• No results found

In hoeverre is een progressief vermogensbelastingstelsel wenselijk in Nederland?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "In hoeverre is een progressief vermogensbelastingstelsel wenselijk in Nederland?"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

3

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 4

1.1 De aanleiding voor het onderzoek ... 4

1.2 Het onderwerp van de scriptie ... 5

1.3 Centrale vraag en subvragen ... 6

1.4 De onderzoeksmethode ... 6

2 De vormgeving van het huidige vermogensbelastingstelsel ... 8

2.1 Inleiding ... 8

2.2 Box 3 ... 8

2.2.1 Totstandkoming ... 8

2.2.2 Inhoud ... 9

2.2.3 De verdeling van de belastinglast ... 10

2.3 Kritiek op de huidige Nederlandse vermogensbelasting ... 11

2.4 Spanje en Duitsland ... 13

2.5 Conclusie ... 15

3 Een progressieve (vermogens)belasting... 17

3.1 Progressieve belasting ... 17

3.2 Progressieve vermogensbelasting ... 18

3.3 Piketty ... 20

3.4 Voor- en nadelen ... 22

3.5 Conclusie ... 25

4 De mate waarin een progressief stelsel aan de Nederlandse eisen van een wenselijke heffingssystematiek voldoet ... 27

4.1 Inleiding ... 27

4.2 Nederlandse eisen van een wenselijke belastingsystematiek ... 27

4.2.1 Rechtvaardigheid ... 27 4.2.2 Doelmatigheid ... 29 4.3 Toetsing ... 30 4.3.1 Rechtvaardigheidscriterium ... 30 4.3.2 Doelmatigheiscriterium ... 33 4.4 Conclusie ... 35 5 Conclusie ... 37 5.1 Inleiding ... 37 5.2 Deelconclusies ... 37 5.3 Eindconclusie ... 39 6 Bibliografie ... 40 6.1 Kamerstukken ... 40 6.2 Literatuur ... 40 6.3 Overige bronnen... 42 6.4 Interviews ... 42

(3)

4

1 Inleiding

1.1 De aanleiding voor het onderzoek

Begin 2015 begonnen de geruchten van een Quantative Easing programma van de ECB, waarin de centrale bank de geldpersen zou gebruiken om de inflatie op gang te brengen. Een gevolg hiervan was de daling van de Europese rente. Dit is een logisch gevolg van het extra aanbod van geld.1 Door

het extra beschikbaar gestelde geld, profiteren grote bedrijven, door zowel deze lagere rente als de extra bestedingsmogelijkheden van consumenten en bedrijven. Logisch gevolg hiervan is weer dat de beurskoersen aanzienlijk zijn gestegen. Vanaf begin dit kalenderjaar is de AEX zo’n 20% gestegen en is voor het eerst sinds zeven jaar op 7 april zelfs door de 500-puntengrens heen gegaan.2

Mede door deze ontwikkelingen op de financiële markt rondom het QE programma van de ECB, is veel discussie ontstaan over de forfaitaire vermogensrendementsheffing die sinds 2001 in de Wet Inkomstenbelasting is opgenomen. De discussie gaat vooral over de fictieve grondslag van 4% in box 3. Door de dalende spaarrentes kan de degene met enkel een normale spaarrekening, en daar voor wat betreft rendement op vermogen volledig van afhankelijk is, dit fictieve rendement niet meer behalen. Dit vraagstuk heeft ook veel aandacht gekregen door het boek ‘Le Capital au XXIe siècle’ uit 2013 van de Franse econoom Piketty. Zijn boek gaat over de inkomsten- en

vermogensongelijkheid vanaf de 17e eeuw. Volgens Piketty is een onwenselijke

vermogensongelijkheid ontstaan die alleen maar zal toenemen als er niet wordt ingegrepen.3

Mede door de ontwikkelingen rondom de fictieve rendementsgrondslag van 4% en de impact van dit boek ben ik geïnteresseerd geraakt in het onderwerp. Aan een wenselijke invulling van de vermogensbelasting liggen namelijk vele belangen en meningen ten grondslag.

Zo kan de vraag rijzen of het wel rechtvaardig is om deze mensen na het verdienen van het vermogen, nogmaals progressief te belasten over dit vermogen.4

Daarentegen kan natuurlijk worden gesteld dat voor het behalen - en natuurlijk indien mogelijk het overschrijden - van dit fictieve rendement van 4% in box 3 de zeer vermogende particulieren, door de omvang van hun vermogen, toegang hebben tot meerdere

investeringsmogelijkheden. Zij kunnen bijvoorbeeld hun vermogen relatief goedkoop onderbrengen

1 Wray, L. Randall, 2010, p.8.

2 Website Financieel Dagblad 3 Piketty, 2014, p. 398-399

4 Er kan namelijk gesteld worden dat het vermogen dat in de loop der jaren is vergaard, reeds belast is tegen een progressief tarief. Indien het volledig is behaald uit dienstbetrekking tot 52%, dan wel tot bijna 45% als het is behaald uit door winst uit ondernemen in box 1. Het inkomen uit een AB wordt belast tussen de 40- 52%, afhankelijk van de uitvoering. Als dit vergeleken wordt met het modale inkomen in Nederland wat rond de 33.000 euro ligt, aangenomen dat dit belast wordt in box 1, wordt dit inkomen vooral in de lagere schijven belast, waardoor er al een groot verschil ontstaat in de mate waarin de vermogende particulieren bijdragen en vooral reeds hebben bijgedragen.

(4)

5 in vermogensbeheer en door middel van de stijgende beurskoersen de laatste jaren, ten opzichte van de dalende spaarrente, de fictieve 4% makkelijker halen. Een andere mogelijkheid is bijvoorbeeld een investering in onroerend goed met vrij constante huuropbrengsten die hoger liggen dan de huidige spaarrente en een eventuele verkoopwinst in de toekomst bij de verkoop. De mogelijkheden van de ‘normaal’ vermogende particulier zijn op dit vlak een stuk minder omvangrijk.

De resultaten van de ‘normaal’ vermogende particulier zijn namelijk vooral afhankelijk van de rente op de reguliere spaarrekening; juist deze spaarrente is al enkele jaren niet in de buurt van de 4% gekomen.5

Door deze interessante afwegingen ben ik gekomen tot de vraag in hoeverre een eventueel progressief vermogensbelastingstelsel wenselijk is in Nederland.

1.2 Het onderwerp van de scriptie

Het onderwerp is progressieve vermogensbelasting. Ik wil deze vorm van vermogensbelasting toetsen aan de wenselijkheid; specifiek aan de wenselijkheid in Nederland. Het onderwerp is relevant aangezien er rigoureuze plannen zijn om het belastingstelsel te vernieuwen. De vraag rondom het eventueel zwaarder dan wel rechtvaardiger belasten van vermogen is hier een onderdeel van.

Tevens is er op het moment een relatief hoge werkloosheid van 7% van de beroepsbevolking, wat neer komt op 626.000 mensen.6 Binnen de belastingherziening valt daarom term ‘aan de knoppen

draaien’ regelmatig, waarmee wordt bedoeld dat de verlaging van het ene tarief wordt gefinancierd met een verhoging op een ander tarief, bijvoorbeeld een progressieve vermogensbelasting. In het rapport ‘Naar een activerender belastingstelsel’ van de Commissie van Dijkhuizen uit 2013 wordt ook betoogd een verlaging van de eerste belastingschijf van de inkomstenbelasting, wat 140.000 nieuwe banen kan opleveren.7 In dit onderzoek wil ik daarom de wenselijkheid van een progressief stelsel

toetsen aan criteria gedestilleerd uit de bovenstaande problematiek, te weten: rechtvaardigheid van een progressief tarief, eenvoud van de invoering ten opzichte van het huidige systeem, effectiviteit van de investeringen die met de extra opbrengsten gedaan kunnen worden en draagvlak. Als eindproduct van mijn onderzoek zou ik graag een gegronde beoordeling vinden omtrent de eventuele invoering van zo’n stelsel in Nederland.

5 Arends, 2014, p. 16 6 CBS, 2014

(5)

6

1.3 Centrale vraag en subvragen

Bovenstaande heeft geleid tot de volgende centrale vraag:

“In hoeverre is een progressief vermogensbelastingstel wenselijk in Nederland?”

Voor de beantwoording van deze centrale vraag, gebruik ik drie subvragen :

1. Op welke wijze is het huidige vermogensbelastingstelsel vormgegeven?

Bij de beantwoording van deze subvraag wordt aangegeven hoe de huidige manier van belasting heffen op vermogen werkt, hoe deze tot stand is gekomen en vooral wat de kritiek er op is en of er redenen zijn om het te veranderen.

2. Wat is een progressieve (vermogens)belasting?

Voor de beantwoording van de hoofdvraag is het van belang dat het onderwerp duidelijk beschreven wordt: progressieve belastingheffing op vermogen. Hiervoor is de beschrijving van een progressief stelsel van belang. Wat zijn de voor- en nadelen van zo’n systematiek? Wie zijn er reeds met

vergelijkbare ideeën gekomen en hoe zijn deze ideën vormgegeven? Wat zijn de consequenties en is en hoe verhoudt een progressief stelsel zich tot het huidige systeem?

3. Is een progressieve vermogensbelasting een verbetering voor Nederland?

Uiteindelijk is mijn specifieke doel van het onderwerp om te onderzoeken of zo’n stelsel wenselijk is in Nederland. Draagt het bij aan de rechtvaardigheid, zijn er goede alternatieven die met de

eventuele extra opbrengsten gestimuleerd kunnen worden, is er draagvlak voor en is het net zo eenvoudig als het huidige stelsel?

