biedt deze mogelijkheid niet bij populierenteelt. Alleen bij grotere bedrijfsoppervlakten of wanneer de ondernemer zich bovendien in sterke mate richt op niet aan de grond gebonden produktierichtingen, zoals de varkens- en de kippenhouderij, bestaat voor hem de mogelijkheid het gehele bedrijf met populieren te beplanten. Dit is weinig reëel.

Bij voldoende bedrijfsoppervlakte bestaat voor pachter en eigenaar-gebruiker in principe de mogelijkheid een deel van het bedrijf met populieren te beplanten. De populierenteelt kan dan als aanvullende bedrijfstak worden gezien. De arbeid hiervoor valt in de slappe periode van het landbouwbedrijf.

Een reëlere mogelijkheid is het planten van populieren op erven, langs perceelsscheidingen en langs wegen. Hiermede kan een aanvullende op-brengst worden verkregen. Daar dit punt hier niet in het geding is, wordt er niet verder op ingegaan, hoewel het voor de bedrijven op de komgrond belangrijk kan zijn.

Wanneer het erom gaat een beslissing te nemen over populierenteelt in ruilverkavelingsverband blijft het echter noodzakelijk te beschikken over een vergelijking tussen land- en bosbouw. Deze vergelijking mag niet beperkt blijven tot een eenvoudigweg aangeven van de rentabiliteit van respectievelijk landbouw en populierenteelt. Bij de inrichting van een gebied is dit immers niet het enige belangrijke punt. Behalve kennis van de te behalen winst bij beide bedrijfstakken is het nuttig te weten welk beeld het samenstel van kosten en opbrengsten vertoont. Hieruit kan men zien welk deel van de totale opbrengst, toevloeit aan de onder-nemer en welke delen toevloeien aan b.v. de arbeid, de diensten ver-lenende en toeleverende bedrijven enz., enz.

In hoofdstuk I I I is met deze wenselijkheid dan ook rekening gehouden door de berekeningen in de vorm van een exploitatierekening weer te geven.

Nadat de vergelijkingen van populierenteelt met respectievelijk ver-pachting en landbouw zijn uitgevoerd, worden in hoofdstuk IV nog enkele algemene aspecten aan de orde gesteld. Tenslotte volgen een samenvatting en enkele conclusies.

(11)

HOOFDSTUK I Populierenteelt op komgrond

S I . D E GROEI V A N POPULIER OP KOMGROND

In 1955 begon de Stichting Bosbouwproefstation met een onderzoek in enkele oudere populierenbeplantingen op komklei. Hierbij kwam naar voren, dat de populier hier onder fysisch ongunstige bodemomstandig-heden een goede produktie geeft. Hij wortelt intensief in bodemlagen met een zeer laag luchtgehalte, mits deze boven het zomerse grond-waterniveau liggen. De bewortelingsdiepte wordt door dit laatste be-perkt, maar gezien de groeisnelheid, de gezondheidstoestand en de blad-samenstelling moet het meestal ondiep doorwortelde gedeelte van het profiel, althans voor populier, chemisch zeer gunstig zijn. De resultaten van dit onderzoek zullen later gepubliceerd worden; uitvoerige behan-deling zou in dit bestek te ver voeren.

N a a r aanleiding van besprekingen in de Werkgroep Onderzoek Kom-gronden te Tiel werd het onderzoek van het Bosbouwproefstation naar de groei van populier op komgronden aanzienlijk uitgebreid. Een in-ventarisatie werd gemaakt van de in de komgebieden aanwezige po-pulierenopstanden, waarbij ongeveer 50 beplantingen voor proef perken in aanmerking bleken te komen, in 1959 uitgebreid tot 60. H u n ge-middelde leeftijd is betrekkelijk laag; hoofdzakelijk tussen 10 en 15 jaar, met een klein aantal proefperken tussen 20 en 30 jaar. Al deze objecten worden jaarlijks gemeten.

N a a r aanleiding van de inventarisatie en groeimetingen kan het vol-gende worden opgemerkt:

1. het merendeel van de beplantingen bestaat uit 'Serotina' en 'Serotina erecta';

2. de beplantingen, ouder dan 20 jaar, zijn niet met door de N.A.K.B. gekeurd plantsoen aangelegd, maar met onbekend, ongecontroleerd plantmateriaal, vaak in de vorm van poten;

3. de plantafstand, dus het stamtal per ha, is zeer verschillend, het-geen van grote invloed is op de houtmassa en de jaarlijkse aanwas per ha. Zelden wordt dicht geplant (bv. 4 X 4 m), meestal is het stamtal ± 200 per ha of minder;

4. de onderbegroeiing (welke van grote invloed op de groei van de populier kan zijn) is sterk verschillend: hakgriend, snijgriend, els, gemengde struikenvegetatie, verwildering met onkruiden van ver-schillend karakter. Slechts enkele opstanden hebben een regelmatige, dichte tussenbeplanting van els, welke een gunstige invloed heeft op de groei van de populier; in de meeste gevallen wordt een onder-begroeiing van wilg of een sterke bodem verwildering gevonden;

(12)

5. in vele gevallen is de groei in de eerste jaren na de aanleg van de beplanting zeer matig, vooral bij 'Serotina', 'Serotina erecta' en 'Marilandica'. Gunstiger is deze bij 'Gelrica', 'Heidemij' en 'Ro-busta';

6. wanneer men de meetresultaten van de proefperken, inclusief de met niet gekeurd plantsoen aangelegde, grafisch uitzet (houtmassa per ha tegen aantal jaren na aanleg van de beplanting), dan blijkt de massa na 25 jaar + 290 m3 per ha te bedragen. Wanneer men

rekent met 10 °/o onvolkomenheidsverlies van de beplanting en met 5 °/o opwerkingsverlies, dan krijgt men een produktie van ongeveer 250 m3 werkhout per ha na een omloop van 25 jaar. Indien men

een soortgelijke grafiek maakt voor de inhoud per boom dan blijkt daaruit, dat deze na 25 jaar 1 à IV2 m3 is. Uiteraard zijn deze

op-brengstcijfers slechts gemiddelden voor verschillende cultivars \ verschillende (waaronder vele onrendabele) plantverbanden en ver-schillende teeltmethoden. (Ongetwijfeld zal bij juiste cultivarkeuze, goede cultuuraanleg en goede bosbehandeling, de opbrengst na 25 jaar hoger kunnen zijn.) Dit is een houtopbrengst, die overeenkomt met die van goed groeiende populierenbeplantingen buiten het kom-kleigebied en die ligt boven de gemiddelde groei van populier in Nederland;

7. de invloed van verschillen in bodemtoestand is gering. De groei van de populier blijkt ook op zeer zware gronden en bij een hoge grond-waterstand (50 cm onder maaiveld) in de vegetatieperiode een nor-maal verloop te hebben.

§ 2. DE RENTABILITEIT V A N D E POPULIERENTEELT

In de hiernavolgende berekeningen worden de kosten van de grond voorlopig buiten beschouwing gelaten, omdat deze - privaat-economisch gezien - afhangen van de omstandigheid of men pachter dan wel eige-naar van de grond is.

Voor de pachter bestaan de kosten van de grond uit de brutopacht, terwijl de eigenaar te maken heeft met rente over grond- en gebouwen-kapitaal, de afschrijving, onderhoud en verzekering van gebouwen en kunstwerken, grondlasten, waterschapslasten e.d. en eventueel ruilver-kavelingskosten. Het totaal van de lasten voor de eigenaar is vaak hoger dan de brutopacht, althans wanneer men de grondrente berekent over het bedrag, dat normaal voor deze gronden werd betaald vóórdat de pachtnormen van december 1957 van kracht werden. Strikte toe-passing van de pachtnormen betekent dat de officiële waarde van deze grond thans veel lager is geworden. Een vrije prijs zou voor deze grond aanmerkelijk hoger liggen, omdat in deze streek - waar overwegend kleine bedrijven voorkomen - het marginale nut van de grond voor velen hoog is. Daardoor is de druk op de grond zeer groot.

(13)

Een opstand van 10-jarige 'Robusta' met onderbegroeiing van els.

De berekeningen zijn gebaseerd op een goed onderhouden populieren-bos, aangelegd met éénjarig plantsoen, geplant op 7 X 7 m in plant-gaten van 40 X 40 X 40 cm, met daartussen 4400 elzen per ha (plant-verband 1,50 X 1,50 m). De els wordt geplant in (plant-verband met de on-kruidbestrijding en vanwege de gunstige invloed die deze onderteek heeft op de groei van de populier. De opbrengsten van het elzenhout variëren sterk. Bij de navolgende berekeningen is ervan uitgegaan, dat de onderhoudskosten bij deze teelt wegvallen tegen de opbrengsten er-van. De els wordt uiteraard niet teruggekapt, wanneer de kosten daar-van hoger zijn dan de opbrengsten. Belangrijk is, dat een aanzienlijk deel van de arbeid, die in het bos moet worden aangewend, voor rekening komt van deze onderteek. In verband daarmee is een dergelijk bosbedrijf dan ook minder arbeidsextensief dan men in eerste instantie wel zou denken.

