• No results found

Wat is de relatie tussen empathie en agressie bij jongeren met en zonder een licht verstandelijke beperking in de gesloten residentiële jeugdzorg?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is de relatie tussen empathie en agressie bij jongeren met en zonder een licht verstandelijke beperking in de gesloten residentiële jeugdzorg?"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthesis Forensische Orthopedagogiek

Wat is de relatie tussen empathie en agressie bij jongeren met

en zonder een licht verstandelijke beperking in de gesloten

residentiële jeugdzorg?

Geschreven door:

Mandy Huitinga (6187714)

Begeleiders Universiteit van Amsterdam: Mevr. A.R. van Beek, Msc

Dr. M.J. Noom 2013-2014

(2)

What is the relation between empathy and aggression in

adolescents with and without mild intellectual disabilities in

residential youth care facilities?

(3)

Abstract

The current cross-sectional study investigated differences in the extend of cognitive and affective empathy, and direct and indirect aggression between adolescents with and without mild intellectual disabilities (MID) in residential youth care facilities. Furthermore, differences were investigated for both groups in the association between (cognitive and affective) empathy and (direct and indirect) aggression. Data was obtained from 127 adolescents in residential youth care facilities in the Netherlands, including 50 adolescents with MID (IQ < 85) and 77 without MID (IQ > 85). Participants were aged 13 to 19 years. Self-report questionnaires were filled in shortly after entry in the facilities. Results showed that there were no significant differences between adolescents with and without MID in the extend of cognitive and affective empathy, and direct and indirect aggression. A remarkable result was found in the association between affective empathy and direct aggression. Results showed a significant positive association between affective empathy and direct aggression for adolescents with MID, but a significant negative association for adolescents without MID. The association disappeared completely when both groups were combined. This means that adolescents with MID in residential youth care facilities show more aggression as they are better able to share the emotional state of others. Finally, the presence of MID and the extend of cognitive and affective empathy showed effects on direct aggression, but not indirect aggression. The current study stresses the importance of research on differences between adolescents with and without MID and is of value to treatment of both groups in residential youth care facilities.

Key Words: Mild Intellectual Disabilities (MID), Cognitive and Affective Empathy, Direct and Indirect Aggression, Residential youth cares facilities.

(4)

Samenvatting

Het huidige cross-sectionele onderzoek richtte zich op verschillen in de mate van cognitieve en affectieve empathie, en directe en indirecte agressie tussen jongeren met en zonder een licht verstandelijke beperking (LVB) binnen de gesloten, residentiële jeugdzorg. Daarnaast werd nagegaan of er verschillen zijn waar te nemen voor beide groepen wat betreft het verband tussen (cognitieve en affectieve) empathie en (directe en indirecte) agressie. Data is verkregen van 127 jongeren die verbleven in een Justitiële Jeugdinrichting of JeugdzorgPlus instelling, waarvan 50 een IQ beneden de 85 hebben (LVB) en 77 een IQ boven de 85 (geen LVB). De jongeren waren in de leeftijd van 13 tot 19 jaar. Vragenlijsten werden kort na opname in de instellingen door de jongeren ingevuld. Resultaten lieten zien dat er geen significante verschillen bestaan tussen jongeren met en zonder een LVB wat betreft de mate van cognitieve en affectieve empathie, en directe en indirecte agressie. Opvallende resultaten werden gevonden in het verband tussen affectieve empathie en directe agressie, waarbij een significante positieve samenhang werd aangetoond voor jongeren met een LVB en een negatieve samenhang voor jongeren zonder een LVB. Het verband verdween als beide groepen werden samengenomen. Dit betekent dat jongeren met een LVB binnen de gesloten hulpverlening meer agressie laten zien naarmate zij gevoelens van anderen beter kunnen voelen en delen. Tot slot is gebleken dat het hebben van een LVB en de mate van cognitieve en affectieve empathie samengenomen effecten heeft op de mate van directe agressie, maar niet voor indirecte agressie. Huidig onderzoek benadrukt het belang van onderzoek naar verschillen tussen jongeren met en zonder een LVB en is van toegevoegde waarde voor de behandeling van jongeren met en zonder een LVB binnen de gesloten hulpverlening.

Sleutelwoorden: Licht verstandelijke beperking, Cognitieve en Affectieve Empathie, Directe en Indirecte Agressie, Gesloten residentiële jeugdzorg

(5)

Inleiding

Jaarlijks komt een aanzienlijk aantal jongeren in Nederland in aanraking met de gesloten residentiële jeugdzorg. In 2012 verbleven er ongeveer 1850 jongeren in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) en volgens de laatst bekende cijfers verbleven er in 2010 gemiddeld ruim 1300 jongeren in een JeugdzorgPlus instelling (DJI, 2013; Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2011). De JJI’s dienen om vrijheidsbenemende straffen en maatregelen van het jeugdstrafrecht ten uitvoer te leggen. Hierbij staat de opvoeding en behandeling van de jongere centraal en is het doel hen voor te bereiden op een positieve terugkeer naar de maatschappij (DJI, 2013). JeugdzorgPlus instellingen zijn er om jongeren met ernstige gedragsproblemen op te vangen die zich aan noodzakelijke vrijwillige behandeling (dreigen te) onttrekken, en waarvoor een gesloten behandeling is geïndiceerd (Van Dam, Nijhof, Scholte, & Veerman, 2010).

Alhoewel een duidelijke scheiding valt te maken op basis van verblijfstitel (straf- versus civielrechtelijk) laten beide doelgroepen een flink aantal overeenkomsten zien. Jongeren binnen zowel de JJI’s als de JeugdzorgPlus instellingen kampen veelal met ernstige gedragsproblemen en psychiatrische problematiek (Abram, Teplin, McClelland, & Dulcan, 2003; Hamerlynck, Jansen, Doreleijers, Vermeiren, & Cohen-Kettenis, 2009; Mercx, 2008). Zo is agressie een veelvoorkomend verschijnsel binnen de gesloten residentiële jeugdzorg (Van der Helm, Stams, Van Genabeek, & Van der Laan, 2012), waarvan bekend is dat het bij diverse psychiatrische stoornissen een grote rol speelt, bijvoorbeeld bij een oppositioneel opstandige gedragsstoornis (ODD) of een gedragsstoornis (CD) (De Wied, Goudena, & Matthys, 2005; De Wied, Gispen-de Wied, & Van Boxtel, 2010). Een ander kenmerk dat veel voorkomt bij psychiatrische stoornissen is een gebrekkig empathisch vermogen (De Wied et al., 2005, 2010; Van Nieuwenhuijzen, Orobio de Castro, Van Aken, & Matthys, 2009), waarmee het vermogen om andermans emoties te begrijpen (cognitieve empathie) en deze gevoelens van een ander te kunnen voelen en delen (affectieve empathie) wordt bedoeld (Cohen & Strayer, 1996; Jolliffe & Farrington, 2004; Yeo, Ang, Loh, Fu, & Karre, 2011). Vooral bij jongeren met gedragsstoornissen, waarbij agressie veelal op de voorgrond staat, wordt vaak een lage mate van empathie vastgesteld (De Wied et al., 2005, 2010). De afgelopen decennia is de relatie tussen empathie en agressie veelvuldig aangetoond (Jolliffe & Farrington, 2004; Lovett & Sheffield, 2007; Yeo et al., 2011). Verder blijkt een substantieel deel van de jongeren die te maken krijgt met de gesloten residentiële jeugdzorg een licht verstandelijke beperking (LVB) te hebben (Collot d’Escury, 2007; Herrington, 2009;

(6)

Moonen, de Wit, & Hoogeveen, 2011). Er wordt gesteld dat jongeren met een LVB een verhoogd risico lopen op gedragsproblematiek en bijkomende psychiatrische stoornissen (Emerson & Hatton, 2007; Moonen et al., 2011). Daarnaast is in vele onderzoeken aangetoond dat jongeren met een LVB meer agressie vertonen in vergelijking met normaal begaafde jongeren, zeker binnen residentiële instellingen (Dekker, Koot, Van der Ende, & Verhulst, 2002; Van Nieuwenhuizen et al., 2006). Verder wordt van jongeren met een LVB veelal gedacht dat zij, mede door achterstand in hun morele ontwikkeling (Langdon, Clare, & Murphy, 2010, 2011) en problemen met het verplaatsen in een ander (Blair, 2005) over minder empathische vermogens beschikken dan normaal begaafde jongeren.

Het huidige onderzoek richt zich op jongeren die zich bevinden in een JJI of JeugdzorgPlus instelling, ofwel de gesloten residentiële jeugdzorg, in Nederland, waarbij het verband tussen (cognitieve en affectieve) empathie en (directe en indirecte) agressie bij jongeren met en zonder een LVB werd onderzocht.