1.4 De onderzoeksmethode

Voor de beantwoording van mijn centrale vraag of een progressief vermogensbelastingstelsel wenselijk is in Nederland, wordt de vraag in tweeën gedeeld voor wat betreft onderzoeksmethoden.

Allereerst de progressieve belasting op vermogen. Wat is het, wat heeft een land er aan en wie zijn de voor- en tegenstanders en vooral waarom. Deze vraag wordt onderzocht aan de hand van (internationale) literaire bronnen. Door middel van deze artikelen kan er een genuanceerd beeld gegeven worden van zo’n stelsel. Dit, overigens grootste, deel wordt dus literatuuronderzoek.

Ten tweede de toetsing aan de wenselijkheid in Nederland. De criteria die ik heb

gedestilleerd uit de literaire basis zijn vrij subjectief om te beantwoorden, gezien de dynamiek van de economische omstandigheden, de maatschappelijke opinie en eventuele persoonlijke belangen. Om deze subjectiviteit tegen te gaan heb ik, als aanvulling op de literaire basis, de toetsing van de wenselijkheid in Nederland versterkt met interviews met gezaghebbende personen die te maken hebben met deze afweging.

(6)

7 Binnen de politiek heb ik gesproken met Wouter Koolmees, vicefractievoorzitter en

financieel woordvoerder binnen D66, en met Ed Groot, woordvoerder belastingen en fiscale zaken binnen de Partij van de Arbeid. Verder heb ik gesproken met Peter Wakelkamp, vaktechnisch coördinator inkomstenbelasting bij de Belastingdienst Amsterdam en binnen de wetenschap met Sonja Dusarduijn, docent/onderzoeker belastingrecht verbonden aan de Universiteit Tilburg.

Door de toetsing van de criteria te ondersteunen met kwalitatief onderzoek hoop ik een genuanceerd beeld te kunnen geven van de wenselijkheid in Nederland op dit moment. Hierdoor krijgt de conclusie van het onderzoek, gezien de actualiteit van het onderwerp, ook een actuele inslag.

(7)

8

2 De vormgeving van het huidige vermogensbelastingstelsel

2.1 Inleiding

De vermogensbelasting in Nederland is geregeld in box 3 van de inkomstenbelasting. In box 1 wordt het werkelijke inkomen dat voortkomt uit werk en wonen tegen een progressief tarief belast. In box 2 vervolgens wordt het werkelijke inkomen belast dat voortkomt uit een aanmerkelijk belang tegen 25%. Box 3 vormt op deze werkelijk behaalde inkomsten een uitzondering. In de derde box wordt als rendementsgrondslag namelijk een fictief (forfaitair) rendement van 4% op het vermogen in

aanmerking genomen, onder de naam inkomen uit sparen en beleggen, welke vervolgens belast wordt tegen 30%.8 De wetgever gaat er dus vanuit dat iedereen 4% verdient op zijn of haar

vermogen.

In deze paragraaf wordt verder ingegaan op hoe de huidige vermogensbelasting in Nederland werkt. Allereerst wordt in 2.2 een nadere uitleg gegeven van die derde box in de inkomstenbelasting. Vervolgens wordt in 2.3 de kritiek die op dit moment aanwezig is over de huidige regelgeving

omschreven. Gezien de relevantie van de heffingsmethodiek van Spanje en Duitsland voor dit onderzoek, geeft paragraaf 2.4 tot slot nog een korte beschrijving over hoe hun de

vermogensbelasting hebben vormgegeven. Uiteindelijk wordt er in de conclusie van paragraaf 2.5 een beoordeling gegeven over de vormgeving van het huidige vermogensbelastingstelsel.

2.2 Box 3

2.2.1 Totstandkoming

Op 1 januari 2001 werd de forfaitaire heffing op vermogen ingesteld. Voor een goed begrip over de totstandkoming van deze regeling is een korte uitleg van de voorgaande regeling van belang.

Vanaf 1964 werd in artikel 24 van de wet IB 1964 de heffing op vermogen geformuleerd op volgende wijze : “Inkomsten uit vermogen zijn alle niet als winst uit onderneming, als winst uit aanmerkelijk belang of als inkomsten uit arbeid aan te merken voordelen die worden getrokken uit onroerende en roerende zaken en uit rechten die niet op zaken betrekking hebben.”9 Uit de

formulering ‘getrokken uit’ vloeide voort dat indien belastingplichtige opbrengsten had genoten in de vorm van rente, huur, dividend e.d., deze opbrengsten in beginsel belast waren en indien een vermogenswinst behaald werd door een waarde mutatie, deze voordelen in beginsel daarentegen onbelast waren.10 Gevolg was dat vooral vermogende particulieren, of veelal hun adviseurs, slim

gebruik maakten van dit verschil. De combinatie van aftrekbare kosten aan de ene kant en

8 Respectievelijk artikel 2.10 en 2.10a (excl. Premiecomponent in de eerste twee schijven), 2.12 en 2.13 Wet Inkomstenbelasting 2001.

9 Artikel 24 Wet IB 1964

(8)

9 mogelijkheden tot uit- en (soms zelfs) afstel van in beginsel belastbare inkomsten aan de andere kant zorgde er namelijk voor dat de belastingdruk op het vermogen aanzienlijk kon worden verlaagd.

Logisch gevolg op deze situatie was de wens van de wetgever voor een minder

fraudegevoelige bepaling van de heffingsgrondslag.11 Uit de Memorie van Toelichting blijkt ook dat

wetgever erkende dat het toenmalige systeem voor ‘diegene die daarna op zoek is, te veel speelruimte biedt om het belastbaar economische rendement zo klein mogelijk te houden’.12 Ook

verklaarde de Staatssecretaris dat de primaire doelen van de herziening in 2001 waren om aan de ene kant een grondslagbepaling te definiëren die rekening moet houden met de economische realiteit en aan de andere kant de toekomstige onvoorspelbare economische trends een fiscaal tegenspel moet kunnen bieden. De wetgever ambieerde dus een stelsel waarin constante belastinginkomsten voor de overheid aan de ene kant, en voorspelbare uitgave voor de belastingplichtigen aan de andere kant gerealiseerd konden worden.

2.2.2 Inhoud

In de vernieuwde Wet Inkomstenbelasting uit 2001 is dan ook in het tweede artikel van het vijfde hoofdstuk van de wet het forfaitaire rendement als volgt omschreven :“Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op 4% (forfaitair rendement) van de grondslag sparen en beleggen. De grondslag sparen en beleggen is de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen.”13 De wet veronderstelt dus een belast inkomen ter hoogte van 4% genoten uit de

vermogensbestanddelen en dient vervolgens als heffingsgrondslag. De rendementsgrondslag is in artikel 5.2 eerste lid gedefinieerd als: de waarde van de bezittingen verminderd met de schulden. Het tweede en derde lid definiëren vervolgens die bezittingen en schulden respectievelijk. Vervolgens zijn in het zevende tot achttiende lid in hetzelfde artikel enkele vrijstellingen genoemd, ter vermindering van de rendementsgrondslag. Daarbij stelt het vijfde artikel nog het belangrijke

heffingsvrije vermogen. In 2015 vallen de eerste 21.139 euro die na constatering in 5.2, en eventuele vrijstelling in 5.7-5.18a, over gebleven zijn, hierdoor niet onder de rendementsgrondslag. De

wetgever vindt dat het heffingsvrije vermogen recht doet aan het draagkrachtbeginsel.14Mede door

deze faciliteiten, en het simpelweg ontbreken van het vermogen, valt ‘slechts’ 25% van de

belastingplichtigen onder deze regeling.15 De wetgever heeft hier naar mijn mening een gegronde

reden om dit statement te maken over het draagkrachtbeginsel, door de eerste 75% uit te sluiten

11 Dusarduijn, S.M.H., Gribnau, J.L.M., 2006, p.10

12 MvT, Kamerstukken II 1998/1999, 26 727, nr. 3, pag. 291-298 13 Artikel 5.1 Wet IB 2001

14 MvT, Kamerstukken II 1998/1999, 26 727, nr. 3, pag. 237-238. 15 Rapport Studiecommissie Belastingstelsel, 2010, p. 82.

(9)

10 van de box 3 heffing wordt zeer zeker bereikt dat de breedste schouders de zwaarste schouders dragen.

2.2.3 De verdeling van de belastinglast

In het CPB-achtergronddocument van 16 maart 2015, Het financieel vermogen in box 3: verdeling en belasting, worden de gehele verdeling van en de opbrengsten uit box 3-inkomsten op het vermogen gepresenteerd. Hierin blijkt onder andere dat in 2012 ongeveer 75% van de Nederlandse

huishoudens volledig buiten de box 3 heffing valt, 15% tussen de 1-1000 euro betaalt en ongeveer slechts 10% van de Nederlandse huishoudens meer dan 1000 euro.16 De auteurs verklaren deze

scheve verdeling door onder andere de heffingsvrije grondslag en het feit dat veel huishoudens het grootste deel van hun vermogen in het pensioen en eigen huis hebben zitten en juist deze

bezittingen vrijgesteld zijn voor de grondslagbepaling. Hier wordt dus geen belasting over geheven. In het CPB-rapport is verder te lezen dat de huishoudens die tot de 10% met het meeste vermogen behoren, tezamen, uitsluitend door hun omvangrijke vermogen, bijna 90% van de gehele box 3 belasting betalen. Hieruit blijkt dus dat het huidige proportionele tarief, door de heffingsvrije grondslag en de vermogensverdeling in Nederland, in de praktijk uitpakt als een licht progressieve belasting. Koolmees antwoord in het interview op de vraag of deze scheve verhouding nog wel rechtvaardig zijn als volgt: “Ik vind het allereerst rechtvaardig dat het progressief uitpakt. Verder moet het naar mijn mening voor de belastingdruk niet uitmaken of je inkomen hebt vergaard uit arbeid of uit kapitaal. Dat is naar mijn mening ook redelijk goed op elkaar afgestemd. 30% op kapitaal, met eventuele erfbelasting, sluit goed aan op de progressieve tarieven op arbeid. Uit de cijfers van het rapport blijkt dus dat het in de praktijk al progressief uitpakt. Daarbij het feit dat er een heel deel van het Nederlandse vermogen niet in de heffing wordt betrokken, zoals de pensioenen en huizen, waardoor je als je internationaal gaat vergelijken altijd moet op moet passen met harde stellingen. De verhouding vind ik ook rechtvaardig, maar het moet naar mijn mening niet nog verder doorslaan. Mede door de huidige monetaire mobiliteit, moet je altijd oppassen met de verhouding waarin het vermogen wordt belast ten opzichte van het inkomen uit bijvoorbeeld arbeid.”17 De Commissie van Dijkhuizen onderzoekt hoe het totale box 3-vermogen van huishoudens is ingedeeld. Dat vermogen per groep huishoudens specificeert de Commissie per kwartiel naar hoogte van het vermogen. Goed te zien is dat in de eerste drie kwartielen het heffingsvrije vermogen niet wordt overschreden. Tevens blijkt dat de eerste 25% groep een vermogen in de vorm van bank- en spaartegoeden een geringe omvang heeft. Daarbij wordt geïllustreerd dat het vermogen van het

