• No results found

Herhaald beroep in de JeugdzorgPlus : aard en kenmerken van risicojongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Herhaald beroep in de JeugdzorgPlus : aard en kenmerken van risicojongeren"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Herhaald beroep in de JeugdzorgPlus

Aard en kenmerken van risicojongeren.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

T.J. Roorda 10155996 Begeleiding: mw. dr. T.L. van Zuijen 2e beoordelaar: mw. dr. E.S. van Vugt Amsterdam, 31 Augustus 2016

(2)

2

Inhoudsopgave

Paginanummer Abstract 3 Samenvatting 4 Inleiding 5 Statische factoren 6 Dynamische factoren 7 Huidig onderzoek 10 Methode 11 Steekproef 11 Procedure 12 Instrumenten 12 Resultaten 14 Statische factoren 15 Dynamische factoren 17

Binomiale logistische regressie 18

Discussie 19

Beperkingen en aanbevelingen 23

(3)

3

Abstract

Previous studies have shown that 24-31% of the children coming back to the special youth care, when having a civil action by the court in The Netherlands (‘JeugdzorgPlus’), appear to be a renewed registration. To date, there is a lack of knowledge and insight in the possible causes of this repeated registration (‘herhaald beroep’). The aim of this study is to find an answer to the main question: what characteristics of youth at risk are a predictor for the repeated registration in JeugdzorgPlus? A sample of N= 96 persons was used to examine the statistic factors (gender, age and intelligence) and dynamic factors (severity of problems and treatment motivation) for two groups. One group exist of children with only one registration (EP-group) and the other group exists of children with multiple registrations (HB-group). The data used in this study are from the Dutch national monitor of youth care (‘Landelijke Effectmonitor JeugdzorgPlus’). This study did not show significant differences for the static and dynamic factors between the HB- and EP-group. Although the age of the children showed a small significance difference, the younger the child, the greater the chance of ‘herhaald beroep’. Treatment motivation also showed a small trend towards significance, where the ‘herhaald beroep’ group was associated with a higher treatment motivation.

(4)

4

Samenvatting

Van het aantal jongeren dat aangemeld wordt bij een JeugdzorgPlus instelling, blijkt 24-31% een hernieuwde aanmelding (herhaald beroep) te betreffen. Tot op heden is er een gebrek aan kennis en inzicht in de mogelijke oorzaken van dit herhaald beroep. In het huidig onderzoek wordt getracht een antwoord te vinden op de vraag: Welke kenmerken van risicojongeren zijn voorspellend voor het doen van herhaald beroep in de JeugdzorgPlus? Hierbij worden de statische factoren (geslacht, leeftijd en IQ) en dynamische factoren (ernst van problematiek en behandelmotivatie) van jongeren die slechts één plaatsing (EP-groep) en jongeren die meerdere plaatsingen hebben gehad (HB-groep) binnen de JeugdzorgPlusin kaart gebracht. Het onderzoek werd uitgevoerd bij een steekproef van N=96, waarbij gebruik gemaakt is van de gegevens in de Landelijke Effectmonitor JeugdzorgPlus. Uit de resultaten blijkt dat geslacht en IQ geen voorspellende factoren zijn voor herhaald beroep. Ook is de mate van ernst van problematiek op zowel de externaliserende als internaliserende probleemschalen van de CBCL geen voorspeller voor herhaald beroep. Wel laat de leeftijd een klein significant verschil zien bij een jongere leeftijd voor wat betreft het doen van herhaald beroep. Daarnaast laat de behandelmotivatie van jongeren een trend richting significantie zien, gezien de hogere behandelmotivatie bij de herhaald beroep groep.

(5)

5

Inleiding

Om de kwaliteit van JeugdzorgPlus te stimuleren heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) samen met de directie jeugd en JeugdzorgPlus-instellingen een onderzoeksprogramma opgesteld, de Longitudinale Effectmonitor JeugdzorgPlus (ZonMw, 2011). Het doel van de monitor is om kennis te genereren over de ontwikkeling van jongeren in JeugdzorgPlus gedurende langere tijd, inzicht te krijgen in de kwaliteit van de trajectzorg en een positieve impuls voor kwaliteitsverbetering te geven. Alle 14 JeugdzorgPlus- instellingen in Nederland hebben de monitor geïmplementeerd.

De doelgroep van de JeugdzorgPlus wordt getypeerd als jongeren in de leeftijd van 12-18 jaar met ernstige gedragsproblemen, veelal in combinatie met een (psychiatrische) stoornis en/of een (verstandelijke) beperking. Kenmerkend is dat ze een gevaar voor zichzelf of hun omgeving vormen en zich onttrekken aan de zorg, of door hun omgeving aan de zorg onttrokken worden (Vermaes, Konijn, Nijhof, Strijbosch, & Domburgh, 2012).

De visie van de JeugdzorgPlus is dat de plaatsing van een jongere binnen de gesloten jeugdzorg zo lang als noodzakelijk, maar zo kort mogelijk moet plaats vinden (Inspectie Jeugdzorg, Inspectie Gezondheidszorg, & Inspectie van het onderwijs, 2014). Bij jongeren die een herhaald beroep doen op de JeugdzorgPlus lijkt dit te wijzen op een onvoldoende effect van de eerder geboden zorg. Het impliceert dat jongeren opnieuw dan wel nog steeds ernstige risico’s in hun ontwikkeling oplopen die een hernieuwde aanmelding en opname nodig maken. Van het aantal jongeren dat in het eerste halve jaar van 2013 aangemeld werd bij een JeugdzorgPlus instelling, bleek dat 24-31% een hernieuwde aanmelding was (Jeugdzorg Nederland, z.d.).

Tot op heden is er een gebrek aan kennis en inzicht in de mogelijke oorzaken van herhaald beroep. Ook is er nog geen evidence-based aanpak beschikbaar voor deze doelgroep. Om het herhaald beroep terug te dringen is dus meer inzicht nodig in het verloop van het

(6)

6

behandeltraject van deze groep en kenmerken van de jeugdigen en zijn/haar omgeving. Op die manier kan een gerichte aanpak worden ontwikkeld om herhaald beroep te voorkomen. Voor de explicitering van de jongeren die herhaald beroep doen op de gesloten JeugdzorgPlus zal dit onderzoek zich op een aantal factoren die hierbij mogelijk een rol spelen richten.

Statische factoren

Voor mogelijke verklaringen van herhaald beroep kan er onder andere naar statische factoren binnen het cliëntsysteem gekeken worden. Dit zijn factoren die onveranderbaar zijn. Uit onderzoek van Van der Geest, Bijleveld en Wijkman (2005) blijkt dat statische factoren een grote voorspellingswaarde hebben wanneer het gaat om het in kaart brengen van delinquentie. Een voorbeeld van een statische factor is het geslacht. Zo bestaat het aantal verdachten van jeugddelinquentie, dat bij de politie bekend is, voor het overgrote deel uit jongens (Eggen et al., 2005). Uit onderzoek naar het recidiveren van jongeren uit een justitiële jeugdinrichting (JJI) blijkt dat jongens na uitstroom sneller recidiveren dan meisjes. Ook hebben jongens een hogere kans op recidive bij de risicofactoren van delinquente vrienden en risicovolle vrijetijdsbesteding (Van der Laan, Van der Knaap, & Wartna, 2005).

