‘’ZELF DOEN’’
Een Onderzoek Naar de Ontwikkeling van Lokale Duurzame
Energie Initiatieven.
Bachelorscriptie projectgroep: Politicologische Expertise in een Arena van
Klimaatverandering. Datum: 15 juli 2014 Door: Ruben Pellikaan Studentnummer: 5977320 Docent: Chunglin Kwa Aantal woorden: 8437
Inhoudsopgave
1. Probleemstelling
1.1 Inleiding...3
1.2 Onderzoeksvragen...6
1.3 Theoretische Concepten...10
2. Actoren in de Arena van Lokale Duurzame Energie Initiatieven 2.1 Inleiding...12
2.2 Power To The People, De Burger als Transitiedenker...14
2.3 De Gemeente als Transitie sturingsapparaat ...17
2.4 Het Bedrijfsleven...20
3. Samenwerkingsverbanden 3.1 Inleiding...23
3.2 Politiek Landschap van het Duurzame Energie Debat...26
3.3 Samenwerkingsrelaties...28
4. Case Study: Het Bussums Watertoren Collectief 4.1 Inleiding...35
4.2 Korte Geschiedenis van de Ontwikkeling van de Watertoren van Bussum...37
4.3 Het Tot Stand Komen van Het Duurzaamste Gebouw van Nederland.39 5. Beantwoording Hoofd en Deelvragen 5.1 Conclusie...44 5.2 Evaluatie...46 6. Bibliografie 6.1 Literatuur...47 6.2 Websites ...50
Hoofdstuk 1 Probleemstelling
1.1 Inleiding
Energieverbruik is een essentieel onderdeel van het menselijk doen en laten. Het bestrijkt een groot deel van onze maandelijkse en dagelijkse uitgaven en is een vaste kostenpost bij nagenoeg elk productieproces. Omdat energie zo een belangrijke rol inneemt, wordt het ook steeds belangrijker om deze op een verantwoordelijke manier op te wekken. Ook het bewustzijn over waar onze energie vandaan komt, of waar deze vandaan zou moeten komen groeit met de dag. Het idee dat we aan de vooravond staan van een duurzame revolutie en dat de noodzaak tot ontwikkeling van duurzame energiebronnen niet langer op zich kan laten wachten ontwikkelt zich gestaag. De wereldeconomie en haar
energiehuishouding zal in de komende decennia steeds meer onafhankelijk moeten worden van de verbranding van fossiele brandstoffen die het klimaat van de aarde in rap tempo destabiliseren (Flavin & Lensen 1994). Er is ook sprake van een systematische vorm van crisis. Een terugkerend patroon van onzekerheid dat wordt veroorzaakt door schaalvergroting (Rotmans 2012: 21). Voorbeelden hiervan zijn het instorten van de financiële markten of de
consumentenproblematiek rondom onbekend vlees in de supermarkten. Deze systematische crisis heeft een ontwrichtend effect op onze normen en waarden. De burger is zoekende naar nieuwe waarden als maatschappelijk rendement, duurzame kwaliteit, vertrouwen, welzijn en sociaal ondernemerschap (Rotmans 2012, Rifkin 2011). ‘’Een verandering van tijdperk, in plaats van een tijdperk van
Het denken over de afschaffing van fossiele brandstoffen is niet nieuw en speelt al sinds het rapport van de Club van Rome in 1972 een prominente rol in de ontwikkeling van een duurzaam alternatief. Dit alternatief moet ‘’in de huidige behoefte voorzien, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen ook in hun behoeften te voorzien’’ (Brundtland-‐Rapport 1987). Ondanks dat de urgentie tot verandering al meerdere decennia aanwezig is, bestaat het aandeel van energie uit duurzame bronnen in Nederland uit slechts 4,6 procent in 2013. Hiermee voegt Nederland zich, met deze mate van onderontwikkeling, tussen de slechts presterende landen van de Europese Unie (Rijksoverheid, Eurostat 2014: 3.). Dit percentage zal in de komende zes jaar moeten groeien tot ruim 16 procent volgens de door de Europese Unie opgelegde doelstelling voor de Nederlandse duurzame energieproductie (Eurostat 2014: 1). Naast deze doelstelling, zijn er nog twee andere
doelstellingen gesteld betreffende efficiëntieverbetering van energiegebruik en reductie van CO2 uitstoot. Ook hier presteert Nederland nog ver onder de maat (ibid.). In dit Bachelorproject wordt gekeken naar een onderdeel van het traject naar een duurzaam(er) Nederland.
Bij de bevordering van duurzame energieopwekking zijn vele partijen betrokken die allemaal een andere functie vervullen. Duidelijkheid ontbreekt echter. De rol van gemeenten, burgerinitiatieven en het bedrijfsleven zijn fluïde waardoor er continu moeilijkheden optreden tussen de diverse partijen. Dit komt de
ontwikkeling van duurzame energie niet ten goede. Dit project zal duidelijkheid scheppen tussen de verschillende instanties die betrokken zijn bij de
proces te ontrafelen. Op deze manier zal dit onderzoek een effectieve bijdrage leveren in het scheppen van duidelijkheid en de promotie van zowel het gebruik als de productie van duurzame energiebronnen. Beide een vitaal onderdeel voor het creëren van een duurzamere maatschappij.