16 CPB Achtergronddocument, 2015, p. 4 17 Gesprek Koolmees

(10)

11 tweede en derde kwartiel van de huishoudens juist voornamelijk bestaat uit deze bank- en

spaartegoeden. Het vermogen aan de bovenkant van de verdeling daarentegen, het laatste kwartiel, bevat juist een aanzienlijk deel onroerend goed, aandelen en obligaties bevat en weer relatief weinig bank- en spaartegoeden.18 Dit onderstreept naar mijn mening de stelling dat zeer vermogende

particulieren over meerdere mogelijkheden beschikken. Het onderzoek toont ook aan dat de huishoudens met een omvangrijk vermogen ook van deze mogelijkheden gebruik maken om hun vermogen te laten renderen.

Duidelijk is geworden hoe box 3 werkt, tot stand is gekomen en door wie deze belasting in de praktijk wordt betaald. Ik denk dat de nieuwe regeling ten opzichte van de oude zeker een

vooruitgang is, aangezien het in geen geval wenselijk kan zijn dat zeer vermogende particulieren onder de belastingheffing uit kunnen komen. In dat opzicht is de heffing van belasting op vermogen in ieder geval rechtvaardiger geworden en door iedereen over eenzelfde rendement te belasten wordt op die manier bijgedragen aan het draagkrachtbeginsel. In de volgende paragraaf ga ik deze keuze van de wetgever, om iedereen over hetzelfde (fictieve) rendement te belasten, van een andere kant belichten. Er is namelijk de laatste jaren veel kritiek op het huidige systeem gekomen.

2.3 Kritiek op de huidige Nederlandse vermogensbelasting

De keuze voor de fictieve 4% heffingsgrondslag is gemaakt in een tijd waarin werd verondersteld dat iedereen een rendement van deze omvang op lange termijn risicovrij moeten kunnen behalen.19

De Commissie van Dijkhuizen stelt echter in haar rapport ‘Naar een activerender belastingstelsel’, dat het grondslagbepalende tarief van 4% een te hoog percentage is, vergeleken met het werkelijke behaalde percentage in de huidige economisch zware periode: “Met ingang van 2001 wordt niet langer het feitelijk rendement op het vermogen belast, maar een forfaitair rendement van vier procent. Dit forfaitaire rendement wordt belast met een tarief van dertig procent. De commissie constateert dat het feitelijke rendement sinds de invoering van box 3 in aanzienlijke mate is

achtergebleven bij het forfaitaire rendement.”20 De heffing in box 3 wordt door de Staatssecretaris, via een verwijzing naar de filosofie van Adam Smith over dat belastingopbrengsten zo efficiënt mogelijk moeten worden vormgegeven, betiteld al een systematiek die uitblinkt door de ‘beauty of simplicity’.21

18 Rapport Commissie van Dijkhuizen, 2013 p. 5 19 Kamerstukken II 1998/1999, 26 727, p. 1027. 20 Rapport Commissie van Dijkhuizen, 2013 p. 5 21 Kamerstukken II, 2009/2010, 32 130, nr. 3. p. 2

(11)

12 Dusarduijn en Gribnau zijn echter van mening dat middels deze eenvoudsbevordering het draagkrachtbeginsel grotendeels is losgelaten. 22, 23 Aangezien het inkomen uit sparen en beleggen

een verwachting is, is het werkelijke inkomen dus niet meer van belang. Dusarduijn concludeert dan ook dat een forfaitaire rendementsbepaling per definitie leidt tot een forse schending van het draagkrachtbeginsel. Dit roept voor mij de vraag op óf, en zo ja, in hoeverre, een eventuele progressieve vermogensbelasting deze schending kan compenseren.24

In de literatuur zijn meerdere tegenstanders. Ook Sarkinovic stelt dat essentie van de forfaitaire heffing, de fictieve grondslagbepaling, het draagkrachtbeginsel schendt.25 Zo stelt ook

Aardema dat met de invoering van de 4% forfaitaire heffing op vermogen er onvoldoende is

aangesloten bij het draagkrachtbeginsel.26 Gribnau is zelfs van mening dat er met de realiteit bewust

geen rekening is gehouden, aangezien de forfaitaire heffing als hoofddoel heeft om op een zo efficiënt en goedkoop mogelijke manier belasting te heffen en dat de 4% slechts als een ‘eenvoudig te bereiken’ doelstelling fungeert.27

De stelling over de bereikbaarheid van de 4% is ook een veelgenoemde hekeling. Deze kritiek kan het best worden weergegeven door een korte blik te werpen naar de hoogte van de rente op staatsobligaties. Dit rendement wordt namelijk vaak als leidraad genomen voor wat het risicovrije rendement bedraagt. Op dit moment is de langstlopende Nederlandse staatsobligatie, tot 2047, die uitgegeven is op 2 januari 2015 verkrijgbaar tegen een rente van nog geen 1,5%.28 Dit geeft aan dat

een rendement van 4% tegenwoordig niet op erg lange termijn gemakkelijk is te behalen. Hier ontstaat dus een frictie. Ondanks begrip van de Staatssecretaris betreffende de tegenstrijdigheid in de forfaitaire grondslagbepaling meldt hij, tijdens de beantwoording van Kamervragen op 30 mei 2013, dat het fictief rendement wegens budgettaire redenen niet definitief/tijdelijk kan worden verlaagd.29 Immers, zoals reeds is aangegeven is deze

rendementsbepaling juist ingevoerd om voor de overheid constante inkomsten te genereren, waar dus ook de lange termijn budgettaire beslissingen op zijn gegrond. In het reeds genoemde rapport van de Commissie Dijkhuizen wordt tevens aangegeven dat de verlaging van 1 procentpunt van het

22 Dusarduijn, S.M.H., Gribnau, J.L.M., 2006, p.10 23 J.L.M. Gribnau, 2007, Hfst. 4

24 Door progressief belasting te heffen op vermogen kan namelijk een extra schijf worden gebruikt om de breedste schouders de zwaarste lasten te laten dragen en de extra investeringsmogelijkheden die de laatste jaren ervoor hebben gezorgd dat omvangrijkere vermogens boven de 4% hebben gerendeerd toch meer naar draagkracht kan worden belast; in hoofdstuk 3 hierover meer.

25 E. Sarkinovic, 2009 26 E. Aardema, 2006, p.29 27 J.L.M. Gribnau, 2007, Hfst. 4 28 Website DSTA

(12)

13 forfaitaire rendement de schatkist 900 miljoen euro kost.30 Deze 900 miljoen per procentpunt moet

dus bij een eventuele aanpassing op een andere worden gefinancierd moeten binnen het belastingstelsel. Wederom hier de ingewikkelde afweging tussen de realiteit, rechtvaardigheid en effectiviteit. Wat de argumenten voor en tegen de afwegingen ook zijn, het kan naar mijn mening niet wenselijk zijn om de belasting op vermogen zo vorm te geven dat met opzet de realiteit uit het oog verloren gaat, dus ook niet ten behoeve van continuïteit van de belastinginkomsten.

Verder is er nog een belangrijke kanttekening die ik wil maken op deze kritiek. De hierboven genoemde kritiek is allemaal gebaseerd op de belasting op privévermogen. De belasting in box 3 gaat namelijk over het privévermogen. De kritiek vormt voornamelijk principiële argumenten. De

kanttekening die ik wil maken is dat het vermogen dat bij de rijkste groep aanwezig is, is

voornamelijk ondergebracht in Bv’s, vrije beleggingsinstellingen of trusts. Aangezien hier namelijk een gunstiger belastingtarief van toepassing op is (zeker als op lange termijn, wat met omvangrijk vermogen vaak gebeurt, belegd wordt).31, 32 Waar de kritiek op box 3 naar mijn mening dus

fundamenteel terecht is, zal een eventuele aanpassing in de praktijk allicht niet het beoogde resultaat bereiken van belasting heffen naar draagkracht en realiteit aangezien dit aanzienlijke vermogensbezit niet binnen de heffingsgrondslag valt. Ook Koolmees onderkent het probleem dat een groot deel van het vermogen in de box 2 sfeer valt waardoor dit onbereikbaar wordt voor de grondslagbepaling.33

2.4 Spanje en Duitsland

De fundamentele problematiek van de vermogensbelasting, waar Nederland op dit moment mee kampt, is natuurlijk ook in andere landen aanwezig. De ratio achter de vermogensbelasting is dat het draagkrachtbeginsel leidend is voor de vormgeving van iedere belasting: de factor

vermogensinkomsten is misschien wel het meest draagkrachtbepalend.34 Door deze eigenschap van

de vermogensinkomsten zijn in vele landen deze inkomsten op vele verschillende manieren belast. Dit betekent dat ieder land met een dusdanige heffing te maken heeft gehad met de afwegingen genoemd in bovenstaand paragraaf. Het is daarom interessant om een korte blik te werpen op hoe de belastingheffing op vermogen is vormgegeven in landen waarin een andere systematiek is gekozen dan de Nederlandse. Gezien de complexiteit van de alternatieve stelsels en de beperkte tijd en omvang voor deze scriptie heb ik ervoor gekozen om mij te beperken tot de bespreking van twee relevante landen en deze in hoofdlijnen te bespreken: Spanje en Duitsland.