Een andere statische factor is de leeftijd van een jongere. De gemiddelde leeftijd van de jongeren bij aanvang van JeugdzorgPlus is 15 à 16 jaar (Nijhof, Van Dam, Veerman, Engels, & Scholte, 2010). Risicofactoren die aanwezig zijn op een jonge leeftijd tellen zwaarder mee en verhogen de kans op recidive, dan wanneer deze risicofactoren op een latere leeftijd aanwezig zijn (Harder, Knorth, & Zandberg, 2006; Loeber, Slot, Van der Laan, & Hoeve, 2008; Van der Put, 2011). Een jongere leeftijd kan een belangrijke risicofactor zijn voor het opnieuw plegen van delicten in de toekomst. Dit wordt ook beschreven aan de hand van het life-course-persistent model van Moffitt (1993). Het model houdt in dat er een kleine groep jongeren is in de populatie, waarbij het antisociale gedrag al vroeg in de kindertijd

(7)

7

begint, waarbij dat gedrag zich doorzet in de adolescentie en volwassenheid (Assink et al., 2015; De Vries, Hoeve, Assink, Stams, & Asscher, 2015). Onbekend is of de leeftijd bij jongeren die een herhaald beroep binnen de JeugdzorgPlus verschilt ten opzichte van jongeren die slechts een plaatsing hebben.

Instellingen worden steeds vaker geconfronteerd met hulpvragen van jongeren die kampen met verminderde cognitieve capaciteiten. Uit onderzoek blijkt dat zeker de helft van de jongeren in de JeugdzorgPlus een benedengemiddeld intelligentieniveau heeft (Konijn et al., 2001). Deze jongeren ervaren vaak een discrepantie tussen wat ze willen en wat ze kunnen. Ze hebben moeite met moreel redeneren, kunnen zich moeilijk in anderen verplaatsen en/of begrijpen niet wat er om hun heen gebeurt (Stams & Rutten, 2006). Deze problemen uiten ze vaak in angstig en agressief gedrag (Van der Helm & Hanrath, 2011). Het intelligentieniveau van de jongere heeft een belangrijke rol bij de behandeling. De behandeling moet goed aansluiten bij de vaardigheden van de jongeren met een laag intelligentieniveau (Le Grand, Lutjenhuis, & Solodova, 2003; De Wit, Moonen, & Douma, 2011). Tot op heden is onduidelijk of het intelligentieniveau lager ligt bij jongeren die een herhaald beroep op de JeugdzorgPlus doen.

Dynamische factoren

Naast de statische (onveranderbare) factoren zijn er ook dynamische factoren. Deze kunnen wel beïnvloed worden en zijn daarom erg belangrijk in de behandeling (Van Yperen, 2001). Voorbeelden van dynamische factoren zijn onder andere externaliserende problematiek, internaliserende problematiek en de behandelmotivatie van de jongere. Het externaliserende probleemgedrag is een van de belangrijkste risicofactoren voor de doelgroep van de gesloten jeugdzorg. Het onderzoek van Harder, Knorth en Kalverboer (2015) laat zien dat 85%-98% van de jeugdigen vóór aanvang van de JeugdzorgPlus externaliserend

(8)

8

probleemgedrag vertoont. Dit uit zich vaak in agressief, ongehoorzaam en delinquent gedrag (Buist, Deković, Meeuws, & Van Aken, 2004). Deze jongeren hebben weinig probleembesef, ze onttrekken zich vaak structureel aan hulp, ze lopen weg uit de leefgroep, houden zich niet aan behandelafspraken of stellen zich ongemotiveerd op tijdens behandeling. De behandeling van externaliserende problemen heeft hierdoor vaak een langdurig karakter (Lieshout, 2010). Onduidelijk is of de mate en ernst van het externaliserend probleemgedrag een voorspeller is voor herhaald beroep op de JeugdzorgPlus.

Een andere dynamische factor is de internaliserende problematiek van de jongeren. Jongeren die herhaald delicten plegen, blijken veelal psychologische en sociale problemen te hebben (Weijers, 2006). Psychische problemen die veel voorkomen in de gesloten jeugdzorg zijn angst en depressie (Van der Helm & Hanrath, 2011). Het opgesloten zitten gaat vaak gepaard met een verlies aan perspectief, wat kan resulteren in een depressie (White et al., 2010). Ook is vaak sprake van automutilatie, slaapproblemen en neerslachtigheid. Wanneer de jongeren in staat zijn om hun emoties te reguleren en ze een perspectief hebben, kan het ze helpen om zich uiteindelijk beter aan te passen bij de omgeving en de behandeling te laten slagen. De mate van ernst van de internaliserende problematiek zou een voorspeller kunnen zijn voor herhaald beroep.

Voor de behandeling van jongeren in de JeugdzorgPlusis de behandelmotivatie van de jongere tevens een belangrijke dynamische factor. De behandelmotivatie is soms ver te zoeken omdat de jongere het niet eens is met de plaatsing of het doel van de plaatsing niet erkent. Wanneer een jongere niet gemotiveerd is, werkt dit belemmerend voor de behandeling. Een positief leefklimaat, weinig repressie en een goede relatie met de behandelaar kunnen de behandelmotivatie positief beïnvloeden (Van der Helm & Hanrath, 2011). Ook wanneer de jongere weet wat zijn perspectief is, kan dit de behandelmotivatie positief beïnvloeden (Van Binsbergen, 2003). Een jongere zonder behandelmotivatie heeft

(9)

9

een moeilijker verloop van zijn /haar behandeling, vooral wanneer het gaat om complexere problematiek. Om het gedrag van de jongeren op een effectieve manier te veranderen is behandelmotivatie dus noodzakelijk. Zonder behandelmotivatie is de kans klein dat een behandeling de gewenste effecten laat zien (Van Binsbergen, 2003). Jongeren die niet gemotiveerd zijn lopen veelal weg, keren niet terug van verlof of worden overgeplaatst als gevolg van een incident (Lodewijks, 2007). Onderzocht moet worden of de behandelmotivatie voorspellend is voor een herhaald beroep op de JeugdzorgPlus.

De vraag is of jongeren door complexere problematiek en onvoldoende behandelmotivatie voor een hernieuwde aanmelding bij de JeugdzorgPlus in aanmerking komen. Uit de noodzaak tot hernieuwde aanmelding blijkt een onvoldoende resultaat van de eerder geboden behandeling. Ook De Vries (2006) laat in zijn onderzoek zien dat ‘het gewone tarief’, oftewel een standaardbehandeling, onvoldoende leidt tot betere inzichten bij de jongeren met een complexe problematiek. De mate van ernst van de problematiek en behandelmotivatie zouden om een andere behandelmogelijkheid en aanpak kunnen vragen. Het belangrijkste doel van de gesloten JeugdzorgPlus is om jongeren met ernstige gedragsproblemen zo op te voeden en te behandelen dat zij niet terugvallen in het ongewenste gedrag en weer een volwaardige plaats in de samenleving verwerven (Van der Helm, Van Genabeek, Stams, & Van der Laan, 2011). Vanuit verschillende onderzoeken wordt dan ook aanbevolen om meer onderzoek te doen naar effectieve interventies binnen de muren van de residentiële jeugdzorg (Marshall & Burton, 2010; Van der Helm et al., 2012). Geadviseerd wordt om de behandeling meer in te zetten op de specifieke risicofactoren van jongeren (Ceelen, 2011). Door zicht te krijgen op de specifieke factoren die van invloed kunnen zijn op een herhaald beroep, kunnen deze eerder worden gesignaleerd en worden meegenomen in de behandeling van de jongeren, wat kan zorgen voor een snellere en volwaardige terugkeer in de maatschappij. Het percentage jongeren dat een hernieuwde aanmelding doet kan op die

