• No results found

Civielrechtelijk bestuursverbod

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Civielrechtelijk bestuursverbod"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie Privaatrecht

Het civielrechtelijk bestuursverbod

Masterscriptie Privaatrecht Universiteit van Amsterdam

Brian Asseper Studentnummer: 5873673 Begeleider: dhr. mr. C.J.W. (Jaap) Baaij

(2)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Inleiding pag. 3

§1.1 Onderwerp pag. 3

§1.2 Probleemstelling en methode pag. 4

§1.3 Plan van aanpak pag. 4

Hoofdstuk 2: Civielrechtelijk bestuursverbod pag. 6

§2.1 Inleiding pag. 6 §2.2 Faillissementsfraude pag. 7 §2.2.1 Soorten pag. 8 §2.2.2 Bestrijding pag. 9 §2.4 Doelstellingen pag. 11 §2.5 Handhaving pag. 12 §2.6 Conclusie pag. 13

Hoofdstuk 3: Civielrechtelijk bestuursverbod in omringende landen pag. 14

§3.1 Inleiding pag. 14 §3.2 België pag. 15 §3.3 Engeland pag. 16 §3.4 Verschillen pag. 18 §3.5 Handhaving pag. 19 §3.6 Conclusie pag. 19

Hoofdstuk 4: Kritiek op het civielrechtelijk bestuursverbod pag. 21

§4.1 Inleiding pag. 21

§4.2 Kritiek pag. 21

§4.2.1 Wanneer toepassen? pag. 22

§4.2.2 Rol curator pag. 23

§4.2.3 Kosten en effectiviteit pag. 23

§4.2.4 Conclusie pag. 24

§4.3 Alternatieven pag. 24

§4.4 Conclusie pag. 25

Hoofdstuk 5: Conclusie pag. 26

§5.1 Beantwoording onderzoeksvraag pag. 26

§5.2 Aanbevelingen pag. 27

Literatuurlijst pag. 28

(3)

Hoofdstuk 1: Inleiding

Op 26 november 2012 is door de Minister van Veiligheid en Justitie het civielrechtelijk bestuursverbod aangekondigd.1 Mede door de economische crisis is bestrijding van

faillissementsfraude een belangrijk punt op de politieke agenda geworden. Deze crisis heeft in Nederland verregaande gevolgen gehad. Uit cijfers van het CBS blijkt dat er in 2012 een recordaantal van 11.235 faillissementen is uitgesproken.2 Achttien procent, ongeveer 700 miljoen euro, van ongedekte schulden die overblijven na die faillissementen komt voort uit faillissementen waar sprake is van strafbare benadeling.3 De aanmerkelijke toename van het aantal faillissementen en de daarmee gepaarde faillissementsfraude heeft de overheid doen besluiten om het faillissementsrecht te hervormen. Een belangrijk onderdeel daarvan is het civielrechtelijk bestuursverbod. De vraag is of dat het gewenste effect zal hebben.

1.1 Onderwerp

Dit onderzoek zal zich richten op het wetsvoorstel tot een civielrechtelijk bestuursverbod. Als aanvulling op de al in het civiele recht, maar ook in het strafrecht, bestaande middelen om faillissementsfraude te bestrijden, heeft de regering een wetsvoorstel ingediend om het mogelijk te maken om bestuurders van rechtspersonen voor een periode van vijf jaar te verbieden om een rechtspersoon te besturen. Als onderdeel van het wetgevingsprogramma herijking van het faillissementsrecht. Dit wetsvoorstel ligt op het moment van schrijven voor advies bij de Raad van State.

Uit de memorie van toelichting blijkt dat het belangrijkste doel van

faillissementsfraudebestrijding is om het bestuurders die zich schuldig hebben gemaakt aan één van de in het nieuwe wetsartikel genoemde elementen, onmogelijk te maken om zich daarna nogmaals bij een andere rechtspersoon te kunnen verschuilen achter de beperkte aansprakelijkheid van bestuurders.4 De toename van het aantal faillissementen en de toename van het aantal gevallen van faillissementsfraude heeft voor veel financiële schade gezorgd. Een goede bestrijding van faillissementsfraude kan er toe leiden dat het aantal faillissementen beperkt blijft. De toename van het aantal faillissementen zorgt voor een toename van het aantal schuldeisers die maar een klein deel van hun geld terug zullen zien. Als er dan faillissementsfraude plaatsvind zal de financiële schade voor die schuldeisers alleen maar toenemen. Die kunnen dan ook in financiële problemen komen en zo kan er een soort domino-effect van faillissementen ontstaan. Naast het bestrijden van

1 Kamerstukken II 2012/13, 29 911, nr. 74.

2 Centraal Bureau voor de Statistiek 23 januari 2013, ‘Recordaantal faillissementen in 2012’. 3 Kamerstukken II 2012-13, aanhangsel nr. 828.

4 Memorie van Toelichting Voorstel van Wet Civielrechtelijk bestuursverbod, p. 4.

3

(4)

faillissementsfraude moet het civielrechtelijk bestuursverbod ook een eerlijk handelsklimaat bevorderen. Als er duidelijke regels zijn dient dat het belang van andere ondernemers.

Aan de andere kant wil men in het wetsvoorstel er wel voor zorgen dat er voldoende waarborgen zijn, zodat het bestuursverbod niet te snel zal worden toegepast. Zo is er voor gekozen om aan te sluiten bij de norm “kennelijk onbehoorlijk bestuur” uit boek 2 van het BW en er is ruimte voor beoordeling door de rechter. Op deze manier wordt getracht de belangen van “verdachte” bestuurders niet uit het oog te verliezen. De belangen die in deze kwestie tegen over elkaar staan, zijn de belangen van een goed handelsverkeer enerzijds en die van bestuurders anderzijds. Om die belangen op de beste manier te dienen is het van belang om het civielrechtelijk bestuursverbod op de goede manier toe te passen. Wie moet er gaan handhaven en op welke manier dient dat te gebeuren? Op die vraag zal dit onderzoek zich voornamelijk gaan richten.

1.2 Probleemstelling en Methode De onderzoeksvraag van deze scriptie is:

In hoeverre kan het civielrechtelijk bestuursverbod goed worden gehandhaafd en in hoeverre kan de curator daar een rol bij spelen?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het van belang om de gevolgen van

faillissementsfraude te bekijken. Faillissementsfraude is immers de voornaamste reden voor het instellen van het civielrechtelijk bestuursverbod. Om die faillissementsfraude te kunnen bestrijden moet het bestuursverbod op een goede manier gehandhaafd worden. Wordt dat niet goed gedaan dan zal het effect verwaarloosbaar zijn.

Daarnaast is het van belang om de reacties en adviezen van bestuurders en adviesorganen te bestuderen. Dat zijn personen die ervaring in de praktijk hebben. Ze kunnen goed de voordelen en nadelen op een rij zetten. Met die informatie wordt het makkelijker om het civielrechtelijk bestuursverbod op een goede manier in te gaan passen.

Verder zal er nog een rechtsvergelijking gemaakt worden met België en Engeland. In die landen bestaan al langer regels die overeenkomsten vertonen met het civielrechtelijk bestuursverbod. Door met die landen een vergelijking te maken kan worden onderzocht wat een goede manier is om het civielrechtelijk bestuursverbod te gaan toepassen.

1.3 Plan van Aanpak

In hoofdstuk 2 zal er worden geanalyseerd wat het civielrechtelijk bestuursverbod precies inhoudt. Daartoe zullen eerst de verschillende oorzaken worden benoemen die tot het

bestuursverbod geleid hebben. Het moet duidelijk worden wat de verwachte uitkomst van het civielrechtelijk bestuursverbod zal zijn.

(5)

In hoofdstuk 3 zal de rechtsvergelijking met onze buurlanden gemaakt worden. Daar moet duidelijk worden wat in die landen de gevolgen van een civielrechtelijk bestuursverbod zijn geweest en of die gevolgen ook in Nederland bewerkstelligd kunnen worden en zouden moeten worden.

Uiteindelijk moet dan in hoofdstuk 4 aan de hand van kritieken van verschillende instellingen op het civielrechtelijk bestuursverbod duidelijk worden wat de beste manier is om dat bestuursverbod te gaan toepassen. In het laatste hoofdstuk zal een conclusie worden getrokken door middel van beantwoording van de onderzoeksvraag en zullen er een aantal aanbevelingen gedaan worden.

(6)

Hoofdstuk 2: Het civielrechtelijk bestuursverbod

2.1 Inleiding

In de Tweede Kamer wordt al enkele jaren gesproken over een civielrechtelijk bestuursverbod. Al in 2005 is met die gedachte gespeeld.5 Op 26 november 2012 is daadwerkelijk het civielrechtelijk bestuursverbod aangekondigd door de Minister van Veiligheid en Justitie.6 Het wetsvoorstel bevindt zich tijdens dit schrijven nog in de eerste fase van behandeling.7 De Ministerraad is akkoord en het ligt nu bij de Raad van State voor advies. Na 2005 is het lange tijd stil gebleven rond het civielrechtelijk bestuursverbod. Wel benadrukte de Minister van Justitie in 2008 nog het belang van het strafrechtelijk

bestuursverbod.8 In hetzelfde jaar werd ook het voornemen uitgesproken om een

bestuursverbod langs andere weg dan de strafrechtelijke in te voeren.9 Het civielrechtelijk bestuursverbod verschilt op meerdere punten van een strafrechtelijk of bestuursrechtelijk bestuursverbod. Een bestuursverbod moet door de rechter worden opgelegd. Het houdt in dat het een bestuurder van een onderneming wordt verboden om voor een bepaalde periode een functie als bestuurder te hebben bij die onderneming of een andere. In het strafrecht is dat geregeld in art. 349 lid 1 Sr. Om een bestuursverbod via strafrechtelijke weg op te leggen moet er sprake zijn van een ‘criminal charge’ in de zin van art. 6 EVRM. Een bestuurder zal dan in strijd met een strafrechtelijke bepaling moeten handelen voordat een bestuursverbod kan worden opgelegd. Bovendien duurt een strafrechtelijk proces vaak lang. Men moet zich dan afvragen of een strafrechtelijk bestuursverbod wel het gewenste effect heeft. Een andere optie is om het bestuursverbod als een zelfstandige bestuursrechtelijke sanctie in te stellen. Een soortgelijk verbod bestaat al bij de betrouwbaarheidstoetsing van de financiële

wetgeving. De AFM kan op makkelijkere gronden dan in het strafrecht een bestuurder voor langere tijd schorsen.10 Wat is dan nog de toegevoegde waarde van een civielrechtelijk bestuursverbod?