Licht verstandelijke beperking

Een licht verstandelijke beperking wordt door de toonaangevende American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD) omschreven als een blijvende stoornis ontstaan voor het 18e levensjaar, die gekenmerkt wordt door significante beperkingen in zowel het intellectueel functioneren, uitgedrukt in een IQ-score van 70-75 of lager, als het adaptief functioneren (Douma, Moonen, Noordhof, & Ponsioen, 2012; Moonen et al., 2011). Onder het adaptief functioneren worden zowel conceptuele, sociale als praktische vaardigheden verstaan, die iemand nodig heeft om mee te kunnen komen in het dagelijks leven (Moonen et al., 2011) en wordt ook wel het (sociaal) aanpassingsvermogen genoemd (Douma et al., 2012). In de Nederlandse praktijk van zorgverlening wordt een afwijkende definitie gehanteerd; een IQ-score tussen de 70 en 85 wordt ook als LVB aangemerkt mits er sprake is van bijkomende problematiek (Douma et al., 2012). Het is dus niet enkel meer de IQ-score die doorslaggevend is voor de bepaling of iemand een LVB heeft. Veel professionals zijn het er over eens dat een IQ-score dan ook niet langer het belangrijkste criterium is (Douma et al., 2012; Moonen et al., 2011; Soenen, Van Berckelaer-Onnes, & Scholte, 2009). Ondanks dat er grote onderlinge verschillen zijn tussen jongeren met een LVB zijn er ook globaal een aantal overeenkomstige kenmerken te noemen. Zo laten zij onder andere problemen zien op het gebied van (sociale) informatieverwerking (Collot d’Escury, 2007; Moonen et al., 2011; Van Nieuwenhuizen et al., 2007a; Van Nieuwenhuizen, Orobio de Castro, Wijnroks, Vermeer, & Matthys, 2007b) en hebben zij moeite zich te verplaatsen in 6

(7)

een ander (Collot d’Escury, Barnhard, & Hartsink, 2004; Moonen et al., 2011). Daarnaast hebben jongeren met een LVB problemen met executieve functies, zoals planning, aandacht, impulscontrole en inhibitie (Collot d’Escury, 2007; Douma et al., 2012; Moonen et al., 2011), vinden zij het moeilijk om complexe problemen op te lossen (Moonen et al., 2011), en doorzien conflictsituaties hierdoor ook minder (Collot d’Escury, 2007). Verder zijn jongeren met een LVB sterk gericht op sociale bekrachtiging en hiermee meer geneigd op de mening van anderen te vertrouwen dan op hun eigen mening (Collot d’Escury, 2007) en zijn hierdoor meer beïnvloedbaar dan normaal begaafde jongeren (Douma et al., 2012). Echter, vinden zij het ook moeilijk om intenties van een ander goed in te schatten en interpreteren zij deze vaker als vijandig (Moonen et al., 2011), wat samenhangt met de sociale informatieverwerking (Collot d’Escury, 2007; Van Nieuwenhuizen et al., 2007a, 2007b). Verder hebben jongeren met een LVB meer risicofactoren vanuit de omgeving, bijvoorbeeld wonen in een slechte buurt, minder steun vanuit thuis, meer criminele vrienden (Collot d’Escury, 2007) en een verhoogde kans op seksueel misbruik (Moonen et al., 2011). Tot slot hebben zij een verhoogde kans op bijkomende psychiatrische problematiek (Douma et al., 2012; Emerson & Hatton, 2007; Moonen et al., 2011) en middelengebruik en –misbruik (Douma et al., 2012; McGillivray & Moore, 2001; Taggart, McLauglin, Quinn, & Milligan, 2006). Zo werd in het onderzoek van Emerson en Hatton (2007) aangetoond dat 36% van 641 jeugdigen met een LVB psychiatrische problematiek liet zien, met name autisme en gedragsstoornissen.

Er wordt gesteld dat jongeren met een LVB, mede door hun verminderde cognitieve vermogens, geringe (sociale) aanpassingsvermogen en bovengenoemde bijkomende problematiek, een grotere kans hebben om in aanraking te komen met justitie dan normaal begaafde jongeren (Collot d’Escury, 2007; Moonen et al., 2011), wat de aanwezigheid van deze doelgroep binnen de gesloten residentiële jeugdzorg goed verklaart.

Empathie

Empathie wordt door velen als een ingewikkeld en veelzijdig construct beschouwd. Het kan omschreven worden vanuit een cognitief oogpunt, waarmee het vermogen om de emoties van anderen te begrijpen wordt bedoeld (cognitieve empathie), en het kan omschreven worden vanuit een gevoelsaspect; waarmee het vermogen om emoties van anderen te ervaren en te delen wordt bedoeld (affectieve empathie) (Jolliffe & Farrington, 2004). Beide aspecten samengenomen betreft empathie het vermogen om zowel andermans emoties te begrijpen als om deze gevoelens van een ander te kunnen delen (Cohen & Strayer, 1996; Jolliffe & Farrington, 2004; Yeo et al., 2011).

(8)

Verder wordt empathie als een belangrijk onderdeel van de gewetensontwikkeling gezien. De gewetensontwikkeling, ook wel morele ontwikkeling genoemd, omvat eveneens cognitieve en affectieve aspecten (Le Sage, 2006). Een cognitieve benadering gaat voornamelijk uit van het morele kennisvermogen van een individu en begrip van en inzicht in de gevoelens van anderen. De affectieve kant van de gewetensontwikkeling, onderbouwd door de theorie van Hoffman uit 1987 (o.a. besproken in Blair, 2005 en Le Sage, 2006), richt zich op het emotie- en gevoelsaspect. Hij stelt dat het begrip ‘empathic distress’ centraal staat in de gewetensontwikkeling. Hier wordt een gevoel van onbehagen onder verstaan dat we ervaren als we ons verplaatsen in iemand anders die zich in een nare situatie bevindt. Deze gevoelens (‘aangedaan zijn door het leed van anderen’) zijn volgens Hoffman de aanzet tot morele ontwikkeling. Deze affectieve invulling van de gewetensontwikkeling toont veel overlap met het begrip affectieve empathie, maar ook het kunnen begrijpen van de gevoelens van een ander (cognitieve empathie) laat een duidelijke link zien. Zo werd in een steekproef van 78 jeugdige delinquenten een positieve samenhang aangetoond tussen empathie en diverse morele constructen zoals morele volwassenheid, omschreven als besef van en inzicht in morele beslissingen, normen en waarden, en morele identiteit, de mate waarin een individu intrinsiek belang hecht aan morele normen en waarden (Barriga, Sullivan-Cosetti, & Gibbs, 2009). Ook Eisenberg-Berg en Mussen toonden in 1978 al aan dat empathie sterk gerelateerd was aan moreel redeneren bij adolescenten.

De ontwikkeling van empathie staat in verband met een aantal andere ontwikkelingsprocessen (Blair, 2005; Bragado-Jimenez & Taylor, 2012; De Wied et al., 2010). Zo is het vermogen om een beeld te kunnen vormen van de intenties, gedachten en emoties van een ander en te begrijpen dat deze verschillen van eigen gedachten en emoties, ook wel Theory of Mind genoemd, een noodzakelijke vaardigheid om empathisch te kunnen zijn (Blair, 2005). Daarnaast is het vermogen om emoties te herkennen en te onderscheiden eveneens een belangrijk onderliggend proces (Bragado-Jimenez & Taylor, 2012; De Wied et al., 2010) en is emotionele responsiviteit, ofwel het ervaren van een soortgelijke emotionele reactie in reactie op de emoties van anderen, in een persoon van groot belang voor de ontwikkeling van empathie (Blair, 2005; De Wied et al., 2010). Hoffman (genoemd in Lightfoot, Cole, & Cole, 2009) stelt dat de ontwikkeling van empathie afhankelijk is van de cognitieve ontwikkeling van kinderen. De ontwikkeling van empathie loopt synchroon aan belangrijke fasen in de cognitieve ontwikkeling. Vanaf de geboorte ontwikkelt een kind al een globale vorm van empathie, bijvoorbeeld stress als andere baby’s huilen. In de literatuur wordt dit ook wel aangeduid als ‘motor empathy’; een primitieve reactie waarbij automatisch

(9)

gezichtsuitdrukkingen en uitingen van anderen worden geïmiteerd (Blair, 2005). Naarmate kinderen meer gevoelens over zichzelf ontwikkelen en beter in staat zijn perspectief te nemen en emoties te herkennen, ontwikkelen zij een steeds beter empathisch vermogen (Lightfoot et al., 2009).

Een gebrekkige ontwikkeling van het empathisch vermogen is een grote risicofactor voor het ontstaan van delinquent en antisociaal gedrag (Brook & Kosson, 2013; Jolliffe & Farrington, 2004; Jolliffe & Farrington, 2007; Robinson, Roberts, Strayer, & Koopman, 2007). Recent werd in een onderzoek naar 103 volwassen, opgesloten mannen een sterke samenhang gevonden tussen een lage mate van cognitieve empathie en antisociaal gedrag (Brook & Kosson, 2013). Eerder lieten de resultaten van een meta-analyse van Jolliffe en Farrington (2004) ook al zien dat empathie sterk negatief gerelateerd was aan crimineel gedrag onder volwassen en jeugdige delinquenten, waarbij de samenhang sterker bleek voor jeugdige delinquenten en cognitieve empathie een sterker negatief verband vertoonde dan affectieve empathie. Al bleek uit ander onderzoek van Jolliffe en Farrington (2007) dat juist affectieve empathie sterker samenhing met zelfgerapporteerd crimineel gedrag onder adolescenten. Dit effect bleek wel alleen voor mannen.