(10)

10

manier teruggedrongen worden. Dit kan onder andere gedaan worden door gebruik te maken van de ‘What works-principles’. Deze zogenaamde ‘Wat Werkt-beginselen’, bestaan uit drie verschillende beginselen gebaseerd op wetenschappelijke inzichten en methodieken (Andrews & Bonta, 2010). De beginselen zijn het risicobeginsel, het behoefteprincipe en het responsiviteitsbeginsel. Het risicobeginsel houdt in dat de intensiteit van de behandeling wordt afstemt op het recidiverisico. Het behoefteprincipe stemt de inhoud van de interventie af op de risicofactoren en beschermende factoren van de jeugdige en zijn omgeving. Het responsiviteitsbeginsel zorgt voor de aansluiting van de interventie bij de motivatie, mogelijkheden en leerstijl van de jeugdige en zijn omgeving. Volgens Andrews en Bonta (2010), kan het toepassen van de beginselen recidive kunnen verminderen.

Huidig onderzoek

Door onderzoek te doen naar statische en dynamische factoren van jongeren binnen de JeugdzorgPlus kunnen specifieke risicofactoren voor herhaald beroep in kaart worden gebracht. De hoofdvraag van het huidige onderzoek is: Welke kenmerken van risicojongeren

zijn voorspellend voor het doen van herhaald beroep in de JeugdzorgPlus? Om deze

hoofdvraag te beantwoorden zijn een aantal deelvragen opgesteld: (1) Zijn de statische factoren geslacht, leeftijd en intelligentie verschillend bij jongeren die een herhaald beroep doen? (2) Is de mate van ernst van de problematiek voorspellend voor herhaald beroep? (3) Is behandelmotivatie een voorspeller voor het doen van herhaald beroep?

In het onderzoek worden de herhaald beroep jongeren (HB-groep) vergeleken met jongeren die geen herhaald beroep doen (EP-groep). Dit wordt gedaan aan de hand van de gegevens van hun eerste behandeling in de JeugdzorgPlus. Jongeren die een herhaald beroep doen komen één of meerdere keren terug in de JeugdzorgPlus. Verwacht wordt dat jongens vaker HB doen dan meisjes (Van der Laan et al., 2005). Daarnaast zouhet kunnen dat deze

(11)

11

groep jongeren al op een jongere leeftijd in de JeugdzorgPlus terecht komen (Assink et al., 2015). De gemiddelde leeftijd van de HB-groep bij de eerste plaatsing is dan lager dan de leeftijd van de EP-groep. Jongeren met een laag intelligentieniveau kunnen zich lastiger aanpassen aan nieuwe situaties. De problemen van deze jongeren hebben veelal een langdurig karakter en verdwijnen niet vanzelf (De Wit et al., 2011). Wanneer de jongeren terugkomen in de maatschappij en zichzelf moeten redden, gaan deze jongeren sneller weer de fout in, vallen sneller terug in hun eerdere gedrag, waardoor ze sneller een herhaald beroep doen. De HB-groep zou een hogere mate ernst van problematiek kunnen hebben. De problemen van deze jongeren zijn dan dermate ernstig, dat de eerdere plaatsing en geboden zorg ontoereikend blijkt te zijn (Lieshout, 2010). Dit zou kunnen wijzen op een hogere score op de internaliserende en externaliserende problematiek bij de eerste aanmelding ten opzichte van jongeren die slechts één plaatsing in de JeugdzorgPlushebben. Ook zouden de jongeren die een herhaald beroep doen een verminderde behandelmotivatie kunnen hebben, waardoor de behandeling minder effect heeft (Van Binsbergen, 2003). Dit kan resulteren in een terugkeer in de JeugdzorgPlus. Verwacht wordt dat bij de eerste plaatsing de behandelmotivatie van de HB- groep lager is dan de behandelmotivatie van de EP-groep.

Methode

Steekproef

De onderzoekspopulatie bestaat uit een steekproef van N= 96 jongeren, waarvan n= 67 jongens (69.8%). De jongeren zijn in de periode van 01-06-2012 tot en met 31-12-2013 voor het eerst ingestroomd in een JeugdzorgPlus-instelling en hebben gedurende hun eerste behandeling binnen de JeugdzorgPlus-instelling Transferium Jeugdzorg te Heerhugowaard een traject gevolgd. Jongeren die na afronding van hun eerste traject, terug zijn gekomen in de JeugdzorgPlus vóór 31-12-2015 worden gerekend tot de HB- groep. Van de totale

(12)

12

steekproefpopulatie zijn n= 20 jongeren (20.8%) die een herhaald beroep hebben gedaan op de JeugdzorgPlus, waarvan n= 14 jongens (70%). De jongeren die tot 31-12-2015 niet terug zijn gekeerd in de JeugdzorgPlus worden gerekend tot de EP-groep. Zie voor verdere kenmerken van de beide groepen Tabel 2 in de resultaten.

Procedure

Voor huidig onderzoek worden de gegevens van de Landelijke Effectmonitor JeugdzorgPlus gebruikt. Voordat de gegevens in de monitor terecht komen, moet expliciet toestemming verleend zijn van de jongere. Alleen de gegevens van jongeren die in de periode van 01-06-2012 tot en met 31-12-2013 zijn ingestroomd bij Transferium Jeugdzorg worden gebruikt. Voor deze gegevens hebben de jongeren toestemming gegeven voor landelijk gebruik van hun gegevens. De jongeren zijn binnen de monitor gekenmerkt door een unieke code, om de privacy van de jongeren te beschermen. De gegevens binnen de monitor bestaan uit verschillende meetmomenten. In huidig onderzoek wordt gebruik gemaakt van het eerste meetmoment, T1. Het meetmoment vindt plaats binnen drie maanden na aanmelding. In dit meetmoment zijn onder andere het geslacht, leeftijd en het IQ gerapporteerd. Daarnaast zijn ook een aantal vragenlijsten ingevuld, waaronder de Child Behavior Checklist en de Vragenlijst Behandelmotivatie. Het aantal vragenlijsten dat ingevuld is, verschilt bij de CBCL en VBM. Deze verschillen zijn ontstaan door missende waarden binnen de dataset van de Landelijke Effectmonitor JeugdzorgPlus.

Instrumenten

De leeftijd wordt in de monitor slechts weergeven door het geboortejaar van de jongere, in plaats van de geboortedatum. Hierdoor kunnen de exacte leeftijden van de jongeren niet berekend worden. Om de onderzoeksvraag met betrekking tot de statische factor

(13)

13

leeftijd te onderzoeken wordt gebruik gemaakt van het jaar van de eerste plaatsing minus het geboortejaar.