In de Memorie van Toelichting bij het Voorstel van Wet Civielrechtelijk bestuursverbod worden de aanleidingen en doelstellingen van het bestuursverbod uiteengezet. Het moet mogelijk worden om bestuurders die zich schuldig maken aan faillissementsfraude langs civielrechtelijke weg een bestuursverbod op te leggen. Naast de

5 Kamerstukken II 2005/06, 27 244, nr. 5, p.4. 6 Kamerstukken II 2012/13, 29 911, nr. 74.

7 Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod

<http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/wetsvoorstellen/2013/11/05/wetsvoorstel-civielrechtelijk-bestuursverbod>

8 Kamerstukken II 2007/08, 31 386, nr. 1-2.

9 Zie het antwoord op Kamervragen d.d. 11 maart 2008, Aanhangsel TK

2007/08, p. 3292.

10 D.R. Doorenbos, ‘Het bestuursverbod’, Ondernemingsrecht 2008/12, p. 422 e.v.

6

(7)

twee nu al bestaande vormen in de Nederlandse wet.11 Het is een onderdeel van het wetgevingsprogramma “herijking faillissementsrecht”. Dit programma is ingesteld naar

aanleiding van de in 2008 begonnen economische crisis.12 De crisis heeft ervoor gezorgd dat het aantal faillissementen tot een recordhoogte is gestegen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat er in 2012 11.235 faillissementen zijn uitgesproken.13 Met de stijging van de faillissementen is ook de faillissementsfraude toegenomen. In 2010 bleef er voor 700 miljoen euro aan schulden over na faillissementen waar sprake was van fraude.14 Dat leidt tot veel financiële schade voor de betreffende schuldeisers. Op deze manier dreigt er een soort domino effect. De schuldeisers lopen veel geld mis en raken daardoor zelf ook in de financiële problemen. Om uit de economische crisis te geraken is het daarom belangrijk om faillissementsfraude terug te dringen.

De bedoeling van het bestuursverbod is dat frauduleuze bestuurders zich niet langer kunnen verschuilen achter de beperkte aansprakelijkheid van bestuurders van

rechtspersonen, om zo verdere schade aan te richten aan het handelsverkeer. Beperkte aansprakelijkheid houdt in dat een bestuurder in beginsel niet op zijn privévermogen kan worden aangesproken. Het zorgt ervoor dat bestuurders een beperkt risico lopen en dus vrijer durven te ondernemen. Bestuurders die faillissementsfraude plegen proberen daar misbruik van te maken. Het civielrechtelijk bestuursverbod moet ervoor zorgen dat deze bestuurders niet bij een andere onderneming weer dezelfde misdrijven blijven plegen.

2.2 Faillissementsfraude

Volgens de Minister van Veiligheid en Justitie is er sprake van faillissementsfraude als er misbruik wordt gemaakt van een faillissementsprocedure om financieel gewin te behalen.15 Zoals al eerder is vermeld zorgt faillissementsfraude voor veel financiële schade. Bij een kwart van de faillissementen is er sprake van fraude.16 Er zijn verschillende soorten faillissementsfraude te onderscheiden. Bij elke soort moet worden afgewogen op welke manier die het beste te bestrijden is. De curator speelt bij die bestrijding een belangrijke rol. Hij staat er het dichtst op en kan makkelijk informatie vergaren die op faillissementsfraude kan duiden.

11 Memorie van Toelichting Voorstel van Wet Civielrechtelijk bestuursverbod, p. 2. 12 Kamerstukken II 2012/13, 29 911, nr. 74.

13 Centraal Bureau voor de Statistiek 23 januari 2013, ‘Recordaantal faillissementen in 2012’. 14 Kamerstukken II 2012-13, aanhangsel nr. 828

15 Kamerstukken II 2010/11, 29 911, nr. 52, p.1

16 CBS ‘3.9 miljard euro onbetaalde schulden bij faillissementen’, <http://www.cbs.nl/nl-

NL/menu/themas/veiligheid-recht/publicaties/artikelen/archief/2011/2011-3491-wm.htm>

7

(8)

2.2.1 Soorten

Volgens Knegt zijn er vier vormen van faillissementsfraude te onderscheiden.17 Ten eerste is er de vorm waarbij bestuurders een faillissement opzetten met het doel schuldeisers te benadelen. Opzet is in de praktijk vaak lastig te bewijzen. Als de BV ergens een hoge prijs voor betaalt, wanneer is dat dan gewoon een hoge prijs of een verdacht hoge prijs? Indicatoren van opzet zijn bijvoorbeeld dat de BV in zeer korte tijd failliet gaat, dat er

producten worden ingekocht en meteen weer doorverkocht zonder dat de leverancier wordt betaald, er heeft vlak voor het faillissement een statutenwijziging plaatsgevonden of de betreffende bestuurder is al eerder betrokken geweest bij faillissementsfraude. Bij opzet kan het civielrechtelijk bestuursverbod op het eerste gezicht een belangrijke rol vervullen. Het moet dan mogelijk worden om het frauduleuze bestuurders te verbieden nog bij een andere onderneming als bestuurder aan het werk te gaan. Beroepsmatige fraudeurs zijn vaak bij meerdere faillissementsfraudes betrokken en op deze manier kan ze dat dus onmogelijk worden gemaakt.18

Ten tweede is er de vorm waarbij er onregelmatigheden met betrekking tot de boedel hebben plaatsgevonden. Daar vallen alle opzettelijke handelingen onder die voor of tijdens het faillissement worden gedaan waardoor de schuldeisers benadeeld worden. Er kan

sprake zijn van opzet of paulianeus handelen. Het afbetalen van niet opeisbare schulden valt hier bijvoorbeeld onder. Ook hier kan het civielrechtelijk bestuursverbod een vergelijkbare rol als bij de eerste vorm vervullen.19

Ten derde is er het misbruik van faillissement. Er zijn meerdere manieren om misbruik te maken van een faillissement. Duurovereenkomsten kunnen makkelijker worden opgezet en de onderneming kan makkelijker van zijn werknemers afkomen. Ook dit is moeilijk te bewijzen. Als er voor het faillissement is geprobeerd om werknemers te ontslaan kan dat een aanwijzing voor misbruik zijn. Ook hier kan het civielrechtelijk bestuursverbod om eerder genoemde redenen van belang zijn.20

Als laatste is er het onbehoorlijk bestuur.21 Hier wordt het belang van het

onderscheiden van de verschillende vormen van faillissementsfraude duidelijk. Als er sprake is van onbehoorlijk bestuur kan een bestuurder aansprakelijk worden gesteld op grond van

17 R. Knegt e.a., Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de

mogelijkheden van bestrijding, WODC ministerie van Justitie 2005, p. 17-22.

18 R. Knegt e.a., Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de

mogelijkheden van bestrijding, WODC ministerie van Justitie 2005, p. 17-18.

19 R. Knegt e.a., Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de

mogelijkheden van bestrijding, WODC ministerie van Justitie 2005, p. 18-19.

20 R. Knegt e.a., Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de

mogelijkheden van bestrijding, WODC ministerie van Justitie 2005, p. 19-21.

21 Art. 2:9 BW.

8

(9)

art. 2:138 BW. Bij een dergelijke situatie is het civielrechtelijke bestuursverbod overbodig. Bovendien is het wel een erg zware straf.22

Om een goed beeld te krijgen van de wijze waarop het civielrechtelijk bestuursverbod gehandhaafd moet worden is het belangrijk om de verschillende typen fraude in kaart te brengen. Het civielrechtelijk bestuursverbod moet een uiterst middel blijven en alleen toegepast worden als er daadwerkelijk sprake is van fraude. Het moet dus duidelijk worden in welke gevallen er sprake is van fraude.23

2.2.2 Bestrijding

In het huidige recht zijn er grofweg drie manieren te onderscheiden om faillissementsfraude te bestrijden. Door middel van het civielrecht, de faillissementswet en het strafrecht. Ten eerste is in het strafrecht faillissementsfraude voornamelijk geregeld in Titel XXVI van het Wetboek van Strafrecht. Deze strafrechtelijke maatregelen zijn bedoeld als uiterlijk middel. Ze worden pas ingezet als de maatregelen van het civielrecht niet afdoende blijken te zijn of als de fraude zodanig ernstig is dat een strafrechtelijke behandeling op zijn plaats is.24 De belangrijkste strafrechtelijke maatregel is het zogenaamde strafrechtelijke bestuursverbod van art. 349 Sr. Met deze maatregel kan men het fraudeurs verbieden om een onderneming te leiden.