30 Rapport Commissie van Dijkhuizen, 2013 p. 71 31 E. van Dam, 2005, pp. 18-22

32 Gesprek Koolmees 33 Gesprek Koolmees 34 S.R.A van Eijck, 2005, p.47

(13)

14 Allereerst Spanje. In Spanje heeft Fransisco Franco tot 1975 als dictator geregeerd over Spanje. Zijn fascistische opvattingen veroorzaakten dat Spanje economisch ver achter raakte ten aanzien van andere Europese landen. Na zijn dood in 1975 verlangde Spanje om deze reden naar onder andere fiscale hervormingen, om aan te sluiten bij de rest van Europa en progressiviteit in de belasting om de ongelijkheden in het land te verkleinen.35 In de bovenstaande subparagraaf heb ik

mij reeds afgevraagd óf , en zo ja, in hoeverre een progressieve vermogensbelasting de schending van het draagkrachtbeginsel, door de forfaitaire heffing, kan compenseren. Het lijkt het er dus op dat na de dictatuur in Spanje er inderdaad sympathie was voor deze progressiviteit in de

vermogensbelasting.

Indien een maatschappij een bepaalde fiscale wetgeving ambieert, is er bij de invoering hiervan naar mijn mening ook in zekere mate bijgedragen aan het draagkrachtbeginsel, aangezien iedereen een zo eerlijk mogelijke wetgeving ambieert. De relevantie van Spanje is dus het

progressieve tarief dat wordt gehanteerd in de vermogensbelasting: van 0,2% tot 2,5% effectief. Met deze belasting op het kapitaal (impuesto sobre el patrimonio) behaalt Spanje zo’n 0,4% van de gehele belastingopbrengsten.36 Wat opmerkelijk is aan de Spaanse vermogensbelasting, is de relatief

hoge vrije heffingsgrondslag van 700.000 euro per persoon, en dus niet per gezin, waarbij pas de eerste euro boven de 700.000 euro aan vermogen wordt belast tegen 0,2% en wat kan oplopen tot een marginaal tarief van 2,5% vanaf een bezit vanaf ongeveer 10.700.000 euro.37

De systematiek van Duitsland verdient in deze scriptie ook enige aandacht, aangezien Duitsland namelijk in plaats van een forfaitaire heffingsgrondslag, zoals in Nederland en Spanje, vooral een reële heffingsgrondslag hanteert. De Commissie van Dijkhuizen sluit zich aan bij deze grondslagbepaling als het gaat om aansluiting met het draagkrachtbeginsel; voor een zo goed mogelijke heffing naar draagkracht, is volgens de Commissie een reëel behaalde heffingsgrondslag optimaal.38 Ik persoonlijk sluit me hierbij aan.39 In de Duitse inkomstenbelasting

(Einkommensteuergesetz; in de Duitse wet afgekort als EstG), worden de kapitaalinkomsten (Einkünfte aus Kapitalvermögen) belast. Het grootste verschil met de Nederlandse wetgeving is dat onder deze Duitse bepaling alle kapitaalinkomsten, die genoten zijn uit beleggingen en nog niet door andere wetgeving zijn belast, vallen.40 Door alle kapitaalinkomsten te belasten, worden niet alleen de

35 Torregrosa , 2014, p.30

36 International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD), Revenue statistics 1965-2006, Amsterdam 37 G. Básica, 2006, p.9

38 Commissie inkomstenbelasting en toeslagen, 2013, p. 64

39 Theoretisch gezien is een heffing over een fictie namelijk verre van rechtvaardig, aangezien er in bijna alle gevallen belasting wordt geheven over een verkeerd percentage. Zoals reeds besproken, valt er natuurlijk veel te zeggen voor een versimpeling van de grondslagbepaling, maar puur theoretisch gezien sluit een reëel behaald rendement als heffingsgrondslag het best aan op het draagkrachtbeginsel.

(14)

15 rente en dividenden belast, maar ook de eventuele verkoopwinsten. Koolmees stelt ook dat de politieke taak op dit moment zit in het zoeken naar een alternatief voor de huidige

vermogensbelasting. Ook zijn voorkeur gaat uit zo een stelsel waarin meer het werkelijk behaalde rendement wordt belast dan de huidige forfaitaire grondslagbepaling.41 Eventuele verliezen kunnen

op grond van de Duitse wetgeving ook worden afgetrokken indien er winsten uit andere beleggingen zijn behaald. Koolmees stelt dit ook als een vereiste voor een eventueel stelsel waarin werkelijk rendement wordt belast. Dit sluit naar mijn mening ook veel beter aan op zowel de realiteit als de draagkrachtgedachte van de vermogensbelasting. Daarnaast is de juridische omzetting van de kapitaalopbrengsten, wat in Nederland voor 2001 veelvuldig werd toegepast om belasting te ontwijken, hier geen optie meer. In de Duitse wetgeving vallen namelijk alle nog niet eerder belaste opbrengsten. Naar mijn mening is ook dit een wenselijk aspect van de Duitse heffingswijze.

2.5 Conclusie

De belasting op vermogen was voor 2001 gebaseerd op het werkelijk behaalde rendement uit vermogen. Deze systematiek zorgde in de praktijk voor veel discussie, aangezien de

grondslagbepaling ruimte bood voor verschillende berekeningsmethoden. Bovendien waren het vooral de meest vermogende particulieren die hier slim gebruik van maakte en op die manier hun grondslag wisten te beperken waardoor de heffing in de praktijk erg onrechtvaardig uitpakte. Door de invoering van een forfaitaire rendementsheffing in 2001 is de heffing, conform de wensen van de wetgever, minder fraudegevoelig geworden. De forfaitaire benadering zorgde namelijk voor een zeer eenvoudige grondslagbepaling die voor meer doelmatigheid en rechtvaardigheid moest leiden. 42 De

4% was ten tijde van de invoering namelijk een realistisch rendement en was vanwege de robuustheid minder vatbaar voor discussies.

Echter, sinds de daling van de spaarrentes de afgelopen jaren, is deze regeling steeds meer onder druk komen te staan. De toenmalige keuze voor de eenvoud heeft in de huidige situatie geleid tot een onrechtvaardige heffing. Door namelijk iedereen te belasten over een fictief rendement van 4% ontstaat er bijna per definitie een verkeerde heffingsgrondslag. Zoals gezegd was de 4% toen een realistisch rendement. Na de daling van de rente op spaargeld is de realiteit op dit moment

daarentegen ver te zoeken.43 Het overgrote deel van de belastingplichtigen met box 3 vermogen in

Nederland is namelijk afhankelijk van deze rente op spaartegoeden. Degenen die daarentegen wél in staat zijn geweest het forfaitaire percentage te overtreffen, behalen door deze fictie juist een onbelast voordeel voor het deel boven de 4%. Aangezien vooral de mensen met een omvangrijk

41 Gesprek Koolmees

42 Kamerstukken 2005/2006, 30 375, nr. 2, p. 11 43 Dusarduijn, Gribnau, 2006, p.10

(15)

16 vermogen toegang hebben tot meerdere investeringsmogelijkheden is juist bij deze groep een rendement boven de 4% haalbaar. Deze frictie zorgt ervoor dat er afbreuk wordt gedaan aan het draagkrachtbeginsel.44

De Duitse systematiek is wat dat betreft beter. Zij heffen namelijk belasting naar werkelijk behaald rendement op vermogen. Hierdoor ontstaat er een rechtvaardigere heffing die meer op draagkracht is gebaseerd. Een betere aansluiting van box 3 op de realiteit en de draagkracht is op dit moment ook een van de ambities van de politiek voor de komende belastingherzieningen.45

Met het bovengenoemde kan ik de subvraag, op welke wijze is het huidige

vermogensbelastingstelsel vormgegeven, als volgt beantwoorden. In het vorige stelsel fungeerde het werkelijk behaalde rendement op vermogen als heffingsgrondslag. Echter, door slim gebruik te maken van de regelgeving wisten vooral rijke particulieren onder deze heffing uit te komen. Het huidige stelsel werkt daarentegen met een forfait. Voor ieder gezin hetzelfde forfaitaire percentage, namelijk 4%. Dit forfait dient vervolgens als heffingsgrondslag voor het vermogen. Dit werkt ten opzichte van het oude stelsel enorm eenvoudig en is heel voorspelbaar. Sinds de daling van de rentes is deze forfaitaire benadering echter onder druk komen te staat. Door de frictie met de werkelijk behaalde rendementen op vermogen, is de forfaitaire grondslag op dit moment meer een fictieve grondslag. Dit vormt geen wenselijke situatie, waardoor de aanpassing van het huidige stelsel door veel partijen wordt geambieerd.