1.2 Onderzoeksvragen
Essentieel in dit project is de samenwerking tussen de bovengenoemde partijen bij het tot stand brengen van een succesvol lokaal duurzaam energie initiatief. We benaderen deze initiatieven vanuit een lokaal paradigma. Er wordt erkend dat ook de centrale overheid een belangrijke rol speelt, maar de focus ligt op de vernieuwende beweging van onderaf. Deze bottom-up transitie geeft haar een uniek karakter. Daarnaast is door de opkomst van de initiatieven van burgers de rol die de overheden en bedrijven hierin spelen ambigu en fluïde geworden. Onderzoek naar deze fluïde rol is beperkt en zal in dit project daarom sterk naar voren komen. Dit wordt gedaan door middel van het beschouwen van lokale partijen. De reden dat er is gekozen voor het beschouwen van de lokale partijen is omdat de centrale overheid een groot deel van haar bevoegdheden omtrent duurzame ontwikkeling heeft overgeheveld naar lokale en regionale
beleidsniveaus. De meerwaarde van dit project is het succesvol in kaart brengen van de betrokken actoren en wat de eigenschappen zijn van de samenwerkings-‐ en conflict relaties die leiden tot de ontwikkeling van een lokaal duurzaam energie initiatief. De hoofdvraag luidt:
-‐ Wie zijn de belangrijke actoren in de ontwikkeling van lokale duurzame
energie initiatieven, wat zijn hun samenwerkingsverbanden en hoe verloopt deze samenwerking gedurende het proces van de ontwikkeling van het initiatief?
Om antwoord te geven op deze hoofdvraag zijn een drietal deelvragen
en leiden als geheel tot de beantwoording van de hoofdvraag. Deze deelvragen zijn:
1. Wie zijn de belangrijke actoren in de ontwikkeling van duurzame energie initiatieven?
De eerste deelvraag is bedoeld om in kaart te brengen wie belangrijke en invloedrijke actoren zijn in het proces van de ontwikkeling van een lokaal duurzaam energie initiatief. Het betreft hier actoren die van belang zijn voor in de eerste plaats lokaal georganiseerde initiatieven. Dit is ook de reden dat de focus ligt op lokale actoren. Ondanks dat niet wordt ontkend dat internationale partijen wellicht ook een rol van betekenis spelen is er voor gekozen deze grotendeels buiten beschouwing te laten.
2. Wat is de aard van de samenwerkingsverbanden tussen de verschillende actoren?
Deze vraag laat zien hoe complex de verwevenheid van de verschillende
betrokken partijen is. Het antwoord op deze vraag creëert duidelijkheid over de relatie die zij tot elkaar hebben en wat de motieven zijn achter de samenwerking. Ten slotte wordt gekeken of overeenkomstige belangen ook leiden tot potentiële, daadwerkelijk en/of actieve samenwerking tussen de verschillende partijen.
3. Hoe verloopt de samenwerking tussen actoren gedurende de ontwikkeling van een lokaal duurzaam energie initiatief in de praktijk?
Deze laatste deelvraag wordt empirisch onderzocht en de resultaten zullen worden gebruikt om te laten zien hoe een duurzaam initiatief succesvol vorm
krijgt in de praktijk. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een case studie die representatief is voor een succesvolle illustratie van het onderzoek.
Er is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen theoretische-‐ en empirische studie. Op deze manier kunnen zij elkaar aanvullen om een zo volledig mogelijk beeld te creëren van de manier waarop een duurzaam initiatief daadwerkelijk van de grond komt. Dit onderzoek moet een introductiegids zijn voor iedereen die speelt met de gedachte van het opzetten van een lokaal duurzaam energie initiatief. Het is een handleiding over wie de belangrijke actoren zijn, waar rekening mee gehouden dient te worden, de moeilijkheden, maar ook de kansen. Het laatste hoofdstuk, de empirische bijdrage, is een illustratie van hoe de
literatuurstudie en theorie van de voorgaande hoofdstukken in de praktijk vorm krijgt. Ook komt in het laatste hoofdstuk naar voren wat de belangrijkste
motieven zijn van de betrokken actoren.
1.3 Theoretische Concepten
Voordat dit project kan toekomen aan de beantwoording van de deelvragen is het van belang een aantal kernconcepten uit de vraagstelling te verduidelijken. Allereerst moet verduidelijkt worden wat een lokaal duurzaam energie initiatief precies is. De aard van de diverse initiatieven is zeer uiteenlopend, van
windmolens tot zonnepanelen en van opwekking tot besparing, allemaal
duurzame initiatieven. Wat hen bindt zijn een aantal factoren. Deze factoren zijn door een aantal toonaangevende instanties in kaart gebracht en bevatten de volgende eigenschappen: Lokale Duurzame Energie Initiatieven worden vaak ontwikkeld met behulp van vrijwillige inzet en met een grote rol voor de participatie van burgers (HierOpgewekt, Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland 2012). Het betreft samenwerkingsverbanden tussen diverse partijen zoals bedrijven, gemeenten en bewoners die allemaal meer dan alleen de ambitie hebben om een inkoopvoordeel te verkrijgen, maar juist ook als projectdoel hebben het opwekken en of afzetten van duurzame energie (ibid.).
Het tweede belangrijke concept dat verduidelijking behoeft is de transitie naar de duurzame samenleving. Deze wordt door een vooraanstaand Nederlands transitiedeskundige geduid als ‘’ingrijpende en onomkeerbare kantelingen van
systemen in de samenleving’’ (Rotmans 2012: 6). Oude waarden die het systeem
definiëren zullen hoogstwaarschijnlijk plaats moeten maken voor nieuwe, dit zijn typische karaktereigenschappen van de transitie zoals die in dit
bachelorproject zullen worden gebruikt. In het geval van de Nederlandse energietransitie is het belangrijk om te weten dat er een bijzonder sterk
brandstoffen. Dit gevestigde regime met de focus op fossiele brandstoffen is in Nederland een stuk sterker dan in de rest van Europa (Ibid. 239). De duurzame stroming gaat hier tegen in.
Ten slotte is een verduidelijking van de basisideeën van samenwerkingsrelaties van belang voor het begrijpen van dit onderzoek. Conflict en samenwerking hebben in de terminologie vaak al een respectievelijk negatieve en positieve lading, dit normatieve karakter laten we in dit stuk echter voor wat het is.