Ten tweede kan faillissementsfraude worden bestreden via het faillissementsrecht. Tijdens het faillissement zijn die mogelijkheden voorbehouden aan de curator en de RC. De RC is bevoegd om getuigen en de failliet te horen.25 De curator is ook bevoegd om op verschillende manieren informatie in te winnen. Het belangrijkste instrument van de curator om faillissementsfraude te bestrijden is de faillissementspauliana.26 Met deze

vernietigingsgrond kan de curator onverplichte rechtshandelingen vernietigen die nadelig zijn voor schuldeisers. Het is dan wel vereist dat de bestuurder wetenschap heeft van het feit dat hij schuldeisers benadeelt. Vanwege deze rol van de curator is het voor de hand liggend dat hij ook een belangrijke rol gaat spelen bij het civielrechtelijk bestuursverbod.

De derde mogelijkheid moet dan het civielrechtelijk bestuursverbod worden.27 Dat zal een snellere manier zijn om passende maatregelen te nemen tegen frauderende

bestuurders. Het kan namelijk ook aangevraagd worden zonder dat er sprake is van

22 R. Knegt e.a., Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de

mogelijkheden van bestrijding, WODC ministerie van Justitie 2005, p. 21-22.

23 R. Knegt e.a., Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de

mogelijkheden van bestrijding, WODC ministerie van Justitie 2005, p. 16.

24 Kamerstukken II 2011/12, 29 911, nr. 52 p. 5. 25 Art. 66 Fw.; Art. 105 Fw.

26 Art. 42 e.v. Fw.

27 Memorie van Toelichting Voorstel van Wet Civielrechtelijk bestuursverbod, p. 2.

9

(10)

handelingen die aanleiding geven tot strafrechtelijke vervolging.28 In het huidige civiele recht bestaan er al enkele mogelijkheden om faillissementsfraude tegen te gaan. Er is het intern toezicht op bestuur door bijvoorbeeld de aandeelhouders of een Raad van Commissarissen. Er is de mogelijkheid om een enquêteprocedure te starten29 en de rechtbank kan in bepaalde gevallen een rechtspersoon ontbinden.30 In het geval van kennelijk onbehoorlijk bestuur kan een bestuurder persoonlijk aansprakelijk worden gesteld. Na faillissement kan ook de curator dat doen.31

Bij de bestrijding van faillissementsfraude is een belangrijke rol weggelegd voor de curator.32 Wat voor rol gaat de curator precies krijgen bij de toepassing van het

civielrechtelijk bestuursverbod? Het is daarbij belangrijk dat de curator de juiste instrumenten krijgt aangereikt om faillissementsfraude te bestrijden. De curator is in een faillissement de eerste die op tekenen van fraude kan stuiten. Hij is namelijk degene die door de rechtbank wordt aangesteld om een faillissement af te wikkelen.33 Er zijn echter verschillende oorzaken aan te wijzen die ertoe leiden dat curatoren faillissementsfraude niet effectief bestrijden.34 In de boedel zijn vaak onvoldoende middelen aanwezig om dat te doen en de curator moet uit de boedel worden betaald.35 Verder ziet de curator er vaak het nut niet van in, omdat de pakkans bij faillissementsfraude erg klein is.36

Uit cijfers van het CBS blijkt dat minder dan een op de tien gevallen van

faillissementsfraude een strafrechtelijke veroordeling tot gevolg heeft.37 Volgens curatoren is dat vooral een gevolg van het weinig daadkrachtig optreden van het OM.38 Als men

faillissementsfraude effectief wil tegen gaan zal zouden fraudeurs een hoger risico moeten lopen om gepakt te worden. De curatoren kunnen dan ook meer druk uitoefenen op frauduleuze bestuurders.39 De zichtbare trend bij de huidige maatregelen tegen faillissementsfraude is dat het vooral om repressief herstel of toezicht gaat.

28 Memorie van Toelichting Voorstel van Wet Civielrechtelijk bestuursverbod, p. 3-4. 29 Art. 2:344 e.v. BW.

30 Art. 2:20 lid 2 BW.

31 Art. 2:138 BW; Art. 2:248 BW.

32 Memorie van Toelichting Voorstel van Wet Civielrechtelijk bestuursverbod, p. 3. 33 Art. 14 lid 1 Fw.

34 Kamerstukken II 2005,06, 27 244, nr. 25.

35 R. Knegt e.a., Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de

mogelijkheden van bestrijding, WODC ministerie van Justitie 2005. p. 75-78.

36 5 C.M. Hilverda, ‘De economische malaise: een zegen voor de faillissementsfraudebestrijding?!’, Nederlands

Juristenblad 2012, afl. 3, p. 186.

37 R. Knegt e.a., Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de

mogelijkheden van bestrijding, WODC ministerie van Justitie 2005. p. 100.

38 R. Knegt e.a., Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de

mogelijkheden van bestrijding, WODC ministerie van Justitie 2005. p. 101, verwijst hier naar: R.J. Blom, Faillissement: oorzaak en gevolg, Amsterdam: Graydon 2004, p. 127-129.

39 R. Knegt e.a., Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de

mogelijkheden van bestrijding, WODC ministerie van Justitie 2005. p. 120.

10

(11)

2.4 Doelstellingen

Het voornaamste doel van het civielrechtelijk bestuursverbod is faillissementsfraude te bestrijden door te voorkomen dat bestuurders die fraude hebben gepleegd, ergens anders door kunnen gaan met fraude plegen en zich kunnen verschuilen achter de beperkte aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen.40 Het heeft dus een preventieve doelstelling. Om dit te bewerkstelligen kan de fraudepleger voor een periode van vijf jaar geen bestuurder meer zijn bij de failliete rechtspersoon en ook niet bij andere

rechtspersonen waar hij werkzaam is. Hij kan ook niet bij andere rechtspersonen als bestuurder of commissaris worden benoemd. Het is geen verbod om te ondernemen of om aandeelhouder te zijn.

De vraag is echter of het huidige wetsvoorstel geschikt is om de beoogde doelen te bereiken. Degenen die herhaaldelijk faillissementsfraude plegen zouden door de mand kunnen vallen. Toch zullen de door fraudeurs gebruikte ‘katvanger constructies’, waarbij de formele leiding bij een ander komt te liggen en de feitelijke leiding in handen van de fraudeur blijft, een doorn in het oog blijven. Bij eerdere wijzigingen van het faillissementsrecht zijn veel fraudeurs immers ook op die manier de dans ontsprongen.41 Ook INSOLAD, de Vereniging Insolventierecht Advocaten, heeft zijn twijfels of het civielrechtelijk bestuursverbod wel het juiste middel is om de beoogde doelen te bereiken.42 Net als de Raad voor de Rechtspraak stelt zij dat de keuze voor nieuwe wettelijke bepalingen misschien niet de juiste is. De nadruk zou moeten liggen op een beter opsporingsbeleid. Het strafrecht biedt daar volgens hun een goed kader voor, maar de vervolging van faillissementsfraude heeft weinig prioriteit gehad. INSOLAD gaat ook dieper in op de verschillende artikelen die aan de Faillissementswet worden toegevoegd als onderdeel van het wetsvoorstel Civielrechtelijk Bestuursverbod. Art. 106a lid 1 Fw. bepaalt dat het bestuursverbod kan worden uitgesproken tegen bestuurders van een failliete rechtspersoon. Het is onduidelijk of dit ook geldt voor bestuurders van buitenlandse rechtspersonen. Het is belangrijk dat dit in ieder geval wel het geval is voor bestuurders van rechtspersonen die actief zijn in Nederland. Anders zouden geschorste bestuurders het bestuursverbod kunnen omzeilen door bijvoorbeeld via een buitenlandse rechtspersoon een onderneming te bedrijven in Nederland. 43

Uit art. 106a lid 1 Fw. blijkt verder dat het bestuursverbod kan worden opgelegd bij kennelijk onbehoorlijk bestuur. Dat is vergelijkbaar met de eis uit art. 2:138 BW. Het verschil is dat er bij het civielrechtelijk bestuursverbod geen relatie hoeft te zijn tussen het kennelijk

40 Memorie van Toelichting Voorstel van Wet Civielrechtelijk bestuursverbod.

41 F.F.A. Smetsers e.a., Jutd 2013/09 Katvangers en bestuurders in het nauw: over BV-dokters en aansprakelijke

bestuurders.

42 Reactie INSOLAD op het Voorontwerp voor een Wet Civielrechtelijk Bestuursverbod dd. 19-11-2013,

Amsterdam.

43 Reactie INSOLAD op het Voorontwerp voor een Wet Civielrechtelijk Bestuursverbod dd. 19-11-2013,

Amsterdam.

11

(12)

onbehoorlijke bestuur en het faillissement. Dat is een vrij verregaande norm die het eigenlijke doel van het civielrechtelijk bestuursverbod voorbijschiet. Het doel is om faillissementsfraude tegen te gaan. Dus moeten de oorzaken van het faillissement worden aangepakt. Het gevaar zit hem er ook in dat een bestuurder geschorst kan worden die wel zijn best heeft gedaan, maar gewoon pech heeft gehad. Dan is vijf jaar een erg lange tijd.44 De meeste kritiek richt zich echter op het gebrek aan prioriteit van de opsporing van faillissementsfraude. Daar wordt voor een grote rol voor de curator in gezien door de minister. Is dat wel de

aangewezen persoon om het civielrechtelijk bestuursverbod te gaan handhaven?