Het is ook mogelijk een andere onderteek toe te passen en wel bouw-land of hooibouw-land. In de praktijk komt het voor dat het hooi tussen de bomen de eerste jaren na de aanleg wordt verpacht.

(14)

Deze andere onderteelten worden in het navolgende buiten beschouwing gelaten. Er zijn nl. onvoldoende gegevens beschikbaar over de opbreng-sten die dan verwacht mogen worden. Dit geldt zowel voor de hout-opbrengsten als voor de hout-opbrengsten aan hooi of bouwlandprodukten. Ook het vaststellen van de kosten voor deze onderteelten levert grote moeilijkheden op.

Tabel 1 geeft een berekening van het per ha gemeten m a a t1 uitgedrukte

exploitatieoverschot van de populierenteelt bij een omloop van 25 jaar. De kosten van de grond zijn P.M. opgenomen. Voor gebouwen zijn geen kosten opgenomen omdat deze te verwaarlozen klein zijn.

In verband met de 25-jarige omloop, waarvan hier is uitgegaan, speelt de rente over de geïnvesteerde bedragen een belangrijke rol. Uitgegaan is van een rentevoet van 4 °/o. In de berekening is elke post omgerekend naar zijn waarde op het moment dat de populieren worden geveld. Zo zijn de kosten van inplant in het eerste jaar ad ƒ 744,- per ha na 25 jaar aangegroeid tot ƒ 1980,- (regel 1). Onderhoud en toezicht heeft elk jaar plaats. De kosten, die daarvoor in de beginperiode worden ge-maakt, dragen uiteraard een veel grotere rentelast dan de bedragen, die in de latere jaren worden uitgegeven. Deze post is gesteld op gemiddeld ƒ 50,- per jaar, zodat hij na 25 jaar ƒ 2080,- bedraagt2 (regel 2).

EXPLOITATIEREKENING POPULIEREN (EXCL. KOSTEN GROND) PER HA GEMETEN M A A T

(PLANTVERBAND 7 X 7 M; RENTEPERCENTAGE 4 «/o, PRIJSPEIL '59/'60) TABEL 1

Kosten Opbrengsten 1. 2. 3. 4. Kosten inplant f 744,-Kosten voor onderhoud en toezicht

ƒ 5 0 , - X —

' ' 0,04 Kosten voor de grond Saldo 3 X 1,0425 ƒ 1.980„ 2 . 0 8 0 -„ P.M. „ 13.440 -ƒ 5. Opbrengst populieren f 17.500,-op stam verkocht 250 m3 à f 70,-/m3 ƒ

17.500-Het totale saldo ad ƒ 13.440,- per ha (regel 4), dat na 25 jaar wordt verkregen, is vervolgens over de jaren verdeeld. Per jaar bedraagt het gemiddeld ƒ 320,- per ha. Wanneer men met rente rekening houdt, is

1 Zie noot op pag. 9.

2 Hierbij zijn de bedragen van ƒ 5 0 , - steeds op het einde van het jaar gesteld; worden

ze op het midden of aan het begin van het jaar gesteld dan groeit deze post na 25 jaar uit tot respectievelijk ƒ 2125,- en ƒ 2165,-.

3 Opbrengst minus kosten excl. kosten van de grond. Gemiddeld per jaar en per ha

1 0425 1

is het saldo 13.440,: ^zrzrr = ƒ 3 2 0 -0,04

(15)

het uit financieel oogpunt onverschillig of men gedurende 25 jaren aan het einde van elk jaar f 320,- ontvangt of dat men na 25 jaar f 13.440,-ontvangt. De reeks bedragen en het eindbedrag zijn gelijkwaardig. Op de grote betekenis van het renteniveau bij de begroting van de winstmogelijkheden van populierenteelt werd reeds eerder gewezen. Het volgende toont dit duidelijk aan. Bij onze veronderstelling, dat voor het geïnvesteerde kapitaal een rente van 4 % 's jaars als kosten moet worden ingecalculeerd, blijkt in de totale kosten (excl. grond) ad ƒ 4060—, die in de loop van de tijd gemaakt moeten worden om 1 ha populierenhout af te leveren, ƒ 2065,- aan rente voor te komen. Dit is ruim 50 °/o. Zouden wij van een renteniveau van bv. 6 °/o uitgaan, dan zouden de totale kosten (excl. grond) oplopen tot ƒ 5935,-, waarvan dan ongeveer 66 °/o (ƒ 3940,-) uit rente bestaat.

Bij 4 °/o rente bedraagt het per jaar en per ha uitgedrukte saldo / 320,-. Bij een rentevoet van bv. 6 % zou het dalen tot ca. ƒ 210,-.

Uit de hierna volgende grafiek kan het per jaar en per ha uitgedrukte saldo van de populierenteelt (exclusief kosten van de grond) bij ver-schillende rentevoeten worden afgelezen.

Ook blijkt hieruit, dat men bij de populierenteelt bij de aangenomen prijzen en opbrengsten en uitgaande van een bedrag van ƒ 80,- per ha als kosten van de grond, ruim 9 °/o rente maakt over de geïnvesteerde bedragen. Eerst bij deze rentevoet nl. wordt het saldo, verminderd met de kosten van de grond, gelijk aan nul.

13-jarige opstand van 'Serotina erecta'.

(16)

guldens per ha 550

O

Verband tussen rentevoet en saldo van de populierenteelt

In vorenstaande berekening is uitgegaan van het meest recente prijspeil, nl. dat van '59/'60. Dit prijspeil wordt ook gehanteerd voor de land-bouwbedrijven, waarmee in hoofdstuk I I I een vergelijking wordt ge-maakt.

Om grasland voor de teelt van populieren geschikt te maken moet er gescheurd worden. De kosten, die dit scheuren meebrengt, bedragen on-geveer ƒ 150,- per ha. Deze kosten zijn in bovenstaande berekening buiten beschouwing gelaten, omdat ze slechts één keer voorkomen. Bij de tweede omloop zijn er alleen de plantkosten (arbeid, plantmateriaal en meststoffen). Voor het planten behoeft de grond niet verder te worden klaargemaakt en de stobben kunnen blijven zitten.

Bij de berekeningen voor de in hoofdstuk III te behandelen landbouw-bedrijven wordt van 4 % rente uitgegaan. Daar heeft de hoogte van de rentevoet evenwel veel minder grote invloed op het eindresultaat dan bij de populierenteelt.

Onzekerheden omtrent de ontwikkeling van de houtprijzen waren aan-leiding na te gaan, welke invloed de prijs heeft op het exploitatieover-schot. Een wijziging van de houtprijs met ƒ 1 — per m3 verandert de

gemiddeld per jaar en per ha uitgedrukte saldi met respectievelijk ƒ 5,80 en ƒ 6,70 bij rentevoeten van respectievelijk 4 °/o en 3 °/o.

Uit vorenstaande berekeningen blijkt, dat de rentabiliteit van popu-lierenteelt gunstig is. Het volgende hoofdstuk laat zien, dat populieren-teelt voor de eigenaar uit financieel oogpunt veel aantrekkelijker is dan verpachten.

(17)

HOOFDSTUK II Vergelijking van populierenteelt

met verpachting

Bij de berekening in hoofdstuk I van de te verwachten resultaten van de populierenteelt bleven de kosten van de grond voorlopig buiten be-schouwing. Dit geschiedde, omdat deze kosten bij de hier en in het volgende hoofdstuk te trekken vergelijkingen afzonderlijk worden be-handeld. In veel gevallen kunnen de kosten van de grond immers buiten beschouwing blijven, nl. wanneer ze niet beïnvloed worden door de bestemming (populierenteelt, landbouw, verpachting) die aan de grond wordt gegeven. Maar ook wanneer de kosten van de grond wèl onder invloed staan van de bestemming is het doelmatig deze post af-zonderlijk te bezien. Dit laatste doet zich onder andere voor wanneer de grond bij uitoefening van de landbouw wèl en bij populierenteelt niet met ruilverkavelingskosten moet worden belast.

Het bovenstaande en de omstandigheid dat de kosten van grond en ge-bouwen verschillend liggen voor eigenaren en pachters, is aanleiding om in de volgende vergelijkingen een indeling te maken in baten en lasten, waarbij dan onder lasten de privaat-economische kosten van de grond worden verstaan. Tot de baten wordt gerekend, of de brutopacht, of het exploitatieoverschot van respectievelijk populierenteelt en land-bouw.

De lasten voor de eigenaar hebben in het geval van verpachting be-trekking op de feitelijke kosten van grond en gebouwen. Dit zijn voor de grond: grondrente, grondlasten, waterschapslasten e.d. en voor de gebouwen: rente, afschrijving, onderhoud en verzekering.