Agressie

Binnen de gesloten residentiële jeugdzorg is agressie een veelvoorkomend probleem (Van der Helm et al., 2012). Een bekend onderscheid in de literatuur is die tussen directe en indirecte agressie. Bij directe agressie gaat het om geweld tegen een persoon of een object en kan verder onderverdeeld worden in fysieke en verbale agressie. Fysieke agressie kan gezien worden als een directe confrontatie met een ander waarbij iemand fysiek pijn wordt aangedaan, bijvoorbeeld schoppen en slaan. Bij verbale agressie gaat het om een directe confrontatie met een ander waarbij gebruik wordt gemaakt van verbale aanvallen, bijvoorbeeld schelden, pesten en bedreigingen (Yeo et al., 2011). Indirecte agressie kan vanuit meerdere invalshoeken beschreven worden. Zo wordt het in de literatuur veelal aangeduid als het toebrengen van schade aan de sociale relaties van iemand door afwijzing en uitsluiting, bijvoorbeeld roddelen en sociale manipulatie. Het slachtoffer wordt hier niet direct met agressie geconfronteerd (Card, Stucky, Sawalani, & Little, 2008; Yeo et al., 2011). Indirecte agressie kan echter ook beschouwd worden als een vorm van ingehouden woede, wantrouwen en onderdrukte vijandigheid (Lange, Hoogendoorn, Wiederspahn, & De Beurs, 1995a). In het huidige onderzoek wordt uitgegaan van deze laatste vorm van indirecte agressie. Deze vorm van indirecte agressie laat een samenhang zien met diverse vormen van psychopathologie 9

(10)

(Lange et al., 1995b), waar jongeren met een LVB een verhoogd risico op lopen (Emerson & Hatton, 2007; Moonen et al., 2011) en waar empathie als veelvoorkomend kenmerk wordt gezien (De Wied et al., 2005, 2010; Van Nieuwenhuijzen et al., 2009)

In het zoeken naar verklaringen voor agressief gedrag onder jongeren in de gesloten residentiële jeugdzorg wordt wel gesproken over twee hypothesen; het importmodel en de deprivatietheorie (DeLisi, Trulson, Marquart, Drury, & Kosloski, 2011; Gover, Layton Mackenzie, & Styve Armstrong, 2000). Het importmodel veronderstelt dat bepaalde kenmerken van een individu leiden tot het vertonen van agressief gedrag binnen instellingen (Gover et al., 2000). Vanuit dit perspectief wordt gesteld dat jongeren de instelling binnenkomen met specifieke karaktertrekken en ervaringen uit het verleden, bijvoorbeeld een aangeboren neiging tot agressief gedrag of negatieve gebeurtenissen van vroeger, en daardoor agressie vertonen binnen de instelling. Zo wordt er steeds meer bekend over de neurobiologische effecten van bijvoorbeeld verwaarlozing en mishandeling op vroege leeftijd (Lee & Hoaken, 2007; Teicher et al., 2003). Verwaarlozing en mishandeling op jonge leeftijd kunnen leiden tot veranderingen in de hersenen, vooral de ontwikkeling van de prefrontale cortex (Lee & Hoaken, 2007). Dit gebied in de hersenen houdt zich bezig met de verwerking van sociale en emotionele informatie en de executieve functies, zoals het beheersen van impulsen en het overzien van de gevolgen van het eigen gedrag. Tekorten in de executieve functies kunnen een voorspeller zijn voor het ontstaan van agressief gedrag (Paschall & Fishbein, 2002). De deprivatietheorie gaat er vanuit dat door opsluiting bepaalde basisbehoeften bij de jongeren worden ontnomen, zoals autonomie, persoonlijke veiligheid en materiële bezittingen, waardoor er een spanning ontstaat die kan resulteren in boosheid en agressie (Gover et al., 2000). Gover et al. (2000) stellen dat beide theorieën een goede verklaring kunnen vormen voor agressief gedrag binnen de gesloten residentiële jeugdzorg en dat zij naast elkaar kunnen bestaan.

Een andere verklaring voor agressief gedrag onder opgesloten jongeren komt vanuit het sociale informatieverwerkingsmodel van Crick en Dodge (1994). Dit model gaat er vanuit dat sociale informatie in een bepaalde (mentale) volgorde wordt verwerkt om zo te kunnen reageren op sociale situaties. Ervaringen in het verleden hebben invloed op deze verwerking van sociale informatie Dit model sluit hiermee goed aan bij het importmodel. Meerdere onderzoekers tonen aan dat jeugdigen met agressieproblematiek een vijandige manier van sociale informatieverwerking hebben ontwikkeld (Nas, Orobio de Castro, & Koops, 2005; Orobio de Castro, Veerman, Koops, Bosch, & Monshouwer, 2002; Orobio de Castro, Merk, Koops, Veerman, & Bosch, 2005). Dit houdt in dat zij een negatieve en/of neutrale houding 10

(11)

van anderen snel zullen ervaren als vijandig en bedreigend waardoor zij eerder agressief zullen reageren in specifieke situaties. In een meta-analytische review van Orobio de Castro et al. (2002), gebaseerd op 41 onderzoeken onder kinderen en adolescenten, werd een sterke samenhang gevonden tussen een vijandige intentietoekenning, ofwel het eerder vijandig ervaren van intenties van anderen, en agressief gedrag. Deze samenhang werd gevonden voor zowel jonge kinderen als adolescenten, waarbij de samenhang bij jonge kinderen iets sterker bleek. In de meta-analyse werd eveneens gekeken naar de invloed van verbaal intelligentieniveau, welke een rol bleek te spelen. De samenhang werd minder sterk als er voor verbale intelligentie werd gecontroleerd. Het verbaal intelligentieniveau zou dus een deel van het verband tussen beide constructen kunnen verklaren. In een ander onderzoek van Orobio de Castro et al. (2005) onder 48 jongens tussen de 7 en 13 jaar die werden doorverwezen naar een klinische setting vanwege agressieproblematiek werd eveneens duidelijk aangetoond dat zij een andere manier van sociale informatieverwerking hebben dan niet-agressieve jongens; zo lieten zij meer agressieve reacties zien in de testsituatie en evalueren zij deze reacties als minder negatief. Hier werd eveneens voor verbale intelligentie gecontroleerd, maar deze bleek geen effect te hebben op de resultaten. Een verklaring hiervoor bleef uit.

Empathie en agressie

Gesteld wordt dat ook verminderde empathische vermogens een verklaring kunnen vormen voor het uiten van meer agressief gedrag (De Wied et al., 2005, 2010; Lovett & Sheffield, 2007; Yeo et al., 2011). In de literatuur is de relatie tussen empathie en agressie veelvuldig aangetoond (Gini, Albiero, Benelli, & Altoè, 2007; Lovett & Sheffield, 2007; Schechtman, 2002; Yeo, et al., 2011). In een review van 17 onderzoeken naar de relatie tussen affectieve empathie en agressie bij kinderen en adolescenten kwam naar voren dat enkel bij adolescenten een hoge mate van affectieve empathie samenging met minder agressie (Lovett & Sheffield, 2007). In een review van De Wied et al. (2010) werd eveneens veel bewijs gevonden voor een relatie tussen een lage mate van empathie en agressief gedrag bij kinderen en jongeren met gedragsstoornissen. Verder wordt gesteld dat beide vormen van empathie als buffer kunnen dienen tegen agressief gedrag (Gini, et al., 2007; Yeo et al., 2011) en prosociaal gedrag stimuleert (Roberts & Strayer, 1996). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat mensen met een hoge mate van cognitieve empathie beter in staat zijn om zich in te leven in anderen en zich meer bewust zijn van de impact van hun agressiviteit op anderen (en hierdoor dus geremd worden) (Yeo et al., 2011), vergeleken met mensen met een lage mate van cognitieve 11

(12)

empathie. Dit geldt hetzelfde voor affectieve empathie. Mensen met een hoge mate van affectieve empathie zijn wellicht beter in staat om de gevoelens en het lijden van eventuele slachtoffers te ervaren, wat agressief gedrag zal doen verminderen (Jolliffe & Farrington, 2006a; Lovett & Sheffield, 2007).

Diverse onderzoekers hebben apart gekeken naar de relatie tussen de twee vormen van empathie (cognitief en affectief) en de uitingsvormen van agressie (o.a. Garandeau & Cillessen, 2006; Jolliffe & Farrington, 2006a; Yeo et al., 2011). Zo is gebleken dat fysieke agressie sterk samenhangt met een lage mate van affectieve empathie (Jolliffe & Farrington, 2006a; Shechtman, 2002; Yeo et al., 2011), maar niet met cognitieve empathie (Shechtman, 2002; Yeo et al., 2011). Dit sluit aan bij de gedachte dat een hoge mate van affectieve empathie als buffer dient tegen fysieke agressie vanwege het in staat zijn om gevoelens en lijden van slachtoffers te ervaren, waardoor fysiek geweld wordt geremd (Lovett & Sheffield, 2007). Verder blijkt verbale agressie, een andere vorm van directe agressie, niet samen te hangen met zowel cognitieve als affectieve empathie (Jolliffe & Farrington, 2006a; Yeo, et al., 2011). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat verbale agressie niet direct een waarneembare fysieke pijn bij een ander teweegbrengt. Er is minder onderzoek bekend over de relatie tussen empathie en indirecte agressie in de vorm van ingehouden woede en vijandigheid. Uit onderzoek is echter wel gebleken dat vijandigheid een directe samenhang laat zien met psychopathie (Bogaerts, Polak, Spreen, & Zwets, 2012), en een veel voorkomend kenmerk bij psychopathie is een gebrekkig empathisch vermogen (Bogaerts et al., 2012; De Wied et al., 2005, 2010; Van Nieuwenhuijzen et al., 2009). Daarnaast wordt in verschillende onderzoeken een sterke samenhang gevonden tussen empathie en boosheid (Day, Mohr, Howells, Gerace, & Lim, 2012; Kuppens & Tuerlinckx, 2007). Zo bleek uit een onderzoek van Day et al. (2012) onder mannelijke gevangenen dat een lage mate van cognitieve empathie een sterke voorspeller was voor zelfgerapporteerde boosheid. Op basis hiervan kan gesteld worden dat een lage mate van (cognitieve en affectieve) empathie samengaat met een hogere mate van indirecte agressie.