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen over de mate van ernst van de problematiek, wordt gebruik gemaakt van de Child Behaviour Checklist (CBCL). De CBCL voor de leeftijd van 6-18 jaar bevat 188 items over gedrag en 20 vragen over competentievaardigheden. De items over gedrag worden gemeten aan de hand van een 3-punts Likertschaal (0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms, 2 = duidelijk of vaak). De vragen over het gedrag vormen daarin acht verschillende probleemschalen, namelijk: 1) Teruggetrokken depressief, 2) Lichamelijke klachten, 3) Angstig depressief, 4) Sociale problemen, 5) Denkproblemen, 6) Aandachtsproblemen, 7) Regel overtredend gedrag en 8) Agressief gedrag. De eerste drie probleemschalen vormen samen de internaliserende problematiek en de laatste twee schalen vormen de externaliserende problematiek. Alle probleemschalen samen vormen de schaal totale problemen (Verhulst, Van der Ende, & Koot, 1996). Binnen het onderzoek wordt gebruik gemaakt van de scores op internaliserende en externaliserende probleemschaal. De internaliserende schaal heeft een cronbach’s alpha van 0.663, wat een middelmatige interne consistentie inhoud. De externaliserende schaal heeft een cronbach’s alpha van 0.735, wat een hoge interne consistentie inhoud. Een hoge score op de schalen veronderstelt ernstigere problematiek. De Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) heeft in 2013 de CBCL 6-18 jaar beoordeeld. De normen en betrouwbaarheid werden door de COTAN als onvoldoende beoordeeld, de begrips- en criteriumvaliditeit als voldoende en de kwaliteit van het testmateriaal en de handleiding als goed beoordeeld (NJI, 2016).

De motivatie voor behandeling en probleembeleving wordt gemeten aan de hand van de Vragenlijst Behandelmotivatie (VBM; Van der Helm & Hanrath, 2011). De VBM bestaat uit 33 vragen, verdeeld over 3 schalen, precontemplatie, contemplatie en besluitvorming. De

(14)

14

vragen worden beantwoord op een drie-puntsschaal. De antwoordmogelijkheden zijn ‘niet waar’, ‘waar’ of ‘ik weet het niet’. Bij de VBM worden de totaalscores op de vragenlijst gebruikt. De VBM heeft een Cronbach’s alfa van 0.84, wat een hoge interne consistentie inhoud. Een hoge score op de vragenlijst betekent een grotere behandelmotivatie (Van der Helm, Wissink, De Jongh, & Stams, 2013).

Resultaten

Van de totale onderzoeksgroep zijn van N=96 proefpersonen de gegevens van de variabele leeftijd en geslacht meegenomen in het onderzoek. Alle variabelen zijn eerst door frequentie-analyses gescreend op eventuele uitbijters en missende waarden. Hiervoor zijn de Z-scores en de verdelingen (spreiding en gepiektheid) van de variabelen bekeken, waarbij een criterium van -3.29<z< 3.29 gehanteerd is (Tabachnick & Fidell, 2007). Voor alle variabelen gaven de Z-scores aan dat er geen uitbijters waren. Ook bevonden de waarden van de verdelingen (spreiding en gepiektheid) zich binnen de gestelde marges van -3.29<x< 3.29, waardoor een transformatie van de data niet nodig was. De verschillende variabelen van de CBCL, de VBM en het IQ hadden elk een aantal missende waarden. Deze missende data bleken niet willekeurig te zijn en konden daardoor niet vervangen worden door andere waarden. Tabel 1 laat de correlaties tussen alle variabelen zien. Voor de variabelen CBCL externaliserend en CBCL internaliserende is een lage correlatie te zien. De VBM correleert ook laag met de CBCL externaliserende schaal. De andere variabelen hebben nauwelijks of geen relatie met elkaar.

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen is bij de statische factoren gebruik gemaakt van een Chi-kwadraat toets voor de categorische variabele geslacht. Voor de continue variabelen leeftijd en IQ is gebruik gemaakt van onafhankelijke t-toetsen. Bij de dynamische factoren (scores op de CBCL en VBM) is tevens gebruik gemaakt van

(15)

15

onafhankelijke t-toetsen. Een binomiale logistische regressie is uitgevoerd om de voorspellende effecten van leeftijd, IQ, externaliserende problematiek en behandelmotivatie op het wel of niet doen van herhaald beroep, te onderzoeken.

Statische Factoren

Bij de eerste onderzoeksvraag wordt het verschil tussen de statische factoren geslacht, leeftijd en IQ en herhaald beroep onderzocht. De vraag is of de herhaald beroep groep op deze kenmerken verschilt van jongeren die geen herhaald beroep doen. De nulhypothese luidt dat er geen verschil is tussen de HB-groep en de EP-groep. De alternatieve hypothese luidt dat er wel een verschil is tussen de HB-groep en de EP-groep op de variabelen, waarbij de leeftijd en het IQ van de HB-groep lager is en de HB-groep uit meer jongens dan meisjes bestaat ten opzichte van de EP-groep.

Tabel 1 Correlatiematrix onderzoeksvariabelen. Variabele HB (n=96) 2. (n=96) 3. (n=96) 4. (n=43) 5. (n=57) 6. (n=57) 7. (n=52) 1. HB 2. Geslacht 0.002 3. Leeftijd 0.153 0.093 4. IQ -0.229 -0.029 -0.078 5. CBCL ext. -0.176 -0.188 0.016 0.321 6. CBCL int. 0.015 -0.218 0.134 0.283 0.452** 7. VBM 0.240 0.146 0.228 0.002 0.381* 0.258

** p< 0.01 * p <0.05, berekend met Pearson’s r.

Noot: HB= herhaald beroep, CBCL ext.= externaliserende problematiek Child Behavior Checklist, CBCL int.=

(16)

16

Tabel 2 geeft per groep de statistische kernmerken van de variabelen geslacht, leeftijd en IQ weer. Een chi-square test (χ2) laat zien dat de verhouding tussen jongens en meisjes in de HB-groep en EP-groep niet verschilt (χ2(1) = 0.001, p=0.982). Ook een berekening met Pearson’s correlatie (zie Tabel 1) laat geen relatie zien voor herhaald beroep en geslacht. Een onafhankelijke t-toets laat zien dat de gemiddelde leeftijd bij plaatsing 15.5 jaar is, met een minimumleeftijd van 12 jaar en een maximumleeftijd van 18 jaar. Voor de factor leeftijd is geen significant verschil gevonden tussen beide groepen. Ook het IQ verschilt voor de HB-groep en EP-HB-groep niet significant van elkaar. Op grond van deze bevindingen wordt de nulhypothese aangenomen, en kunnen we aannemen dat de HB-groep niet verschilt van de EP-groep op basis van geslacht, leeftijd en IQ. Door de groepen te vergelijken met behulp van Cohen’s d, werd voor leeftijd een kleine effectgrootte gevonden. Voor IQ laat Cohen’s d een middelmatige effectgrootte zien voor beide groepen (zie Tabel 2).

(17)

17

Tabel 2

Statistische kenmerken van geslacht, leeftijd, IQ en de scores op de vragenlijsten CBCL en VBM voor beide groepen.

Variabele Groepen t-test Effect

grootte Totaal Eerste Plaatsing Herhaald Beroep t(df) d Geslacht Man Vrouw N 67 53 14 29 23 6 Leeftijd N 96 76 20 1.52 (30.12) 0.38 M (SD) 15.52 (1.25) 15.62 (1.24) 15.15 (1.23) IQ N 43 29 14 1.41 (21.89) 0.47 M (SD) 84.19 (12.00) 86.07 (11.04) 80.29 (13.35) CBCL N 57 44 13 Int. M(SD) 63.07 (8.29) 63.14 (8.59) 62.85 (7.52) 0.118 (22.13) 0.04 Ext. M(SD) 71.58 (9.47) 70.68 (9.59) 74.62 (8.72) -1.396 (21.35) 0.43 VBM N 52 39 13 M(SD) 24.40 (5.37) 23.67 (5.23) 26.62 (5.38) -1.724 (20.12) 0.56

Noot1. Leeftijd = in jaren bij aanvang van de JeugdzorgPlus (jaar van aanmelding – geboortejaar).