Onderscheid kan nog worden gemaakt in bezit van resp. onbehuisd en behuisd land.

Voorlopig wordt aangenomen, dat de pachtnormen voor de gebouwen, die vastgesteld zijn in afhankelijkheid van bedrijfsoppervlakte, leeftijd en doelmatigheid van de gebouwen, de lasten juist dekken. In dat geval maakt het in de nettopacht geen verschil uit, of het om behuisd dan wel om onbehuisd land gaat. Deze onderstelling, die onjuist is, is gedaan omdat het bepalen van de feitelijke gebouwenkosten op grote moeilijk-heden stuit en buiten het kader van deze publikatie valt.

Bij populierenteelt blijven de lasten voor de grond in principe gelijk, althans voor zover in beide gevallen al of niet een ruilverkaveling of een waterbeheersingsplan buiten ruilverkavelingsverband wordt uitge-voerd. Voor de populierenteelt zijn echter praktisch geen gebouwen nodig. Ten aanzien van de gebouwenkosten is er dus wèl een grote verandering.

(18)

Jongvee in een verkaveld komgrondgebied

Wij kunnen de in het vorige hoofdstuk berekende exploitatieoverschot-ten (exclusief kosexploitatieoverschot-ten van de grond) voor de teelt van populieren dus zonder meer vergelijken met de brutopacht voor onbehuisd land. In tabel 2 is de brutopacht opgenomen (pachtnormen van december 1957).

PACHTNORMEN VOOR KOMGROND (DEC. 1957) > TABEL 2

Komkleigronden met gemengd bedrijf Komkleigronden met gemengd bedrijf Kwaliteitsklasse I A I B II A II B III A III B 90 80 70 60 40

Toeslag of aftrek externe produktie-omstandigheden verkaveling totaal waterh.houding hoofd-afw. detail-afw. ontsluiting vorm en gr. per-ceel versnip-pering afst. bedrijf 30

Uit de vergelijking komt naar voren dat het per jaar uitgedrukte ex-ploitatieoverschot van de populierenteelt ad ƒ 3 2 0 - per ha gemeten maat, of ruim ƒ 300,- per ha kadastraal, aanmerkelijk hoger is dan de

maximaal toegestane brutopacht voor de beste grond. Deze bedraagt nl.

1 Met ingang van 1 april 1960 zijn de maximumnormen in de eerste kwaliteitsklasse

verhoogd met ƒ 2 0 - en in de tweede kwaliteitsklasse met ƒ 10,-. De totale toeslag of aftrek is verhoogd tot ƒ 40,-.

(19)

slechts ƒ 90,- + ƒ 30,- = f 120,- per ha kadastrale m a a t1. Wanneer

wij dan bovendien bedenken, dat het berekende exploitatieoverschot wordt verkregen op gronden van gemiddelde of minder dan gemiddelde kwaliteit, dus met een officiële pacht uiteenlopend van ƒ 4 0 , - tot ƒ 80,-per ha, dan wordt het verschil in rendement tussen populierenteelt en verpachting wel zeer schril. Wanneer wij even van het hoogste bedrag uitgaan, dan zou de prijs van het 25-jarig populierenhout al moeten dalen tot de helft, dus tot circa ƒ 35,-/m3, voordat het verschil in

renta-biliteit van ongeveer ƒ 220,- verdwijnt. Een dergelijke prijsdaling is hoogst onwaarschijnlijk.

In onze vergelijking is verondersteld dat de kosten van de grond in beide gevallen (populierenteelt en verpachting) gelijk zullen zijn. Dit is niet meer het geval wanneer beboste of te bebossen gronden binnen een ruilverkaveling van de verbeteringswerkzaamheden kunnen worden uitgesloten. Weliswaar valt een verbeterde grond in een andere pacht-klasse dan vroeger, maar het verschil in pacht tussen de huidige en vroegere toestand weegt meestal niet op tegen de kosten van de verbete-ring. In die gevallen is het rentabiliteitsverschil tussen populierenteelt en verpachting voor de eigenaar nóg groter.

Het zou - voor zover zich deze mogelijkheid voordoet - aantrekkelijk zijn bepaalde bij elkaar gelegen slechte gronden in een ruilverkavelings-blok onverbeterd toe te delen aan uitwonende eigenaren. Voor zover deze eigenaren betere grond hebben ingebracht houdt dit in, dat zij een grotere oppervlakte grond toebedeeld krijgen. Bij ruilverkavelingen krijgt men nl. in principe dezelfde waarde aan grond terug als men heeft ingeleverd. Deze eigenaren zou dan geadviseerd kunnen worden populierenbos aan te leggen, hetzij individueel, hetzij gezamenlijk, b.v. op coöperatieve basis of als N.V. Het voornaamste voordeel van ge-zamenlijke exploitatie is dat een betere bedrijfsomvang wordt bereikt. Dit schept de mogelijkheid tot gezamenlijke inkoop van plantsoen, waardoor een lagere prijs kan worden bedongen. Eventueel zou men zelfs tot de stichting van een eigen kwekerij kunnen overgaan. Ten-slotte bieden dan ook het gezamenlijk beheer van het bos en de ge-zamenlijke verkoop van het hout nog belangrijke perspectieven, terwijl de arbeid in het bos doelmatiger kan worden aangewend.

Bij de vergelijking tussen populierenteelt en verpachting moet aan-getekend worden dat er niet alleen onzekerheid bestaat over de prijs van populierenhout maar ook ten aanzien van de pacht. Bij inplanten van populieren neemt men inzake de bestemming van de grond een beslissing voor ten minste 25 jaar. De mogelijkheid is bepaald niet

uit-1 Een in principe niet verschillende vergelijking kan worden getrokken door het

ex-ploitatieoverschot van de populierenteelt na 25 jaar ad ƒ 13.440,- (tabel 1) te stellen tegenover het bedrag, waartoe een brutopacht van b.v. f 120,- per ha - rekening

1 0425 - 1

houdend met rente op rente - na 25 jaar is uitgegroeid. Dit is / 120- X ' =

± f 5.000,-. °'0 4

(20)

gesloten, dat het pachtprijsniveau voor komgrond in die tijd weer ge-stegen is. Dit vermoeden vindt enige grond in de omstandigheid, dat de

gemiddelde pachtprijs voor los land volgens de nieuw gesloten

pacht-overeenkomsten voor de rivierklei in 1957/1958 en 1958/1959 nog on-geveer ƒ 120,- per ha bedroeg 1, terwijl de maximaal toegestane

pacht-prijs voor komgrond ook ƒ 120,- is 2. Geheel vergelijkbaar zijn deze

bedragen echter niet, omdat onder rivierklei ook de uiterwaardgronden begrepen zijn die een hogere pacht doen dan komgrond.

1 Bron C.B.S.

2 Zoals eerder is opgemerkt zijn de pachtnormen voor komgrond inmiddels reeds

(21)

HOOFDSTUK III Vergelijking van populierenteelt

met graslandexploitatie

Wanneer in dit hoofdstuk een vergelijking wordt getrokken tussen gras-landexploitatie en populierenteelt moet wel worden bedacht, dat het aspect van de bedrijfsgrootte onvoldoende wordt belicht. Voor de beide landbouwbedrijfsvormen die hier in het geding zijn, nl. een weidebedrijf met melkvee en een vetweiderijbedrijf, is de bedrijfsoppervlakte immers bij voorbaat gefixeerd, terwijl de oppervlakte van het bosbedrijf in het midden wordt gelaten. Dit laatste is niet bezwaarlijk, omdat binnen vrij ruime grenzen kan worden aangenomen, dat een verdubbeling van de bedrijfsoppervlakte van het bosbedrijf ook een verdubbeling van kosten, opbrengsten en winst betekent. Of anders gezegd: deze bedragen blijven, per ha uitgedrukt, gelijk *.

Voor de landbouwbedrijven ligt de situatie echter anders. Een verdub-beling van de bedrijfsoppervlakte heeft daar belangrijke consequenties voor bedrijfsorganisatie en bedrijfsvoering. Geheel andere bedrijfs-systemen kunnen er het gevolg van zijn en een gelijkblijvend resultaat per ha is allerminst te verwachten.

Wanneer dan ook in het navolgende de per ha uitgedrukte rentabiliteit van populierenteelt en landbouw wordt vergeleken, dan dient men er terdege rekening mee te houden, dat de keuze van de beide landbouw-bedrijven in hoge mate arbitrair is. Uitgegaan is van een weidebedrijf met melkvee van een grootte, waarvan men mag verwachten, dat het in de komgrondengebieden vrij frequent zal voorkomen, maar geenszins dat het er in overwegende mate zal voorkomen. Het vetweiderijbedrijf zal zelfs zelden voorkomen.