Wanneer er sprake is van conflict hebben we het over de strijd tussen actoren bij de realisatie van onderling onverenigbare doelen (van der Eijck 2001: 20). Bij samenwerking betreft het precies het tegenovergestelde. Deze definitie behoeft in de praktijk wel een nuancering omdat een samenkomen van belangen in dit geval wel vrij vaak voor komt. Wie wil er tenslotte niet het meest duurzame voor onze planeet? Dit hoeft echter niet per se te leiden tot samenwerking en kan zelfs de oorzaak voor conflict zijn op het moment dat er geen consensus is, over de te gebruiken middelen voor de realisatie van het overeenkomende doel (ibid.23).
Samenwerkingsverbanden kunnen simplistisch worden samengevat in de volgende figuur. Waarbij de verschillende kwadranten de relatie van de samenwerking of het conflict tussen twee of meer partijen beschrijven.
Fig. 1.1 kernruimte van conflict en samenwerking (ibid. 22).
Tegenstelling van Belangen Gezamelijke Actie Strijd Symbiose van Belangen
Hoofdstuk 2 Actoren in de Arena van Lokale Duurzame Energie Initiatieven
2.1 Inleiding
In het tweede hoofdstuk wordt de eerste deelvraag behandeld. Hierbij wordt met name gebruik gemaakt van literatuurstudie.
1. Wie zijn de belangrijke actoren in de ontwikkeling van duurzame energie initiatieven?
De vraag houdt zich bezig met een schets van wie de belangrijke actoren zijn bij de succesvolle ontwikkeling van een lokaal duurzaam energie initiatief. Net als elk beleid is ook het creëren van een duurzaam initiatief een politieke
aangelegenheid met diverse actoren. Een politiek proces wordt door Easton gedefinieerd als: ‘’Interactions through which values are allocated authoritatively
for a society’’ (1965: 21).
Deze definitie laat een aantal aspecten duidelijk zien. Het betreft bindende besluitvorming, met betrekking tot zaken die zowel materieel als immaterieel kunnen zijn. Ook geeft de definitie aan dat dit niet alleen binnen een politiek orgaan geldt, maar bij alle interacties waarbij verschillende waarden voor de samenleving tot stand komen. Dit maakt het in sterke mate toepasbaar op ontwikkelingen zoals de duurzame energievoorziening (van der Eijck 2001: 9). De belangrijke actoren die in dit hoofdstuk naar voren komen zijn: de burger, de
gemeente en het bedrijfsleven1. De toelichting van de actoren gebeurt aan de hand
van een aantal kernvragen (ibid. 42). Deze kernvragen verduidelijken allereerst hoe de respectievelijke actoren zich gedragen en wat hun doelen zijn. Ook laat
het zien over welke middelen actoren beschikken om hun doelen en belangen te realiseren. Ten slotte wordt in het volgende hoofdstuk over de samenwerking bekeken hoe het politieke landschap eruit ziet en wat de context is van
samenwerkingsrelaties.
Uit de praktijk blijkt steeds meer dat duurzaamheid aan imago wint, zowel politieke partijen, bedrijven als burgers houden zich steeds meer bezig met het denken over en ontwikkelen van duurzame oplossingen voor moderne
uitdagingen. De toenemende complexiteit rondom vraagstukken van duurzaamheid vraagt echter wel om een ander soort overheid, burger en bedrijfsleven dan voorheen. De burger is van groot belang omdat zij in essentie de aanjager en vrager van transitie is, zij is de transitiedenker. De burger is niet langer passief en slechts de ontvanger van opgelegd beleid, maar steeds vaker ook actief, energiek en initiatiefnemer. De overheid moet zich aanpassen aan de veranderende vraag en meer de taak van facilitatie op zich nemen. De
betrokkenheid van gemeenten was niet altijd vanzelfsprekend, maar heeft in de afgelopen jaren wel aan invloed gewonnen (Klopstra & Scheurs 2013: 10). Door de schaalvergroting en impact van de burgerinitiatieven zal ook de rol van de gemeente meer en meer gericht moeten zijn op het actief ondersteunen van deze initiatieven (ibid.) Dit komt terug in de diverse duurzaamheidsagenda’s die gemeentes tegenwoordig publiceren. Ten slotte heeft ook het bedrijfsleven te maken met de omslag en zal ook zij op het lokale niveau mee moeten doen in de voorziening van de energiebehoefte en de gedecentraliseerde ontwikkeling van energie. Dit in tegenstelling tot de traditionele centrale houding puur gericht op
winstbejag, door middel van grootschalige, gecentraliseerde vervuilende productieprocessen.
2.2 Power to the People, De Burger als Transitiedenker.
De crisis op macroniveau, of dit financiële, voedsel of energie crisissen betreft, leidt tot verandering van visie op het microniveau, dat van de burger (Rotmans 2011: 21). Het aantal innovaties op het gebied van zorg, verzekering,
voedselproductie en energie stijgt exponentieel en allemaal schreeuwen zij hetzelfde motief: ‘’Zelf doen!’’. Niet meer de gigantische zorgverzekeraar, niet meer onbekend paardenvlees maar lokaal, coöperatief en sociaal ondernemend zijn de begrippen van de toekomst. Het onderzoek naar wat een transitie
succesvol maakt geeft een belangrijke rol aan de functie van deze koplopers (ibid. 241). Een individu of een kleine groep mensen met visie voor de toekomst in combinatie met een bepaalde maatschappelijk onrust kan de regimes zoals ze bestaan doen schommelen en kantelen.