Noot2. Eerste plaatsing is voor eerste keer in JeugdzorgPlus, Herhaald beroep is meer dan een keer in

JeugdzorgPlus. CBCL = Child Behavior Checklist, VBM = vragenlijst behandelmotivatie.

Noot3: CBCLscore >63 = klinisch gebied, 60-63 = subklinisch gebied, <60 = normaal. Noot4: VBMscore hoger dan 28 veronderstelt een hoge behandelmotivatie.

Dynamische factoren

Bij de onderzoeksvraag naar ernst van de problematiek luidt de nulhypothese dat er geen verschil is tussen de HB-groep en EP-groep in scores op de internaliserende en externaliserende schalen van de CBCL. De alternatieve hypothese veronderstelt dat de HB-groep een hogere score heeft op de internaliserende en externaliserende schaal van de CBCL. Tabel 2 laat per groep de gemiddelde scores op de verschillende schalen van de CBCL en de VBM zien. Een onafhankelijke t-toets laat bij de CBCL zien dat de HB-groep en EP-groep niet significant van elkaar verschillen op de internaliserende schaal. De gemiddelde

(18)

18

score ligt net in het klinische gebied (>63). Een berekening met Cohen’s d laat een verwaarloosbare effectgrootte zien (zie Tabel 2). Op de externaliserende schaal van de CBCL verschillen de HB-groep en EP-groep niet significant van elkaar. Het gemiddelde van de groepen ligt hoog in het klinische gebied. Een berekening met Cohen’s d laat een kleine effectgrootte zien. Opvallend is wel dat de effectgrootte van de externaliserende schaal groter is dan die van de internaliserende schaal. Echter zijn beide effectgroottes niet klinisch significant.

Voor het beantwoorden van de vraag of behandelmotivatie verschillend is voor de HB-groep en EP-HB-groep, luidt de nulhypothese dat er geen verschil is in behandelmotivatie tussen de HB-groep en EP-groep. De alternatieve hypothese luidt dat de HB-groep een lagere behandelmotivatie laat zien dan de EP-groep.

Een trend richting een significant verschil is te zien tussen de HB-groep en EP-groep voor de scores op de VBM (p=0,100). De HB-groep lijkt positief hoger te scoren bij behandelmotivatie. Een score op de VBM tussen de 22 en 28 wordt gezien als een gemiddelde score. Een score >28 wordt gerapporteerd als een hoge score, wat een hoge behandelmotivatie weergeeft. Beide groepen laten een gemiddelde score op de VBM zien, waarbij de HB-groep een hoger gemiddelde noteert. Bij de berekening met Cohen’s d wordt een middelgrote effectgrootte gevonden (zie Tabel 2).

Binomiale logistische regressie

Een binomiale logistische regressie is uitgevoerd om de voorspellende effecten van de leeftijd, IQ en de scores op de vragenlijsten van de CBCL (externaliserend) en de VBM op het wel of niet doen van herhaald beroep (zie Tabel 3). Het logistische regressie model bleek niet statistisch significant (χ2(8) =10.19, p= 0.252). De logistische regressie liet voor de variabele leeftijd een significant verschil zien voor een jongere leeftijd en het doen van herhaald beroep

(19)

19

(p= 0.084). De andere onafhankelijke variabelen lieten geen significant verband zien voor een herhaald beroep in de JeugdzorgPlus.

Tabel 3

Binomiale logistische regressie voor Herhaald Beroep

Variabele 90% BHI voor Exp (B)

(n= 19)

B (SE) Onder Exp (B) Boven

Leeftijd* -1.62 (0.94) 0.04 0.20 0.93

IQ -0.08 (0.07) 0.82 0.93 1.04

CBCL ext. -0.12 (0.08) 0.78 0.89 1.01

VBM 0.18 (0.13) 0.98 1.20 1.47

Constant -0.54 (0.48) 0.58

Noot1. B= regressiecoëfficiënt, Exp(B)= odds ratio, CBCL ext.= externaliserende problematiek Child Behavior

Checklist, VBM= vragenlijst behandelmotivatie.

Noot2. R 2

= 0.419 (Nagelkerke). * p< 0.10

Discussie

Binnen deze studie is onderzocht welke factoren en kenmerken van risicojongeren in de gesloten JeugdzorgPlus een voorspeller kunnen zijn voor herhaald beroep. De twee groepen, eerste plaatsing en herhaald beroep, werden met elkaar vergeleken op basis van hun eerste traject binnen de JeugdzorgPlus-instelling Transferium Jeugdzorg. Voor de onderzoeksgroep bleken de statische factoren geslacht en intelligentie (IQ) geen invloed te hebben, en daarmee binnen deze studie geen voorspeller te zijn voor herhaald beroep. Voor de variabele leeftijd liet de binomiale logistische regressie een significant effect zien voor een jongere leeftijd van de HB-groep. De ernst van de problematiek gemeten aan de hand van de CBCL, liet op de internaliserende en externaliserende schalen ook geen verschil tussen de

(20)

20

groepen zien. Behandelmotivatie liet een trend richting significantie zien voor een hogere behandelmotivatie bij de HB-groep.

Voor de statische factor geslacht werd geen verband gevonden voor herhaald beroep. Jongens bleken niet vaker een herhaald beroep te doen op JeugdzorgPlus ten opzichte van meisjes. Dit is opvallend, omdat het merendeel van de jongeren binnen de gesloten jeugdzorg van het mannelijke geslacht is. Ook werd in meerdere onderzoeken gevonden dat jongens meer kans hebben op recidive dan vrouwen (Van der Heiden- Attema & Wartna, 2000; Van der Laan, Van der Knaap & Wartna, 2005). Binnen huidig onderzoek was het totale aantal vrouwen klein, wat logischerwijs resulteerde in een kleine groep vrouwen die een hernieuwde aanmelding hadden. Vervolgonderzoek met een grotere steekproef naar een verschil op basis van geslacht is daarom nodig. Daarnaast zou vervolgonderzoek zich kunnen richten op specifieke mannelijke en vrouwelijke factoren die een voorspeller zouden kunnen zijn op herhaald beroep. Zo blijkt uit het onderzoek van Van der Heiden-Attema en Wartna (2000) dat jongens voornamelijk recidiveren in verband met (ernstig) delictgedrag, terwijl meisjes vaker recidiveren door wegloopgedrag, drugsgebruik en/of hechtingsproblematiek.

Voor de statische factor leeftijd werd binnen huidig onderzoek geen relatie gevonden voor een jonge leeftijd bij de eerste plaatsing en een hernieuwde aanmelding. Wel liet de binomiale logistische regressie een significant effect zien bij deze variabele. De onderzoeksgroep bestond daarbij echter uit een klein aantal jongeren. Het is daarom interessant om onderzoek te doen bij een grotere onderzoeksgroep om te kijken of het gevonden verschil zich daar ook voordoet. Ook is te veronderstellen dat een verschil gevonden zou kunnen worden wanneer de leeftijd in maanden bepaald kan worden. Vanuit eerdere onderzoeken en de literatuur is namelijk bekend dat problemen op jonge leeftijd een voorspeller zijn voor recidive op een later tijdstip. Hoe jonger de jongere, des te groter de kans op recidive (Harder et al.,2006; Loeber et al., 2008; Van der Put, 2011; Van der Put,

(21)

21

Dékovic, Stams, Hoeve, & Van der Laan, 2012; Wartna et al., 2012). Vervolgonderzoek met exacte leeftijden en een grotere steekproef kan zorgen voor een grotere power, waardoor dit verband ondersteund kan worden.