2.5 Handhaving

Bij de handhaving van het civielrechtelijk bestuursverbod is een belangrijke rol weggelegd voor het OM en de curator. Het OM kan de rechtbank verzoeken om een civielrechtelijk bestuursverbod aan een bestuurder op te leggen. Dit lijkt op haar bevoegdheid uit de

artikelen 2:20, 2:298 en 2:185 BW. Tijdens het geding kan ze ook een verzoek tot schorsing indienen.45 De curator die het faillissement afhandelt is ook bevoegd om de rechtbank te verzoeken om een civielrechtelijk bestuursverbod aan een bestuurder op te leggen. Volgens de minister is de curator hier de aangewezen persoon voor. Hij heeft een dergelijke

bevoegdheid ook bij kennelijk onbehoorlijk bestuur en hij kan rechtshandeling vernietigen in het geval van een faillissementspauliana.46 De curator heeft de meeste kans om op signalen van fraude te stuiten.47 Het sluit ook aan bij de wens om fraudebestrijding een taak van de curator te maken.48

Zoals eerder vermeld is er vanuit de hoek van de curatoren veel kritiek op de rol die zij moeten gaan spelen bij het civielrechtelijk bestuursverbod.49 Dat zal tijd en geld gaan kosten. Het is onwenselijk dat die extra kosten dan voor de kosten van de boedel komen. Dat gaat ten koste van de schuldeiser en zal het vertrouwen in de economie niet doen toenemen. Die mening is INSOLAD ook toegedaan. De Raad voor de Rechtspraak heeft voorgesteld om de vordering door de curator door verzoekschrift te laten instellen in plaats van door een dagvaarding. Dat zou kosten besparen. 50 Dat is echter een afwijking met de bestuurdersaansprakelijkheid van art. 2:138 BW en dat zou gelijktijdig met een verzoek tot een bestuursverbod moeten kunnen worden ingediend.

44 D. Doorenbos, ‘Het civielrechtelijk bestuursverbod voor faillissementsfraudeurs: een ambivalent voorstel’,

Ars Aequi 2014, p. 20.

45 MvT Wet civielrechtelijk bestuursverbod, p.17. 46 Art. 2:138 BW; Art. 2:248 BW.

47 Memorie van Toelichting Voorstel van Wet Civielrechtelijk bestuursverbod, p. 3. 48 Kamerstukken II 2012-13, 29 911, nr. 76

49 D. Mijnheer, Worden Curatoren De Nieuwe Opsporingsambtenaren?

<http://www.ftm.nl/exclusive/kritiek-op-fraudemeldplicht-curatoren/>

50 Reactie INSOLAD op het Voorontwerp voor een Wet Civielrechtelijk Bestuursverbod dd. 19-11-2013,

Amsterdam.

12

(13)

De INSOLAD is ook van mening dat deze nieuwe taak van de curator niet in de weg moet staan aan zijn primaire taak. Namelijk de afwikkeling van de boedel ten behoeve van de crediteuren. Die twee taken kunnen botsen als een verdachte bestuurder zich

bijvoorbeeld beroept op het nemo tenetur beginsel ten opzichte van de curator. De curator wordt dan belet in zijn taak om informatie te verzamelen die kan helpen bij de afwikkeling van de boedel.51

Het belangrijkste onderdeel van de handhaving is toch wel het inschrijven van een bestuursverbod in het handelsregister.52 Het is belangrijk dat hier de geschorste bestuurder als natuurlijk persoon wordt ingeschreven om er zeker van te zijn dat hij niet ergens anders weer bestuurder wordt. Hier is dus een rol weggelegd voor de notaris. Die moet dat

controleren als iemand als bestuurder wordt ingeschreven.

2.6 Conclusie

Door de economische crisis is het aantal faillissementen naar een recordhoogte gestegen. De schade door faillissementsfraude is daarmee ook toegenomen. Dat zorgt ervoor dat mensen angstig zijn om handel te drijven. Het civielrechtelijk bestuursverbod moet ervoor zorgen dat het vertrouwen terug keert en op die manier bijdragen aan een goed

handelsverkeer.

Er zijn echter flinke twijfels of het civielrechtelijk bestuursverbod daartoe wel een geschikt middel is en of de handhaving haalbaar is. Het lijkt erop dat het geen oplossing biedt voor de zogenaamde katvanger constructies. Verder is vooral aan de opsporing te weinig aandacht geschonken. Die taak wordt vooral gegeven aan de curator, terwijl het OM en de politie hier meer geschikt voor zijn door hun ervaring in het strafrecht. Het had beter geweest als er binnen de al bestaande regels meer energie in de verbetering van de

opsporing werd gestoken. Daarmee verhoog je de pakkans bij faillissementsfraude en dat zal fraudeurs afschrikken.

De katvanger constructies bemoeilijken ook de handhaving. Als een frauderende bestuurder als geschorst staat ingeschreven in het handelsregister, wat weerhoudt hem er dan van om vanaf de achtergrond alsnog de feitelijke leiding van een onderneming in handen te hebben.

51 Reactie INSOLAD op het Voorontwerp voor een Wet Civielrechtelijk Bestuursverbod dd. 19-11-2013,

Amsterdam.

52 MvT Wet civielrechtelijk bestuursverbod, p.15.

13

(14)

Hoofdstuk 3: Civielrechtelijk bestuursverbod in omringende landen

3.1 Inleiding

België en Engeland kennen al een vorm van een civielrechtelijk bestuursverbod.53 In

Engeland is het opgenomen in de “Company Directors Disqualification Act 1986” en in België is het Beroepsverbod een onderdeel van het Wetboek van Koophandel. Om een beter inzicht te krijgen in de haalbaarheid van de gestelde doelen van het civielrechtelijk bestuursverbod in Nederland is het goed om een vergelijking te maken met België en Engeland, waar soortgelijke verboden al langer bestaan. Door te onderzoeken wat in die landen de effecten geweest zijn kan er worden ingeschat of het civielrechtelijk bestuursverbod in Nederland het gewenste effect zal hebben. Namelijk een afname van faillissementsfraude en een goed handelsverkeer.

Het wetgevingsprogramma Herijking faillissementsrecht is mede gestart naar aanleiding van een Europees programma wat erop gericht is om richting een meer gelijk insolventierecht te gaan.54 De Minister van Justitie heeft al gesteld dat het wetsvoorstel Civielrechtelijk bestuursverbod mede een middel is om ons insolventierecht beter te laten aansluiten op de ons omringende landen. Europese samenwerking op het gebied van faillissementsfraude bestrijding is van groot belang. Als die samenwerking er niet is zou een bestuurder die in Nederland een bestuursverbod heeft in het buitenland wel gewoon

bestuurder van een rechtspersoon kunnen worden. Andersom zouden buitenlanders die in hun eigen land een bestuursverbod hebben dan in Nederland als bestuurder aan de gang kunnen. Op die manier kunnen zij dan blijven doorgaan met hun schadeveroorzakende partijen. Dan zou het civielrechtelijk bestuursverbod niet effectief zijn.55 Om dat te voorkomen is het belangrijk dat de Europese landen gegevens uitwisselen en elkaars bestuursverboden erkennen.56

Om het civielrechtelijk bestuursverbod in Nederland op een goede manier te kunnen handhaven is het nuttig om een vergelijking te maken met landen waar ze hier al ervaring mee hebben. Het belangrijkste doel van die vergelijking is om te leren van de ervaringen in die landen, waardoor het bestuursverbod het meeste effect zal hebben.

53 Brief minister van Veiligheid en & Justitie d.d. 27 juni 2013 aan de voorzitter van de Tweede Kamer. 54 Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad betreffende insolventieprocedures; herzieningsvoorstel: COM

(2012)742 – 744.

55 M. Bras en J. Winter, ‘Het bestuursverbod’, Ondernemingsrecht 2004, 121, p. 328-334. 56 D.R. Doorenbos, ‘Het bestuursverbod’, Ondernemingsrecht 2008/12, p. 428.

14

(15)

3.2 België

Het Beroepsverbod in België bestaat al sinds 1934. In 1998 is het verbod echter ernstig herzien. Het verbod mag niet van rechtswege worden opgelegd aan niet in eer herstelde gefailleerden. Wat een niet in eer herstelde gefailleerde is staat in artikel 2 van de Belgische Faillissementswet. Het is een persoon die duurzaam is gestopt met betalen en wiens krediet niet meer geschikt is. Hij bevindt zich in staat van faillissement en heeft een kennelijk grove fout begaan. Die fout hoeft niet strafrechtelijk van aard te zijn en moet aan het faillissement hebben bijgedragen. Het verbod kan nu alleen nog als bijkomende straf worden opgelegd. Nu kan in België een bestuursverbod alleen nog voor een termijn van maximaal tien jaar worden opgelegd.57 Voor de herziening van het Belgische Beroepsverbod uit 1997 was het verbod nog definitief.

Het bestuursverbod in België houdt ingevolge art. 1 Beroepsverbod in dat een veroordeelde persoonlijk of door middel van een tussenpersoon de functie van bestuurder, commissaris of zaakvoerder in een vennootschap op aandelen, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een coöperatieve vennootschap, enige functie waarbij macht wordt verleend om een van die vennootschappen te verbinden of het beroep van effectenmakelaar of correspondent-effectenmakelaar uit mag oefenen. Ingevolge art. 3ter Beroepsverbod geldt dat verbod ook voor het uitoefenen van zulke werkzaamheden in een Europees samenwerkingsverband. Bij de artikelen 1 en 1bis Beroepsverbod gaat het om een strafrechtelijk bestuursverbod. De artikelen 3, 3bis en 3ter Beroepsverbod gaan echter over oplegging van een bestuursverbod aan niet in eer herstelde gefailleerden.

Bij laatsgenoemde artikelen gaat het dus om een civielrechtelijk bestuursverbod. Dat verbod geldt ook indien het faillissement in het buitenland is ontstaan. Dit verbod kan alleen worden opgelegd aan een gefailleerde of een persoon die daarmee gelijk wordt gesteld.58 De belangrijkste norm is dat het moet gaan om een kennelijk grove fout die heeft bijgedragen aan het faillissement.59 Het bestuursverbod kan maximaal voor tien jaar worden opgelegd.60 Uit de parlementaire geschiedenis komen de volgende doelstellingen van het Belgische bestuursverbod naar voren: “Om het vertrouwen in de bedoelde rechtspersonen te

versterken komt het erop aan het bestuur, het toezicht en het beheer er van te ontzeggen aan onwaardige personen, wier gebrek aan rechtschapenheid duidelijk blijkt of aan personen, zoals gefailleerden, die, waar ze zich ondergeschikt hebben betoond om hun eigen zaken te beheren, niet zonder gevaar geroepen kunnen worden om andermans

57 Art. 1bis Beroepsverbod (België). 58 Art. 3bis lid 1 Beroepsverbod. 59 Art. 3bis lid 2 en 3 Beroepsverbod. 60 Art. 3bis lid 4 Beroepsverbod.