Ook het gedrag van de burger past zich aan de veranderende omstandigheden aan. Meer dan ooit wekken burgers hun eigen energie duurzaam op en vormen zo een succesvol alternatief voor de gevestigde grote energiebedrijven die met steeds meer met argusogen worden bekeken (ibid. 248). De lokale initiatieven schieten dus ook als paddenstoelen uit de grond. De burger als zowel consument en producent behoeft een nieuwe term, de burger wordt Procument. Maarten Hajer onderstreept dit onderbuikgevoel van zelf willen doen en de veranderende burger onder de noemer van de ‘’energieke burger’’ die autonoom en zelfstandig aan de slag wil (2011). Deze energie heeft zich ook in werkelijkheid al vertaald in meer dan 400 regionale en lokale initiatieven ter bevordering van duurzame energieopwekking. Deze variëren van opwekking van duurzame energie tot de verkoop ervan, de inkooppromotie van duurzame energie en de verduurzaming
in diverse bouwprocessen (Rotmans 2012: 155). Het doel dat de burger met name heeft is het bieden van een tegengewicht. Dit tegengewicht is nodig om te kunnen balanceren tegen de centrale grote elektriciteitsbedrijven die zorgen voor toenemende onzekerheid. Deze onzekerheid wordt veroorzaakt door schommelende gas en olieprijzen. Ook hebben zij met hun vervuilende productie grote invloed op de status van de burger. De gevolgen zouden immers immens zijn bij het bijvoorbeeld omvallen van een energiegigant als Nuon. Bij lokale productie zijn de problemen en risico’s veel kleiner. In combinatie met een toenemend bewustzijn over de schadelijke invloed die de verbranding van fossiele brandstoffen op het milieu heeft, hebben de burgers als voornaamste doel en belang de schaalvergroting van duurzame energie, met een zo hoog mogelijk rendement en zo veel mogelijk zekerheid. De reden dat deze lokale initiatieven een groter gevoel van zekerheid bieden is dat het toezicht wordt uitgevoerd door degenen die er ook afhankelijk van zijn, de afnemer zelf.
Het burgerinitiatief is geen hype en is al jaren groeiende, ze lijkt echter soms nog zoekende naar de juiste vorm (Scheurs 2013). Naast het optimisme is dit project ook bedoeld om te laten zien waar de mogelijke valkuilen voor de duurzame initiatieven liggen. Het oprichten van een energiecollectief is namelijk geen sinecure. Het vereist een combinatie van ondernemerschap en kennis over de opwekking en/of verkoop van duurzame energie, een combinatie die zeldzaam blijkt te zijn (Rotmans 2011: 159). De koplopers zijn nog te vaak burgers met een bijzondere achtergrond, bijvoorbeeld ingenieurs. Het moet echter ook voor de voor de gewone burger haalbaar worden een significante bijdrage te leveren aan een duurzamer Nederland.
Ook bestaan er nog veel barrières op het gebied van wet-‐ en regelgeving. Deze variëren van belasting op het collectief produceren van schone energie tot vergunningsverwarringen en onduidelijkheid over saldering2. De Federatie Decentrale Duurzame Energie Nederland (E-‐Decentraal) heeft deze
regelgevingproblematiek in kaart gebracht en wil op deze manier een sterk tegengeluid bieden aan de centraal georganiseerde regelgeving en de grote energie producenten (Standpunt E-‐decentraal over Energieakkoord 2012, Rotmans 2011: 159). Ook is er een noodzaak tot institutionalisering. De angst voor institutionalisering is vaak dat een initiatief door professionalisering zijn radicale karakter verliest. Op deze manier wordt zij echter wel meer dan een druppel op een gloeiende plaat. Op deze manier bewerkstellig je nog altijd een bijdrage aan de oplossing, een duurzamer Nederland, en vergroot je de
toegankelijkheid voor een grotere groep burgers (ibid. 160, Post 2013).
2 Salderen is het proces waarbij zelf opgewekte duurzame energie die niet wordt verbruikt terug het elektriciteitsnet op gaat, welke later tegen voorwaarde weer gebruikt kan worden. De regelgeving hierover is nog erg onduidelijk.
2.3 De Gemeente als transitiesturend apparaat.
In de traditionele vorm was het de overheid die aanstuurde op verandering en aan de burger vertelde ‘’hoe het geregeld moest worden’’, en wat überhaupt de regels waren. In de vorige paragraaf hebben we laten zien hoe een veranderende burger ook behoefte heeft aan een ander sturingsmechanisme. De
energierevolutie die door Nederland waart innoveert zich dus op lokaal niveau. De innovatie komt uit de buurt en de meeste burgerinitiatieven hebben een regionaal en veel vaker nog lokaal karakter. De innovatie concentreert zich niet langer in en om Den Haag, maar wordt sterk gedecentraliseerd. Sinds het in 2007 gestrande Project Energietransitie, dat in 2001 voortvloeide uit het vierde nationale milieubeleidsplan is dit ook daadwerkelijk doorgedrongen in het centrum van het politiek denken over de oplossingen. Deze decentralisatie gaat hand in hand met de aard van het probleem. De aard van het klimaatprobleem en de oplossing van duurzame energieontwikkeling hebben door hun complexiteit behoefte aan een flexibele en responsieve overheid. De Rijksoverheid is dus bij uitstek niet geschikt om als log beleidsbeest een dergelijk project succesvol te benaderen, zoals in het verleden ook is gebleken. Dit is waarom de gemeente bij uitstek de instantie is die een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van duurzame energie initiatieven. De gemeente staat dicht bij de burger en heeft de benodigde expertise om het proces naar duurzaamheid beleidsmatig in goede banen te laten lopen. Ook kan een lokaal bestuur beter betrokken partners vinden en samenbrengen en ,niet onbelangrijk, zijn het de gemeenten die een essentiële rol spelen in de verlening van bouwvergunningen en aanpassingen van bestemmingsplannen. De manier waarop de gemeente handelt bij de
verlening van deze vergunningen kan zowel bevorderend zijn voor lokale duurzame initiatieven als deze tegenwerken.
