64 AFZETTINGEN WTKG 34(3),JUBILEUMJAAR2013
De landslak
Cepaea
haesendoncki
(Nyst, 1843)
(Helicidae)
uit
de
pliocene
Zanden
van
Oorderen
(Lillo Formatie)
te
Kallo
(nabij Antwerpen), België
Bram
Langeveld
¹Abstract
AfragmentofCepaeahaesendoncki(Nyst, 1843) col-lected ex-situ from the LilloFormation,Oorderen Mem-ber closetoKallo(portofAntwerp,
Belgium)
is described and discussed. This is the secondpublished specimenof thisspeciesfrom this location.
Samenvatting
Een
fragment
van Cepaeahaesendoncki(Nyst, 1843)dat ex-situ werd verzameld uit de LilloFormatie,Zanden
vanOorderenteKallo(havenvan
Antwerpen,
België)
wordt beschrevenen
besproken.
Dit is het tweedege-publiceerde
exemplaarvan deze soort gevondenteKallo.
Introductie
Vondstomstandigheden
Begin januari
2013 verzamelde ik in sediment uiteenputvoor
grootschalige
bouwwerkzaamhedenten zuidwestenvanhet
Deurganckdok (nabij
Kallo/havenvanAntwerpen,
België)
eengoed
herkenbaarfragment
van eenCepaea
(Helicidae
- eenlandslak).
Ik vond het stuk doormeteenharkmetéén tand zandvan de
hoop
lostemakenen datmetde hand doortewoelen. Ikwas
eigenlijk
op zoeknaargrote
stukken,
zoals doublettenvanPygocardia.
In hetlosgeharkte zand,
opeendiepte
van ongeveer30cmon-der het
oppervlak
van dehoop,
trof ik het hieronderbe-schreven
fragment
aan.Beseffendemogelijk
eenzeldzamevondsttehebben
gedaan,
heb iknog
gezocht
naarderestvande
schelp
enook wat van hetlosgeharkte
zandmee-genomen,maarhelaas vond ik geenverdere
fragmenten
vandeze
Cepaea.
Aan de handvande kleurvanhetsedi-mentende fossielinhoud is de
Cepaea
zondertwijfel
af-komstig
uiteenhoop
bestaande uit sediment uit de LilloFormatie,
ZandenvanOorderen(zie
voorstratigrafie
vanhet
Antwerpse Marquet, 1998).
Materiaal: 1
fragment,
coll.auteur02448(fig.
1).
Beschrijving
Het stuk betrefteen
fragment
van de laatstewinding
inclu-siefeengrootdeelvande mondrandmet
lip
en een zeerklein deelvande columella. Hetaanwezige
deelvandeumbili-cusis
afgedekt.
Degrondkleur
vandeschelp
is vuilwit. Er iséén nog
goed
onderscheidbare kleurband zichtbaar. Deze isoranjebruin
vankleurenbevindtzichongeveer ophet mid-denvandewinding.
Desculptuur
bestaat uitgroeilijnen
enuit talloze
goed
onderscheidbare kleinedeukjes.
Dezedeuk-jes
staanondereenkleine hoekmetdedenkbeeldige
spiraal-lijn
vandewinding.
Zezijn
in min ofmeerwillekeurige
ra-diale
rijen
overdegehele buitenzijde
vanhet stukaanwezig.
Determinatie
Daar dit stuk niet in-situ werd
verzameld,
isvervuiling
in devormvanrecente
Cepaea
nemoralis(Linnaeus,
1758),
C.hortensis
(Müller, 1774)
ofArianta arbustorum arbustorum(Linnaeus,
1758)
eenmogelijkheid
waarmeerekening
moetworden
gehouden.
Hieronder wordt echteraangetoond
datwehier wel
degelijk
met eenpliocene Cepaea
temakenhebben, namelijk
deteKallo uiterst zeldzame fossielesoortC. haesendoncki
(Nyst, 1843).
Het eerste en
doorslaggevende
argumentis desculptuur
van het
fragment (fig.
1).
Desculptuur
vanhet stuk pastnamelijk
in devoor C. haesendonckitypische sculptuur,
Deondergrond
vanhethavengebied
vanAntwerpen
(Bel-gië)
levert al ruim anderhalve eeuw veelvoornamelijk
mio-en
pliocene
fossielen op. Hetgaatdaarbij
omdiverse marienefauna’s,
waarin onder anderemollusken, haaien,
beenvissen, zee-egels
enforaminiferenvertegenwoordigd
zijn.