Het is dus bepaald niet zo, dat wij met deze beide gekozen bedrijven een geheel gebied, dat voor de landbouw wordt ingericht, kunnen be-schrijven.

Voor een zuivere vergelijking tussen land- en bosbouw zouden wij van optimaal georganiseerde (dus ook t.a.v. de bedrijfsgrootte) bedrijven moeten uitgaan. De beide gekozen landbouwbedrijven hebben beslist niet de pretentie aan deze eis te voldoen.

Evenals in het vorige hoofdstuk wordt een indeling gemaakt in baten en lasten. Als baten wordt beschouwd het exploitatieoverschot, exclusief de kosten van de grond, van de populierenteelt of van de landbouw. Tot de lasten worden de kosten van de grond gerekend. In verband met dit onderscheid worden deze kosten in de komende

exploitatierekenin-1 Dit gaat uiteraard niet meer op, wanneer we te maken krijgen met grote bossen met

een omvang van honderden ha's, zoals b.v. het geval zou zijn bij exploitatie door een coöperatie of door een N.V.

(22)

gen als P.M.-post opgenomen. De kosten van de grond zullen in onze vergelijkingen veelal geen rol spelen. 2e zullen immers gelijk blijven, onafhankelijk van het feit of landbouw bedreven wordt dan wel po-pulieren worden geteeld. Wanneer echter de popo-pulierenteelt op onver-beterde grond kan plaatshebben, terwijl landbouw veronver-beterde grond zou eisen, dan is er uiteraard wel een groot verschil in de kosten van de grond.

Uit het in de komende tabellen weergegeven saldo moeten de kosten van de grond nog worden betaald. Voor de kosten van de gebouwen is wel een post opgenomen. Dit in verband met het grote verschil bij ex-ploitatie als landbouwbedrijf en bij populierenteelt.

Om de batenkant van resp. exploitatie als landbouwbedrijf en als bus-bedrijf te vergelijken zijn de tabellen 3 t/m 5 opgesteld; de tabellen 3 en 4 voor de landbouw, tabel 5 voor de bosbouw.

Tabel 3 is de exploitatierekening van een weidebedrijf met melkvee van 18 ha kadastrale maat (I6V2 ha gemeten maat). Dit betreft het in Rapport No. 311 van het Landbouw-Economisch Instituut weergegeven geval IV. De daar weergegeven bedragen zijn omgerekend op het

prijs-EXPLOITATIEREKENING WEIDEBEDRIJF (1654 H A GEMETEN MAAT)

(PRIJSPEIL 1959/1960) TABEL 3

Kosten 1. Berekend loon boer 2. Loon losse arbeid

Subtotaal I 3. Kosten v. d. grond 4. Gebouwen 2 5. Veevoeder 6. Meststoffen 7. Werktuigen 8. Div. kosten rundvee 9. Div. alg. kosten 10. Overige kosten Subtotaal I I Totale kosten 3 11. Saldo* Per bedrijf f 5 7 2 0 „ 1 6 8 0 „ 7 4 0 0 -„ P.M. „ 1 8 0 0 „ 5 8 0 0 „ 1 7 5 0 „ 1 8 0 0 „ 2 6 5 0 „ 7 0 0 „ 4 5 0 ƒ 1 4 9 5 0 „ 22350 „ 4 2 0 0 f 2 6 5 5 0 -p e r h a1 350 100 450 P.M. 110 350 105 110 160 40 30 905 1355 255 1610 Opbrengsten 12. Opbrengst melkgeld 5 13. Omzet en aanwas Per bedrijf f 1 7 6 5 0 „ 8 9 0 0 ƒ 2 6 5 5 0 -Per ha1 1070 540 1610 1 Gemeten maat.

2 Gebaseerd op de pachtnormen van december 1957. 3 Excl. kosten van de grond.

4 Opbrengsten minus kosten, excl. kosten van de grond.

5 De invloed op het saldo per ha van verandering van de melkprijs met 1 cent

(23)

peil 1959/'60. Hierbij is gebruik gemaakt van wijzigingscoëfficiënten, die ontleend zijn aan de kostprijsrapporten van het Landbouw-Econo-misch Instituut. Voor de melk is een prijs van 29 ct/kg aangehouden. Afzonderlijk is aangegeven wat de invloed is van een verandering van deze prijs met 1 et. per kg. De bepaling van de gebouwenkosten is ge-baseerd op de pachtnormen voor gebouwen van december 1957. Bij een pachtnorm voor gebouwen van ƒ 100,- per ha (doelmatigheidsklasse goed) worden de gebouwenkosten voor een bedrijf van 18 ha ƒ 1800,—. Opgemerkt is reeds, dat deze wijze van benaderen een geflatteerd beeld van de gebouwenkosten geeft.

De exploitatierekening van het vetweiderij bedrij f van 31,5 ha kada-strale maat (30 ha gemeten maat) is opgenomen in tabel 4. De daarin vermelde cijfers zijn ontleend aan Rapport No. 276 van het Landbouw-Economisch Instituut. Ook hier had door middel van wijzigingscoëffi-ciënten een omrekening plaats op het prijspeil 1959/'60, terwijl de be-rekening van de gebouwenkosten weer op de pachtnormen steunt. Op blz. 19 van Rapport N o . 276 stelt ir Kolhoop, dat op dit 31,5 ha grote weiderijbedrijf gemakkelijk kan worden volstaan met bedrijfs-gebouwen als voor een traditioneel bedrijf van ± 8 ha. Uitgaande van een pachtnorm van ƒ 100,- (doelmatigheidsklasse gemiddeld) komen wij op gebouwenkosten van ƒ 800,-.

EXPLOITATIEREKENING VETWEIDERIJBEDRIJF

(30 ha cultuurgrond)l (prijspeil 1959/1960) TABEL 4

Kosten 1. Berekend loon boer

Subtotaal I 2. Kosten v. d. grond 3. Gebouwen 2 4. Voederkosten weidevee 5. Voederkosten pluimvee 6. Bemestingskosten 7. Werktuigkosten 8. Div. kosten rundvee 9. Div. kosten pluimvee 10. Overige kosten Subtotaal II Totale kosten 3 11. S a l d o4 Per bedrijf / » J ) » 9t )i >i if » 5 7 2 0 - 5720,-P.M. 800,2 7 5 3 8 7 5 9 2 0 6 7 5 4 5 3 0 9 5 1 9 8 0 / 1 3 1 5 0 -/ 18870,-) J 9 5 3 0 ƒ 2 8 4 0 0 -p e r h a1 190 190 25 9 129 30 22 151 3 66 435 625 320 945 Opbrengsten 12. Omzet en aanwas wei-debedrijf 13. Eieren 200 x 200 x 0,13 14. Omzet en aanwas pluimvee Per bedrijf ƒ 22800,„ 5 2 0 0 „ 4 0 0 ƒ 2 8 4 0 0 -perha1 760 172 13 945 1 Gemeten maat.

2 Gebaseerd op de pachtnormen van december 1957.

3 Excl. kosten van de grond.

4 Opbrengsten minus kosten, excl. kosten van de grond.

(24)

Tabel 5 (exploitatierekening populieren) is in wezen een nadere speci-ficatie van tabel 1. Deze specispeci-ficatie is gemaakt om te kunnen nagaan, welke delen van de totale revenuen toevloeien aan de ondernemer, aan de arbeid en aan de dienstverlenende en toeleverende bedrijven. Zo is post No. 1 van tabel 1 gelijk aan het totaal van de posten 1, 2, 3, 9, 10 en 11 van tabel 5. In de laatste tabel zijn de kosten van inplant der-halve gespecificeerd naar arbeid (posten 1, 2 en 3), plantmateriaal (posten 9 en 10) en meststoffen (post 11).