Het gemiddelde IQ van de jongere bleek niet significant verschillend te zijn voor de HB-groep en EP-groep. Wel was er een middelmatige effectgrootte voor deze variabele te zien. Dat er geen verschil gevonden is, kan liggen aan het kleine aantal jongeren in de steekproef. De monitor bevat veel niet gerandomiseerde missende waarden. Een verklaring hiervoor is, dat de variabele IQ voor jongeren met een disharmonisch profiel niet ingevuld is. Vervolgonderzoek met een grotere steekproef kan mogelijk een verschil in intelligentie tussen de EP-groep en HB-groep aantonen. Daarnaast is het van waarde om vervolgonderzoek te doen waarin intelligentie verklaard en vergeleken kan worden op basis van het Verbaal IQ (VIQ) en het Performaal IQ (PIQ). Daardoor kunnen ook de mogelijke disharmonische profielen in kaart worden gebracht. Een disharmonisch profiel zorgt ervoor dat een totaal IQ-score niet zonder meer uitgerekend kan worden. Wanneer een jongere een sterker VIQ heeft ten opzichte van zijn PIQ wordt een jongere vaak overschat. Deze jongeren hebben problemen met het overzien van taken en probleemoplossing. Jongeren met een sterker PIQ hebben daarentegen moeite om zich verbaal uit te drukken, wat kan resulteren in gedragsproblemen of een verminderde motivatie (Hassink-Franke, Oud, & Beeres, 2015; Herrington, Harvey, Hunter, & Hough, 2007). Dit kan voor een verminderd effect van behandeling zorgen, wat een herhaald beroep tot gevolg kan hebben. Vervolgonderzoek naar het totaal, verbaal en performaal intelligentieniveau van de jongeren in relatie met herhaald beroep is daarom nodig.

De dynamische factoren bleken geen voorspellers voor herhaald beroep te zijn. Herhaald beroep bleek niet samen te hangen met de ernst van de problematiek op zowel de internaliserende als externaliserende schaal van de CBCL. Beide groepen scoorden voor

(22)

22

internaliserende problematiek in het klinische gebied, wat een hoge mate van ernst van problematiek veronderstelt. Internaliserend probleemgedrag liet een verwaarloosbare effectgrootte zien bij de vergelijking van de twee groepen. Dit is opmerkelijk, omdat internaliserende problematiek uit onderzoek van Cottle, Lee en Heilbrun (2001) een belangrijke voorspeller van recidive blijkt. Het is interessant om in vervolgonderzoek onderscheid te maken tussen verschillende subgroepen van delinquenten en hun ontstaansgeschiedenis. Een voorbeeld is het verschil tussen jongeren die geweldsdelicten plegen of het gewoon stelen. Interessant daarbij is om te kijken naar de aparte sub schalen van de CBCL. Zo kan angst bijvoorbeeld een remmende werking hebben op het plegen van delicten (Van Acker, 1998). Op de externaliserende schaal scoorden beide groepen gemiddeld aanzienlijk hoog in het klinisch gebied. De hoge score impliceert een hoge mate van ernst met betrekking tot externaliserende problemen. De gevonden effectgrootte voor het verschil tussen de HB-groep en EP-groep, was voor de externaliserende problematiek groter dan de effectgrootte van de internaliserende problematiek. Externaliserend probleemgedrag is daarnaast in eerder onderzoek een voorspeller voor recidive gebleken (Cottle et al., 2001; Lieshout, 2010). De aanpak en het verminderen van externaliserend probleemgedrag is dan ook van belang. Jansen, Schüller, Oud en Arends (2000) lieten in onderzoek zien dat een hogere mate van ernst van problematiek bij het begin van de behandeling, gemeten op de CBCL, tot een lager behandeleffect kan leiden. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op het verloop en het effect van de behandeling op externaliserend probleemgedrag. Wanneer de HB-groep bij het begin en bij de beëindiging van de behandeling een hogere mate van ernst rapporteert op de externaliserende probleemschaal ten opzichte van de EP-groep, kan de externaliserende problematiek mogelijk een voorspeller zijn bij herhaald beroep.

Van Binsbergen (2003) laat in haar onderzoek zien dat de behandelmotivatie van een jongere van belang is om de behandeling te laten slagen. In huidig onderzoek werd geen

(23)

23

bevestiging gevonden voor de hypothese dat de HB-groep een lagere behandelmotivatie heeft ten opzichte van de EP-groep. Wel liet de binomiale logistische regressie een trend zien voor een verschil in behandelmotivatie voor de HB-groep en EP-groep. Opmerkelijk was dat de HB-groep een hogere behandelmotivatie rapporteerde dan de EP-groep. Het aantal respondenten in de HB-groep was daarentegen laag, wat voor een vertekend beeld kan zorgen. De bevindingen van huidig onderzoek zijn dan ook niet in overeenstemming met eerder onderzoek. Zo vond Markslag (1993) dat wanneer behandelmotivatie aan het begin van de behandeling reeds laag is, de kans op het niet slagen van de behandeling verhoogd is. De behandeling moet aansluiten bij de motivatie van de jongere, omdat de jongere anders de rug toekeert en behandeling geen resultaat op levert (Van Yperen, Booy, & Van der Veldt, 2003). Vervolgonderzoek met een grotere steekproef moet uitgevoerd worden om te zien welke invloed behandelmotivatie heeft op het wel of niet doen van een herhaald beroep op de JeugdzorgPlus.

Beperkingen en aanbevelingen

Het onderzoek liet naast de eerdergenoemde beperkingen nog een aantal beperkingen zien. Zo werden alleen jongeren die in de tijdsperiode 01-06-2012 tot en met 31-12-2013 instroomden in de JeugdzorgPlus meegenomen in het onderzoek. Dit tijdscohort betreft de eerste 1,5 jaar van de monitor, oftewel de opstartfase. Dit zou een verklaring kunnen bieden voor het ontbreken van een aantal waarden binnen de monitor, omdat deze in de eerste fase de monitor wellicht minder goed geïmplementeerd werd. Het betreft hier onder andere het ontbreken van de leeftijd in maanden, waardoor leeftijd niet exact bepaald kan worden, maar ook het ontbreken van gegevens bij de variabele IQ. Een andere beperking was de grootte van de steekproef. De cases binnen het onderzoek zijn afkomstig van één instelling, wat naast een laag aantal cases ook resulteert in een verminderde generaliseerbaarheid. Tevens zorgde dit

(24)

24

ervoor dat wanneer de steekproef onderverdeeld werd in de HB-groep en EP-groep, dit een kleine HB-groep opleverde. Waarbij in theorie een onderzoeksgroep van n=30 verondersteld wordt, lag het aantal van de HB-groep binnen dit onderzoek op n=13. Dit lage aantal zorgde bij de analyses voor een powerprobleem.