15

(16)

belangen waar te nemen”61 & “de strijd tegen de koppelbazen aan te gaan en meer

algemeen voor de gezondmaking van de handelsfunctie”. De wetgever wil iedere beheerder, zaakvoerder of andere persoon die werkelijk de bevoegdheid hebben gehad over de

rechtspersoon, wiens kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot de faling van hun vennootschap, uit het handelscircuit bannen”.62

3.3 Engeland

In Engeland is het bestuursverbod in 1986 ingevoerd in de vorm van de “Company Directors Disqualification Act 1986” (CDDA).63 Het is een civielrechtelijk bestuursverbod. In de CDDA is precies vastgelegd aan welke personen en als gevolg van welke handelingen er een bestuursverbod kan worden opgelegd. Ingevolge section 5 CDDA kan het bestuursverbod opgelegd worden op grond van zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Tegen de achtergrond van faillissementsfraude is section 6 CDDA de belangrijkste bepaling. Die luidt: ‘The court shall make a disqualification order against a person in any

case where, on an application under this section, it is satisfied – (a) that he is or has been a director of a company which has at any time become insolvent, and (b) that his conduct as a director of that company makes him unfit to be concerned in the management of a company.’

De ongeschiktheid onder b is de belangrijkste norm van het Engelse bestuursverbod.64 Als een bestuurder aan die ongeschiktheid voldoet en als daar een faillissement uit voortvloeit dan is de rechter verplicht om hem een bestuursverbod op te leggen.

Het beschermen van de maatschappij is het belangrijkste doel van het Engelse bestuursverbod.65 Er is daar een belangrijke rol weggelegd voor de curator, in Engeland Official Receiver genoemd. Ook in Engeland is hij primair verantwoordelijk voor de afwikkeling van de boedel ten behoeve van de schuldeisers.66

In Engeland is er onder de Secretary of State van de Department for Business, Administration and Skills de ‘Insolvency Service’. Dat is een speciale afdeling gericht op faillissementen in Engeland.67 Dat is de instelling waar de Engelse curator voor werkt. Als die curator bij een faillissement de ongeschiktheid van een bestuurder als bedoeld in section 6 onder b CDDA bemerkt, is hij ingevolge section 7 lid 3 CDDA verplicht om dat te melden aan

61 Belgisch Staatsblad 27 oktober 1934, p. 5768-5769. 62 Parl. St. Senaat 1977/78, nr. 415-1, p. 46.

63 Stephen Griffin, ‘The disqualification of unfit directors and the protection of the public interest’, Northern

Ireland Legal Quarterly 2002, Vol. 53 No. 3,p. 219.

64 Walters & Davis-White QC, Directors’ Disqualification and Bankruptcy Restrictions, London: Sweet &

Maxwell Limited 2005, p. 170.

65 Jasmine Girgis, ‘Corporate directors’ disqualification: the new Canadian regime?’, Alberta Law Review

2009/46:3, p. 8.

66 A Guide to the Insolvency Service, <http://www.insolvency.gov.uk/pdfs/guidanceleafletspdf/guidetoIS.pdf>,

p. 11.

67 Insolvency Service about us <http://www.insolvency.gov.uk/aboutus/aboutusmenu.htm>.

16

(17)

de Secretary of State. Die moet dan beslissen of er een verzoekschrift bij de rechter moet worden ingediend om een civielrechtelijk bestuursverbod aan die bestuurder op te leggen. Om daarbij te helpen is er een adviesorgaan, de disqualification unit, die zich specifiek bezighoudt met het bestuursverbod.68 De Engelse curator wordt betaald door de overheid.69

In Engeland leiden er relatief weinig faillissementen naar een veroordeling tot een civielrechtelijk bestuursverbod.70 Dit heeft vooral te maken met de hoge kosten die in

Engeland gemoeid zijn om een bestuursverbod op te leggen. Daarom worden er maar weinig verzoekschriften bij de rechter ingediend om een bestuursverbod te verzoeken. De

effectiviteit van het verbod lijdt hier onder.71 Sinds de invoering van de disqualification-undertaking in 2000 is het aantal bestuursverboden wel toegenomen.72 De kosten zijn nu lager en de druk op de Engelse rechter is afgenomen. De effectiviteit van het Engelse civielrechtelijke bestuursverbod is op deze manier weer toegenomen.73

Ingevolge section 6 lid 1 CDDA moet het civielrechtelijk bestuursverbod in Engeland voor minimaal twee jaar worden opgelegd met een maximum van vijftien jaar. Uit

jurisprudentie blijkt dat de norm die overtreden moet worden om een bestuursverbod opgelegd te krijgen vergelijkbaar is met de Nederlandse norm van kennelijk onbehoorlijk bestuur.74 Toch is de Engelse norm onduidelijk en dat zorgt ervoor dat niet elke zaak op dezelfde manier wordt beoordeeld.75 De handhaving vindt grotendeels op twee manieren plaats. Als een persoon die een civielrechtelijk bestuursverbod opgelegd heeft gekregen toch als bestuurder aan de slag gaat, dan kan hij ingevolge section 13 CDDA een boete of een gevangenisstraf krijgen. Ook worden de opgelegde bestuursverboden vastgelegd in een soort handelsregister.76

68 Jasmine Girgis, ‘Corporate directors’ disqualification: the new Canadian regime?’, Alberta Law Review

2009/46:3, p. 10.

69 IAIR Report on Assetless Insolvencies 2005,

<http://www.insolvencyreg.org/sub_publications/docs/IAIR%20Assetless%20Insolvencies%20Report%20V103. pdf>, p. 53-54.

70 The Insolvency Service Annual Report 2009-2010,

<http://www.insolvency.gov.uk/pdfs/annual200910web.pdf>, p. 11-20.

71 Stephen Griffin, ‘The disqualification of unfit directors and the protection of the public interest’, Northern

Ireland Legal Quarterly 2002, Vol. 53 No. 3,p. 219.

72 Jasmine Girgis, ‘Corporate directors’ disqualification: the new Canadian regime?’, Alberta Law Review

2009/46:3, p. 18.

73 Bras & Winter, ‘Het bestuursverbod’, Ondernemingsrecht 2004/121, p.333-334.

74 Jasmine Girgis, ‘Corporate directors’ disqualification: the new Canadian regime?’, Alberta Law Review

2009/46:3, p 12-13.

75 Stephen Griffin, ‘The disqualification of unfit directors and the protection of the public interest’, Northern

Ireland Legal Quarterly 2002, Vol. 53 No. 3,p. 224.

76 Jasmine Girgis, ‘Corporate directors’ disqualification: the new Canadian regime?’, Alberta Law Review

2009/46:3, p. 18.

17

(18)

3.4 Verschillen

Er zijn enkele belangrijke verschillen aan te wijzen tussen het Nederlandse Voorstel van Wet Civielrechtelijk Bestuursverbod en de Belgische en Engelse versies daarvan. De Belgische versie geldt ook voor faillissementen die in het buitenland zijn ontstaan. Daar wordt in het Nederlandse wetsvoorstel niet met zoveel woorden over gesproken. Europese

samenwerking op dit gebied en elkaars bestuursverboden erkennen is wel erg belangrijk. Als dat niet op de juiste manier wordt toegepast zal dat ten koste gaan van de effectiviteit van een civielrechtelijk bestuursverbod.77

Een ander belangrijk verschil is dat er in België sprake moet zijn van een kennelijk grove fout die heeft bijgedragen aan het faillissement. In Nederland moet er sprake zijn van kennelijk onbehoorlijk bestuur, wat vergelijkbaar is met een kennelijk grove fout, maar het verschil is dat het bij ons geen bijdrage geleverd moet hebben aan het faillissement. De Belgische regel is een stuk logischer. Een bestuursverbod is een ingrijpende maatregel. Het doel moet zijn om faillissementsfraude bestrijden. Het moet gaan om de preventie en niet om het zwaar straffen van personen die ernstige fouten begaan zijn die niks met het

faillissement te maken hebben.78

Ook de maximumtermijnen van de bestuursverboden verschillen. In België mag het maximaal voor tien jaar worden opgelegd en in Nederland zou het maximaal voor vijf jaar mogen. Het gaat hier om maxima dus een rechter zou daar beoordelingsvrijheid in hebben. Dan lijkt een maximum van tien jaar een betere optie. Op die manier kan de straf bij

eventuele herhaling steeds wat verhoogd worden.

De Engelse norm voor toepassing van het civielrectelijk bestuursverbod lijkt op de Nederlandse norm van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het is een vage norm die zorgt voor ongelijkheden bij bestuursverboden in Engeland. Het is belangrijk dat er in Nederland voor wordt gezorgd dat er zo veel mogelijk duidelijkheid over de norm is. Dat bevordert de rechtszekerheid en zorgt dan weer voor een goed handelsverkeer. De voorsprong die Engeland heeft op Nederland zit hem erin dat de overtreding van de norm een relatie moet hebben met het faillissement. Daarmee wordt meer de nadruk gelegd op de preventie van faillissementsfraude en dat moet uiteindelijk het voornaamste doel zijn.79 De kosten gaan ook niet ten koste van de boedel in Engeland, want de overheid financiert de curator.80 De

grootste problemen in Engeland lijken dus de vaagheid van de norm en het lage aantal

77 D.R. Doorenbos, ‘Het bestuursverbod’, Ondernemingsrecht 2008/12, p. 428.

78 Reactie INSOLAD op het Voorontwerp voor een Wet Civielrechtelijk Bestuursverbod dd. 19-11-2013,

Amsterdam.