Empathie, agressie en een licht verstandelijke beperking

Op basis van de bestaande literatuur over empathie, agressie en de relatie daartussen, zijn er aanwijzingen te vinden dat jongeren met een LVB over verminderde empathische vermogens beschikken en meer agressief gedrag vertonen, vergeleken met normaal begaafde jongeren. In diverse onderzoeken bleek intelligentieniveau een rol te spelen in de relatie tussen empathie en agressie (Orobio de Castro et al., 2002) en crimineel en antisociaal gedrag (Jolliffe & 12

(13)

Farrington, 2004). Jolliffe en Farrington (2004) geven als mogelijke verklaring dat een laag intelligentieniveau en een verminderde mate van empathie beide het gevolg kunnen zijn van beperkingen in de executieve functies van een individu. Jongeren met een LVB laten beperkingen zien in deze executieve functies (Moonen et al., 2011). Executieve functies zijn de processen die onder andere van belang zijn voor het beheersen van emoties (emotieregulatie), impulscontrole, planning en het zich sociaal aangepast gedragen (Douma et al., 2012). Tekortkomingen in de executieve functies kunnen een verklaring bieden voor het ontstaan van crimineel en antisociaal gedrag, waaronder agressie (Paschall & Fishbein, 2002) en een lage mate van empathie (Jolliffe & Farrington, 2004). Zo blijkt bijvoorbeeld uit het onderzoek van Van Nieuwenhuijzen, et al. (2009) onder 130 kinderen met een licht verstandelijke beperking in de residentiële zorg dat een lage impulscontrole invloed heeft op het agressieve gedrag van kinderen.

De afgelopen decennia is er veel onderzoek gedaan naar de invloed van een LVB op de mate van agressie (Dekker et al., 2002; Douma, Dekker, de Ruiter, Tick, en Koot, 2007; Van Nieuwenhuizen et al., 2006). In een grootschalig onderzoek van Douma et al. (2007) werd gevonden dat 10 tot 20% van de 526 onderzochte jongeren met een LVB tenminste één vorm van antisociaal en crimineel gedrag liet zien, waaronder fysieke agressie. Eerder werd gesteld dat sociale informatieverwerking een rol kan spelen bij het ontstaan van agressief gedrag. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat mensen met een LVB een andere manier van sociale informatieverwerking hebben dan mensen zonder een LVB (Collot d’Escury et al., 2004; Van Nieuwenhuizen et al., 2007a; Van Nieuwenhuijzen & Vriens, 2012). Het sociale informatieverwerkingsmodel bestaat uit een aantal mentale stappen en met sommige van deze stappen hebben jongeren met een LVB zichtbaar moeite. Zo vereist het kunnen interpreteren van informatie en het gedrag van een ander inzicht in de bedoeling en perspectieven van een ander. Mensen met een LVB hebben hier moeite mee (Collot d’Escury et al., 2004) en interpreteren bedoelingen van een ander vaker negatief en vijandig dan mensen zonder een LVB (Moonen et al., 2011), waardoor zij eerder agressief kunnen reageren ((Nas et al., 2005; Orobio de Castro et al., 2002) en wantrouwen en vijandigheid voelen (indirecte agressie). Verder zijn zij minder goed in staat om adequate oplossingen te bedenken voor situaties (Collot d’Escury et al., 2004) en letten zij meer op negatieve informatie dan jongeren zonder een LVB (Van Nieuwenhuijzen et al., 2006), wat de kans op agressie kan vergroten. Daarnaast hebben zij een grotere kans op negatieve gebeurtenissen in het verleden (Collot d’Escury, 2007; Moonen et al., 2011). In onderzoek van DeLisi et al. (2011) werd aangetoond dat negatieve gebeurtenissen in het verleden samenhangen met agressie op latere leeftijd.

(14)

Alhoewel er geen onderzoeken bekend zijn die de directe invloed van een LVB op de mate van empathie hebben onderzocht, is wel aangetoond dat jongeren met een LVB moeite hebben met perspectief nemen en het zich verplaatsen in een ander (Collot d’Escury et al., 2004; Moonen et al., 2011), ofwel jongeren met een LVB laten problemen zien op het gebied van Theory of Mind. Theory of Mind is een construct dat sterk samenhangt met cognitieve empathie, sommige onderzoekers stellen zelfs dat beide begrippen synoniem aan elkaar zijn (Blair, 2005). Op basis hiervan kan gesteld worden dat jongeren met een LVB over een verminderde mate van cognitieve empathie beschikken. Het vermogen om emoties te herkennen en te kunnen onderscheiden is eveneens van invloed op het empathisch vermogen. Jongeren met een LVB laten problemen zien in het herkennen van emoties, bijvoorbeeld in gezichtsuitdrukkingen (Hetzroni & Oren, 2002; Van Nieuwenhuijzen & Vriens, 2012). Het is voor hen niet eenvoudig om de juiste emoties te herkennen en te koppelen aan gezichtsuitdrukkingen (cognitieve empathie), waardoor zij wellicht ook minder goed in staat zijn deze gevoelens van een ander te delen (affectieve empathie). Daarnaast is de relatie tussen de morele ontwikkeling en een laag intelligentieniveau veelvuldig aangetoond, waarbij jongeren met een LVB achter blijken te lopen in hun morele ontwikkeling in vergelijking met normaal begaafde jongeren (Langdon et al., 2010, 2011). De morele ontwikkeling en ontwikkeling van empathie hangen sterk met elkaar samen (Barriga et al., 2009; Eisenberg-Berg & Mussen, 1978). Al met al kan gesteld worden dat er diverse aanwijzingen zijn om aan te nemen dat jongeren met een LVB over verminderde empathische vermogens beschikken en meer agressie vertonen, dan jongeren zonder een LVB. Onderzoek naar de relatie tussen empathie en agressie bij jongeren met een LVB is niet gevonden in de literatuur, evenmin als onderzoek naar deze relatie bij jongeren met een LVB in geslotenheid.

Onderzoeksvraag en hypothesen

Het huidige onderzoek richt zich op het verband tussen empathie en zelfgerapporteerde agressie bij jongeren met en zonder een LVB in de gesloten residentiële jeugdzorg. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen cognitieve en affectieve empathie, en directe en indirecte agressie. Het onderzoek is cross-sectioneel van aard en geeft antwoord op de volgende twee vragen: ‘Zijn er verschillen waar te nemen tussen jongeren met en zonder een LVB in de mate van (cognitieve en affectieve) empathie en (directe en indirecte) agressie’ en ‘Wat is de relatie tussen (cognitieve en affectieve) empathie en (directe en indirecte) agressie bij jongeren met en zonder een LVB en zijn hierin verschillen waar te nemen? Er is geen onderscheid gemaakt tussen jongeren die verblijven op basis van een civiel- of strafrechtelijke

(15)

titel (JJI versus JeugdzorgPlus), vanwege overeenkomsten in gedrags- en psychiatrische problematiek (Hamerlynck et al., 2009; Mercx, 2008). In het huidige onderzoek worden jongeren met een IQ beneden de 85 als jongeren met een LVB aangemerkt en jongeren met een IQ boven de 85 als normaal begaafde jongeren.

Aangezien jongeren met een LVB moeite hebben met perspectief nemen en het zich verplaatsen in een ander (Collot d’Escury et al., 2004; Moonen et al., 2011) en zij minder sterk zijn in het herkennen en delen van emoties (Hetzroni & Oren, 2002; Van Nieuwenhuijzen & Vriens, 2012), wordt verwacht dat jongeren met een LVB minder hoog zullen scoren op cognitieve empathie (hypothese 1) en affectieve empathie (hypothese 2), vergeleken met normaal begaafde jongeren. Daarnaast wordt verwacht dat jongeren met een LVB meer directe agressie zullen rapporteren, dan normaal begaafde jongeren (hypothese 3). De literatuur laat zien dat mensen met een LVB bedoelingen van een ander eerder als vijandig interpreteren en hierdoor eerder agressief kunnen reageren (Nas et al., 2005; Orobio de Castro et al., 2002). Daarnaast laten zij problemen zien in de impulscontrole (Van Nieuwenhuizen et al., 2009). Verder wordt verwacht dat jongeren met een LVB ook meer indirecte agressie, in de vorm van opgekropte woede en vijandigheid, zullen rapporteren, aangezien zij intenties van anderen eerder als vijandig ervaren, vergeleken met normaal begaafde jongeren (hypothese 4). Wat betreft het verband tussen empathie en agressie wordt verwacht dat bij jongeren met een LVB beide vormen van empathie een significante samenhang laten zien met beide vormen van agressie (hypothese 5). Deze samenhang wordt op basis van de literatuur ook verwacht bij jongeren zonder een LVB (hypothese 6), omdat beide groepen zich vanwege hun (gedrags)problematiek in geslotenheid bevinden. Tot slot zal er exploratief getoetst worden in hoeverre het hebben van een LVB en de mate van cognitieve en affectieve empathie invloed uitoefent op de mate van directe en indirecte agressie die de jongeren rapporteren.

Methode

Participanten

In het huidige onderzoek zijn de gegevens van 127 jongeren uit de gesloten residentiële jeugdzorg gebruikt. De gegevens zijn afkomstig van een grootschalig, exploratief en longitudinaal onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool Leiden, waarin het leefklimaat binnen de residentiële jeugdzorg wordt onderzocht. Van de 127 jongeren verblijven er 106 jongeren in een JeugdzorgPlus instelling en 21 jongeren in een

(16)

Justitiële Jeugdinrichting. In totaal hebben 77 jongeren (60,6%) een IQ boven de 85 (geen LVB) en 50 jongeren (39,4%) een IQ beneden de 85 (LVB). Verder zijn 98 jongeren van het mannelijke geslacht (77,2%), 28 van het vrouwelijke geslacht (22%) en 1 jongere waarvan het geslacht onbekend is. De gemiddelde leeftijd is 15,84 jaar (SD = 1,24), met een minimumleeftijd van 13 jaar en een maximumleeftijd van 19 jaar.