Vervolgonderzoek naar de risicofactoren voor herhaald beroep is van belang zodat deze sneller gesignaleerd en aangepakt kunnen worden. De behandeling kan eerder en beter toegespitst worden op de specifieke problematiek van deze jongeren, waardoor een hernieuwde aanmelding voorkomen kan worden. Wanneer risicofactoren bekend zijn kan dit preventief ingezet worden, maar ook bij de nazorg van de jongere een rol spelen. De Landelijke Effectmonitor JeugdzorgPlus kan een belangrijke rol spelen bij onderzoek naar de effectiviteit van de JeugdzorgPlus. Een aanbeveling voor de praktijk is dat het invullen van data in de Landelijke Effectmonitor JeugdzorgPlusbeter uitgevoerd moet worden. Een betere invulling zorgt voor meer beschikbare data waardoor wetenschappelijk onderzoek beter uitgevoerd kan worden. Naar aanleiding van dit onderzoek kan geadviseerd worden om een vervolgonderzoek naar herhaald beroep uit te voeren bij meerdere JeugdzorgPlus- instellingen, in een later en breder tijdscohort. Dat zou het aantal missende waarden terugdringen, omdat de monitor tegen die tijd beter ingevuld wordt. Ook zal het meer cases opleveren, waardoor het powerprobleem aangepakt wordt en het onderzoek beter te generaliseren is.

De statische en dynamische factoren die in huidig onderzoek onderzocht zijn, vinden geen ondersteuning voor het voorspellen van herhaald beroep op de JeugdzorgPlus. De statische factoren leeftijd en IQ zouden mogelijk met een grotere steekproef een verschil tussen de HB-groep en EP-groep kunnen aantonen, waarbij een jongere leeftijd en een lager IQ herhaald beroep zouden kunnen voorspellen. De dynamische factoren, externaliserende problematiek op de CBCL en behandelmotivatie, hebben in huidig onderzoek interessante

(25)

25

effectgroottes laten zien. De hoge mate van ernst van problematiek op de externaliserende schaal van de CBCL en een hogere behandelmotivatie kunnen daarbij mogelijk samenhangen met een herhaald beroep. De factoren die binnen huidig onderzoek gebruikt zijn zouden dan ook nader en verder kunnen worden uitgediept. Vervolgonderzoek naar de bevindingen van dit onderzoek is nodig. Hierbij moet gebruik gemaakt worden van een grotere steekproef, extra en verdiepende factoren, meerdere instellingen en een grotere tijdsrange.

(26)

26

Literatuurlijst

Acker, J. van (1998). Jeugdcriminaliteit: Feiten & mythen over een beperkt probleem. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Andrews, D.A. & Bonta, J. (2010). The psychology of criminal conduct. New Providence, NJ: LexisNexis Matthew Bender.

Assink, M., Put, C.E. van der, Hoeve, M., Vries, S.L.A. de, Stams, G.J.J.M., & Oort, F.J. (2015). Risk factors for persistent delinquent behavior among juveniles: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 42, 47–61. doi:10.1016/j.cpr.2015.08.002

Binsbergen, M.H. van (2003). Motivatie voor behandeling: Ontwikkeling van

behandelmotivatie in een justitiële instelling. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Buist, K., Dekovic, M., Meeuws, W. & Aken, M.A.G. van (2004). Gehechtheid en internaliseren en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten. Kind en

adolescent, 25, 80. doi: 10.1007/BF03060

Ceelen, T. (2011). Gesloten jeugdzorg, recidive en omgaan met emoties. Jeugd en Co, 3, 4. Cottle, C.C., Lee, R.J. & Heilbrun, K. (2001). The prediction of criminal recidivism in

juveniles: A meta-analysis. Criminal Justice and Behavior, 28 (3), 367-394. doi:

10.1177/0093854801028003005

Eggen, A.T.J., Laan, A.M. van der, Engelhard, B.J.M., Blom, M., Broeders, A.P.A. &

Bogaerts, S. (2005). Criminaliteit en opsporing. In: A.T.J. Eggen & W. van der Heide (red.). Criminaliteit en Rechtshandhaving (pp. 89-126). Den Haag: WODC.

Geest, V. van der, Bijleveld, C.C.J.H. & Wijkman, M.D.S. (2005). Recidive van in JJI

(27)

27

Harder, A.T., Knorth, E.J. & Zandberg, T. (2006). Residentiële jeugdzorg in beeld. Een

overzichtsstudie naar de doelgroep, werkwijzen en uitkomsten. Amsterdam: SWP

Uitgeverij.

Harder, A.T., Knorth, E.J. & Kalverboer, M.E. (2015). Risky or needy? Characteristics of adolescents in secure residential youth care. International Journal Offender Therapy

Comparative Criminology, 59 (10), 1047-1065. doi:10.1177/0306624X14531036 Hassink-Franke L.J.A., Oud M.J.T. & Beeres M.P.J. (2015). Gedragsproblemen bij jonge

kinderen. Huisarts Wet, 58 (7):378-381. doi.10.1007/s12445-015-0199-x

Heiden-Attema, N. van der, Wartna, B.S.J. (2000). Recidive na verblijf in een JBI. Een

vervolgstudie naar de geregistreerde criminaliteit onder jongeren uit een justitiële behandelinrichting. Opgevraagd van: https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase

Helm, G.H.P. van der & Hanrath, J. (2011). Wat werkt in de gesloten jeugdzorg? Amsterdam SWP.

Helm, G.H.P. van der, Genabeek, M., Stams, G.J.J.M. & Laan, P.H. van der (2011). Violence in youth prison: The role of group climate and personality. Journal of forensic

psychiatry and psychology. doi: 10.1080/14789949.2011.633615.

Helm, G.H.P. van der, Nijhof, K.S., Harder, A.T., Dam, C. van, Swart, J. de, Stams, G.J.J.M. & Knorth, E.J. (2012). De hardnekkige mythe dat ‘niks werkt’ in de gesloten

jeugdzorg: aanbevelingen voor professionals. Orthopedagogiek: Onderzoek en

Praktijk, 51 (11), 470-480.

Helm, G.H.P. van der, Wissink, I.B., Jongh de, T. & Stams, G.J.J.M. (2013). Measuring treatment motivation in secure juvenile facilities. International Journal of Offender

Therapy and Comparative Criminology, 57, 996-1008.

(28)

28

Herrington, V., Harvey, S., Hunter, G. & Hough, M. (2007). Assessing the prevalence of

learning disability among young adult offenders in Feltham. Londen: King’s College

London, Institute for Criminal Policy Research.

Inspectie Jeugdzorg, Inspectie Gezondheidszorg en Inspectie van het onderwijs, (2014). Zes

jaar toezicht JeugdzorgPlus. Van streefbeeld naar resultaat. [Eindrapportage].