79 Reactie INSOLAD op het Voorontwerp voor een Wet Civielrechtelijk Bestuursverbod dd. 19-11-2013,

Amsterdam.

80 Reactie INSOLAD op het Voorontwerp voor een Wet Civielrechtelijk Bestuursverbod dd. 19-11-2013,

Amsterdam.

18

(19)

veroordelingen door de hoge kosten. In Nederland moet er voor worden gezorgd dat de kosten laag blijven en dat de rechtszekerheid wordt gewaarborgd.

3.5 Handhaving

Het is voornamelijk van belang dat Nederland leert van het civielrechtelijk bestuursverbod in België en Engeland op het gebied van handhaving. In het Belgische Beroepsverbod wordt benadrukt dat het verboden is om via een tussenpersoon een rechtspersoon te besturen. Daarmee wordt getracht het ‘katvanger’ probleem te ondermijnen. Dat zal echter een lastig verhaal blijven, omdat het nou eenmaal moeilijk te handhaven is.81 Uit de doelstellingen blijkt dat men ook in België er veel waarde aan hecht om de personen te schorsen die schade toebrengen aan het financiële verkeer. Op die manier moet het handelsverkeer weer gezond worden gemaakt.

In Engeland is net als in Nederland een belangrijke rol weggelegd voor de curator. Dat kan voor problemen zorgen als die taak gaat botsen met de primaire taak van de curator. De curator moet niet worden belet bij het verzamelen van informatie.82 Wat ze in Engeland dan wel weer goed gedaan hebben is het instellen van een apart orgaan die zich bezig houdt met het civielrechtelijk bestuursverbod. Op die manier wordt er druk weggenomen bij de curator.

3.6 Conclusie

Het is van belang dat de Europese landen er voor zorgen dat er een goede samenwerking is op het gebied van bestrijding van faillissementsfraude. Het moet immers niet mogelijk zijn dat personen die in het ene land een civielrechtelijk bestuursverbod opgelegd hebben

gekregen in een ander land verder gaan met schade toebrengen aan het handelsverkeer. De vraag is alleen of en op welke manier een bestuursverbod goed ingevoerd en gehandhaafd moet worden.

In België en Engeland bestaat er al langere tijd een vorm van een civielrechtelijk bestuursverbod. Toch bestaan er ook daar al langere tijd problemen die moeilijk oplosbaar blijken. Het voordeel aan de systemen in Engeland en België is dat de fout van de verdachte bestuurder bijgedragen moet hebben aan het faillissement. Zonder deze nuancering is het civielrechtelijk bestuursverbod een te verregaande maatregel en schiet het zijn doel voorbij.

Dat er een hoger maximum dan Nederland zit bij de bestuursverboden in Engeland en België is ook beter. Op die manier zou de straf opgebouwd kunnen worden bij eventuele

81 F.F.A. Smetsers e.a., Jutd 2013/09 Katvangers en bestuurders in het nauw: over BV-dokters en aansprakelijke

bestuurders.

82 Reactie INSOLAD op het Voorontwerp voor een Wet Civielrechtelijk Bestuursverbod dd. 19-11-2013,

Amsterdam.

19

(20)

herhaling. Dit kan dienen als een afschrikmiddel en kan zo helpen bij de handhaving. Waar men in Engeland ook nog gebruikt maakt van boetes en gevangenisstraffen bij overtreding van het bestuursverbod. Over het gebruik van een handelsregister om te handhaven bestaat wel overeenstemming.

Toch zal de handhaving een groot probleem blijven. Het gebruik van stromannen is moeilijk tegen te gaan. Wil men in Nederland zorgen voor een goed handelsverkeer, dan zal daar wat aan gedaan moeten worden.

(21)

Hoofdstuk 4: Kritiek op het civielrechtelijk bestuursverbod

4.1 Inleiding

Op het moment van dit schrijven ligt het Wetsvoorstel Civielrechtelijk Bestuursverbod voor advies bij de Raad van State en alles wijst erop dat het civielrechtelijk bestuursverbod ook daadwerkelijk ingevoerd gaat worden. De wijziging van de Faillissementswet gaat

waarschijnlijk per 1 juli 2015 in.83 Tijdens de internetconsultatie is er nogal wat kritiek van verschillende belanghebbende partijen naar voren gekomen. Internetconsultatie is een website84 van de overheid waar men informatie kan verkrijgen over wet- en regelgeving die door het kabinet of het parlement wordt voorbereid. Er is de mogelijkheid voor personen om op nieuwe voorstellen te reageren. Die reacties zullen door het kabinet of het parlement worden gebruikt om de betreffende wet- of regelgeving te verbeteren.

Het overgrote deel van die kritiek lijkt zich te richten op de stelling dat het

civielrechtelijk bestuursverbod een te zware straf is en op het probleem van de handhaving. Vooral in Nederland lijkt het bestuursverbod een te verregaande maatregel te worden. In omringende landen wordt er tenminste nog verlangd dat de fout van een bestuurder samenhang heeft met het faillissement.

Het probleem van de handhaving lijkt ook erg moeilijk oplosbaar te worden. In het huidige Nederlandse recht hebben we al een strafrechtelijk bestuursverbod. Er is gebleken dat de handhaving daarvan en de opsporing van faillissementsfraude in het algemeen een lage prioriteit heeft bij de politie en het OM. Misschien was het beter geweest als er eerst voor gezorgd was dat die opsporing werd verbeterd, voordat men met een nieuw

wetsvoorstel kwam.85 Des te meer omdat de handhaving van het civielrechtelijk

bestuursverbod gewoon erg lastig gaat worden. Zelfs in Engeland en België, waar dergelijke verboden al meerdere jaren van kracht zijn, blijkt de effectiviteit ervan tegen

faillissementsfraude toch tegen te vallen. De vraag blijft wat de oplossing dan zou moeten zijn.

4.2 Kritiek

De Memorie van Toelichting en het voorontwerp Wet Civielrechtelijk Bestuursverbod zijn beide ter internetconsultatie aangeboden. De regering achtte het van belang om

verschillende partijen de kans te geven om hun visie met betrekking tot het civielrechtelijk bestuursverbod te kunnen uiten. Op die manier kan er een betere beslissing worden

83 <http://www.antwoordvoorbedrijven.nl/wetswijziging/invoering-civielrechtelijk-bestuursverbod> 84 <http://www.internetconsultatie.nl>

85 D. Doorenbos, ‘Het civielrechtelijk bestuursverbod voor faillissementsfraudeurs: een ambivalent voorstel’,

Ars Aequi 2014, p. 22-23.

21

(22)

genomen over op welke manier het wetsvoorstel geïmplementeerd moet worden.86 Uit de reacties blijkt dat het overgrote deel het eens is met de invoering van het civielrechtelijk bestuursverbod. Echter, de manier waarop laat nog wel wat te wensen over.

Uit de reacties blijkt verder dat er bedrijven zijn die op meerdere manieren schade ondervinden van faillissementsfraude. De failliete bedrijven laten veel schulden achter en maken vaak daarna nog een doorstart ook. Ze zijn dan op een makkelijke manier van een deel van hun werknemers afgekomen en kunnen daardoor goedkoper hun diensten aanbieden. Zo hebben de eerlijke concurrenten van fraudeurs er ook last van.87

4.2.1 Wanneer toepassen?

Het civielrechtelijk bestuursverbod zoals die is geformuleerd in het wetsvoorstel is een te ingrijpende maatregel. De NVB is bijvoorbeeld van mening dat het bestuursverbod echt moet gaan gelden voor degene waar het voor is bedoeld, dus de frauderende bestuurders, en niet voor de goede bestuurders die misschien een foutje hebben gemaakt. Om dat te

bewerkstellen zou bijvoorbeeld de eis dat de fout een ernstig verzuim is, aan de bestuurder persoonlijk toe te rekenen is en het een duidelijke samenhang heeft met het faillissement, toegevoegd kunnen worden aan de nieuwe wetsartikelen. 88

Ook Loyens en Loeff vindt het civielrechtelijk bestuursverbod een stap te ver gaan. In de Memorie van Toelichting staat dat het verbod als een uiterlijke sanctie gezien moet worden. Dit komt niet naar voren in de wetsartikelen. Op deze manier wordt er te weinig rechtsbescherming geboden aan van faillissementsfraude verdachte bestuurders. Omdat het civielrechtelijk bestuursverbod deel gaat uitmaken van het civiele recht genieten ze ook niet de bescherming die ze in het strafrecht wel zouden hebben.89

Beleggingsvereniging VEB twijfelt ook aan het civielrechtelijk bestuursverbod. Zij vindt dat het verbod ruimer moet worden opgezet. Nu worden alleen bestuurders bestraft die bij een faillissement fraude gepleegd hebben. Dat is te kortzichtig. Er zijn faillissementen die zijn ontstaan doordat de commissarissen tekort hebben geschoten in hun toezichtfunctie. Bij sommige gevallen van fraude was er geen faillissement als gevolg, omdat het bijvoorbeeld om bedrijven ging die ‘too big to fall’ zijn. Het kan ook zijn dat bijvoorbeeld onbehoorlijk bestuur of onjuiste verslaggeving veel meer maatschappelijke schade oplevert dan

faillissementsfraude. Voor die gevallen moet ruimte gemaakt worden in het wetsvoorstel.90 Het probleem wat Loyens en Loeff heeft met de beperkte mate van

rechtsbescherming in het civielrechtelijk bestuursverbod komt ook naar voren in de reactie

86 Kamerstukken II, 2012/13, 33 695, nr. 3, p. 2.

87 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie M.P.J. Kupers. 88 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie NVB, p. 2.