GESPECIFICEERDE EXPLOITATIEREKENING POPULIEREN

(plantverband 7 X 7 m, prijspeil 1959/1960, rentevoet 4 %) TABEL 5

Kosten In 25 jaar per ha incl. rente Gem. p . j a a r per ha1 Opbrengsten In 25 jaar per ha incl. rente Gem. p. jaar per ha1 Arbeidskosten: 1. populieren planten 2. elzen planten 3. kunstmest strooien 4. terugkappen els 5. onderhoud 6. populieren kappen 7. uitslepen 3 2 0 6 4 0 2 5 2 3 5 0 2 0 8 0 1 2 1 5 2 4 0 1 7 - 1,5 6 5 0 - 29,6 Subtotaal I ƒ 6 8 7 0 1 6 7 -Overige kosten: 8. kosten v. d. grond 9. plantmateriaal populier 10. plantmateriaal els 11. meststoffen 12. trekkerkosten 14. opbrengst populier (op stam ver-kocht) 250 m3 à ƒ 7 0 15. kosten k a p -pen en uit-slepen 16. opbrengst els f 1 7 5 0 0 - 420,1 8 3 5 2 3 5 0 - 44,- 56,-P.M. 56,-P.M. 160- 4,- 830- 10- 375- 20,0 -subtotaal II ƒ 1375,- 33,-totale kosten 2 13. s a l d o3 ƒ 8245,„ 1 3 4 4 0 -200,-4 320,-4 f 2 1 6 8 5 - 520,-4 ƒ 2 1 6 8 5 - 5 2 0 , -4

Een moeilijkheid bij het bepalen van dat deel van de totale revenuen van populierenteelt dat aan de arbeid toevloeit is, dat populieren in de regel op stam worden verkocht. De arbeid voor het kappen, uitslepen en dergelijke komt voor rekening van de koper. Om toch bedoelde specificatie te kunnen maken, zijn de kosten van het kappen en af-leveren zowel aan debet- als aan creditzijde opgenomen. In tabel 5 is

1 Gemeten maat.

2 Excl. kosten van de grond.

3 Opbrengsten minus kosten, excl. kosten van de grond.

(25)

het totaal van de posten 6, 7 en 12 aan debetzijde gelijk aan post 15 aan de creditzijde. Er is dus als het ware een kolom gemaakt van twee op elkaar geplaatste bedrijfstakken, nl. telen en vellen. Het bedrag op de onderste regel zou tenminste verkregen moeten worden bij zelf kap-pen en afleveren.

In onze berekeningen is gesteld, dat de kosten van het terugkappen van de els (onderteek) wegvallen tegen de houtopbrengst ervan. Hiervoor is een bedrag geschat, dat zowel aan debet- (post 4) als aan creditzijde (post 16) is opgenomen.

In het navolgende zullen de gegevens uit de tabellen 3, 4 en 5 worden vergeleken.

Wanneer wij de totale opbrengst per jaar en per ha gemeten maat ver-gelijken, dan blijkt deze op het weidebedrijf met melkvee meer dan driemaal zo groot te zijn als bij de populierenteelt (ƒ 1610,- tegenover ƒ 520,-). De bruto-opbrengst (ƒ 945,-) van het vetweiderijbedrijf (annex kippenhouderij) overtreft die van de populierenteelt (ƒ 520,-) duidelijk, maar bedraagt toch slechts ruim de helft van die van het bedrijf met melkvee.

De totale kosten geven een soortgelijk, maar nog meer geprononceerd beeld te zien. Deze bedragen ƒ 1355,- op het melkveebedrijf, tegenover ƒ 200,- en ƒ 625,- voor respectievelijk populierenteelt en vetweiderij. Het saldo vertoont veel geringere verschillen. Het is het gunstigst op het vetweiderijbedrijf en bij de populierenteelt, waar het ƒ 320,- per ha bedraagt tegenover ƒ 255,- per ha op het weidebedrijf.

Interessant is een vergelijking van de arbeidskosten. Bij het weidebedrijf met melkvee vloeit jaarlijks ƒ 450,- per ha (het totaal van de posten 1 en 2) aan de arbeid toe, waarvan ƒ 350,- (post 1) aan de exploitant zelf. Voor populierenteelt en vetweiderij zijn deze bedragen veel lager, nl. respectievelijk ca. ƒ 165,- (het totaal van de posten 1 t/m 7) en ƒ 190,-. Het laatste bedrag vloeit volledig aan de exploitant toe.

Opmerkelijk is, dat volgens deze berekeningen de populierenteelt nog vrij arbeidsintensief is. De oorzaak hiervan ligt in belangrijke mate in de onderteek. Van de aan het populierenbos bestede arbeid komt nl. bijna de helft voor rekening daarvan (ruim ƒ 70,-; posten 2 en 4 van tabel 5). Hierbij moet wel worden bedacht, dat in onze berekeningen ervan is uitgegaan, dat de els regelmatig wordt teruggekapt. Bij on-gunstige afzetmogelijkheden van elzenhout blijft het terugkappen echter achterwege. Onder die omstandigheden of wanneer geen onderteek wordt toegepast vraagt het populierenbos slechts de helft van de arbeid, die voor de vetweiderij moet worden aangewend (ƒ 9 5 - tegenover / 190,-).

Ook bij de andere posten zijn dergelijke vergelijkingen te trekken. Zo blijken de werktuigkosten op het melkveebedrijf (post 7) vijf keer zo groot te zijn als op het vetweiderijbedrijf (post 7) en meer dan tien

(26)

Regelmatige inkomsten.

(27)

keer zo groot als bij de populierenteelt (post 12). Hierbij dient te wor-den aangetekend, dat de populieren in handwerk worwor-den geveld. Bij populierenteelt op grote schaal zal ongetwijfeld meer van werktuigen gebruik worden gemaakt. In dat geval zal het deel van de totale reve-nuen, dat aan het kapitaal toevloeit, groter worden en het deel, dat aan de arbeid toevloeit, nog meer worden verkleind. Als deze mechanisatie verantwoord is zal het saldo stijgen of ten minste gelijk blijven. Voorts kan worden opgemerkt, dat bij graslandexploitatie plaats is voor de veevoeder- en de meststoffenleverancier (posten 5 en 6 van tabel 3 en posten 4, 5 en 6 van tabel 4). Bij de populierenteelt is dit vrijwel niet het geval. Wat de afzet van de produkten betreft kan bij de melkveehouderij gedacht worden aan de melkfabriek en bij de po-pulierenteelt aan de vestiging van houtverwerkende industrieën. Bij de vergelijkingen tussen graslandexploitatie en populierenteelt ver-dient een vijftal punten nog de volle aandacht. Deze betreffen: 1. de ingecalculeerde melkprijs, ,

2. het plantverband van de populierenopstand en de omloop, 3. de gebouwenkosten,

4. de kosten van de grond, 5. fiscale kwesties.

Ad 1. Bij vergelijking van de saldi, zoals hierboven is uitgevoerd is

het nuttig zich te realiseren, dat de melkprijs grote invloed heeft op de bedrijfsresultaten van het weidebedrijf. Bij de hier aangenomen bepaald niet ongunstige melkprijs van ƒ 2 9 , - per 100 kg ligt het saldo van de melkveehouderij al ƒ 65,-/ha lager dan dat van de populierenteelt. Elke daling van deze prijs met ƒ 1 - per 100 kg maakt het verschil nog eens ƒ 38,-/ha groter, zodat het bij een slechts weinig lagere melkprijs wel zeer spre-kend wordt.

Anderzijds is een stijging van de melkprijs met ca. ƒ 1,70 per 100 kg voldoende om het verschil in saldi tussen populieren-teelt en melkveehouderij te overbruggen.

Ad 2. Een tweede punt dat bij deze vergelijkingen in het oog moet

worden gehouden is, dat het saldo van de populierenteelt be-trekking heeft op het plantverband 7 X 7 m. Volgens professor Becking * kan het rendabeler zijn een populierenopstand aan te leggen met een nauwer plantverband, b.v. 4 X 4 m. Bij dit plantverband heeft men een vooropbrengst. Van het twaalfde jaar af wordt geleidelijk gedund, waarbij in totaal ongeveer driekwart van de bomen wordt geveld. Bij deze plantwijze

1 J. H. Becking „Het plantverband voor populierenopstanden". Nederlands

Bos-bouw Tijdschrift 30-8 (augustus 1958) blz. 241-243.

(28)

weegt de rentelast minder zwaar, omdat een deel van de ge-investeerde bedragen al tijdens de omloop terugkomt. Vooral bij een hoge rentevoet speelt dit een rol. Onzekerheden omtrent de houtmassa van de vooropbrengst onder de zich op kom-grond voordoende omstandigheden en over de in dat geval na 25 jaar normaal te behalen opbrengst, leidden er toe dit laatste plantverband niet in onze beschouwingen te betrekken. Ook ten aanzien van de prijs, die voor het hout van deze voorop-brengst kan worden gemaakt, waren onvoldoende gegevens be-schikbaar.

Wat de omloop betreft, doet zich een zelfde probleem voor. In de praktijk wordt gewerkt met een omloop van 25 jaar. Het is vrijwel zeker, dat een langere omloop, b.v. van 40 jaar, ren-dabeler is. N a het 25ste jaar neemt de massa nog zeer sterk toe en doordat het hout als fineerhout kan worden gebruikt kan een hogere houtprijs worden verkregen. Ook ten aanzien van dit punt waren onvoldoende gegevens bekend voor de op kom-grond voorkomende omstandigheden. In verband daarmee zijn langere omlopen dan 25 jaar buiten beschouwing gebleven.

Ad 3. Een derde belangrijk punt bij de vergelijking tussen landbouw

en populierenteelt betreft de gebouwenkosten. Als kosten voor de gebouwen op het weidebedrijf is de pachtnorm ingecalcu-leerd. De feitelijke gebouwenlasten zijn in het algemeen hoger. Door deze omstandigheid is het berekende saldo voor het weide-bedrijf geflatteerd, althans in het geval van exploitatie door de eigenaar.