Opgevraagd van: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2014/10/01/zes-jaar-toezicht-jeugdzorg-plus

Jansen, M.G., Schüller, C.M.L., Oud, J.H.L. & Arends, C. (2000). Evaluatieonderzoek in de residentiële jeugdhulpverlening. Gedragsveranderingen bij reguliere en voortijdige vertrekkers. Kind en adolescent, 21 (4), 145-155. doi: 10.1007/BF03060779

Jeugdzorg Nederland, (z.d.). Monitor JeugdzorgPlus landelijke rapportage. Beschrijvende

rapportage voor de periode januari 2013 t/m juni 2013. Opgevraagd van:

http://www.zonmw.nl/nl/subsidies/subsidiekalender/detail/item/longitudinale-effectmonitor-JeugdzorgPlus

Konijn, C., Bruinsma, W., Lekkerkerker, L., Eijgenraam, K., Steege, M. van der & Oudhof, M. (2009). CAP-J: Classificatiesysteem voor de aard van de problematiek van cliënten in

de jeugdzorg. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Laan, van der A.M., Knaap, van der L.M. & Wartna, B.S.J. (2005). Recidivemeting onder

jeugdreclasseringcliënten. Opgevraagd van:

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/ recidivemeting-jeugdreclassering.aspx

Le Grand, B., Lutjenhuis, B. & Solodova, A. (2003). Behandeling van zwakbegaafde en licht verstandelijk gehandicapte plegers van seksueel misbruik. Directieve therapie, 23, 41-50. doi:10.1007/BF03060304

Lieshout, T. van (2010). Pedagogische adviezen voor speciale kinderen. Bohn Stafleu van Loghum: Houten

(29)

29

Lodewijks, H. (2007). Interventies bij jongeren in justitiële behandelinrichtingen. De stand van zaken. Tijdschrift voor psychotherapie, 33, 54-64. doi: 10.1007BF03062261

Loeber, R., Slot, N.W., Laan, P.H. van der & Hoeve, M. (2008). Tomorrow’s Criminals: The

Development of Child Delinquency and Effective Interventions. Ashgate: Ashgate

Press.

Marshall, W.L. & Burton, D.L. (2010). The importance of group processes in offender treatment. Aggression and Violent Behavior, 15 (2), 141-149.

doi:10.1016/j.avb.2009.08.008

Markslag, C. (1993). Eerst aankloppen, dan afhaken? Over het motiveren van ouders binnen de crisisopvang. Tijdschrift K&O voor jeugdhulpverlening, 36 (2), 20-25.

Moffitt, T.E. (1993). Adolescence-limited and Life-Course-Persistent antisocial behavior: a developmental taxonomy. Psychological Review, 100 (4), 674-701. Opgevraagd van:

http://www.colorado.edu/ibs/jessor/psych7536-805/readings/moffitt-1993_674-701.pdf

Nijhof, K.S., Dam. C. van, Veerman, J.W., Engels, R.C.M.E. & Scholte, R.H.J. (2010). Nieuw zorgaanbod. Gesloten jeugdzorg voor adolescenten met ernstige gedragsproblemen. Pedagogiek, 30 (3), 177-191. Opgevraagd van: http://repository.ubn.ru.nl/handle/2066/90686

Nederlands Jeugd Instituut (2016). Child Behavior Checklist (CBCL). Opgevraagd van: http://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Instrumenten/Zoek-een-instrument

/Child- Behavior-Checklist-(CBCL).

Put, C.E. van der (2011). Risk and needs assessment for juvenile delinquents. Universiteit van Amsterdam. Opgevraagd van: http://dare.uva.nl/record/384336

(30)

30

Put, C.E. van der, Deković, M., Stams, G.J.J.M., Hoeve, M. & Laan, P.H. van der (2012). Het belang van vroegtijdig ingrijpen bij jeugdcriminaliteit. Kind en adolescent, 33 (1), 2-20. doi: 10.1007/s12453-012-0001-9

Stams, G.J.J.M. & Rutten, E. (2006). Het moreel oordelen van jeugdige delinquenten. Kind en

Adolescent, 27 (3), 117–118. doi: 10.1007/BF03060993

Tabachnick, B.G. & Fidell, S. (2007). Using Multivariate Statistics. Boston: Pearson/Allyn & Bacon.

Verhulst, F.C., Ende, J. van der & Koot, H.M. (1996). Handleiding voor de CBCL 4-18.

Rotterdam: Afdeling ziekenhuis Rotterdam/Erasmus universiteit Rotterdam.

Vermaes, I., Konijn, C., Nijhof, K., Strijbosch, E. & Domburgh, L. van (2012). Monitor JeugdzorgPlus. Analyse van de wetenschappelijke onderbouwing en benuttingsmogelijkheden. Opgevraagd van: http://www.zonmw.nl/uploads/tx_ vipublicaties/120918_IV_Monitor_JZ___Analyse_DEFINITIEF_IV_plus_omslag_02. pdf

Vries, R.H.J. de (2006). Een effectieve aanpak van veelplegers. Tijdschrift voor familie en

jeugdrecht, 7-8, 194-197.

Vries, S.L.A. de, Hoeve, M., Assink M., Stams, G.J.J.M. & Asscher, J.J. (2015). Practitioner review: Effective ingredients of prevention programs for youth at risk of persistent juvenile delinquency - Recommendations for clinical practice. Journal of Child

Psychology and Psychiatry, 56 (2), 108-121. doi: 10.1111/jcpp.12320

Wartna, B.S.J., Tollenaar, N., Blom, M., Verweij, S., Alberda D.L. & Essers, A.A.M. (2012). Landelijke cijfers met betrekking tot de strafrechtelijke recidive van justitiabelen uit de periode 2002-2009. Opgevraagd van: https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/ actualisering-recidivemeting-sancties-2012.aspx?cp=44&cs=6801

(31)

31

Weijers, I. (2006). De aanpak van jeugdige recidivisten. Tijdschrift voor familie &

jeugdrecht. 7-9, 188-193.

White, H.R., Shi, J., Hirschfield, P., Mun, E.I. & Loeber, E.R. (2009). Effects of institutional confinement for delinquency on levels of anxiety and depression among male adolescents. Youth Violence and Juvenile Justice, 8 (4), 295-313.

doi: 10.1177/1541204009358657

Wit, M. de, Moonen, X. & Douma, J. (2011). Richtlijn Effectieve Interventies LVB:

Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en uitvoeren van gedragsveranderende interventies voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking.

Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG.

Yperen, T.A. van (2001). Antisociaal gedrag en jeugddelinquentie: valt er wat te keren? Kind

en adolescent, 22, 312-322. doi:10.1007/BF03060826

Yperen, T.A. van, Booy, Y. & Veldt, M.C. van der (2003). Vraaggerichte hulp, motivatie en

effectiviteit jeugdzorg. Utrecht: NIZW.

ZonMw (2001). Achtergrond analysekader Longitudinale Effectmonitor JeugdzorgPlus. Den Haag: ZonMw.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

objeCtives: This study was aimed at evaluating the overall survival (OS) gains associated with HER-2 directed therapies in patients with metastatic breast cancer.. Methods:

FIGURE 6 The average delay per vehicle as a function of load depending on origin of the vehicle and the green wave design (optimisation of average delay, green wave measure or

We employ the recently developed full configuration interaction quantum Monte Carlo (FCIQMC) method to compute the π → π ∗ vertical excitation energies of ethene and

Discussion: In this study, health and social care organizations are considered to be part of multilevel functional systems, in which factors at different hierarchical

Uit het onderzoek komen daarom een drietal aanbevelingen naar voren: (1) het (verder) trainen van medewerkers, zodat zij beter in staat zijn om te gaan met gedetineerden

Dit geldt met name voor de relatie tussen risicofactoren en de aard van het delinquente gedrag, terwijl ook de protectieve invloed van positieve gezins- en opvoedings- omstandigheden

Het doel van onderhavig onderzoek is een inventarisatie te bieden van aanwijzingen voor mogelijke psychosociale problemen en specifieke risico- en beschermende factoren bij

Voorliggend onderzoeksrapport gaat dan ook na of PIJ- en GJZ-jongeren (dezelfde) neuropsychologische disfuncties laten zien inzake executief functioneren (i.e. inhibitie,