Wel bestaat er nog altijd een spanningsveld tussen wat de normatieve verwachting van de gemeente is, wat haar mogelijkheden zijn en wat zij
daadwerkelijk aan effectieve bijdrage levert. Volgens Schuurs (2013) worstelen de gemeenten zelf ook met dit vraagstuk. Aan de ene kant is de promotie van duurzaamheid een belangrijk issue en komt dit ook naar voren in de
verschillende beleidsprogramma’s, maar aan de andere kant is er de vraag wat het gemeentelijk mandaat is en waar de verantwoordelijkheden liggen. Ondanks een breed scala aan ideeën over de normatieve rol van de gemeente is er wel een aantal kerntaken die in veel theorieën naar voren komen. Allereerst is het van belang dat de gemeente erkent dat haar rol fluïde is en dat zij zich snel en flexibel aan moet passen aan veranderingen in de samenleving. Het centraal organiseren van een bottom-up initiatief is net zo paradoxaal als het klinkt. Hier moeten de ambtenaren hun acties en gedrag op aanpassen en overheden moeten zorgen dat de duurzame beweging zichzelf kan organiseren en mobiliseren. Dit houdt in dat de gemeente:
-‐ Juridische en institutionele belemmeringen moet proberen weg te nemen; -‐ Moet bijdragen aan de vorming van sociale netwerken die
initiatiefnemers aan elkaar en buitenstaanders kan verbinden; -‐ Moet helpen bij het financieren van baanbrekende projecten via
bruikbare en slimme financiële arrangementen (Rotmans 2011: 160).
Naast de normatieve theorie over wat de rol van de overheid zou moeten zijn is het goed om te weten dat de overheid ook zelf de belangen van haar
veranderende taak ziet. Ook zij stelt belang bij het opschalen van duurzame energie ten opzichte van de traditionele kolen en gascentrales. Ook de taken die zijn weggelegd voor lokale overheden komt volgens het in 2013 door de SER gesloten energieakkoord in theorie veel meer overeen met de wenselijke situatie dan voorheen (Energie Akkoord voor Duurzame Groei 2013: 17). Zo
onderschrijft zij het belang van de faciliterende rol bij de uitvoer van de eerder genoemde energieke samenleving en moet ze streven naar een actieve
ondersteuning voor energiebesparing en lokale opwekking (ibid.). Deze
facilitatie krijg effectief vorm doordat facilitatoren specifiek aandacht zullen gaan geven aan het leggen van verbindingen tussen burgers (koplopers), organisaties en ondernemers. Hoe deze effectieve bijdrage in de praktijk verloopt zal in het empirische gedeelte van dit project naar voren komen. Deze praktijkuitvoering is essentieel in de succesvolle sturing van transities. Een transitie heeft namelijk de grootste kans van slagen als de juiste coalities ontstaan, deze coalities moeten bestaan uit spelers van zowel binnen als buiten het gevestigde regime die een in principe veranderingsgezinde tendens ondersteunen (Rotmans 2012: 240, Grin et al 2010, Loorbach 2007).
2.4 Het Bedrijfsleven
De traditionele rol van bedrijven was gebaseerd op de korte termijn en winstmaximalisatie. Om dit te bereiken gebruikten deze bedrijven vaak
dubieuze middelen. De voorbeelden zijn er te over, variërend van de miljarden die nodig waren om het bankensysteem te redden, malafide beleid of olierampen veroorzaakt door Shell in Nigeria in 2008. Dit veranderde echter niet per se de visie die we hadden op het handelen van het bedrijfsleven. Hierin lijkt
verandering te komen. De duurzame burger wordt een steeds grotere groep, duurzaam beleid wordt rendabel en de duurzame economie is hot en trendy. Daarnaast heeft de verandering van de burger als procument een invloed op hoe bedrijven hierin moeten gaan voorzien. Het verdienen kan dus niet alleen door het verkopen van slechte producten, maar ook door te investeren in duurzame ontwikkelingen. Helaas is het bedrijfsleven geen uniforme eenheid en is het belangrijk om het onderscheid tussen de oude en nieuwe bedrijven te
onderstrepen. Dit omdat ook hun belangen, doelen en middelen verschillen. Onder de oude bedrijven scharen we de gevestigde, centraal georganiseerde regimes zoals de grote energieleveranciers Nuon en de Koninklijke Shell. Hier tegenover staan de transitiebedrijven volgens de visie van de Urgenda (Urgenda Visie 2050). Deze bedrijven zijn niet per se gericht op onbeperkte groei en winst maar op kwalitatieve, houdbare en begrensde groei (ibid. 9). In dit project richten we ons met name op de samenwerkingsverbanden met de
laatstgenoemde soort bedrijven. We doen dit om een aantal redenen. Allereerst door een beperking van middelen en tijd om het volledige spectrum kwalitatief goed in beeld te brengen en ten tweede omdat de directe invloed van deze grote
gevestigde regimes in onze empirische illustratie in verwachting weinig tot niet aan bod zullen komen. De invloed van de gevestigde spelers komt met name terug in de gevestigde infrastructuur die, zoals dit paper betoogt, aan het
veranderen is. Ter illustratie, dezelfde logica zit achter het idee dat we ons in het mobiele tijdperk ook niet blijven vastklampen aan het gedrag van vaste
telefoonaanbieders, maar ons primair richten op de vernieuwende, mobiele ontwikkelingen. Van kleine energiefabriekjes, duurzame bouwinitiatieven en bedrijven die zich richten op innovatie, ze houden zich allemaal bezig met het behalen van die Urgenda doelstellingen van kwalitatieve groei (ibid.). Een van de voornaamste belangen van de duurzame bedrijven is de promotie van een
duurzame infrastructuur die hun bedrijfsvoering complementeert. Dit kan zowel in de vorm van afzetmarkt voor duurzaam geproduceerde energie als in de vorm van beperking van wet en regelgeving met betrekking tot het productieproces. De stimulatie van innovatie en technologische ontwikkelingen in combinatie met promotie van het duurzame imago. De middelen die het duurzame bedrijfsleven heeft om dit te promoten worden ook steeds talrijker. Het gesloten
energieakkoord van 2013 heeft bijvoorbeeld een financieringsprogramma opgesteld waarbij bedrijven sterk worden gestimuleerd te investeren in
duurzame energieopwekking (EnergieAkkoord voor Duurzame Groei 2013: 57). In samenwerking met vertegenwoordigers van NVB, Verbond van verzekeraars, de Pensioenfederatie en brancheorganisaties uit verschillende vraagsectoren wordt een samenwerkingsplan gecreëerd dat moet zorgen voor een ideaal investeringsklimaat. In het empirische gedeelte van dit project zullen we onderzoeken in welke mate de lokale overheid ook bijdraagt aan dit gunstige
investerings-‐ en verbindingsklimaat en in hoeverre de onderzochte bedrijven zelf actief meewerken aan deze beoogde samenwerking.