Procedure

Ten behoeve van het huidige onderzoek zijn de gegevens gebruikt van het eerder beschreven Leefklimaatonderzoek binnen de residentiële jeugdzorg. De instrumenten, bestaande uit een vragenlijst en een semi-gestructureerd interview, zijn afgenomen door getrainde studenten. Dataverzameling van zowel kwalitatieve als kwantitatieve data vond plaats middels drie metingen. Voor het huidige onderzoek is enkel de kwantitatieve data van de jongeren van het eerste meetmoment gebruikt, welke vlak na binnenkomst van de jongere in de instelling plaatsvond. De reden hiervoor is dat beide groepen (jongeren met en zonder een LVB) op dit meetmoment het meest vertegenwoordigd zijn en er nog geen behandeling heeft plaatsgevonden die mogelijk invloed heeft gehad op de mate van agressie en empathie bij de jongeren. Om anonimiteit te garanderen hebben alle jongeren een code gekregen. Voorafgaand aan de meting werd informatie gegeven over het onderzoek en werd er een ‘informed consent’ formulier ondertekend. Het afnemen van de vragenlijsten duurde gemiddeld 30 minuten. Na afloop kreeg de jongere een kleine beloning, in de vorm van een cadeaubon of een door de instelling bepaald cadeautje.

Instrumenten

Basic Empathy Scale (BES)

De Basic Empathy Scale (BES) is ontwikkeld door Jolliffe en Farrington (2006b) en meet de mate van empathie ten aanzien van algemene situaties. In 2011 is de BES vertaald en gevalideerd voor Nederlands gebruik door Van Langen, Wissink, Stams, Asscher en Hoeve (in press). De Nederlandse versie van de BES bestaat uit 30 items die samen drie schalen vormen; Cognitieve empathie, Affectieve empathie en Seksualiteit. Voor het huidige onderzoek zijn de schalen Cognitieve empathie (9 items) en Affectieve empathie (11 items) gebruikt. De schaal Cognitieve empathie meet de mate waarin een jongere de gevoelens van anderen kan begrijpen. De Cronbach’s alpha van de schaal Cognitieve empathie is .76, wat duidt op een acceptabele interne consistentie. Een voorbeeld van een item die cognitieve empathie meet is: “Ik kan het zien als mijn vrienden bang zijn”. De schaal Affectieve

(17)

empathie meet de mate waarin een jongere zich kan inleven in de gevoelens van anderen. De Cronbach’s alpha van de schaal Affectieve empathie is .70, wat eveneens duidt op een acceptabele interne consistentie. Een voorbeeld van een item die affectieve empathie meet is: “Als ik met vrienden ben die bang zijn, voel ik mij ook bang”. De items worden beantwoord op een Likert-schaal met vijf antwoordmogelijkheden, variërend van 1 = ‘helemaal oneens’ tot 5 = ‘helemaal mee eens’. Hoe hoger de uiteindelijke score, hoe meer empathisch vermogen bij de jongere.

Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch (BDHI-D)

De Buss-Durkee Hostility Inventory (BDHI) is oorspronkelijk ontwikkeld in de Verenigde Staten door Buss en Durkee (1957) en meet de mate van agressie en vijandigheid. In 1995 is de vragenlijst door Lange et al. (1995b) vertaald en gevalideerd voor Nederlands gebruik en wordt de Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch (D) genoemd. De BDHI-D bestaat uit 40 stellingen en meet twee vormen van agressie, namelijk directe (16 items) en indirecte agressie (19 items). De schaal Directe agressie meet de mate waarin er bij de jongere sprake is van zichtbare agressie en fysieke en verbale uitingen van agressie. De Cronbach’s alpha van de schaal Directe agressie is .78, wat duidt op een acceptabele interne consistentie. Een voorbeeldstelling is: ‘Als ik word aangevallen, verdedig ik mij met geweld’. De schaal Indirecte agressie meet de mate waarin er bij een jongere sprake is van naar binnen gerichte agressie, onderdrukte vijandigheid en ingehouden agressie. De Cronbach’s alpha van de schaal Indirecte agressie is .80, wat duidt op een goede interne consistentie. Een voorbeeldstelling is: “Vaak voel ik mij alsof ik ontplof”. De items kunnen beantwoord worden met ‘waar’, ‘?’ en ‘niet waar’. Het ‘?’ geeft weer dat de jongere het antwoord op de vraag niet weet, hiervoor wordt een gemiddelde score toegekend. Voor het Leefklimaatonderzoek zijn de stellingen zo aangepast dat ze aansluiten bij de belevingswereld van de jongeren.

Analyses

De data is geanalyseerd met behulp van het programma IBM SPSS Statistics 21. Ten eerste werd gekeken naar de mate van cognitieve en affectieve empathie, en directe en indirecte agressie. Beschrijvende statistieken geven gemiddelden en standaarddeviaties weer van cognitieve empathie, affectieve empathie, directe agressie en indirecte agressie voor zowel de gehele onderzoeksgroep als voor jongeren met en zonder een LVB. Aansluitend werd door middel van t-toetsen onderzocht of er significante verschillen bestaan tussen jongeren met en zonder een LVB ten aanzien van hun gemiddelde score op (cognitieve en affectieve) empathie en (directe en indirecte) agressie. Vervolgens werd door middel van een correlatieanalyse

(18)

gekeken naar verbanden tussen (cognitieve en affectieve) empathie en (directe en indirecte) agressie bij beide groepen. Tot slot werd door middel van hiërarchische (multipele) regressieanalyses onderzocht in hoeverre het hebben van een LVB en de mate van cognitieve en affectieve empathie invloed uitoefent op de mate van directe en indirecte agressie die de jongeren rapporteren, waarbij door middel van enkelvoudige regressieanalyses specifieker is gekeken naar opvallende verbanden.

Resultaten

Cognitieve en affectieve empathie, en directe en indirecte agressie bij jongeren met en zonder een LVB

In Tabel 1 worden de gemiddelden en standaarddeviaties weergegeven voor cognitieve en affectieve empathie, en directe en indirecte agressie voor zowel de gehele onderzoeksgroep als voor jongeren met en zonder een LVB. Wat opvalt is dat alle jongeren gemiddeld hoger scoren op cognitieve empathie, vergeleken met affectieve empathie. Daarnaast rapporteren zij meer directe agressie, dan indirecte agressie. Uit de analyse is gebleken dat er voor de scores op cognitieve empathie, affectieve empathie, directe agressie en indirecte agressie geen significante verschillen bestaan tussen jongeren met en zonder een LVB.

Tabel 1

Verschillen tussen jongeren met en zonder een LVB in cognitieve en affectieve empathie, en directe en indirecte agressie

Totaal M (SD) (N = 127) LVB M (SD) (N = 50) Niet LVB M (SD) (N = 77) t (125) p Cognitieve empathie 4.00 (.63) 4.06 (.64) 3.97 (.63) .847 .499 Affectieve empathie 2.86 (.62) 2.80 (.55) 2.90 (.66) -.884 .529 Directe agressie 2.28 (.40) 2.25 (.40) 2.30 (.40) -.679 .398 Indirecte agressie 1.86 (.41) 1.83 (.43) 1.87 (.39) -.631 .378 18

(19)

Het verband tussen (cognitieve en affectieve) empathie en (directe en indirecte) agressie bij jongeren met en zonder een LVB

Om te onderzoeken of er sprake was van een verband tussen (cognitieve en affectieve) empathie en (directe en indirecte) agressie bij jongeren met en zonder een LVB is gebruik gemaakt van een correlatieanalyse. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 2. Uit de correlatieanalyse komt naar voren dat er voor de gehele onderzoeksgroep geen significant verband bestaat tussen (cognitieve en affectieve) empathie en (directe en indirecte) agressie. Als er apart wordt gekeken voor jongeren met en zonder een LVB wordt er een opvallend resultaat gevonden. Uit de resultaten blijkt dat er bij jongeren met een LVB sprake is van een significante positieve samenhang tussen affectieve empathie en directe agressie (r = .30, p < .05). Het betreft hier een matig positief verband. Dit betekent dat bij jongeren met een LVB een hogere mate van directe agressie samenhangt met een hogere mate van affectieve empathie. Bij normaal begaafde jongeren bleek er echter een significant negatief verband te bestaan tussen affectieve empathie en directe agressie (r = -.32, p < .01). Het betreft hier een matig negatief verband. Gebleken is dat jongeren zonder een LVB juist minder directe agressie rapporteren naarmate zij hoger scoren op affectieve empathie. Verder bleek bij jongeren met een LVB ook een significante positieve samenhang te bestaan tussen affectieve empathie en indirecte agressie (r = .33, p < .05). Het betreft hier een matig positief verband. Jongeren met een LVB rapporteren meer indirecte agressie naarmate zij hoger scoren op affectieve empathie. Bij normaal begaafde jongeren werd geen significante samenhang gevonden tussen affectieve empathie en indirecte agressie. Verder werd duidelijk dat er voor beide groepen geen significant verband bestaat tussen cognitieve empathie en directe agressie. Ook werd geen samenhang aangetoond voor beide groepen tussen cognitieve empathie en indirecte agressie. Wat tot slot is opgevallen is dat er een significante positieve samenhang bestaat tussen directe en indirecte agressie bij jongeren met een LVB, terwijl er voor jongeren zonder een LVB geen significante samenhang werd gevonden. Dit betekent dat enkel jongeren met een LVB meer directe agressie laten zien naarmate zij meer gevoelens van opgekropte woede en boosheid ervaren.