44 Commissie inkomstenbelasting en toeslagen, 2013, p. 5 45 Gesprek Koolmees en Groot

(16)

17

3 Een progressieve (vermogens)belasting

3.1 Progressieve belasting

Belastingheffing is al eeuwen dé manier voor overheden, koningen en dergelijke om hun publieke uitgaves te financieren. Benjamin Franklin zei hier ooit over:

“In this world nothing can be said to be certain, except death and taxes”

Buiten een budgettaire functie, hebben de belastingen ook een instrumentele functie. De eerlijke verdeling van het geld is er een van. Een progressieve invulling van een belasting wordt veelal gezien als een middel om deze eerlijke verdeling te realiseren. Een dusdanige belastingsystematiek wordt gedefinieerd als een systeem waarin naarmate het belastbare inkomen toeneemt, het belastingtarief ook toeneemt.46 Deze systematiek kan er dus voor zorgen dat hoge inkomens ook relatief hoog

worden belast, waardoor de lage inkomens relatief laag belast kunnen worden. Zoals reeds is benoemd, is de huidige belastingheffing op arbeid in box 1 expliciet progressief ingericht. Van 36.5% tot 42% tot uiteindelijk 52%.47 Ook in box 2 zit impliciet enige progressiviteit verwerkt door de

koppeling met de vennootschapsbelasting die tot 200.000 euro winst, 20% bedraagt en daarboven 25%. Door de combinatie met het Box 2 tarief van 25%, wordt bij uitkering de winst ook enigszins progressief belast.

Wat in nauw verband staat met de belastingen, en wat nog al eens voor vergissingen leidt, zijn de premies volksverzekeringen en de toeslagen. Veel mensen gaan er namelijk vanuit dat deze premies ook een belasting vormen, maar theoretisch gezien is dat onjuist. Een belasting is namelijk een betaling om niet en de premies volksverzekeringen zijn dat niet, je verkrijgt namelijk een tegenprestatie: wanneer je de AOW- leeftijd bereikt of arbeidsongeschikt raakt, heb je zekerheid tot inkomen.48 Ook regelt de Belastingdienst de toeslagen, zoals de zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag.

De bestaansredenen van de belastingheffing zijn dus veel diverser dan alleen herverdeling van inkomen. Ik zal mij in mijn scriptie echter voornamelijk richten op deze herverdelingsfunctie. Vooral deze functie wordt namelijk toegerekend aan de belasting op vermogen. Door belasting te heffen naar rato van de hoogte van het vermogen, en dus naar draagkracht, wordt getracht een eerlijke belastingheffing te realiseren en zoveel mogelijk aan te sluiten bij het draagkrachtbeginsel. Deze vermogensbelasting komt vooral voor in de geïndustrialiseerde landen waar de laatste decennia grote inkomens- en vermogensverschillen zijn ontstaan.49

46Man, Boglea, 2013, pp. 179- 182

47http://www.Belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/Belastingdienst/prive/inkomstenbelasting/h effingskortingen_boxen_tarieven/boxen_en_tarieven/overzicht_tarieven_en_schijven/u_hebt_in_2015_de_ao w_leeftijd_nog_niet_bereikt

48 De Kam , Koopmans, Wellink, 2015 , Blz. 189 49 Weller, Rao, 2010, p.4

(17)

18 Om een zo compleet mogelijk beeld te geven van de bestaansreden van een progressieve belasting, namelijk het draagkrachtbeginsel, is het van belang om het draagkrachtbeginsel toe te lichten. Het draagkrachtbeginsel geldt als basisbeginsel voor de huidige Wet IB 2001.50 Om de

draagkracht van iemand te meten, is overeenstemming noodzakelijk over de maatstaf om deze draagkracht te bepalen. Tegenwoordig wordt daar sinds geruime tijd de consumptie, het inkomen en het vermogen voor gebruikt.51 Fiscaal gezien komt het draagkrachtbeginsel dus tot zijn recht als een

belastingplichtige die uit een willekeurige bron een hoog inkomen verwerft, relatief meer belasting betaalt dan een willekeurige derde die daar uit een laag inkomen verwerft.

Er zijn grofweg drie manieren waarop een belasting progressief kan uitpakken. Allereerst kunnen simpelweg de belastingtarieven marginaal toenemen. Verder valt te denken aan absolute korting op de te betalen belasting, waarbij dus naarmate het belastbare inkomen stijgt, en dus ook het te betalen bedrag aan belasting, ook een relatief steeds kleiner deel als korting wordt

aangemerkt. Ook de huidige heffingsvrije grondslag van box 3 is een manier om licht progressief te belasten, gezien het constante tarief dat wordt toegepast op het deel boven de heffingsvrije

grondslag. Ook hier geldt dat het vrijgestelde deel dan dus relatief steeds een kleiner deel vormt van de grondslag naarmate het vermogen toeneemt. Zoals reeds vermeld zorgt voornamelijk deze heffingsvrije grondslag dat ongeveer 75% niet in de heffing van box 3 wordt betrokken.52 In de

volgende paragraaf wordt progressiviteit in de vermogensbelasting uitgebreider worden beschreven.

3.2 Progressieve vermogensbelasting

Nederland heeft sinds 1892 een belasting op vermogen. Toentertijd gold de hoogte van het

vermogen als de maatstaf van de heffing. Net als nu, gold de hoogte als een belangrijkere factor voor de draagkrachtbepaling dan de werkelijke inkomsten die uit dat vermogen voortvloeiende.53 In 1979

is in de Tweede Kamer gesproken over een progressief tarief in de vermogensbelasting.54 In die

periode was de Wet IB 1964 van kracht, waarin toentertijd de genoten vermogenswinst in een jaar als heffingsgrondslag fungeerde.55 Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de Minister van

Financiën een progressief tarief op deze grondslag niet wenselijk achtte. De Minister was van mening dat er een duidelijk onderscheid bestond tussen het inkomen uit arbeid en het inkomen uit arbeid. De progressiviteit waarin inkomen uit arbeid wordt belast, is namelijk gebaseerd op de wet van het

50 Roeloffs, Leendert, 1964, p. 48 51 Heithuis, Kavelaars, Schuver, 2010, p.1 52 CPB Achtergronddocument, Het 2015, p. 4 53 R.M. Freudenthal, 1999, p. 13

54 Kamerstukken 15905, nr. 3, p.32 55 Zie 2.2.1

(18)

19 afnemend grensnut.56 Aangezien een groeiend vermogen volgens hem niet aangewend hoeft te

worden voor behoeftebevrediging, en het nutsdenken daar dus niet gold, was er voor de Minister geen reden deze progressieve lijn door te trekken.

Dat mensen met een omvangrijk vermogen op een of andere manier ook financieel extra moeten bijdragen, in de vorm van vermogensbelasting, is in de literatuur een breed ondersteunde opvatting.57 Conesa, Kitao en Krueger hebben in 2008 onderzoek gedaan naar de meest optimale

belastingstructuur. Zij concludeerden dat een relatief hoge belasting op vermogen en een relatief lage belasting op arbeid, de ongelijkheid in de maatschappij enorm zouden verminderen.58 Ook Saez

is positief over een vermogensbelasting. Hij stelt dat een progressieve vorm op lange termijn een enorm positieve bijdrage kan leveren aan de maatschappelijke welvaartsongelijkheid, aangezien de meest omvangrijke vermogens op lange termijn gereduceerd kunnen worden en er met dat

vrijgekomen vermogen meer groeimogelijkheden ontstaan voor de rest van de bevolking.59

Bankman en Griffith stellen dat de afweging tussen economische vrijheid en sociale

ongelijkheid een centrale rol speelt in deze vermogensproblematiek. In de literatuur wordt volgens hen te weinig genuanceerde statements hier over gemaakt.60 Zij stellen namelijk dat vooral

economische literatuur met wiskundige modellen de stelling verdedigt dat economische vrijheid, en dus geen hogere belastingen, van groot belang is voor de economische groei. Daarentegen komt vooral in sociaal-maatschappelijke literatuur het belang van gelijkheid en cohesie naar voren en wordt veelal geconcludeerd dat hogere belastingen hier een positieve invloed op hebben. Bankman en Griffith zijn daarom van mening dat een genuanceerd statement met een analytisch en

theoretische fundamenten in de literatuur ontbreken.

Piketty heeft daarentegen wel een enorme hoeveelheid data verzamelend en heeft daarbij ook een maatschappelijke visie. Hij heeft vooral het publieke debat weten te bereiken over de ongelijke vermogensconcentratie met zijn boek ‘Le capital au XXI siècle’. Ook Piketty is een

voorstander van een progressieve belasting gebaseerd op de omvang van het vermogen.61 Hierover

in de volgende paragraaf meer.

56 Een economische wet die door de Duitse econoom Herman Heinrich Gossen werd geformuleerd. De wet komt er in het kort op neer dat mensen bij toenemende consumptie, een steeds kleiner nut ondervinden van het laatst geconsumeerde product. Deze ‘Eerste wet van Gossen’, zoals de wet wordt genoemd, wordt gezien als de basis van de marginale denkwijze die in de economische wetenschap is ontwikkeld.

57 O.a.: Diamond, Saez, 2011, p. 167; Weller, Rao, 2008, p.21; Piketty, 2014, p. 23; Conesa, Kitao, Krueger, 2008, p.2

58 Conesa, Kitao, Krueger, 2008, p.34 59 Saez, 2007, p.71

60 Bankman, Griffith, 1987, p.1965 61 Piketty, 2014, p.416

(19)

20

3.3 Piketty

In zijn boek ‘Le capital au XXI siècle’, beschrijft de Franse econoom Thomas Piketty de alsmaar groeiende ongelijkheid van de concentratie van het vermogen. Vooral voor de hoeveelheid data die Piketty de laatste vijftien jaren heeft verzameld wordt hij enorm geprezen. Uit deze data concludeert hij dat R>G.62 Deze stelling houdt in dat op lange termijn het rendement op vermogen groter is dan

de groei van de economie. Met zijn stelling beweert hij dat ook tegenwoordig het inkomen uit kapitaal de boventoon voert in de top van de inkomensverdeling.