Hoofdstuk 3 Samenwerkingsverbanden
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de tweede deelvraag beantwoord, ook hier wordt met name gebruik gemaakt van de literatuurstudie. De tweede deelvraag luidt:
1. Wat is de aard van de samenwerkingsverbanden tussen de verschillende actoren?
Naast de beschouwing en verduidelijking van de individuele actoren is het ook van belang om een tweetal andere aspecten van de ontwikkeling van duurzame energie initiatieven uitgebreid aan bod te laten komen, om zo een verdieping aan ons inzicht toe te voegen. Allereerst het politieke landschap. Dit houdt in dat wordt gekeken naar wat de concrete en procedurele instituties zijn die van belang zijn bij de ontwikkeling van duurzame initiatieven. Onder concrete instituties verstaan we instellingen met een bepaalde doelstelling die vervult dient te worden, zoals de SER die in haar energieakkoord afspraken en doelstellingen stelt voor de verduurzaming van de Nederlandse Energievoorziening (Ibid: 33, van der Eijck 2001: 44). Onder procedurele instituties vallen meer de processen, procedures en patronen van handelen achter de concrete instituties (ibid.). Dit verkennen van het politieke landschap is van belang om te kunnen zien in wat voor context de samenwerkingsverbanden en conflicten plaatsvinden. De
ontwikkeling van deze dynamiek is afhankelijk van de inrichting van het politiek systeem (ibid.).
23). Zoals in de conceptuele verduidelijking van paragraaf 1.3 is gesteld is het belangrijk om te begrijpen dat de symbiose of tegenstelling van belangen niet altijd tot samenwerking of conflict leidt. Dit is zeker in ons onderzoek naar de relaties tussen partijen omtrent duurzame energieopwekking van belang. Dit komt omdat duurzame energie en een schoner milieu zogenaamde valence issues zijn (ibid.). Bij een valence issue zijn de diverse actoren het namelijk wel eens over het te behalen doel, iedereen wil ten slotte leven in een schone wereld, er is echter strijd of onenigheid over de middelen waarmee dit doel bereikt dient te worden.
Deze strijd over de middelen kan veroorzaakt worden door een aantal factoren. Allereerst is er vaak onduidelijkheid over wat de juiste middelen zijn en wat het effect is van de te nemen maatregelen. De vraag hoeveel zin het heeft om bepaald beleid te stimuleren staat bijvoorbeeld direct in verband met het debat of de opwarming van de aarde wel door de mensen wordt veroorzaakt. Hoe ridicuul dit ook klinkt, er is een breed discours van sceptici over de rol van menselijk handelen en het effect daarvan op de klimaatverandering, dit verdient een bachelorproject op zichzelf.
Ten tweede kan ook als er over de middelen overeenstemming is bereikt nog conflict ontstaan over de prioriteit die gegeven dient te worden aan het doel ten opzichte van andere doelen. Ten slotte is het belangrijk om in gedachte te houden dat politiek, samenwerking en conflict ook menselijk handelen betreft dat kan worden beïnvloed door gevoelens van wantrouwen, onbegrip of afgunst (ibid. 24). In het komende hoofdstuk wordt met name belicht welke
weergegeven in figuur 1.1. Vervolgens wordt in het volgende hoofdstuk empirisch onderzocht of en hoe deze samenwerking in werkelijkheid ook plaatsvindt. Op deze manier wordt duidelijk in kaart gebracht wat de discrepantie is tussen de mogelijkheden en de werkelijke benutting van samenwerkingsrelaties.
3.2 Politiek Landschap van het Duurzame Energie Beleid
Het politieke landschap is een arena van continue verandering. In deze paragraaf worden de hoofdzaken weergegeven die de richting van het politieke landschap bepalen. Deze verandering is ten opzichte van de traditionele rol van de politiek in voorgaande decennia. Deze traditionele rol heeft zich in de afgelopen jaren sterk ontwikkeld. In eerste instantie was het politieke klimaat rondom duurzame energie zeer, bijna mondiaal, gecentraliseerd. Internationale rapporten, zoals dat van de Club van Rome, waren het startsein voor de overheid om bewuster na te denken over de mogelijkheden van duurzame energieopwekking. Een volgende beweging in het politieke klimaat is samen te vatten als de liberalisering en privatisering van de energiemarkten in Nederland. Hiermee wilde de
Nederlandse overheid duurzaamheid actief bevorderen. Dit gebeurde nog steeds
top-down , maar wel al meer nationaal georiënteerd. Deze beweging kwam voort
uit de Derde Energie Nota voor het jaar 1996 die onder andere stelde dat particulieren, bedrijven en overheden in 2004 zelf mochten bepalen bij welke leverancier zij energie wilden afnemen. De reden dat dit groene energie
productie zou bevorderen, is de gedachtegang dat overheidsinstellingen groene energie af zouden nemen, en dit producten zou motiveren om in deze vraag te voorzien door hun groene energieproductie te vergroten. Dit is slechts een van de talloze voorbeelden waarbij de overheid actief probeerde te stimuleren dat er meer duurzame energie zou worden opgewekt. Helaas waren dit allemaal slechts druppels op een hete plaat en richtte de Nederlandse overheid zich met name op beperking van vervuilend energiegebruik in deze periode3. Pas in 2008 is er een
actievere promotie gekomen van duurzame energieopwekking. De middelen die hiervoor in het leven zijn geroepen zijn onder andere gemeentelijke subsidies voor de opwekking van duurzame energie, en belastingen op vervuiling. Dit moet leiden tot promotie van participatie wat zich vertaalt in burgers die zich bezig zullen houden met de verdeling van bijvoorbeeld subsidies. Democratische innovaties, naar een meer participerende samenleving noemt Smith dit. Deze innovaties luiden een nieuw tijdperk in, weg van de traditionele rol van de democratie (2009: 11). Deze beweging naar meer participatie en een lokaal georganiseerde politieke arena zijn belangrijk om de samenwerkingsverbanden in de volgende paragraaf te duiden.