Grote collectiesvandeze fossielen bevinden zichzo-wel
bij
museaalsbij particulieren.
Tal vanpublicaties zijn
eraan
gewijd.
Ookvandaag
dedag
nog leveren verschil-lende locaties in hethavengebied
fossielen uit deze fauna’sop. Dat
zijn
vooralgroteregraafwerkzaamheden
ofverdie-pingen
vanbestaande dokken. In dit artikel wordteenfrag-mentvan eenlandslak
Cepaea
haesendoncki(Nyst, 1843)
beschreven. Deze vondst
lijkt
het tweedeexemplaar
vandezesoortuit de ZandenvanOorderenteKallote
zijn.
1. Cepaeahaesendoncki(Nyst, 1843),ex-situ LilloFormatie,
Zanden vanOorderen,Kallo (Antwerpen),coll,auteur 02448.
AFZETTINGEN WTKG 34(3), JUBILEUMJAAR 2013 65
zoals dietelezen is in de
originele beschrijving
doorNyst
(1843; 465)
methet woord“chagrinée” (lijkende
op hetop-pervlak
vanhet leerwaar nuantieke boekenmeegebon-den
zijn). Marquet (1997:
117) beschrijft
desculptuur
vanC. haesendoncki op basisvanmateriaal uit de Zandenvan
Austruweel,
Wijnegem,
opconcreterewijze
als“irregular
shallowdepressions” (onregelmatige ondiepe deukjes).
Volgens Marquet (1997:
118)
eneigen
observaties op basisvanenkele
exemplaren,
is dezesculptuur afwezig bij
dere-cente
Cepaea
nemoralis. Desculptuur
vanC. nemoralisende sterk
gelijkende
C. horlensis bestaatnamelijk
enkel uit“weinig opvallende, onregelmatige radiaallijnen”
(Gitten-berger
etal.,
1984:148) (fig.
2a,b).
Ook op enkelerecenteschelpen
vanC. nemoralis(coll, auteur),
die verweerdzijn
geraakt
doorblootstelling
aandeelementen,is geensculp-tuurwaarneembaar die
lijkt
op desculptuur
op het gevon-denfragment. Schelpen
van C. nemoralisvertonen echterin zeldzame
gevallen
tocheenvergelijkbare sculptuur,
maardan veel minder
geprononceerd (pers.
comm.TomMeijer,
2013).
Ziefiguur
3voor eenopvallend
voorbeeldvanditfe-nomeen.Ten slotte is op enkelerecente
schelpen
vanAriantaa.
arbustorum,
zowelmet(fig. 2c)
als zonderperiostracum
(coll. auteur)
ook geengelijkende sculptuur
waargenomen.Dezerecente soortenkunnen dus
uitgesloten
worden.Verderis de
lip
vanhetfragment opvallend
groot.Nyst
kon in 1843 op basisvanzijn
materiaal de mondrandvanC.haesendoncki niet
beschrijven,
maarin 1878 beeldthij
eenlater verzameld
compleet exemplaar af,
waaropeenduide-lijke lip
zichtbaar is(Nyst, 1878, plaat 7, figuur 16).
Mar-quet
(1997:
117) beschrijft
delip
als “thickened”.Daarnaast heeft het
fragment
eenfossieleuitstraling
ense-diment dat zonder
twijfel afkomstig
is uit de ZandenvanOorderen
(te
zienaande kleurvanhetsediment)
zitstevig
gehecht
inen aanhetfragment.
Dit isextraonderbouwing
voorhet feit datwehier dustemakenhebbenmeteen fos-siel ennietmet recente
vervuiling.
Ten slotte is nognaarhet formaatvanhet
fragment
geke-ken.Marquet(1997:118) geeft namelijk
aandat C.haesen-doncki groterword dan C.nemoralis.
Op
basisvanverge-lijking
metenkelerecenteschelpen
van C. nemoralislijkt
het
fragment
watgroterdangebruikelijk
voor C.nemo-ralis,
maar door defragmentaire
staat van het stukzijn
geenmatenmeertenemen.
Echter,
uit tabel 1(zie
pag66)
blijkt
dat C. haesendoncki helemaal nietgroterwordt dan C. nemoralisen dat deschelp
van C. haesendonckivrij
variabelvan vorm is: eenkarakteristieke vorm
lijkt
dezesoortdus niettehebben. De variabelevorm vande
schelp
doet denkenaanAriantaa.
arbustorum,
eensoort meteenschelp
met eenzeervariabelehoogte/breedteverhouding
(Gittenberger
etal.,1984:146).