89 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie Loyens en Loeff N.V., p. 2-3. 90 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie VEB, p. 7.

22

(23)

van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële beroepsorganisatie. Het civielrechtelijk bestuursverbod is een heel ingrijpende maatregel en het zou daarom wenselijk zijn dat verdachte bestuurders dezelfde rechtsbescherming kunnen genieten als in het strafrecht.91

4.2.2 Rol curator

De rol van de curator in het civielrechtelijk bestuursverbod wordt op de verkeerde manier ingevuld. Loyens en Loeff vindt dat de primaire taak van de curator moet zijn de boedel beheren. Hij moet in de eerste plaats de belangen van de schuldeisers dienen. Als de curator bestuursverboden moet gaan vorderen zou hij juist een publiek belang gaan dienen. Een alternatief zou kunnen zijn dat de curator als hij tekenen van faillissementsfraude waarneemt, daarvan melding doet bij het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude van de FIOD. Dat meldpunt zou dan bijvoorbeeld kunnen gaan fungeren op een soortgelijke manier als de eerder genoemde Engelse ‘disqualification unit’.92

De rol van de curator kan ook in de reactie van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële beroepsorganisatie op weinig steun rekenen. Het opleggen van een bestuursverbod dient niet direct een belang van de schuldeisers. Het belang van de schuldeisers dienen moet de primaire taak zijn van de curator.93

De reactie van VNO-NCW en MKB-Nederland benadrukt dit nog maar eens. Als de rol van de curator wordt ingevuld zoals de minister die voor ogen heeft, dan worden de belangen van de schuldeisers ondergeschikt gemaakt aan het maatschappelijk belang. Met de belangen van ondernemers is ook te weinig rekening gehouden.94

4.2.3 Kosten en effectiviteit

Er is ook veel kritiek op de kosten van de handhaving van het civielrechtelijk bestuursverbod en de effectiviteit ervan. Loyens en Loeff vindt het Engelse systeem een goede oplossing om de kosten op te vangen. Daar komen de kosten voor de Staat. Dan komen de kosten in ieder geval niet ten laste van de boedel, wat ten koste van de schuldeisers zou gaan.95

De effectiviteit van het civielrechtelijk bestuursverbod staat bij Loyens en Loeff ook ter discussie. Het verbod kan maar in een beperkt aantal gevallen worden toegepast. Het

civielrechtelijk bestuursverbod in Engeland en in Nederland het al bestaande strafrechtelijke bestuursverbod worden ook maar in weinig gevallen opgelegd. De nieuwe wetsartikelen

91 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie KNB, p. 3.

92 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie Loyens en Loeff N.V., p. 3-4. 93 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie KNB, p. 3.

94 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie VNO-NCW & MKB-Nederland, p.

1-5.

95 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie Loyens en Loeff N.V., p. 4.

23

(24)

verbieden een geschorste bestuurder ook niet om als feitelijk beleidsbepaler met een katvanger als formeel bestuurder leiding te geven aan een rechtspersoon.96

De VEB maakt inzake de effectiviteit een kanttekening bij het feit dat maximale looptijd van het civielrechtelijk bestuursverbod vijf jaar bedraagt. De rechter zou daarin meer vrijheid moeten krijgen om bijvoorbeeld bij herhaling een hogere straf op kunnen leggen.97

4.2.4 Conclusie

Het draait dus om de belangen van de ondernemers, de schuldeisers in een faillissement en het maatschappelijk belang. De effectiviteit van het civielrechtelijk bestuursverbod en de rol van de curator staan in deze centraal. De primaire taak van de curator is de belangen van de schuldeisers behartigen. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt dat het uitvoeren van het civielrechtelijk bestuursverbod niet direct die belangen dient.

Onder andere Knegt is van mening dat de bestrijding van faillissementsfraude meer een taak is voor het OM en de politie.98 Hilverda ziet daarentegen wel een rol weggelegd voor de curator in deze.99 Dit is op verschillende momenten ook bevestigd door de Hoge Raad. Die is van mening dat de curator ook rekening moet houden met zwaarwegende maatschappelijke belangen.100 De belangenafweging blijft dus lastig. Zal de minister rekening houden met de kritieken? Misschien heeft hij wel oor naar de aangeboden alternatieven.

4.3 Alternatieven

Er is veel kritiek op de rol van de curator en de hoge kosten die het civielrechtelijk bestuursverbod met zich mee gaat brengen. Binnen het wetsvoorstel zou het al een mogelijkheid kunnen zijn om het de curator te laten om de rechter door wijze van een verzoekschrift de rechter verzoeken om een civielrechtelijk bestuursverbod op te leggen in plaats van door dagvaarding. Dit brengt lagere griffiekosten met zich mee en dat zorgt er weer voor de curator sneller een dergelijk verzoek indient. Dat vergroot de effectiviteit van het civielrechtelijk bestuursverbod.101

Doorenbos noemt de inbedding van het bestuursverbod in het strafrecht als alternatief.102 Dan worden ook de belangen van de bestuurders beter in acht genomen doordat er in het strafrecht betere rechtsbescherming is. Het op het oog grootste nadeel

96 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie Loyens en Loeff N.V., p. 5-6. 97 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie VEB, p. 7-8.

98 R. Knegt e.a., ‘Faillissementsfraude en de rol van de curator’, TvI 2006/19, p.8.

99 C.M. Hilverda, De bestrijding van faillissementsfraude: waar een wil is,…….., Deventer: Kluwer 2012, p. 9. 100 HR 12 mei 1989, NJ 1990, 130, HR 24 februari 1995, NJ 1996, 472 en HR 19 april 1996, NJ 1996,727. 101 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie Raad voor de Rechtspraak, p. 2-3. 102 D. Doorenbos, ‘Het civielrechtelijk bestuursverbod voor faillissementsfraudeurs: een ambivalent voorstel’,

Ars Aequi 2014, p. 22-23.

24

(25)

daarvan is echter dat een strafproces veel tijd in beslag neemt. Frauduleuze bestuurders kunnen dan niet snel worden bestraft en dan heeft het dus geen nut. Een oplossing zou de voorlopige maatregel kunnen zijn. Die maatregel bestaat al in het economisch strafrecht.103 Mochten er ernstige bezwaren tegen een verdachte bestuurder zijn, dan kan de rechter hem voor een bepaalde periode schorsen tijdens de looptijd van het proces. Die periode kan dan steeds worden verlengd totdat het strafproces is afgerond. Overtreding van een voorlopige maatregel is ook strafbaar gesteld.104 Doordat een voorlopige maatregel niet onbeperkt is en dus steeds verlengd moet worden, is er een goede motivatie om vooruitgang te boeken met het strafproces. Zo ontstaat er ook een koppeling tussen het bestuursverbod en het

strafproces en wordt het gevaar vermeden dat er een bestuursverbod wordt opgelegd in een zaak waar uiteindelijk geen strafproces wordt gestart. De makkelijkste manier om dit toe te passen zou zijn om het bestuursverbod toe te voegen aan de WED.

Loyens en Loeff had in zijn reactie op de internetconsultatie ook een paar goede alternatieve opties. De eerste was om de rol van de curator over te geven aan het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude van de FIOD. Dan kan de curator zich beter richten op zijn primaire taak en het levert tevens een kostenbesparing voor de boedel op. Een vergelijkbaar systeem hebben ze in Engeland. Daar hebben ze de zogenaamde ‘disqualification unit’ die gespecialiseerd is in bestuursverboden.105

De minister is duidelijk te kort door de bocht gegaan met het wetsvoorstel. Er zitten te veel haken en ogen aan. De balans bij de belangenafweging is te veel in het voordeel van het maatschappelijk belang uitgevallen, ten opzichte van het belang van bestuurders en de schuldeiser in een faillissement. Er zijn goede alternatieven denkbaar. De vraag is alleen waarom hier van te voren niet beter naar is gekeken.

4.4 Conclusie

De kritieken op het wetsvoorstel zijn dus niet van de lucht. In het algemeen wordt wel het belang van de bestrijding van faillissementsfraude onderkent. Het civielrechtelijk

bestuursverbod zou in deze een goed middel kunnen vormen. Ware het niet dat het op de huidige manier verkeerd wordt ingevuld. Het maatschappelijk belang van de bestrijding van faillissementsfraude is groot, maar ook bestuurders hebben recht op voldoende

rechtsbescherming. Een bestuursverbod zorgt voor veel persoonlijke schade. De drempel om een verbod op te leggen moet niet te laag liggen. Door de kosten voor rekening van de boedel te laten komen wordt er ook onvoldoende rekening gehouden met de schuldeisers bij

103 Art. 28 t/m 32 WED.

104 D.R. Doorenbos, ‘Het bestuursverbod’, Ondernemingsrecht 2008, p. 426.

105 Internetconsultatie Wetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, reactie Loyens en Loeff N.V., p. 3-4.

25

(26)

een faillissement. Al met al is het zaak dat de belangafweging opnieuw wordt gemaakt. Er zijn goede alternatieven denkbaar. Er hoeft alleen nog maar gebruik van worden gemaakt.

(27)

Hoofdstuk 5: Conclusie

5.1 Beantwoording onderzoeksvraag

Uit cijfers van het CBS blijkt dat de schade ten gevolgde van faillissementsfraude erg hoog is. De invoering van het civielrechtelijk bestuursverbod lijkt op het eerste gezicht een goede zet te zijn om faillissementsfraude beter te kunnen bestrijden. Het doel heiligt echter niet alle middelen. Aan de bestrijding van faillissementsfraude is in de afgelopen jaren te weinig aandacht besteed. In dat licht is het logisch om over te gaan tot invoering van het civielrechtelijk bestuursverbod.