De oorzaak van de inkomens- en vermogensongelijkheid is volgens hem daarom ook niet de beloning geweest die mensen hebben verkregen, maar de manier waarop bezit in het verleden is verdeeld.63 In zijn boek beschrijft hij onder andere dat de economische groei in Europa van het jaar 0

tot ongeveer 1700 bijna verwaarloosbaar was en vanaf de industriële revolutie binnen de

bandbreedte van 1,5%-4% blijft. Hij heeft daartegenover het rendement op vermogen vanaf 1700 in Frankrijk en Engeland op minimaal 4,5% geschat. Vandaar dat Piketty stelt dat de top van de

inkomens op dit moment ook nog steeds enorm leunt op de inkomsten die direct of indirect verkregen zijn uit het vermogen dat door erfenissen bij een kleine groep aanwezig blijft.

Met zijn titel lijkt Piketty de vergelijking met Karl Marx, die het boek ‘Das Kapital’ schreef, in zekere mate te accepteren. Op termijn ziet hij namelijk, enigszins in lijn met Marx64, een

onrechtvaardige concentratie van kapitaal voor zich die sociaal niet meer acceptabel is, waardoor de democratie in gevaar kan komen.65 Zijn stelling gaat dus niet zozeer over inkomen dat mensen

verdienen op basis van hun prestaties, maar het afgeleide probleem daarvan: de erfgenamen van deze grootverdieners, ook zij hoeven namelijk hierdoor de rest van hun leven niet meer te werken. Voornamelijk om deze reden heeft hij het voorstel gedaan voor een wereldwijde

vermogensbelasting, die tevens een einde moet maken aan de belastingparadijzen waar mensen hun vermogen kunnen stallen.66

Toch beoordeelt hij dit voorstel zelf ook als een utopie, gezien de mobiliteit van het kapitaal. In een interview op 9 mei 2014 met de Canadese krant The Globe and Mail67 zegt Piketty het

volgende:

62 Piketty, 2014 p.353 63 Piketty, 2014 p.73, 354

64 Karl Marx was een Duitse filosoof. Hij omschreef in zijn boek ‘Das Kapital’ zijn visie over de maatschappelijke ongelijkheid tussen kapitalisten en arbeiders. Hij voorspelde dat uiteindelijk een klassenstrijd zou ontstaan tussen deze twee sociale klassen en dat de arbeiders uiteindelijk een nieuwe, communistische, maatschappij zouden creëren.

65 Piketty, 2014 p.493 66 Piketty, 2014, p.566

(20)

21 “The kind of policy conclusions I derive in the book are already in the public debate. For instance, we have this talk about tax havens. Five years ago, people were saying that nothing would ever happen; Swiss banks would keep their accounts secret and would never accept having automatic transmission of information. And then suddenly there were U.S. sanctions against Swiss banks and things began to change. I think these general moves will continue”. Ruim een jaar laterkreeg hij gelijk. Het NRC Handelsblad meldde op 15 mei 2015 namelijk dat het Zwitserse bankgeheim zwaar onder vuur ligt en dat de Amerikanen op het punt staan dit geheim om zeep te helpen.68

Buiten het, naar zijn mening, ietwat onrealistische voorstel voor een wereldwijde

vermogensbelasting, houdt Piketty zich ook bezig met wat concretere voorstellen. Zo is hij bezig met een voorstel voor een fundament voor een Europese progressieve vermogensbelasting. De Grauwe steunt dit voorstel in zijn boek ‘De limieten van de markt’. 69 Hij stelt namelijk: ‘Een progressieve vermogensbelasting redt het kapitalisme van de kapitalisten.’ Hij is het een voorstander van de stelling:

“Tax the rich and the greedy, not the needy”

Koolmees zegt over zowel de vermogensongelijkheid, als de belasting op vermogen in Nederland in relatie met het boek van Piketty het volgende: “Piketty heeft een prachtig boek geschreven, met vooral veel mooie data. In die data zie je tegelijkertijd goed in dat de situatie in Nederland echt onvergelijkbaar is met die van bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Eigenlijk wat Piketty voorstelt, hebben wij al in Nederland. Hij stelt namelijk een belasting voor van ongeveer 1% op vermogen, vanaf ongeveer een miljoen; wij hebben dus 1.2% en dus al vanaf ongeveer 20.000. Daarbij is de vraag bij vermogens ‘waar komt het vermogen vandaan’ ook een hele belangrijke; Is het spaargeld, is het een huis, pensioen of is het erfgeld? Een eigen huis is bijvoorbeeld, als het je eigen woonhuis is, niet belast, maar in Nederland zit daar juist een subsidie op. Ook bij de Nederlandse pensioenen is het weer anders, daar zit door de omkeerregeling een uitstel van belastingheffing op en die biedt levert dus ook een soort van subsidie op. In de internationale vergelijkingen over

vermogensongelijkheid, zie je dat Nederland onder andere daarom zo slecht scoort, omdat wij dus bijvoorbeeld een kapitaal gedekt pensioenstelsel hebben. Dat betekent dat wij dus collectief sparen voor pensioenen, en in andere landen meer individueel wordt gespaard. Dus daarom lijkt de

vermogensongelijkheid groter, maar eigenlijk moet je de pensioenen dus wel meenemen, omdat het dus eigenlijk gewoon vermogen is, maar dan na pensioenen hebben.”

Broers betwijfelt of het benadrukken van de ongelijkheid, het belangrijkste punt is om de wereldwijde verhoudingen duurzaam te verbeteren. Hij is namelijk van mening dat ongelijkheid zeker een belangrijk thema is, maar zeker niet het belangrijkste. Aangezien de armste mensen op aarde

68 NRC Handelsblad 15 mei 2015 Caroline de Gruyter, Vaarwel Zwitsers bankgeheim. 69 De Grauwe, 2014, p.226

(21)

22 niet lijden aan ongelijkheid, maar aan de armoede op zichzelf en dat je juist dat niet structureel oplost door een herverdelingsoperatie op te zetten. Broers is daarom van mening dat je in plaats daarvan, juist moet toespitsen op het probleem van de armen. Door het creëren van

onafhankelijkheid zegt hij, in de vorm van goede scholing, veilige leefomstandigheden e.d., ontwikkel je juist een duurzame oplossing.70 Zijn stelling is in lijn met die van Winston Churchill, die hier ooit

over zei:

“You don’t make the poor richer, by making the rich poorer”

Ook Galbraith heeft commentaar op Pikkety.71 Hij twijfelt allereerst aan de manier waarop

Piketty het begrip kapitaal invult. Volgens hem neemt Piketty veel te veel mee in zijn berekeningen van hoeveel mensen aan vermogen hebben. Volgens Galbraith zijn land, huizen en andere vaste activa geen kapitaal waarmee men, zoals Piketty wel veronderstelt, inkomen mee kan vergaren. Hij is verder van mening dat Piketty te weinig berekeningen laat zien om ‘zijn’ R, rate of return,

geloofwaardig te laten zijn. Toch is ook Galbraith positief over wat Piketty bereikt heeft met het publieke debat en is vooral daar positief over.

Daar sluit ik mij persoonlijk bij aan. Hoe je ook kijkt naar de opvattingen van Piketty, zijn inspanningen hebben vooral het publieke debat over de vermogensongelijkheid enorm op gang geholpen, dát is naar mijn mening de belangrijkste verdienste van de Franse econoom.

3.4 Voor- en nadelen

Een van de grootste voordelen van een progressieve belasting, zoals hierboven uitgebreid is verteld, is dat door belasting te heffen naar draagkracht de mogelijkheid tot herverdeling ontstaat. Scheve en Stasavage stellen zelfs dat in tijden van oorlog een progressieve belastingheffing de democratie in stand hield.72 Zij stellen dat de herverdelingsmogelijkheden van een progressieve belasting ten tijde

van oorlog zorgde voor meer gelijkheid en een grotere sociale cohesie in de samenleving. Het geeft dus aan dat een progressieve belasting van invloed kan zijn op maatschappelijke ongelijkheden.

Om de mate van ongelijkheid van een bepaalde ontwikkeling of verschijnsel te beschrijven ontwikkelde de Italiaanse statisticus Corrado Gini in 1912 ‘zijn’ Gini-coëfficiënt.73 Tegenwoordig

wordt dit getal voornamelijk gebruikt om vermogens- en inkomensongelijkheden in een land te meten. De Gini-coëfficiënt valt altijd binnen de bandbreedte van 0-1. Een coëfficiënt van 1 geeft volledige ongelijkheid aan, wat zou betekenen dat in één persoon al het inkomen in een land verdient. Een coëfficiënt van 0 geeft daarentegen volledige gelijkheid aan, wat dan dus duidt op een

70 Broers, 2014, p.84 71 Galbraith, 2014, p.77

72 Scheve, Stasavage, 2010, p.537 73 Ceriani, Verme, 2012, p.421

(22)

23 situatie waarin iedereen verdient exact evenveel verdient. Het IMF onderzocht in 2014 deze

coëfficiënten voor 26 geïndustrialiseerde landen. Zij kwamen voor de vermogensongelijkheid op dit moment uit op een gemiddelde coëfficiënt van 0.68 en voor de inkomensongelijkheid in deze landen vonden zij een gemiddelde van 0.36.74 Li en Sarte hebben in 2004 onderzoek gedaan naar de effecten

van progressieve belasting op deze coëfficiënt. In hun onderzoek concluderen zij dat een progressief belastingsysteem de coëfficiënt kan verhogen en dus kan zorgen voor een gelijkere (netto)inkomen- of vermogensverdeling.75

Volgens Koolmees is een ander positief aspect van een progressieve belasting het rechtvaardige gevoel dat veel mensen er bij hebben.76 Hij geeft daarbij nog wel een belangrijke

kanttekening: “Toch is er steeds de uitruil tussen efficiency en rechtvaardigheid, ook gezien de mogelijkheden tegenwoordig trusts en de Bv’s, waardoor je er misschien helemaal niet zoveel meer mee ophaalt. Wat je nou werkelijk hebt behaald met je vermogen is misschien een belangrijker aspect voor rechtvaardigheid dan alleen het tarief. Ook vanwege de vluchtmogelijkheden.”