Het formaat heeft hier dusgeen
toegevoegde
waardeenlijkt
ook geen erg bruikbaarkenmerkom C. haesendonckivan de andere
genoemde
soorten teonderscheiden.
Bespreking
Nyst (1843: 464-465;
plaat
38,figuur 17) beschrijft
eenfossiele landslak uit
Stuy venberg (Antwerpen) (fig.
4,pag.66). Hij vergelijkt
ditmateriaalmetderecente soorten Helix nemoralisLinnaeus,
1758,
H. hartensisMuller,
1774enH. arbustorum
Linnaeus,
1758(nu Cepaea nemoralis,
C. horlensisenAriantaarbustorum). Hij
komttotdeconclu-sie dat
zijn
materiaal niettoteen vandezesoortenbehoorten
beschrijft
het fossiel alseennieuwesoort:Helix haesen-donckiNyst,
1843.Hij
noemtzijn
nieuwesoortzeldzaam.(Recent, Boxmeer, NB,coll.auteur);
c)
2.Vergelijkingvana) Cepaeanemoralis(Recent,DeZilk, ZH,coll,auteur): b)C. hortensis
(ex-situZanden vanOorderen, Kallo,
België,coll.auteur02448).
Arianta arbustorum arbustorum(Recent, Warmond, ZH,coll, auteur);d)C. haesendoncki
3.Cepaeanemoralis (Linnaeus, 1758), Recent, Espéraza, Aude,
Frankrijk, metopvallende, afwijkende sculptuur.Bron: Didier
66 AFZETTINGEN WTKG 34(3),JUBILEUMJAAR 2013
Later
(Nyst,
1881;123-124;1878:pl.
7,fig.
16) beschrijft
hij
meer, ookcompleter,
materiaalenvergelijkt zijn
fos-sielesoort
opnieuw
metbovengenoemde
recente soorten.Hij
komttot de conclusie dat H. haesendonckihet meestlijkt
op H.arbustorum,
maartoch niet identiek is. Desculp-tuurdievoorH. arbustorum
namelijk
zokarakteristiek is(spiraalgroefjes),
isafwezig
op
zijn
materiaal.Zijn
conclu-sie is dan ook dat H.haesendoncki,
ookopbasis van dit
completere materiaal,
eenvalidesoortis.Vincent
(1889:26)
komt onder andere op basisvannieuw materiaal uit het Amerikadok(Antwerpse
haven)
totde conclusie dat H. haesendonckieensynoniem
is van H.nemoralis,maaronderbouwtdit slechts
matig
engeeft
ookgeen
afbeeldingen
vanzijn
materiaal.Glibert
(1960)
noemtCepaea
nemoralis uit het Plioceenvanhet
Antwerpse
engeeft
Helix haesendoncki als syno-niem. Glibertbeschrijft
echtergeenmateriaalen
geeft
ookgeen
afbeeldingen.
Marquet (1997,
zie ookMarquet,
1998:227)
meldtten-slotte één
beschadigd exemplaar
alsCepaea (C.)
haesen-doncki(met
alssynoniem
o.a. Helix haesendonckiNyst,
1843)
uit de ZandenvanOorderenvanKalloengeeft
eenbeschrijving
van dezesoort op basisvan materiaal uit deZandenvanAustruweel. Het stuk uit Kallo beeldt
hij af,
in-clusiefeen
detailopname
vandesculptuur (Marquet,
1997:pl. ll,fig. 11;
1998:227).
De ZandenvanOorderenteKallo
zijn afgezet
ineenma-rien milieu, zeker nietzeer
kustnabij
of ineenzeeron-diepe
zee(Gaemers,
1975),
watde zeldzaamheidvandezelandslak aldaar verklaart: de
schelp
moetovereenflinkeafstand
getransporteerd zijn
enheeftecologisch natuurlijk
nietstemakenmetde fauna’s uit de ZandenvanOorderen.
Conclusie
De fossielesoort
Cepaea
haesendoncki onderscheidt zichvoornamelijk
opbasisvanhaaropmerkelijke sculptuur
vanderecente soorten C.
nemoralis,
C. hortensisenAriantaa. arbustorum. Daarmee
lijkt
C. haesendonckieenvalide soort, hoewel C. nemoralis in zeldzamegevallen
eengelij-kende,
maarmindergeprononceerde, sculptuur
vertoont.TeKallo is deze landslak uiterst zeldzaam: het hier
beschre-ven
exemplaar
is detweedegepubliceerde
vondstvandezesoortuit de ZandenvanOorderenteKallo.