Ad 4. Het vierde punt dat bij de vergelijkingen tussen land- en

bos-bouw een rol van betekenis speelt is het bedrag, dat voor de

kosten van de grond in rekening moet worden gebracht.

Wan-neer wij de rentabiliteit van land- en bosbouw vergelijken aan de hand van de berekende saldi, waarin de kosten van de grond niet zijn opgenomen, dan gaan wij er stilzwijgend vanuit, dat deze kosten gelijk blijven.

Dit uitgangspunt is niet meer juist wanneer de landbouw op volledig verbeterde grond wordt uitgeoefend, terwijl de bos-bouw op onverbeterde of slechts gedeeltelijk verbeterde grond plaats heeft. Wij kunnen dan nog twee gevallen onderscheiden, nl. pacht en eigendom.

In het geval dat de grond wordt gepacht zou de pacht voor de onverbeterde grond bij voorbeeld op ƒ 6 0 , - per ha kadastrale maat gesteld kunnen worden. Dit bedrag is ontleend aan de pachtnormen van december 1957. (Kwaliteitsklasse IA —

(29)

ƒ 9 0 , - en de maximale aftrek voor externe produktie-omstan-digheden van ƒ 30,-.) Om de grond voor de teelt van popu-lieren geschikt te maken moet de ontsluiting worden verbeterd. De pacht stijgt als gevolg hiervan met f 16,- per ha kadastrale maat, (de aftrek van ƒ 8 - wordt vervangen door een toeslag van dezelfde grootte). De pacht bij de populierenteelt bedraagt dan ƒ 7 6 , - per ha kadastrale maat. Per ha gemeten maat wordt dit ƒ 80,-. Wanneer de grond voor landbouw klaargemaakt wordt, moet niet alleen de ontsluiting worden verbeterd, maar ook de verkaveling en de waterhuishouding. Als gevolg hiervan stijgt de pacht met ƒ 60,- per ha kadastrale maat (de maximale aftrek van ƒ 30,- wordt vervangen door een even grote toeslag) en gaat f 120,- per ha kadastrale maat of ƒ 1 3 0 - per ha ge-meten maat voor het weidebedrijf met melkvee bedragen. Het netto-overschot voor respectievelijk de populierenteelt en het weidebedrijf met melkvee verkrijgen wij door de genoemde pachtbedragen op de saldi in mindering te brengen. Voor de populierenteelt bedraagt dit netto-overschot dan ƒ 320,- minus ƒ 8 0 - is ƒ 2 4 0 - per ha gemeten maat en voor de melkvee-houderij ƒ 255,- minus / 130,- is ƒ 125,- per ha gemeten maat. Het verschil in rentabiliteit tussen populierenteelt en melkvee-houderij is onder deze omstandigheden veel groter geworden en bedraagt dan ƒ 1 1 5 - per ha. Om het verschil te compen-seren zou de melkprijs met ca ƒ 3 , - moeten stijgen tot ƒ 32,-per 100 kg.

De benadering van de kosten van de grond voor de eigenaar-gebruiker kan uiteraard niet anders dan zeer globaal geschie-den. De berekening berust volledig op onderstellingen en heeft dan ook in hoofdzaak slechts illustratieve waarde. Wanneer we ervan uitgaan, dat voor de uitgangstoestand de rente over het in de grond gestoken kapitaal ƒ 60,- per ha kadastrale maat bedraagt (4 °/o van ƒ 1500,-) en de overige lasten ƒ 4 0 , - per ha kadastrale maat groot zijn (ƒ 30,- waterschapslasten en ƒ 10,- grondbelasting), dan bedragen de jaarlijkse kosten van de grond voor de eigenaar ƒ 100,- per ha kadastrale maat. Voorts nemen wij aan, dat de voor zijn rekening komende jaar-lijkse kosten van verbetering van de ontsluiting ƒ 2 5 , - bedragen en dat de voor zijn rekening komende kosten van een volledige verbetering ƒ 5 0 , - groot zijn. Bovendien kunnen wij stellen, dat in het laatste geval de waterschapslasten met ƒ 20,- stijgen tot een totaal van ƒ 50,— per ha kadastrale maat.

Bij populierenteelt zijn dan de kosten van de grond voor de eigenaar ƒ 125,- per ha kadastrale maat of ƒ 130,— per ha gemeten maat en voor het weidebedrijf met melkvee ƒ

(30)

per ha kadastrale maat, wat neerkomt op ƒ 1 8 5 - per ha ge-meten maat. De netto-overschotten worden dan voor de popu-lierenteelt ƒ 3 2 0 - minus ƒ 1 3 0 - is ƒ 190,- per ha gemeten maat en voor de melkveehouderij ƒ 255,- minus ƒ 185,— is ƒ 70,- per ha gemeten maat. Het verschil tussen beide alter-natieven is dan groter geworden, zij het in zeer geringe mate. De berekening van rente over het in de grond gestoken kapitaal is aanvechtbaar. Het is ni. de vraag of deze grond wel ƒ 1 5 0 0 -per ha waard is. Volgens de Wet op de Vervreemding van Landbouwgronden wordt de hoogst toelaatbare tegenprestatie gevonden door kapitalisatie van de nettopacht en in dat geval komt men tot een aanmerkelijk lagere waarde van de grond. In ons geval bedraagt de nettopacht voor de onverbeterde grond ƒ 6 0 , - minus ƒ 4 0 , - is ƒ 2 0 , - per ha kadastraal. Bij kapi-talisatie tegen 3,25 °/o zou de waarde van de grond ƒ 620,-per ha kadastraal zijn. Voor de ontsloten grond zou de netto-pacht ƒ 1 5 - zijn en voor de geheel verbeterde grond ƒ 10,-, alles per ha kadastrale maat.

Bovenstaande berekeningen van de rentabiliteit van respec-tievelijk populierenteelt en graslandexploitatie stoelen op een

privaat-economisch uitgangspunt, nl. op dat van de pachter of

van de eigenaar. Nagegaan is immers wat voor hen de kosten van de grond en van de verbetering daarvan zijn. Het deel van de verbeteringskosten, dat voor hun rekening komt, is echter maar een fractie van de totale kosten van de verbete-ring; 65 à 70 °/o hiervan komt immers voor rekening van het Rijk. Nationaal-economisch gezien ligt de vergelijking tussen landbouw en populierenteelt geheel anders. Dan zijn de kosten van het geschikt maken van de grond voor landbouw zó veel hoger dan die van het geschikt maken voor populierenteelt, dat de rentabiliteit van populierenteelt zonder enige twijfel veel gunstiger is dan die van graslandexploitatie.

Ad 5. Inkomsten uit opgaand bos zijn vrijgesteld van inkomsten-belasting. Hierdoor wordt de populierenteelt, in het bijzonder

voor de uitwonende eigenaar, nóg aantrekkelijker dan in het voorgaande reeds is becijferd.

Tot besluit van dit hoofdstuk moeten nog enige opmerkingen worden gemaakt over het arbeidsinkomen van de exploitant. Tot dusver zijn immers slechts de saldi en de netto-overschotten aan de orde geweest. Het arbeidsinkomen van de exploitant verkrijgen wij door het netto-overschot te verhogen met het bedrag, dat voor de verrichte eigen arbeid is ingecalculeerd. Een berekening van de arbeidsinkomens voor

(31)

de pachter bij respectievelijk melkveehouderij, vetweiderij en popu-lierenteelt is opgenomen in tabel 6.

A R B E I D S I N K O M E N S P E R H A G E M E T E N M A A T B I J M E L K V E E H O U D E R I J , V E T W E I D E R I J E N P O P U L I E R E N T E E L T ( G E V A L P A C H T E R ) Melkveehouderij Vetweiderij Populieren Saldo f 2 5 5 „ 3 2 0 „ 3 2 0 -Kosten Af v. d. grond Bij * ^e n ' loon ƒ 1 3 0 - f 350,-„ 1 0 5 , - i ) ) 1 9 0 -„ 8 0 - -„ 1 6 0 , -23 TABEL 6 Arbeids-inkomen f 4 7 5 „ 4 0 5 , -„ 4 0 0 - 3

Daar de eigenaar met andere kosten van de grond heeft te maken dan de pachter, ligt het arbeidsinkomen bij hem wat lager. Berekeningen omtrent het arbeidsinkomen in het geval van de eigenaar worden ge-maakt in tabel 7. A R B E I D S I N K O M E N S P E R H A G E M E T E N M A A T B I J M E L K V E E H O U D E R I J , V E T W E I D E R I J E N P O P U L I E R E N T E E L T (GEVAL E I G E N A A R ) Melkveehouderij Vetweiderij Populieren ƒ 2 5 5 -„ 320,„ 3 2 0 -ƒ 185,-„ 1 5 5 , - « „ 130,ƒ 3 5 0 „ 1 9 0 -„ 1 6 0 , - 2 3 TABEL 7 ƒ 4 2 0 -J, JDDy— „ 3 5 0

-In alle gevallen levert melkveehouderij verreweg het hoogste arbeids-inkomen per ha op. Het arbeidsarbeids-inkomen uit de populierenteelt is het laagst. Bij de berekening is aangenomen, dat de exploitant alle arbeid verricht. Wanneer dit niet mogelijk is - hetgeen meestal het geval zal zijn - dan wordt het per ha uitgedrukte inkomen uit de populierenteelt wel zeer laag in vergelijking met dat uit de melkveehouderij, nl. ƒ 240,-tegenover ƒ 475,- in het geval van de pachter. Het verschil ad ƒ 235,-per ha zou dan pas verdwijnen, wanneer de melkprijs met ongeveer ƒ 6,20 per 100 kg 5 zou dalen.