Groot is het eens met de stelling dat een grondslag die aansluit op het werkelijk rendement zorgt voor een eerlijkere heffing. Hij merkt op geen tegenstander te zijn progressiviteit voor extreme vermogen. Hij plaatst daarbij dezelfde kanttekening als Koolmees over de vluchtmogelijkheden, gezien het feit dat Nederland een kleine economie is met open grenzen. Verder onderkent hij het feit dat mensen met aanzienlijke vermogens meer mogelijkheden hebben om hun vermogen te laten renderen. Over deze stelling in relatie met een progressieve vermogensbelasting zegt hij het volgende: “Een van de redenen dat we nu box 3 willen gaan aanpassen zijn die extra

investeringsmogelijkheden voor mensen met grote vermogens. De heffing in box 3 moet beter aansluiten bij werkelijk behaalde rendementen. Dat zal in de praktijk betekenen dat mensen met echt een aanzienlijk vermogen, die dus ook die toegang hebben tot die extra investeringsmogelijkheden, in de praktijk vanzelf meer belasting gaan betalen. Hierdoor krijg je eigenlijk automatisch een verkapte progressiviteit in de vermogensbelasting. Dit is ook goed voor het belastingmoraal. Mensen vinden het rechtvaardig als ze meer belasting moeten betalen als er ook daadwerkelijk een hoger rendement is behaald.”77

Doerrenberg en Peichl zijn van mening dat een hoog belastingmoraal een positief effect heeft op de daadwerkelijke belastingbetaling.78 Verder concluderen ze, in lijn met de stelling van

Koolmees, dat dit belastingmoraal hoger is bij een progressieve belastingheffing. Wel stellen ze dat dit gevoel daalt naarmate het inkomen hoger wordt. Dit betekent dus dat naarmate iemand een 74 IMF, 2014, p. 11 75 W. Li, P.D, Sarte, 2004, p.1714 76 Gesprek Koolmees 77 Gesprek Groot 78 P. Doerrenberg, A. Peichl, 2013, p. 293

(23)

24 hoger inkomen heeft, minder positief is over een progressief belastingsysteem, wat in lijn is met de belastingaversie die mensen normaliter hebben.

Zoals Koolmees al als kanttekening maakte, die ook Groot79 onderkende, moet bij

progressieve tarieven rekening worden gehouden met kapitaalvlucht. De hogere tarieven zorgen er namelijk voor dat belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de hogere tarieven een natuurlijke drang ontwikkelen om deze relatief hogere belastingdruk te verlichten, dan wel te omzeilen.

Daarbij concludeert Meh in zijn onderzoek dat een progressief tarief van negatieve invloed is op werkgelegenheid, gezien het feit dat ondernemers in zekere zin minder gedreven zijn om

omvangrijke investeringen te doen.80 Hij heeft ook de de effecten onderzocht van een toenemende

belastingdruk op ondernemerschap en kwam tot de conclusie dat vooral ‘kleine’ ondernemers, minder investeringen doen. Keuschnigg en Nielssen hebben hier onderzoek naar gedaan en zijn tot de conclusie gekomen dat deze effecten inderdaad aanwezig zijn, maar dat ze in de praktijk weinig belemmering opleveren.81 Hansson onderzocht wat de gevolgen zijn van een progressieve

vermogensbelasting op particuliere investeringen en kwam tot ongeveer diezelfde conclusie. Hoewel het effect vrij gering was, concludeerde hij dat een progressief tarief op vermogen voor minder particuliere investeringen zorgt.82 Vooral om deze reden is hij van mening dat een progressief

systeem in de vermogensbelasting kan leiden tot een daling van de economische groei.83

In de analyses van de economische literatuur, wordt veelal gesteld dat progressiviteit in de belastingheffing de economische groei tegenwerkt. De Amerikaanse econoom Milton Friedman, die ook groot voorstander is van de vrije markt, zei daarom hierover het volgende:

“I am in favour of cutting taxes under any circumstances and for any excuse, for any reason, whenever it’s possible”

Bankman en Griffith concluderen in hun onderzoek naar optimale belastingstructuren dat in de literatuur weinig wordt gekeken naar de werkelijke invulling van wenselijke belastingstructuren. 84

Verder stellen ze dat brede consensus bestaat voor een progressieve heffingssystematiek als meest wenselijke vorm om individuele welvaartsmaximalisatie te realiseren. Ik persoonlijk ben het met hen eens. Veel literatuur wijst er namelijk op dat een progressief systeem een goede systematiek is om belasting te heffen naar draagkracht en daarbij een rechtvaardig gevoel te creëren. Dat zijn naar mening de voornaamste eigenschappen waar een belasting aan moet voldoen.

79 Gesprek Groot 80 C.A. Meh, 2003, p.714 81 C. Keuschnigg , S. Nielssen, p.182 82 Hansson, 2010, p.25 83 Hannsson, 2010, p.20 84 Bankman, Griffith, p. 1966

(24)

25

3.5 Conclusie

De belastingheffing heeft allerlei functies en doelstellingen. Hierbij is een heffing naar draagkracht het uitgangspunt en uit bovenstaande valt te concluderen dat een progressieve belasting daar een goede systematiek voor is.85 Door mensen met meer draagkracht, een relatief hogere belasting te

laten betalen, wordt de heffing rechtvaardiger, stijgt de belastingmoraal en kan een bijdrage geleverd worden aan de maatschappelijke welvaartsongelijkheid. Ook is gebleken dat een progressieve vermogensbelasting een positieve invloed heeft op de ongelijkheid, middels een verhoging van de Gini-coëfficiënt.86

Daarbij is sinds het boek van Piketty over de vermogens- en welvaartsongelijkheid de discussie rondom de belasting op vermogen extra onder de aandacht gekomen. In zijn boek verdedigt Piketty het statement dat R>G.87 Oftewel, rendement op vermogen is hoger dan de groei

van de economie. Volgens hem is daarom het bezit de reden geweest van de huidige

vermogensongelijkheid, aangezien vermogens volgens zijn stelling sneller groeien dan de economie. Hierdoor leunen mensen met omvangrijke vermogens, ook op dit moment nog, voornamelijk op de inkomsten hier uit. Om deze ongelijkheid tegen te gaan, is Piketty een voorstander van een

wereldwijde vermogensbelasting. En verdedigt tevens een progressieve vermogensbelasting in Europa.

Een kanttekening die bij progressieve tarieven gemaakt moet worden, is dat het kan leiden tot kapitaalvlucht. Uit de economische modellen blijkt verder dat het, weliswaar is kleine mate, economische groei, werkgelegenheid en ondernemerschap tegen kan werken.88

In de keuze voor een optimale belasting op vermogen is dus een afweging tussen economische en sociaal-maatschappelijke belangen. Een eenduidig antwoord hier op ontbreekt.

Met al het bovengenoemde kan ik de subvraag, wat is een progressieve

(vermogens)belasting, als volgt beantwoorden. Een progressieve heffingssystematiek wordt

omschreven door mensen met een hoog inkomen een relatief hoger percentage te laten betalen dan mensen met een laag inkomen. Door zo een heffing naar draagkracht, kunnen de ongelijkheden in een maatschappij worden verminderd. Een progressieve vermogensbelasting kan op deze manier een bijdrage leveren aan de groeiende welvaartsongelijkheden. De nadelen van een progressieve (vermogens)belasting zijn vooral in economische modellen te vinden. Deze modellen geven namelijk aan dat een progressief tarief kan leiden tot kapitaal vlucht en daarbij de economische groei,

werkgelegenheid en ondernemerschap kan belemmeren.

85 Bankman, Griffith, p. 1966 86 W. Li, P.D, Sarte, 2004, p.1714 87 Piketty, 2014 p.353

(25)

26 Al met al is een progressieve heffingssystematiek op zichzelf naar mijn mening een

wenselijke. Ik denk dat voor een economische wenselijke situatie, een maatschappelijke cohesie essentieel is. Het omgekeerde is naar mijn mening niet per definitie waar. Voor maatschappelijke samenhang is namelijk economische optimaliteit niet van essentieel belang. Persoonlijk ben ik daarom van mening dat de voordelen van een progressieve belasting afwegen tegen de nadelen, waardoor het naar mijn mening bestempeld kan worden als een wenselijke belastingvorm en sluit ik me aan bij de bekende econoom Adam Smith die hier ooit over zei:

“It is not very unreasonable that the rich should contribute to the public expense, not only in proportion to their revenue, but something more than that proportion.”

De mate waarin een progressief stelsel aan de Nederlandse eisen van een wenselijke heffingssystematiek voldoet, wordt in het volgende hoofdstuk behandeld.

(26)

27

4 De mate waarin een progressief stelsel aan de Nederlandse eisen van een

wenselijke heffingssystematiek voldoet

4.1 Inleiding

Gebleken is dat de huidige situatie vraagt om een aanpassing en dat een progressief stelsel een wenselijke belastingsystematiek is. In dit hoofdstuk zal worden onderzocht in welke mate een progressief stelsel voldoet aan de Nederlandse eisen van een wenselijke heffingssystematiek.