3.3 Samenwerkingsrelaties
Een korte rekensom leert ons dat we met drie clusters van actoren in onze analyse ook drie samenwerkingsverbanden hebben die in dit hoofdstuk zullen worden belicht. Deze relaties zijn respectievelijk die tussen: A: burger en gemeente, B: burger en bedrijfsleven en C: bedrijfsleven en de gemeente; deze relaties werken beide kanten op zoals weergegeven in onderstaand figuur. We kijken in dit hoofdstuk met name naar de theoretische mogelijkheden die er bestaan voor potentiële samenwerking, dit houdt in dat er een symbiose van belangen moet zijn, zowel van de middelen als van prioriteiten. Pas in het volgende hoofdstuk zal daadwerkelijk aan bod komen of de mogelijkheden ook tot actieve vormen van samenwerking hebben geleid.
Figuur 1.2 visuele weergave te bespreken relaties
De eerste relatie tussen burger en gemeente is complex en zoals alle te
besproken relaties ook een fluïde proces. Wel kunnen we een beeld schetsen van de verschillende posities, prioriteiten en belangen en of deze met elkaar overeen komen. De moeilijkheid in deze relatie begint direct bij het verschil in karakter van de twee partijen. De burger is mens en de overheid of gemeente is een
institutie (Jaarverslag Nationale Ombudsman 2006: 37). De communicatie tussen
Gemeente
Burger Bedrijven
beide verloopt echter vaak goed. We zijn dus niet bang dat deze relatie wordt verstoord door gebrek aan transparantie over de belangen van beide actoren. Doordat het uiteindelijke doel een valence issue is, komen ook de doelen van de beide partijen overeen; beide zijn in principe gebaat bij een schonere en
duurzamere energieproductie4. Waar zijn dan nog de valkuilen in deze
ogenschijnlijk rooskleurige relatie? Allereerst de prioriteiten van burgers. Uit het onderzoek naar de prioriteiten van burgers is wellicht een antwoord af te leiden met betrekking tot de oorzaak van de probleemstelling, namelijk dat duurzame energieontwikkeling in Nederland achterblijft. Laten we namelijk niet vergeten dat ondanks de vele positieve geluiden uit deze scriptie slechts 4,6 procent van onze energie duurzaam wordt opgewekt. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de Nederlandse burger, hoewel dit besef wel groeiende is, nog weinig prioriteit geeft aan duurzaamheid in het algemeen (Verhue & Koenen 2010). Ook wanneer Nederlandse burgers wordt gevraagd maatschappelijke vraagstukken te ordenen naar mate van importantie verdwijnen, met name in de context van de
Nederlandse politiek, internationale vraagstukken over duurzaamheid al snel uit de top 20 van prioriteiten (Vringer et al. 2008: 3).
Uit ditzelfde onderzoek blijkt echter dat er wel een sterke nadruk ligt op het belang van een toekomst richting de zorgzame regio (ibid.). Dit behelst een samenleving met een sterk gevoel voor gemeenschapszin omtrent zorg en welzijn in de directe, lokale sociale leefomgeving (ibid.). Deze ontwikkeling past veel meer in het positieve beeld dat lokaal op te wekken energie prioriteit heeft. Niet omdat dit mondiale duurzaamheid ten goede komt, maar omdat dit de
lokale stabiliteit en het welzijn van de regio ten goede komt. Deze ontwikkeling past goed in de visie die ook in de actorbeschrijving van paragraaf 2.2 van de burger naar voren komt. In hoeverre komen deze prioriteiten van burgers overeen met die van de gemeente en kunnen we spreken van een symbiose van belangen die zou moeten leiden tot praktische samenwerking? De roep van de burger om een regionale en zorgzame regio wordt door de verandering van de overheid, de democratic innovations, beantwoord (Smith 2009). Zoals
aangegeven in de vorige paragraaf, is de verandering van het politieke landschap meer en meer gericht op de facilitatie van democratische innovatie. Deze is gericht op zaken als: directe inspraak, inclusiviteit en transparantie van het beleidsproces (Smith 2009: 24). Deze kunnen alleen worden gerealiseerd met een actieve participerende houding van de burger. De gemeenten moeten de burger en lokale initiatieven samenbrengen en faciliteren. Dit wordt ook onderstreept door het rapport van Rijkswaterstaat dat de rol van lokale overheden bij de ontwikkeling van lokale duurzame energie initiatieven uiteenzet (Kloptstra & Schuurs 2013). Deze rollen variëren van coach, en
facilitator naar dienstverlener voor lokale duurzame energie initiatieven tot
daadwerkelijke participant en coproducent van lokale duurzame energie. Kortom geef de ruimte aan de burger om zijn voorzieningen regionaal en lokaal te organiseren en help waar nodig. Samenvattend kunnen we stellen dat de belangen en prioriteiten van burger en gemeente in behoorlijke mate
overeenkomen, of dat de gemeente begint te begrijpen wat de burger wil en hier actief aan probeert bij te dragen. De verwachting is dus een vruchtbare
De tweede relatie is die tussen de burger en het bedrijfsleven. Deze relatie was traditioneel gezien met name gebaseerd op vraag en aanbod van energie. Dit aanbod van energie werd verzorgd door een sterk gevestigd regime van fossiele brandstofspelers. Voorbeelden hiervan zijn Shell en Nuon. De energievraag van de burger is echter veranderlijk. De nieuwe nadruk op prijszekerheid en
duurzaamheid heeft gaten gecreëerd in de markt van de regimespelers. Tussen deze gaten komen de zogenaamde nichespelers op (Rotmans 2011: 143). Een voorbeeld van een nichespeler is een decentraal, duurzaam coöperatief initiatief dat ingaat tegen de gevestigde fossiele energieregimes. De moeilijkheid die zich ook vertaalt in een klein aandeel daadwerkelijke duurzame energie is dat de grote en gevestigde spelers nog altijd de dienst uitmaken als het gaat om de energietransitie (ibid.). Dit blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van een zestal platforms rondom duurzame energie 5. Samengevat in onderstaand figuur is te zien dat elk van de platforms, behalve dat van de gebouwde omgeving, voor 50 tot 85 procent uit regimespelers bestaat (ibid. 144).