(20)

Tabel 2

Het verband tussen cognitieve en affectieve empathie, en directe en indirecte agressie bij jongeren met en zonder een LVB

1. 2. 3. 4. Gehele onderzoeksgroep 1. Cognitieve empathie --- --- --- --- 2. Affectieve empathie .37 *** --- --- --- 3. Directe agressie .04 -.10 --- --- 4. Indirecte agressie -.03 .17 .25 ** --- LVB (IQ < 85) 1. Cognitieve empathie --- --- --- --- 2. Affectieve empathie .36 * --- --- --- 3. Directe agressie .22 .30 * --- --- 4. Indirecte agressie .02 .33 * .44 ** --- Niet LVB (IQ > 85) 1. Cognitieve empathie --- --- --- --- 2. Affectieve empathie .39 *** --- --- --- 3. Directe agressie -.08 -.32 ** --- --- 4. Indirecte agressie -.06 .07 .10 --- * p < .05, ** p < .01, *** p < .001

De invloed van het hebben van een LVB en de mate van cognitieve en affectieve empathie op directe en indirecte agressie bij jongeren met en zonder een LVB

Tot slot is onderzocht in hoeverre het hebben van een LVB en de mate van cognitieve en affectieve empathie invloed uitoefenen op de mate van directe en indirecte agressie die jongeren rapporteren. Dit is gedaan middels een hiërarchische (multipele) regressieanalyse. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 3. De eerste stap bestond uit twee controlevariabelen: leeftijd en geslacht. Om hoofdeffecten te onderzoeken werd in de tweede stap het hebben van een LVB toegevoegd en als derde en vierde stap de mate van cognitieve en affectieve empathie. Tot slot, omdat verwacht werd dat het hebben van een LVB een interactie zou vertonen met cognitieve en affectieve empathie in het voorspellen van directe en indirecte 20

(21)

agressie werden interactie-effecten (LVB x Cognitieve empathie en LVB x Affectieve empathie) getoetst, en als vijfde en zesde stap toegevoegd.

De resultaten lieten zien dat zowel het hebben van een LVB als de mate van affectieve empathie als losse variabelen significant samenhangen met directe agressie. Voor indirecte agressie werden er geen significante verbanden gevonden. Voor directe agressie bleek het laatste model (stap 6) een significante verbetering ten opzichte van het vorige model en verklaart 13,5% van de variantie in directe agressie. Voor indirecte agressie bleek het eerste model (controlevariabelen) de beste voorspeller. Leeftijd en geslacht verklaren 4,9% van de variantie in indirecte agressie.

Tabel 3

Hiërarchische (multipele) regressieanalyse om de invloed van een LVB en de mate van cognitieve en affectieve empathie op directe en indirecte agressie te voorspellen

Stap Directe agressie Indirecte agressie

β β Controlevariabelen 1. Leeftijd Geslacht .02 .13 .02 -.17 .08 .05 * Hoofdeffecten LVB

2. Het hebben van een LVB 1.63 ** .02 .80 .06

Hoofdeffecten empathie 3. Cognitieve empathie 4. Affectieve empathie .18 .86 * .02 .05 -.13 .71 .06 .08 Interactie-effecten 5. LVB x Cognitieve empathie 6. LVB x Affectieve empathie -.18 -1,81 ** .07 .14 ** .03 -.99 .08 .10 * p < .05, ** p < .01 21

(22)

Daarnaast werd er een significant interactie-effect gevonden voor directe agressie. De samenhang tussen affectieve empathie en directe agressie blijkt verschillend te zijn voor jongeren met en zonder een LVB. Om te zien hoe deze interactie er uit ziet zijn enkelvoudige regressieanalyses uitgevoerd. De resultaten zijn te vinden in Tabel 4. Gebleken is dat er voor jongeren met een LVB sprake was van een significant positief effect van affectieve empathie op directe agressie. Affectieve empathie verklaarde hier 9% van de totale variantie in directe agressie. Voor jongeren zonder een LVB bleek er een significant negatief effect van affectieve empathie op directe agressie. Affectieve empathie verklaarde 11% van de totale variantie in directe agressie.

Tabel 4

Het verband tussen affectieve empathie en directe agressie bij jongeren met en zonder een LVB

Variabele Directe agressie

bij jongeren met een LVB

Directe agressie bij jongeren zonder een LVB

SE B β SE B β .10 .30 * .09 .07 -.32 ** .11 Constante 1.64 2.86 Affectieve empathie .22 -.19 * p < .05, ** p < .001

Discussie

Het doel van het huidige onderzoek was ten eerste inzicht te verkrijgen in verschillen in de mate van cognitieve en affectieve empathie, en directe en indirecte agressie tussen jongeren met en zonder een LVB binnen de gesloten residentiële jeugdzorg. Ten tweede werd getracht inzicht te verkrijgen in eventuele verschillen in het verband tussen de mate van (cognitieve en affectieve) empathie en zelfgerapporteerde (directe en indirecte) agressie bij beide groepen.

Voorafgaand aan het onderzoek werd verwacht dat jongeren met en zonder een LVB minder directe en indirecte agressie zouden rapporteren naarmate zij hoger scoorden op

(23)

cognitieve en affectieve empathie. Deze hypothese werd deels bevestigd. Jongeren zonder een LVB bleken inderdaad minder directe agressie te rapporteren naarmate zij hoger scoorden op affectieve empathie. Dit komt overeen met het huidige beeld in de literatuur waarin gesteld wordt dat affectieve empathie als buffer dient tegen fysieke agressie vanwege het in staat zijn om gevoelens en lijden van slachtoffers te ervaren (Lovett & Sheffield, 2007). Voor het overige gedeelte van de hypothese werd echter geen bewijs gevonden. Zo bleek er bij jongeren zonder een LVB geen significante samenhang te bestaan tussen directe agressie en cognitieve empathie, en geen significant verband tussen indirecte agressie en beide vormen van empathie. Dit resultaat is grotendeels tegenstrijdig met de literatuur waarin de relatie tussen agressie en empathie bij normaal begaafde, criminele en antisociale jongeren veelvuldig werd vastgesteld. Er zijn echter ook onderzoeken binnen deze doelgroep bekend die deze resultaten tegenspreken (Jolliffe & Farrington, 2007; Lardén, Melin, Holst, & Langström, 2006). In de grootschalige meta-analyse van Jolliffe en Farrington (2007) bleek meer dan de helft van de meegenomen onderzoeken geen significant verband aan te tonen tussen beide vormen van empathie en crimineel en antisociaal gedrag. Daarnaast werd in diverse onderzoeken aangetoond dat agressie sterk samenhangt met affectieve empathie, maar niet met cognitieve empathie (Shechtman, 2002; Yeo et al., 2011), wat de uitkomsten van het huidige onderzoek ondersteunt. Daarentegen werd in de meta-analyse van Jolliffe en Farrington (2007) juist wel aangetoond dat cognitieve empathie sterker samenhangt met crimineel en antisociaal gedrag, waaronder agressie. De relatie tussen de twee vormen van empathie en agressie blijft dus controversieel.

Bij jongeren met een LVB bleek er wel een significante samenhang te bestaan tussen directe agressie en affectieve empathie, maar dit bleek een positief verband terwijl een negatief verband werd verwacht. Hetzelfde gold voor indirecte agressie en affectieve empathie. Dit betekent dat bij jongeren met een LVB een hogere mate van directe en indirecte agressie samenhangt met een hogere mate van affectieve empathie. Dit is een verrassend resultaat, waarvoor een directe verklaring moeilijk te vinden lijkt. Een mogelijke verklaring kan liggen in het gegeven dat een hoge mate van indirecte agressie, in de vorm van ingehouden woede, wantrouwen en vijandigheid, een indicatie is voor psychopathologie, waaronder internaliserende problematiek (Bogaerts et al., 2012). Er wordt gesteld dat jongeren met een LVB gevoeliger zijn voor bijkomende psychiatrische problematiek (Emerson & Hatton, 2007; Moonen et al., 2011). Het is denkbaar dat iemand die gevoeliger is voor internaliserende problematiek ook gevoeliger is als het gaat om het voelen van emoties bij anderen, waardoor jongeren met een LVB die hoog scoren op affectieve empathie 23

(24)

inderdaad meer indirecte agressie zouden kunnen rapporteren. Een verklaring voor de positieve samenhang tussen directe agressie en affectieve empathie kan in het verlengde liggen hiervan. Jongeren met een LVB hebben moeite met het beheersen van hun impulsen (Douma et al., 2012; Moonen et al., 2011, waardoor fysieke agressie eerder tot uiting kan komen als zij woede en boosheid (indirecte agressie) ervaren. Dit werd ook gevonden in het huidige onderzoek. Bij jongeren met een LVB bleek directe en indirecte agressie sterk met elkaar samen te hangen. Bij jongeren zonder een LVB bleek dit niet het geval. Een andere verklaring kan zijn dat jongeren met een LVB, mede door hun beperkingen op sociaal en cognitief gebied, niet goed weten hoe zij om moeten gaan met de emoties en gevoelens van anderen die zij ervaren, waardoor frustratie oploopt (indirecte agressie) en agressie tot uiting kan komen (directe agressie).