1 Aangenomen is dat voor de vetweiderij niet alleen de ontsluiting, maar ook de

ont-watering verbeterd moet worden. Dan is de pacht ƒ 100,- per ha kadastrale maat of ƒ 105,- per ha gemeten maat.

2 Aangenomen is, dat de exploitant alle arbeid verricht. Dit is in het algemeen echter

niet het geval.

3 Zonder onderteek met els worden deze bedragen ƒ 70,- lager. 4 Geschat.

5 In het geval van de eigenaar blijven deze bedragen vrijwel gelijk. Weliswaar verandert

de absolute hoogte van de inkomens dan, maar de verschillen tussen de inkomens uit respectievelijk melkveehouderij en populierenteelt ondergaan belangrijk minder wijzigingen.

(32)

Wanneer de benodigde arbeid in het populierenbos wel door de exploi-tant zelf kan worden verricht, dan zou een daling van de melkprijs met f 2— per 100 kg al leiden tot een gelijk worden van de inkomens uit populierenteelt en melkveehouderij.

Bij de vergelijking van de arbeidsinkomens van de exploitant moet wel worden bedacht dat het hier gaat om het inkomen dat de exploitant zelf in het bedrijf kan verdienen. Ze zijn per ha uitgedrukt en niet per uur. De inkomens uit de populierenteelt worden met veel minder arbeidsuren verkregen dan die uit de graslandexploitatie. De vrij-komende uren zouden elders (buiten het bedrijf) kunnen worden aan-gewend.

Volledigheidshalve zij nog opgemerkt, dat in geen van onze bereke-ningen met een beloning voor bedrijfsleiding en toezicht rekening is gehouden. Aangenomen kan worden, dat dit bedrag bij de populieren-teelt lager ligt dan op het weidebedrijf. Het vloeit echter de exploitant toe, zodat het geen invloed heeft op het arbeidsinkomen.

(33)

HOOFDSTUK IV Algemene aspecten

In dit hoofdstuk komen enkele aspecten aan de orde, die in het voor-gaande slechts terloops zijn genoemd. Deze betreffen:

1. de prijsontwikkeling van populierenhout; 2. sociale aspecten;

3. de financiering;

4. nationaal-economische aspecten; 5. juridische aspecten.

Ad 1. De prijsontwikkeling van populierenhout

Over de prijsontwikkeling van populierenhout is niets met zekerheid te zeggen. De hier gehanteerde prijzen berusten op schattingen voor goed onderhouden opstanden, gebaseerd op de huidige stand van zaken. De kans bestaat, dat zich hout-verwerkende industrieën in het rivierkleigebied gaan ontwikke-len, wanneer de populierenteelt er op grotere schaal wordt bedreven. Dit kan een gunstige invloed op de prijs van het hout uitoefenen. Daar komt bij, dat populierenhout veel toe-passingsmogelijkheden heeft. Deze blijven niet beperkt tot grondstof voor fineerindustrie, lucifers en klompen. Populieren-hout is o.a. ook geschikt voor kratten, fruitkistjes en chemische houtbewerking.

Ad 2. Sociale aspecten

Uit de tabellen 3 en 5 blijkt duidelijk dat verschuiving van landbouw naar bosbouw enige vermindering van het aantal arbeidsplaatsen betekent. Afgezien van het feit dat de onder 1 bedoelde vestiging van houtverwerkende industrieën hierop een enigszins compenserende invloed kan hebben, mag gesteld worden, dat er - wanneer de regelmatige afvloeiing uit de landbouw doorgaat - toch arbeidsplaatsen vrijkomen. Voor de toeleverende bedrijfstakken kan populierenteelt op grotere schaal consequenties hebben.

Ad 3. De financiering

In verband met de lange omloop van het kapitaal kan de financiering moeilijkheden opleveren. De meeste kosten worden immers in de eerste jaren gemaakt (planten o.a.) en deze

(34)

dragen komen pas bij het vellen weer vrij. In onze berekeningen was dat na 25 jaar.

Bij langere omlopen dan 25 jaar wordt de financiering nóg moeilijker. Overwogen zou kunnen worden de teelt op coöpe-ratieve basis te bedrijven of tot de oprichting van een N.V. over te gaan. De aandelen van deze N.V. zouden dan met het groeien van het bos in waarde stijgen.

Het plantverband 4 X 4 m is uit financieringsoogpunt gunsti-ger dan dat van 7 X 7 m, omdat een deel van het in de aan-plant gestoken kapitaal al eerder in de vorm van een voor-opbrengst terugkeert.

Ad 4. Nationaal-economische aspecten

Nationaal-economische aspecten kan de populierenteelt o.a. hebben ten aanzien van het beschikbare aantal arbeidsplaatsen, de omvang van de melkproduktie en de mate, waarin cultuur-technische werken worden uitgevoerd. Overgang van de melk-veehouderij naar populierenteelt betekent een vermindering van de melkproduktie. Bij bebossing van een 4 à 5 duizend ha is de invloed op de omvang van de totale melkproduktie echter relatief gering. Deze zal niet meer dan 0,25 % bedragen. De invloed op de mate waarin cultuurtechnische werken moe-ten worden uitgevoerd is al eerder behandeld. Deze invloed moet niet worden onderschat. Nationaal-economisch gezien kan populierenteelt tot een zeer belangrijke besparing op de kosten van cultuurtechnische werkzaamheden leiden.

Ad 5. Juridische aspecten

De aanleg van enkele duizenden ha bos stuit op grote juridische moeilijkheden. Bij onze huidige pachtwetgeving wordt de pach-ter beschermd tegen bebossingsplannen van de verpachpach-ter. In-gevolge de Ruilverkavelingswet heeft iedere grondgebruiker bij toedeling van de grond recht op gronden van gelijke hoedanig-heid en gebruiksbestemming als door hem zijn ingebracht.

(35)

Samenvatting en conclusies

1. In dit rapport is de rentabiliteit van de teelt van populieren op komgrond benaderd. Deze rentabiliteit is vervolgens vergeleken met die van verpachting en die van graslandexploitatie. In het laatstgenoemde geval is uitgegaan van een weidebedrijf met melk-vee van 18 ha kadastrale maat en van een vetweiderijbedrijf van 31,5 ha kadastrale maat.

2. Alle berekeningen zijn gebaseerd op het prijspeil 1959/'60. Voor zover het de landbouwbedrijven betreft is dit ontleend aan de kostprijsrapporten van het Landbouw-Economisch Instituut. 3. Bij de berekening van de rentabiliteit van populierenteelt is

uit-gegaan van een plantverband van 7 X 7 m en een omloop van 25 jaar. Om tot uitspraken te komen over het gunstigste plant-verband en de voordeligste omloop is het noodzakelijk te beschik-ken over produktiecurven voor de verschillende cultuurvariëteiten bij de omstandigheden, zoals die zich in het rivierkleigebied voor-doen. Hiervoor is nader onderzoek gewenst.

4. Bij een rentevoet van 4 °/o is het exploitatieoverschot (exclusief de kosten van de grond) van de populierenteelt ƒ 320,- per ha ge-meten maat. Hierbij is uitgegaan van een opbrengst van 250 m3

hout, die tegen een prijs van ƒ 7 0 , - per m3 afgezet wordt. Het is

uiteraard niet mogelijk te voorspellen hoe deze houtprijs zich in de loop van 25 jaar zal gaan ontwikkelen. Een wijziging van deze prijs met ƒ 1 , - per m3 verandert het saldo met ƒ 5,80 per ha.

5. Voor de eigenaar, die zijn grond pachtvrij heeft, is populierenteelt veel aantrekkelijker dan verpachting. Gegeven de pachtnormen van december 1957 levert verpachting een bedrag op, dat - al naar gelang de toestand van de grond - uiteenloopt van ƒ 4 0 , - tot

f 120,- per ha. Bij populierenteelt kan een overschot van ruim f 300,- per ha kadastrale maat worden verkregen (ƒ 320,- per ha

gemeten maat).