Het al bestaande strafrechtelijke bestuursverbod is ongeschikt gebleken om

daadkrachtig faillissementsfraude te kunnen bestrijden. Vooral omdat een strafproces veel tijd in beslag neemt. Het is dus duidelijk dat er een verandering nodig is. Het grootste probleem van het civielrechtelijk bestuursverbod zoals die er nu ligt, is dat het waarschijnlijk niet effectief zal zijn tegen faillissementsfraude. Vooral het gebruik van katvangers door geschorste bestuurders is bijna niet te ondervangen. Het is ook belangrijker om de opsporing te verbeteren dan om hogere straffen uit te delen.

Als de pakkans wordt vergroot zal dat eerder fraudeplegers afschrikken. Daarom zal er een grotere taak weggelegd moeten worden voor het OM en de politie. Die hebben nou eenmaal meer ervaring met opsporing en een bestuursverbod heeft verdacht veel weg van een strafrechtelijke sanctie.

In Engeland en België hebben ze al langer ervaring met bestuursverboden. Het is raadzaam om die ervaringen te gebruiken bij de invoering van het civielrechtelijk

bestuursverbod in Nederland. Het is belangrijk dat er op het gebied van faillissementsfraude bestrijding samenwerking is binnen Europa. Op die manier kan je voorkomen dat

bestuurders met een bestuursverbod in het ene land doorgaan met schade aanrichten in een ander land.

Ook in Engeland en België blijkt men moeite te hebben met de handhaving van het civielrechtelijk bestuursverbod. Het probleem van de katvangers is gewoon bijna niet op te lossen. De vraag is dan of een civielrechtelijk bestuursverbod nog wel een toegevoegde waarde heeft.

In het begin van dit onderzoek is de vraag gesteld in hoeverre het civielrechtelijk

bestuursverbod op een goede manier kan worden gehandhaafd en in welke mate de curator daar een rol bij moet spelen. Het antwoord daarop moet zijn dat een perfecte handhaving een bijna onmogelijke taak is en de beoogde rol van de curator is in deze ook niet geschikt. Het de geschorste bestuurders beletten om via katvangers alsnog aan een rechtspersoon

(28)

leiding te geven is niet te doen. Van de curator kan ook niet verwacht worden dat hij zich daarmee bezig gaat houden. Zijn primaire taak zal hieronder komen te lijden en bijvoorbeeld het OM, die ervaring heeft met opsporing, zou veel geschikter zijn bij de handhaving.

5.2 Aanbevelingen

Er mogen dan genoeg op- en aanmerkingen zijn op het wetsvoorstel, het heeft er alle schijn dat het toch ingevoerd gaat worden. Naar aanleiding van de reacties op de

internetconsultatie heeft de minister het wetsvoorstel niet of nauwelijks aangepast. Het zou raadzaam zijn dat wel te doen. Om de primaire taak van de curator niet dwars te zitten en de kosten wat te drukken zou er een speciale instelling opgericht moet worden die zich puur bezig houdt met vervolging van faillissementsfraude en het civielrechtelijk bestuursverbod. Dit wordt al toegepast in Engeland. Die instelling kan zich dan op deze kwesties

specialiseren. Dat zorgt er ook voor dat de opsporing van faillissementsfraude effectiever kan plaatsvinden. Dat schrikt fraudeurs weer af waardoor de effectiviteit van het

civielrechtelijk bestuursverbod weer toeneemt.

Een andere goede aanbeveling komt van de hand van Doorenbos.106 Door het bestuursverbod op te nemen in het WED wordt verdachte bestuurders de bescherming van het strafrecht gegeven. Dit zou de balans tussen hun belangen en het maatschappelijk belang weer doen toenemen. Het lijkt er echter op dat het huidige wetsvoorstel zal worden ingevoerd. Het wordt afwachten wat de gevolgen zullen zijn.

106 D. Doorenbos, ‘Het civielrechtelijk bestuursverbod voor faillissementsfraudeurs: een ambivalent voorstel’,

Ars Aequi 2014, p. 22-23.

28

(29)

Literatuurlijst

Kamerstukken: - Kamerstukken II 2005/06, 27 244, nr. 5. - Kamerstukken II 2012/13, 29 911, nr. 74. - Kamerstukken II 2007/08, 31 386, nr. 1-2. - Kamerstukken II 2012-13, aanhangsel nr. 828. - Kamerstukken II 2011/12, 29 911, nr. 52. - Kamerstukken II 2005,06, 27 244, nr. 25. - Kamerstukken II 2012-13, 29 911, nr. 76.

- Belgisch Staatsblad 27 oktober 1934, p. 5768-5769. - Parl. St. Senaat 1977/78, nr. 415-1, p. 46.

Literatuur:

Aerts 2006

W. Aerts e.a., Ongeoorloofde gedragingen. Actio pauliana, verrekening, bestuurdersaansprakelijkheid en fraude, Deventer: Kluwer 2006.

Bras 2004

M. Bras en J. Winter, ‘Het bestuursverbod’, Ondernemingsrecht 2004, 121.

Doorenbos 2008

D.R. Doorenbos, ‘Het bestuursverbod’, Tijdschrift Ondernemingsrecht 2008,12.

Doorenbos 2014

D. Doorenbos, ‘Het civielrechtelijk bestuursverbod voor faillissementsfraudeurs: een ambivalent voorstel’, Ars Aequi 2014, p. 22-23.

Girgis 2009

Jasmine Girgis, ‘Corporate directors’ disqualification: the new Canadian regime?’, Alberta Law Review 2009/46:3.

Griffin 2002

Stephen Griffin, ‘The disqualification of unfit directors and the protection of the public interest’, Northern Ireland Legal Quarterly 2002, Vol. 53 No. 3.

(30)

Hendriks 2013

J. Hendriks, ‘Faillissementsfraude tegengaan? Verhoog de pakkans’, Notariaat magazine 2013, afl. 1.

Hilverda 2009

C.M. Hilverda, Faillissementsfraude, Deventer: Kluwer 2009.

Hilverda 2012

C.M. Hilverda, De bestrijding van faillissementsfraude: waar een wil is,…….., Deventer: Kluwer 2012.

Hilverda 2012

C.M. Hilverda, ‘De economische malaise: een zegen voor de

faillissementsfraudebestrijding?!’, Nederlands Juristenblad 2012, afl. 3.

Keijzer 2013

F.E. Keijzer, ‘Het Voorontwerp civielrechtelijk bestuursverbod: onvoldoende doordachte daadkracht?’, Ondernemingsrecht 2013/115.

Knegt e.a. 2005

R. Knegt e.a., Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de mogelijkheden van bestrijding, WODC ministerie van Justitie 2005.

Knegt 2006

R. Knegt e.a., ‘Faillissementsfraude en de rol van de curator’, TvI 2006/19.

Lennarts 2013

M.L. Lennarts, ‘Boeven vangen op kosten van de boedel? De curator als hoeder van het algemeen belang? Geen goed plan!’, TvI 2013/26.

Nielen 2013

W.J.B. Nielen, ‘Middelen van de curator bij faillissementsfraude’, TvI 2013/13.

(31)

Rijksoverheid 2012

Rijksoverheid, Opstelten pakt faillissementsfraude aan, Den Haag: Rijksoverheid 2012, <www.rijksoverheid.nl/nieuws/2012/11/27/opstelten-pakt-faillissementsfraude-aan.html>.

Sandee 2014

R. Sandee, Pragmatisme zet toon bij herijking faillissementsrecht, SCONLINE 21-01-2014 nr. 4, p. 7.

Walters 2005

Walters & Davis-White QC, Directors’ Disqualification and Bankruptcy Restrictions, London: Sweet & Maxwell Limited 2005.

De Weijs 2010

R.J. de Weijs, Faillissementspauliana, Insolvenzanfechtung & Transaction Avoidance in Insolvencies, Deventer: Kluwer 2010.

Jurisprudentie:

- HR 12 mei 1989, NJ 1990, 130. - HR 24 februari 1995, NJ 1996, 472. - HR 19 april 1996, NJ 1996,727.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel effectiever voor het terugdringen van de collectieve lasten zou bijvoorbeeld zijn om 25% eigen bijdrage te heffen voor behandelingen waar- aan in Nederland

Achtereenvolgens bespreken we (a) de mogelijke bijdrage van beperking van het recht op zorg en het verzekerde pakket, (b) het terugdringen van overbehandeling en

David Cutler en Nikhil Sahni (2013) kwamen onlangs in Health Affairs tot de conclusie dat de huidige snelle afname van de groei van de zorguitgaven in de Verenigde

Een voorbeeld hiervan is ouderenzorg die bewust in lage kwaliteit wordt aangeboden; die zorg is daardoor niet aantrekkelijk voor hogere inkomens maar wel voor

Maar ook de markt voor de basispolis gaat minder goed functioneren als steeds meer zorg wordt overgeheveld naar de aanvullende polis.. De reden hiervoor is dat sprake is van

Voor planbare zorg die gevoelig is voor moreel gevaar aan de vraagkant (behandeling is gewenst door de zorgvrager) of aan de aanbodkant (behandeling is lucratief voor

Wanneer de betalende partij volledige informatie heeft over alle aspecten van de behandeling, zoals de kwaliteit, productiekosten en de kosteneffectiviteit van

Wan- neer het aantal behandelingen in een ziekenhuis per patiënt groter is ten opzichte van andere (vergelijkbare) ziekenhuizen, kan dit een reden zijn voor nader onder- zoek door