In dit onderzoek werd voor meerdere hypothesen geen bewijs gevonden. Voorafgaand aan het onderzoek werd verwacht dat er significante verschillen zouden bestaan tussen jongeren met en zonder een LVB wat betreft de mate van cognitieve en affectieve empathie, en directe en indirecte agressie. Er werd verondersteld dat jongeren met een LVB lager zouden scoren op cognitieve en affectieve empathie, en meer directe en indirecte agressie zouden rapporteren, vergeleken met normaal begaafde jongeren. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat er geen significante verschillen bestaan tussen jongeren met en zonder een LVB wat betreft de mate van cognitieve en affectieve empathie. Deze uitkomsten zouden deels verklaard kunnen worden door het gegeven dat criminele jongeren met en zonder een LVB qua kenmerken in de praktijk niet veel van elkaar lijken te verschillen (Salekin, Olley, & Hedge, 2010). Jongeren waarbij een gesloten plaatsing noodzakelijk bleek zijn veelal minder geschoold, hebben een lage sociaal economische status, laten veel gedragsproblemen zien en komen vaak uit problematische gezinnen. Deze kenmerken komen voor bij zowel jongeren met als zonder een LVB. Verder werd eerder al duidelijk dat er geen onderzoeken werden gevonden die de directe invloed van een LVB op de mate van empathie onderzochten, waardoor de gestelde hypothesen enkel gebaseerd waren op aanwijzingen vanuit de literatuur, bijvoorbeeld op het gebied van perspectief nemen, emotieherkenning en een achterstand in de morele ontwikkeling. Alhoewel er aanzienlijk bewijs is dat deze processen samenhangen met de ontwikkeling van empathie (Blair, 2005; Hetzroni & Oren, 2002; Langdon et al., 2010, 2011; Van Nieuwenhuijzen & Vriens, 2012), hoeft dit niet direct te betekenen dat een laag intelligentieniveau een verminderd empathisch vermogen verklaart. Ook voor agressie werden er geen significante verschillen gevonden tussen jongeren met en zonder een LVB in de mate van directe en indirecte agressie die zij rapporteerden. Een verklaring hiervoor kan eveneens 24

(25)

gevonden worden in het gegeven dat jongeren in geslotenheid niet veel van elkaar verschillen (Salekin et al., 2010). Daarnaast staat, veelal externaliserende, gedragsproblematiek bij deze doelgroep zo op de voorgrond (Abram et al., 2003; Hamerlynck et al., 2009) dat intelligentieniveau wellicht niet langer een rol speelt bij de agressie die zij voelen en rapporteren. Tot slot zou een verklaring kunnen liggen in de gebruikte meetinstrumenten. Zelfrapportage-instrumenten zijn erg gevoelig voor sociaal wenselijke antwoorden. Jongeren met een LVB zijn gevoeliger voor suggestieve vragen en het geven van sociaal wenselijke antwoorden (Moonen et al., 2011), waardoor zij de vragenlijsten wellicht positiever hebben ingevuld dan daadwerkelijk het geval is en verschillen tussen beide groepen hierdoor niet opvallen.

Tot slot is er exploratief getoetst in hoeverre het hebben van een LVB en de mate van cognitieve en affectieve empathie invloed uitoefent op het rapporteren van directe en indirecte agressie door de jongeren. Hiervoor bestonden geen hypothesen. Voor directe agressie bleek het laatste model de beste voorspeller, wat maakt dat het hebben van een LVB en de mate van cognitieve en affectieve empathie samengenomen een significant deel van de variantie in directe agressie verklaren. Er werden geen significante effecten gevonden op indirecte agressie bij de jongeren. Daarnaast werd er een significant interactie-effect gevonden, waaruit bleek dat er significante verschillen waren in de samenhang tussen affectieve empathie en directe agressie voor jongeren met en zonder een LVB. Een aanvullende enkelvoudige regressieanalyse toonde aan dat een hogere mate van affectieve empathie bijdraagt aan meer zelfgerapporteerde directe agressie voor jongeren met een LVB. Voor jongeren zonder een LVB bleek dit andersom. Dit is in lijn met de bevindingen vanuit de correlatieanalyse waar duidelijk werd dat er een positieve samenhang bestond tussen affectieve empathie en directe agressie bij jongeren met een LVB en een negatieve samenhang voor jongeren zonder een LVB.

Dit is een opvallend resultaat gebleken in dit onderzoek. Voor jongeren met en zonder een LVB bleek er wel een significante samenhang te bestaan tussen directe agressie en affectieve empathie, maar de richting voor beide groepen verschilt. Jongeren met een LVB rapporteerden meer directe agressie naarmate zij een hogere mate van affectieve empathie lieten zien, terwijl jongeren zonder een LVB juist minder directe agressie rapporteerden bij een hogere mate van affectieve empathie. Zodra de resultaten werden bekeken voor de gehele onderzoeksgroep, dus jongeren met en zonder een LVB samengenomen, bleek het verband tussen directe agressie en affectieve empathie in zijn geheel niet meer te bestaan. Op basis hiervan kan gesteld worden dat er wel degelijk verschillen bestaan tussen jongeren met en 25

(26)

zonder een LVB in hoe empathie en agressie met elkaar samenhangen en deze verschillen elkaar opheffen zodra zij als onderzoeksgroep samen worden genomen. Er is niet eerder een dergelijk onderzoek in Nederland uitgevoerd, waardoor de resultaten moeilijk te koppelen zijn aan verklaringen vanuit de wetenschap. Een aanbeveling voor toekomstig onderzoek is om te onderzoeken welke factoren een rol spelen in deze verschillen in het verband tussen empathie en agressie voor beide groepen jongeren.

Het huidige onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste is het niet mogelijk geweest te kijken naar het adaptief functioneren van de jongeren, waardoor de term LVB in dit onderzoek met voorzichtigheid gehanteerd dient te worden. Vroeger was het intelligentieniveau het belangrijkste criterium voor het stellen van een LVB. Momenteel wordt het adaptief functioneren als een net zo belangrijk, misschien zelfs belangrijker, criterium gezien (Douma et al., 2012; Moonen et al., 2011). In dit onderzoek werd toch gekozen om op basis van het intelligentieniveau (IQ < 85) van de jongeren de term LVB te hanteren, gezien de bijkomende problematiek van de jongeren die heeft geleid tot de uiteindelijke gesloten plaatsing. In vervolgonderzoek verdient het aanbeveling om ook het adaptief functioneren van jongeren te onderzoeken om zo sterkere conclusies te kunnen trekken. Ten tweede is het van belang te noemen dat de gebruikte data in dit onderzoek afkomstig is van één meetmoment, welke direct tot ongeveer 3 maanden na binnenkomst van de jongere in de instelling was. Jongeren bevinden zich op dit moment aan het begin van hun opname in de gesloten instelling, waardoor zij nog slecht gewend zijn aan de situatie. Dit kan gepaard gaan met meer frustratie en boosheid. Verder is enkel gebruik gemaakt van zelfrapportage, waardoor er een kans bestaat op sociaal wenselijke antwoorden. Ook gezien het gegeven dat de jongeren onvrijwillig gesloten zitten en zij wellicht kunnen denken dat de uitkomsten van het onderzoek invloed heeft op de duur van hun verblijf, of inhoud van de behandeling kan de kans op sociaal wenselijke antwoorden doen toenemen. Dit geldt voor beide onderzoeksgroepen. Daarnaast is het mogelijk dat het hebben van een LVB invloed heeft gehad op de betrouwbaarheid van de antwoorden, gezien jongeren met een LVB veelal een beperkt zelfinzicht laten zien en meer moeite kunnen hebben met de vragen. Tot slot werd er een uitgebreide testbatterij bij de jongeren afgenomen waardoor motivatie om de vragenlijsten correct in te vullen wellicht afnam naarmate het onderzoek langer duurde.

Toekomstig onderzoek zou zich verder kunnen verdiepen in het opvallende verband tussen affectieve empathie (ervaren en delen van gevoelens van een ander) en directe agressie bij jongeren met en zonder een LVB binnen de gesloten, residentiële jeugdzorg. Vooral het opvallende resultaat in het verband tussen empathie en agressie bij jongeren met een LVB 26

(27)

(hoe meer empathie, des te meer agressie) dient verder onderzocht te worden. Voor een beter begrip van de relatie tussen empathie en agressie bij jongeren in de gesloten, residentiële jeugdzorg en verschillen in deze relatie tussen jongeren met en zonder een LVB zou toekomstig onderzoek in ieder geval gebaat zijn bij het gebruik van meerdere meetinstrumenten, zodat resultaten niet enkel gebaseerd zijn op zelfrapportage. Tot slot wordt aanbevolen om gebruik te maken van meerdere meetmomenten, gezien dit informatie kan opleveren over veranderingen door de tijd heen. Te denken valt aan de invloed van het leefklimaat binnen gesloten instellingen en effecten van behandeling op de mate van agressie en empathie, en de relatie hiertussen.