Door de omstandigheid dat per 1 april 1960 nieuwe pachtnormen van kracht geworden zijn, waardoor de maximaal toelaatbare pachtprijs voor de beste komgrond met de beste ontsluiting, ver-kaveling en waterhuishouding verhoogd is tot ƒ 150,- per ha, (was ƒ 120,-) is deze vergelijkingsbasis thans niet meer geheel juist. Ook bij toepassing van de meest recente pachtnormen echter blijft

(36)

het verschil tussen populierenteelt en verpachting spectaculair. Overigens kan worden opgemerkt, dat bij de huidige pachtwet-geving niet verwacht kan worden, dat er oppervlakten van be-tekenis pachtvrij te krijgen zijn. Hierdoor is de populierenteelt in bosverband voor eigenaren-verpachters in feite slechts in zeer be-perkte mate een alternatief. De grote aantrekkelijkheid van de populierenteelt voor de eigenaren blijft echter onverminderd be-staan, (zie ook conclusie 8)

De populierenteelt stelt weinig eisen aan de ontwatering en de verkaveling. Om de grond geschikt te maken voor populierenteelt behoeven veelal geen kosten (afgezien van slechts éénmaal voor-komende scheurkosten) te worden gemaakt. Wanneer wel kosten moeten worden gemaakt (b.v. voor ontsluiting) zijn deze in ieder geval aanmerkelijk lager dan die, welke een geschikt maken voor de landbouw zou vereisen.

7. Gegeven het feit dat de kosten van cultuurtechnische verbeterin-gen voor het grootste deel (65 à 70 % ) door de overheid worden betaald, is de populierenteelt nationaal-economisch gezien zeer aantrekkelijk.

8. Het onder 5 t/m 7 gestelde geeft aanleiding tot de overweging om een strook met voor de landbouw ongunstige grondwaterstand in een ruilverkaveling niet of slechts weinig te verbeteren en deze strook toe te wijzen aan uitwonende eigenaren, die tot populieren-teelt willen en kunnen overgaan.

9. Een vergelijking tussen landbouw en populierenteelt wordt ge-maakt, omdat de inrichting van een geheel gebied in het geding is. Privaat-economisch gezien is deze vergelijking noch voor wonende eigenaren noch voor pachters interessant. Voor de uit-wonende eigenaar bestaat het alternatief landbouw immers niet, evenmin als voor de pachter het alternatief populierenteelt. 10. Bij de vergelijking tussen landbouw en populierenteelt wordt het

aspect van de bedrijfsgrootte onvoldoende belicht. De keuze van de beide landbouwbedrijfsvormen waarmee wordt vergeleken, is arbitrair. Hetzelfde geldt voor de oppervlakten van deze be-drijven. Het is bepaald niet zo, dat met beide gekozen bedrijven een geheel gebied, dat voor de landbouw wordt ingericht, kan worden beschreven.

(37)

11. Uitgaande van gelijkblijvende kosten van de grond en bij de aan-genomen prijzen en opbrengsten is de per ha gemeten maat uitge-drukte rentabiliteit van de populierenteelt gunstiger dan die van het weidebedrijf met melkvee van I6V2 ha. Weiderij op 30 ha is even gunstig. Het overschot boven de kosten (exclusief de kosten van de grond) bedraagt voor de populierenteelt en voor de weiderij ƒ 320,- per ha gemeten maat en voor het weidebedrijf met melk-vee ƒ 255,-.

12. De resultaten van de melkveehouderij zijn berekend bij een melkprijs van ƒ 29, per 100 kg. Elke wijziging van deze melkprijs met ƒ 1 , -per 100 kg doet het saldo met ƒ 3 8 , - -per ha veranderen. Pas bij een melkprijs van ƒ 30,70 per 100 kg is de per ha uitgedrukte rentabiliteit van het bedrijf met melkvee gelijk aan die van de populierenteelt.

13. De totale kosten (exclusief kosten van de grond) en opbrengsten zijn voor de melkveehouderij het hoogst en voor de populierenteelt het laagst. Het niveau van kosten en opbrengsten van de weiderij ligt hier tussen in.

14. Het per ha gemeten maat uitgedrukte bedrag, dat jaarlijks aan de arbeid toevloeit, is bij de melkveehouderij het hoogst (ƒ 450,-). Dan volgt de vetweiderij (ƒ 190,-) en tenslotte de populierenteelt (ƒ 165,-). Dit is alleen het geval, wanneer het populierenbos is opgezet met een onderteek van els. Van de aan het populierenbos bestede arbeid komt bijna de helft voor rekening van deze onder-teelt.

15. De per ha uitgedrukte werktuigkosten zijn op het melkveebedrijf vijf keer zo groot als op het weiderijbedrijf en meer dan tien keer zo groot als bij de populierenteelt.

16. Men heeft met ongelijke kosten van de grond te maken wanneer de mate waarin cultuurtechnische verbeteringen moeten worden uitgevoerd voor een strook met ongunstige omstandigheden ver-schillend kan zijn bij populierenteelt en graslandexploitatie (zie conclusies 6 en 8). Bij onze berekeningen dienaangaande is gesteld, dat voor populierenteelt slechts de ontsluiting moet worden ver-beterd; voor de weiderij bovendien de ontwatering en voor de melkveehouderij zowel de ontsluiting en ontwatering als de ver-kaveling.

Uitgaande van de pachtnormen van december 1957 kunnen de kosten van de grond voor de populierenteelt dan worden gesteld op ƒ 80,- per ha gemeten maat en voor de vetweiderij en het

(38)

drijf met melkvee respectievelijk op ƒ 105,- en ƒ 1 3 0 - per ha ge-meten maat. Voor populierenteelt, vetweiderij en melkveehouderij bedragen de netto-overschotten dan achtereenvolgens ƒ 2 4 0 - , ƒ 215,- en ƒ 125,- per ha gemeten maat. In deze situatie blijkt populierenteelt wat netto-overschot betreft niet alleen gunstiger te zijn dan de melkveehouderij, maar ook iets gunstiger dan de vet-weiderij.

17. De arbeidsinkomens uit het bedrijf laten een geheel ander beeld zien dan de netto-overschotten. Het arbeidsinkomen van de boer is het gunstigst op het bedrijf met melkvee en het geringst bij de populierenteelt. In het geval van de pachter bedragen deze ar-beidsinkomens van de boer voor de melkveehouderij, de vet-weiderij en de populierenteelt respectievelijk ƒ 475,-, ƒ 410,- en ƒ 400,- per ha gemeten maat. Hierbij moet worden bedacht dat het arbeidsinkomen uit de populierenteelt met veel minder arbeids-uren wordt verkregen dan dat uit de graslandexploitatie. H e t ver-schil in arbeidsinkomen tussen melkveehouderij en populierenteelt ad ƒ 7 5 , - verdwijnt bij een daling van de melkprijs met ƒ 2 , - per 100 kg. Het voor de populierenteelt berekende arbeidsinkomen geldt alleen wanneer de exploitant zelf alle arbeid in het bos ver-richt. Meestal zal dit niet mogelijk zijn. Dan daalt het inkomen uit het bos met ƒ 160,- (het voor eigen arbeid ingerekende loon) tot ƒ 240,- per ha gemeten maat.

18. In verband met de lange omloop van het kapitaal bij de popu-lierenteelt kan de financiering moeilijkheden veroorzaken. Moge-lijkheden liggen in de vorming van coöperaties en N.V.en.

Foto's:

STICHTING BOSBOUWPROEFSTATION (WAGENINGEN): Omslagfoto, pag. 13, 15 en26 (onder) WIM K. STEFFEN, DE STEEG (Gld.): pag. 2, 9, 18 en 26 (boven)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

7 The uniqueness in this case is that the patient was previously repeatedly given a diagnosis of Bowen disease, which appeared to be a porocarci- noma in situ and the primary tumor

Many of the videos took place in the city (see Being and Living in the City), showing the local scenery (see Urban Symbols), engaging with local influencers, celebrities or

Both access to care and diagnostic accuracy fuel interest in developing smartphone apps equipped with algorithms for image analyses of suspicious lesions to detect skin cancer..

The aim of the present study was to determine the effects of age and sex of the subjects, the eccentricity and intensity of the peripheral stimuli on saccadic reaction time (SRT),

In case of an acute severe colitis, a medical emergency in children, defined by a high clinical disease activity score (paediatric ulcerative colitis activity index; PUCAI) ≥65, IFX

Er werd bij de kinderen met (mogelijke) hersenschade een verhoogd risico gevonden voor problemen bij globale beweging en de herkenning van vormen door beweging.. Daarom moet in de

Innovatiewerkplaats – Active Ageing van mensen met een verstandelijke beperking

Considering the main question of this paper: to study consumers' preferences towards meat that was frozen to reduce the risk of tox- oplasmosis and more specifically to