Dankwoord
Met dankaanStef
Mermuys
voorzijn
waardevolleadviester
plaatse,
TomMeijer (gastmedewerker
NaturalisBio-diversity
Center(NBC))
voordoorlezenvan eeneerdereversieenhet
gevenvan advieseninformatieenhettonen
van
vergelijkingsmateriaal,
IsabelvanWaveren(NBC)
voorvertalingen
van de Franse literatuuren HansLangeveld
voor het makenvande foto’svoor
figuur
1 en2.Literatuur
Gaemers, P.A.M.,
1975. Enkelepaleo-ecologische
opmer-kingen
overdepliocene afzettingen
in detunnelput
na-bij Kallo, België, provincie
Oost-Vlaanderen.-Mede-delingen
vandeWerkgroep
voorTertiaireenKwartaireGeologie 12(2):
43-49.Gittenberger, E.,
W.Backhuys
& Th.E.J.Ripken,
1984. De landslakkenvanNederland.- BibliotheekvandeKonink-lijke
NederlandseNatuurhistorischeVereniging
37. Utrecht(KNNV).
Soort (bron)
|
Breedte|
Hoogte|
Breedte/HoogteA.a.arbustorum (Gittenbergeretal.,1984: 146) | 17-23,5 | 15-22 | Zeer vanabel
C.nemoralis (Gittenbergeretal., 1984:148) 19- 25,5 15-20,5
C.hortensis(Gittenbergeretal.,1984: 148) 17-21 13-16
C.haesendoncki (Nyst, 1843:465) 23 12-13 1,8
C. haesendoncki (Nyst,1881: 124) 15 16,5 0,91
C. haesendoncki (Marquet,1997:117) 19 18 1,1
(Nyst, 1843)zoalsafgebeelddoorNyst
(1843:plaat 38, figuur 17). Cepaeahaesendoncki 4.
Tabel 1:GegevensuK de literatuur betreffende hoogteenbreedte (in mm)enverhoudingvandie waarden vanenkele
soorten CepaeaenArianta.
Tabel 1:GegevensuH de literatuur betreffendehoogteenbreedte (in mm)enverhoudingvandiewaarden vanenkele
soorten CepaeaenArianta.
Soort (bron) Breedte Hoogte Breedte/Hoogte
A.a.arbustorum (Gittenbergeretal.,1984: 146) 17-23,5 15-22 Zeer variabel
C. nemoralis (Gittenbergeretal.,1984; 148) 19-25,5 15-20,5
C. hortensia(Gittenbergeretal.,1984: 148) 17-21 13-16
C. haesendoncki (Nyst,1843:465) 23 12- 13 1,8
C. haesendoncki (Nyst, 1881: 124) 15 16,5 0,91
AFZETTINGEN WTKG34 (3),JUBILEUMJAAR2013 67
Gilbert, M., 1960.
Gastropodes
duDiestien,
du Scaldie-sienetdu Merxemien de laBelgique. Quatrième
note.Bulletin del’lnstitut
Royal
des Sciences Naturelles deBelgique 36(33):
1-44.Marquet,
R., 1997. Pliocenegastropod
faunas from Kal-lo(Oost-Vlaanderen, Belgium)
- Part 3.Caenogastro-poda: Aporrhaidae
toMuricidae,
and Part 4. Buccini-daetoHelicidae.- ContributionstoTertiairy
andQua-ternary
Geology
34(3/4):
69-149.Marquet,
R., 1998. De Pliocenegastropodenfauna
vanKal-lo
(Oost-Vlaanderen, België).
- PublicatievandeBel-gische Vereniging
voorPaleontologie
v.z.w. 17.Nyst, P.-H.,
1843.Description
descoquilles
etdespoly-piers
fossiles des terrains tertiaires de laBelgique.
-AcadémieRoyale
de Bruxelles.Nyst, P.-H.,
1878-1881.Conchyliologie
des terrains Ter-tiaires de laBelgique.
- Annales du MuseéRoyal
d'Histoire Naturelle deBelgique
3:1-262(platen 1878,
tekst1881).
Vincent, E.,
1889. Documents relatifsauxsablespliocènes
a
l
Chrysodomus
contraria’d’Anvers.- Bulletin de la Société