Figuur. 1.3 betrokken organisaties per platform/taskforce:, gevestigde spelers (regime indicator) in
Rotmans 2011: 1
Dit houdt in dat de gevestigde regimepartijen nog steeds een belangrijke rol spelen in hoe de energietransitie vorm krijgt en in sommige gevallen zelfs actief wordt vertraagd (ibid). Dit heeft zijn uitwerking op met name de relatie tussen overheid en bedrijven. Omdat de belangen van de regimespelers niet per se terugkomen in de vernieuwde doelstelling en organisatie van duurzame energie initiatieven op lokaal niveau, maar ook betrekking hebben op de burger die probeert in haar eigen zorgzame regio te voorzien. Op deze manier wordt de burger als procument ook nichespeler. De relatie tussen burger en bedrijfsleven kan dus ook wel gezien worden als relatie tussen niche en regimespelers.
De toename hiervan, hoe langzaam ook, leidt echter wel tot een vernieuwd besef bij het bedrijfsleven inclusief de gevestigde regimepartijen voor een noodzaak tot vernieuwing in de richting van meer duurzaamheid. Spijtig blijft echter dat dit duurzame karakter zich dominant profileert in het oppoetsen van de
respectievelijke merkimago’s. Zo blijkt uit een rapport van de Sustainable Image
Index dat kerosine slurper KLM – Air-‐France, en Noordpoololie vervoerder Shell
beide tot de 40 duurzaamste bedrijven zouden behoren wat imago betreft (SII
Rapport 2012). We concluderen dat met betrekking tot de samenwerking de
belangen van de regimespelers ten opzichte van gemeente en burger tegengestelde belangen zijn. Volgens onze theoretische verwachting zal de samenwerking tussen deze partijen uitblijven of tot conflict leiden. De
samenwerkende rol van bedrijven zal hoogstwaarschijnlijk komen van bedrijven zonder een regimespelend karakter en met meer de eigenschappen van een coöperatieve, regionale nichespeler. De verwachte relaties zijn hieronder nogmaals schematisch weergegeven.
Figuur 1.4 Verwachte Samenwerkingverbanden volgens theoretische conceptualisering uit hoofdstuk 1.3.
afbeelding 1: De Bussumse watertoren en het geïntegreerde kantoorpand.
Hoofdstuk 4: Case Studie: Het Bussum Watertoren Collectief
4.1 Inleiding
In dit vierde hoofdstuk geven we antwoord op de derde en laatste deelvraag
3. Hoe verloopt de samenwerking tussen actoren gedurende de ontwikkeling van een lokaal duurzaam energie initiatief in de praktijk?
Deze vraag zal in tegenstelling tot de vorige twee deelvragen niet dominant met literatuurstudie worden beantwoord, maar met illustraties uit de empirie. Er is gebruik gemaakt van interviews met een van de initiatiefnemers van een lokaal duurzaam initiatief. Verder wordt gebruik gemaakt van de methode van een case
studie. Deze methode houdt in dat er een studie wordt gemaakt van één analyse
te kunnen begrijpen (Gerring 2007: 95). Omdat we slechts één casus gebruiken moeten we zorgen dat deze zo representatief mogelijk is voor hetgeen dat we willen onderzoeken. Dit is de samenwerking van verschillende partijen bij de ontwikkeling van een lokaal duurzaam energie initiatief. We hebben gekozen om deze te benaderen vanuit het idee van most-likely case (ibid. 99). Dit houdt in dat we ervan uitgaan dat in onze gekozen analyse eenheid, door haar lokale karakter en als onderdeel van een kleine gemeente met zeer betrokken burgers, het waarschijnlijk is dat we vormen van samenwerking vinden zoals kan worden verwacht op basis van in het voorgaande beschrevene. Dit is niet per se een bevestiging dat deze samenwerkingsverbanden in alle lokale duurzame energie initiatieven bestaan, maar dat ze in ieder geval in de meest gunstige
omstandigheden aanwezig zijn. Als verwachtte omstandigheden zelfs in het meest gunstige geval ontbreken, zullen zij in minder gunstige gevallen zeker ontbreken. Meestal wordt deze methode gebruikt voor het ontkrachten van een theorie, maar in dit project wordt het gebruikt voor een bevestiging. Er is gekozen om onderzoek te doen naar de ontwikkeling van de Bussumse
Watertoren, omdat het voldoet aan de criteria van een most likely scenario. De Watertoren bevindt zich in een kleine gemeente met betrokken burgers en het betreft een van de meest duurzame gebouwen van Europa waar door middel van zonnepanelen, eigen waterzuivering, aardwarmte, windmolentechniek en nog een aantal duurzame innovaties het gebouw en bijbehorende kantoorpand zowel CO2 neutraal als zelfvoorzienend zijn in haar eigen energieopwekking.