Het huidige onderzoek heeft een aantal opvallende bevindingen laten zien, welke aanknopingspunten bieden voor de praktijk. In de relatie tussen (cognitieve en affectieve) empathie en (directe en indirecte) agressie werden er verrassende verschillen gevonden voor beide groepen. Binnen de gesloten residentiële jeugdzorg bevindt zich een groot percentage jongeren met een LVB. Meer kennis en inzicht in verschillen tussen jongeren met en zonder een LVB kan bijdragen aan een verbetering van de dagelijkse hulpverlening en behandeling van jongeren met een LVB binnen de gesloten residentiële jeugdzorg. Zo wordt er in veel gesloten instellingen al gewerkt met aparte ‘LVB-groepen’, waar een aangepaste begeleidingsstijl wordt gehanteerd. De resultaten van dit onderzoek leveren bewijs voor deze aanpak. Verder is meer kennis over factoren die bij kunnen dragen aan het ontstaan en uiten van agressie is van groot belang, gezien hulpverleners in de gesloten jeugdzorg nog dagelijks te maken krijgen met agressie. Bij jongeren met een LVB werd zichtbaar dat een hogere mate van affectieve empathie samengaat met een hogere mate van zowel directe als indirecte agressie. Op basis van deze bevinding kan gesteld worden dat het ervaren van meer gevoelens bij anderen en het beter kunnen inleven in de gevoelens van anderen leidt tot meer agressie, waardoor er in de gesloten jeugdzorg voor deze doelgroep wellicht eerder ingezet kan worden op het trainen van sociale vaardigheden om agressie te verminderen dan op het stimuleren van de gewetensontwikkeling (waaronder empathie), bijvoorbeeld EQUIP, wat in veel gesloten instellingen op de voorgrond staat. Vervolgonderzoek zal echter wel nodig zijn om meer bewijs te verzamelen. Duidelijk is geworden dat aandacht voor onderzoek naar verschillen tussen jongeren met en zonder een LVB binnen de gesloten residentiële jeugdzorg van groot belang is zodat passende begeleiding kan worden geboden.

(28)

Literatuurlijst

Abram, K.M., Teplin, L.A., McClelland, G.M., & Dulcan, M.K. (2003). Comorbid psychiatric disorders in youth in juvenile detention. American Medical Association, 60, 1097- 1108.

Barriga, A.Q., Sullivan-Cosetti, M., & Gibbs, J.C. (2009). Moral cognitive correlates of empathy in juvenile delinquents. Criminal Behaviour and Mental Health, 19, 253-264. Blair, R.J.R. (2005). Responding to the emotions of others: Dissociating forms of empathy through the study of typical and psychiatric populations. Consciousness and Cognition, 14, 698-718.

Bogaerts, S., Polak, M., Spreen, M., & Zwets, A. (2012). High and low aggressive narcissism and anti-social lifestyle in relationship to impulsivity, hostility, and empathy in a group of forensic patients in the Netherlands. Journal of Forensic Psychology Practice, 12, 147-162. Doi: 10.1080/15228932.2012.650144

Bragado-Jimenez, M.D., & Taylor, P.J. (2012). Empathy, schizophrenia and violence: A systematic review. Schizophrenia Research, 141, 83-90.

Brook, M., & Kosson, D.S. (2013). Impaired cognitive empathy in criminal psychopathy: Evidence from a laboratory measure of empathic accuracy. Journal of Abnormal Psychology, 122, 1, 156-166.

Card, N.A., Stucky, B.D., Sawalani, G.M., & Little, T.D. (2008). Direct and indirect aggression during childhood and adolescence: A meta-analytic review of gender differences, intercorrelations, and relations to maladjustment. Child Development, 79, 1185-1229.

Cohen, D., & Strayer, J. (1996). Empathy in conduct-disordered and comparison youth. Developmental Psychopathology, 32, 988-998.

Collot d’Escury, A.M., Barnhard, S., & Hartsink, D. (2004). Sociale vaardigheden in perspectief: kunnen LVG-jongeren perspectief nemen? Onderzoek & Praktijk, 1, 22-31.

Collot d’Escury, A.M. (2007). Lopen jongeren met een lichte verstandelijke beperking meer kans om in aanraking te komen met justitie? Kind & Adolescent, 28, 3, 197-214.

Crick, N.R., & Dodge, K.A. (1994). A review and reformulation of social information processing mechanisms in children's social adjustment. Psychological Bulletin, 115,

74–101.

Day, A., Mohr, P., Howells, K., Gerace, A., & Lim, L. (2011). The role of empathy in anger 28

(29)

arousal in violent offenders and university students. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 56, 4, 599-613.

Doi: 10.1177/0306624X11431061

Dekker, M.C., Koot, H.M., Van der Ende, J., & Verhulst, F.C. (2002). Emotional and behavioral problems in children and adolescents with and without intellectual disability. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 43, 8, 1087-1098.

DeLisi, M., Trulson, C.R., Marquart, J.W., Drury, A.J., & Kosloski, A.E. (2011). Inside the prison black box: Toward a life course importation model of inmate behavior. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 55, 1186-1207. Doi: 10.1177/0306624X11383956

De Wied, M., Goudena, P.P., & Matthys, W. (2005). Empathy in boys with disruptive behavior disorders. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 8, 867-880. De Wied, M., Gispen-de Wied, C., & Van Boxtel, A. (2010). Empathy dysfunction in children and adolescents with disruptive behavior disorders. European Journal of

Pharmacology, 626, 97-103.

Dienst Justitiële Jeugdinrichtingen (2013). JJI in getal 2008-2012 | mei 2013.

Geraadpleegd op 10 november 2013, op http://www.dji.nl/Organisatie/Feiten-en-cijfers/index.aspx

Douma, J.C.H., Dekker, M.C., de Ruiter, K.P., Tick, N.T., & Koot, H.M. (2007). Antisocial and delinquent behaviors in youth with mild or borderline disabilities. American Journal on Mental Retardation, 112, 3, 207-220.

Douma, J., Moonen, X., Noordhof, L., & Ponsioen, A. (2012). Richtlijn Diagnostisch Onderzoek LVB: Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en afnemen van diagnostische instrumenten bij mensen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG.

Eisenberg-Berg, N., & Mussen, P. (1978). Empathy and Moral Development in Adolescence. Developmental Psychology, 14, 2, 185-186.

Emerson, E., & Hatton, C. (2007). Mental health of children and adolescents with intellectual disabilities in Britain. British Journal of Psychiatry, 191, 493-499.

Garandeau, C.F., & Cillessen, A.H.N. (2006). From indirect aggression to invisible aggression: A conceptual view on bullying and peer group manipulation. Aggression and Violent Behavior, 11, 612-625.

Gini, G., Albiero, P., Benelli, B., & Altoè, G. (2007). Does empathy predict adolescents’ bullying and defending behavior. Aggressive Behavior, 33, 467-476.

(30)

Gover, A.R., Layton MacKenzie, D., & Styve Armstrong, G.J. (2000). Importation and deprivation explanations of juveniles’ adjustment to correctional facilities. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 44, 450-467.

Hamerlynck, S.M.J.J., Jansen, L.M.C., Doreleijers, TH.A.H., Vermeiren, R.R.J.M., & Cohen Kettenis, P.T. (2009). Civiel- en strafrechtelijk geplaatste meisjes in justitiële jeugdinrichtingen: psychiatrische stoornissen, traumatisering en psychosociale problemen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 51, 2, 87-96.

Herrington, V. (2009). Assessing the prevalence of intellectual disability among young male prisoners. Journal of Intellectual Disability Research, 53, 5, 397-410.

Hetzroni, O., & Oren, B. (2002). Effects of intelligence level and place of residence on the ability of individuals with mental retardation to identify facial expressions. Research in Developmental Disabilities, 23, 369-378.

Jolliffe, D., & Farrington, D.P. (2004). Empathy and offending: A systematic review and meta-analysis. Aggression and Violent Behavior, 9, 441-476.

Jolliffe, D., & Farrington, D.P. (2006a). Examining the relationship between low empathy and bullying. Aggressive Behavior, 25, 81-89.

Jolliffe, D., & Farrington, D.P. (2006b). Development and validation of the Basic Empathy Scale. Journal of Adolescence, 29, 4, 589-611.

Jolliffe, D., & Farrington, D.P. (2007). Examining the relationship between low empathy and self-reported offending. Legal and Criminological Psychology, 12, 265-286.

Kuppens, P., & Tuerlinckx, F. (2007). Personality traits predicting anger in self-, ambiguous-, and other caused unpleasant situations. Personality and Individual Differences, 42, 1105-1115.

Langdon, P.E., Clare, I.C.H., & Murphy, G.H. (2010). Developing an understanding of the literature relating to the moral development of people with intellectual disabilities. Developmental Review, 30, 273-293.

Langdon, P.E., Clare, I.C.H., & Murphy, G.H. (2011). Moral reasoning theory and illegal behaviour by adults with intellectual disabilities. Psychology, Crime & Law, 17, 2, 101-115.

Lange, A., Hoogendoorn, M., Wiederspahn, A., & De Beurs, E. (1995a). Buss-Durkee

Hostility Inventory-Dutch. Handleiding, Verantwoording en normering van de Nederlandse Buss-Durkee Agressievragenlijst. Lisse: Amsterdam en Swets & Zeitlinger B.V.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

interventions, the actual implementation of these interven- tions into various settings lags behind. The effectiveness of Psyfit.nl, an online mental fitness program based on

Bouwmeester (2010) explains this by different advisory epistemologies of academic experts (trained policy analysts focusing on descriptive and causal analysis in line with

Portfolios are first sorted into quintiles based on their 12 months lagged excess returns (excluding the most recent month), then they are sorted again into quintiles based on

Deze gespreksmethode is ontwikkeld om die barrières te overwinnen en patiënten te stimuleren om hun ervaringskennis, behoeften en verwachtingen naar voren te brengen die relevant

This enables the discrete reliability for a couple of model problems like the Poisson prob- lem, eigenvalue problems, Stokes equations, and linear elasticity and thereby shows

analysis of registry data may help to gain insights into the clinical performance of second- generation DES. However, data obtained from randomized controlled trials are considered

Table 5.4 shows the in-sample fit of the correlated- factor DNS model and the independent-factor DNS model using Kalman filter maximum likelihood estimation.. The means and

Ook voor deze regeling zal aan de hand van voorbeelden worden geïllustreerd of er een mogelijkheid bestaat om de renteaftrekbeperking te ontwijken door een fiscale eenheid aan te