In de economische en rechtswetenschappelijke literatuur wordt de opvatting breed gedragen dat de belastingen een balans moet zijn van rechtvaardigheid en doelmatigheid. Zo stellen De Vries en Van den Berge dat alle overheidsdaden, met de belastingheffing daarbij inbegrepen, de

rechtvaardigheid moeten dienen.89

Stevens stelt dat de wetgever ten alle tijde gebonden is aan de eis dat de belastingheffing doelmatig moet plaatsvinden.90 Van Wijk en Konijnenbelt zijn het eens met Stevens. Zij stellen dat er

bij nieuwe wetgeving sterke aandacht moet zijn naar de vraag welke middelen en op welke wijze het grootste resultaat, in de zin van effectiviteit, efficiency en eenvoud, bereikt kan worden.91

Allereerst zullen deze criteria nader worden toegelicht in de sfeer van de vermogensbelasting en vervolgens zal de progressieve systematiek worden getoetst aan deze criteria. Uiteindelijk zal de vraag in welke mate een progressieve heffingssystematiek in de vermogenssfeer aan deze eisen van de wenselijkheid voldoet, worden beantwoord in de conclusie.

4.2 Nederlandse eisen van een wenselijke belastingsystematiek

4.2.1 Rechtvaardigheid

Op 16 september 2014 schreef de Staatssecretaris een brief aan de Tweede Kamer over de

doelstellingen van de belastingherzieningen die gepland zijn voor 2016. In deze brief omschrijft hij de keuzes die het kabinet heeft gemaakt waar het nieuwe stelsel aan moet voldoen.92 Over de

resultaten van de belastingherziening zegt hij dat theoretisch verdedigbare wetgeving, in de praktijk voor veel ophef kunnen zorgen. Als voorbeeld geeft hij ook de huidige vermogensrendementsheffing van box 3. Hij zegt toe dat het kabinet serieus alternatieven gaat onderzoeken met het doel hier nadere afwegingen over te maken. In de brief staat dat het doel is om te komen tot een heffing die door de belastingbetaler als rechtvaardiger wordt ervaren.

89 De Vries, 1970, p. 19 ; Van den Berge, 1949, p.16 90 Stevens, 1980, p.134

91 Van Wijk, Konijnenbelt, 1991, p.52 92 Wiebes, 2014

(27)

28 Adriaanse- Keulers deed onderzoek naar de rechtvaardigheid bij belastingen. Zij concludeert dat rechtvaardigheid bij belastingen moet worden benaderd vanuit een tijdsgebonden moraal.93

Vanuit het natuurrecht94 bestaat onderscheid tussen een rechtvaardige en een onrechtvaardige

benadering en zij stelt dat vanuit dit idee een heffingssystematiek moet worden beoordeeld. Hierdoor moet een wenselijke belasting volgens haar voldoen aan de rechtvaardigheidseis binnen een maatschappij en verdient deze beoordeling van rechtvaardigheid daarom alle aandacht van de wetgever. Adriaanse-Keulers stelt verder dat deze maatschappelijke beoordeling van een

rechtvaardige belastingheffing is gebaseerd op het draagkracht- en profijtbeginsel en het beginsel van de bevoorrechte verkrijging en is van mening dat de belastingheffing hierdoor moet zijn afgestemd op de economische positie van de individuele burger. In de literatuur is er ook brede ondersteuning voor de stelling dat deze afstemming van de belasting, de verantwoordelijkheid is van de wetgever die hier dus alle zorg aan moet besteden.95

Buiten een aansluiting op de economische positie van de individuele burger, is voor een rechtvaardige belastingheffing ook draagvlak nodig. De Staatssecretaris stelt in zijn brief dat de hervormingen niet kunnen lukken zonder breed draagvlak en omschrijft dat de aanpak van het kabinet gericht is op de verwerving van zowel maximaal politiek als maatschappelijk draagvlak.96 Het

zou naar zijn mening ook onverstandig zijn om draagvlak te ignoreren. Zulke omvangrijke hervormingen voltrekken zich namelijk over meerdere kabinetsperioden heen; zonder breed

draagvlak zouden de hervormingen hierdoor tot stilstand kunnen komen. Ondanks het feit dat velen de grotere doelen zullen onderkennen, kunnen deze doelen niet zonder politiek en maatschappelijke offers gerealiseerd worden. Dusarduijn stelt hierbij dat vertrouwen in de belasting erg van belang is en dat dat er ook voor moet zorgen rijkere mensen niet het gevoel mogen krijgen dat ze de last van de gehele maatschappij moeten dragen.97 Over de te nemen maatregelen gebruikt de

Staatssecretaris de metafoor dat in de fiscaliteit geen laaghangend fruit groeit. Hij geeft hier mee aan dat hervormingen niet zonder effecten kunnen worden gerealiseerd en dus vragen deze

hervormingen om breed maatschappelijk draagvlak.

Groot stelt dat voor de belastingherziening het kabinet bezig is om een grondslagbepaling te definiëren die beter aansluit op de realiteit en is van mening dat vooral deze aansluiting zorgt voor

93 Adriaanse- Keulers, 1996, p.74

94 Het natuurrecht staat voor een geheel van principes en regels die universele geldigheid hebben. Vandaar zou het natuurrecht boven de regels van het geschreven, positieve, recht staan. Het heeft dus betrekking op de menselijke natuur, en dus niet de natuur van de planten- en dierenwereld, die gekenmerkt wordt door de het verstand, de ratio. Juist omdat ze voortvloeien uit het menselijk verstand, gelden deze regels voor alle mensen. 95 O.a. Stout, 1994, p. 34; De Langen, 1954, p. 38 ;Smit, 1984, p. 192

96 P.2

(28)

29 meer draagvlak.98 Ook Lang stelt dat een rechtvaardige heffing een maatstaf van reëel en dus niet

van fictief inkomen vereist.99 Dusarduijn sluit zich hier bij aan en stelt dat door gebruik te maken van een forfait of van een gemiddelde per definitie voorbij gaat aan het individu.100 Zij stelt dat bij de

invoering van de forfaitaire grondslag de doelmatigheid veel voorrang gekregen heeft. Dat werkt naar haar mening niet en zorgt voor veel ophef. Daarom is zij van mening dat nu gekeken moet worden naar de mogelijkheden binnen de Belastingdienst om een goede aansluiting te vinden op de realiteit. Naar haar mening beschikt de Belastingdienst namelijk door de ICT ontwikkelingen over heel veel mogelijkheden die deze aansluiting ook daadwerkelijk mogelijk kunnen maken. Vandaar dat voor de rechtvaardigheid als wenselijkheidscriterium de heffingssystematiek tot slot moet voldoen aan de realiteit.

4.2.2 Doelmatigheid

In diezelfde brief die de Staatssecretaris schreef over de doelen van het nieuwe belastingstelsel, wordt expliciet benoemd dat het kabinet allereerst inzet op een minder complex stelsel.101 Zoals in

hoofdstuk 2 uitgebreid is omschreven, is het oude stelsel vooral omwille van de eenvoud vervangen in het huidige. Zowel Koolmees, als Groot, Wakelkamp en Dusarduijn onderkennen deze belangrijke doelstelling van een wenselijke heffingssystematiek.102 Wakelkamp onderkent dat voor de

Belastingdienst, die natuurlijk verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wetgeving, de

uitvoerbaarheid bijna als belangrijkste eigenschap naar voren komt en geeft daarom de eenvoudseis voor de belastingherziening ook als wens mee.103 Dat het huidige systeem met name is ingevoerd

omwille van de eenvoud, geeft aan dat dit een belangrijk criterium is. Vandaar dat het ook in dit onderzoek als wenselijkheidscriterium gebruikt wordt.

Koolmees en Groot stellen verder dat, wat de vermogensbelasting betreft, op dit moment het vormgeven van een systematiek die zowel voldoet aan de eenvoud en tegelijkertijd beter aansluit op de praktijk als grootste politieke uitdaging bestempeld kan worden. Echter, in de realiteit is de praktijk de wetgeving vaak te slim af. Met ingenieuze constructies ontspringen vooral de meest vermogenden vaak de dans. Om deze reden kan de effectiviteit van de wetgeving in het geding komen. Stevens stelt dat de effectiviteit de basis vormt van de belastingwetgeving. Als een

systematiek in de praktijk de voorgenomen doelstellingen niet behaalt, is een dusdanige systematiek

98 Gesprek Groot 99 Lang, 2005, p.14 100 Gesprek Dusarduijn 101 P.5 102 Gesprekken 103 Gesprek Wakelkamp

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The seven TKIs within the Top Sector Energy are Offshore Wind, Gas, Switch2SmartGrids, EnerGO, Solar Energy and – shared with the Chemicals Top Sector – Biobased Economy and

Of the 36 types of insertions and deletions identified, type  1 (a 52-base pair deletion) and type 2 (a 5-base pair insertion) mutations account for >80% of CALR mutations.. [7]

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

N RE Created for Crossings Community Church Christmas Eve Chapel Service Don Peslis, Worship Pastor... slowing to

Zo worden de forfaits onderverdeeld naar onderwerp, weerlegbaarheid en keuzemogelijkheid en wordt vermeld wanneer de forfaits voor het laatst zijn bijgesteld.. Een dergelijk

Het voorstel van 27 september 2002 was een wijziging ten opzichte van het eerder, op 10 juni 2002, door KPN ingediende tariefvoorstel (kenmerk: 2002-U-00337-RvB) voor de introductie

Bij de eerste geslachtslijst in de Bijbel, in Genesis 5, wordt een strakke lijn gevolgd: van elke generatie wordt in drie regels verteld hoe de stamvader van die generatie