• No results found

'AD(H)D als uitweg' : de invloed van de leefstijlpolitiek op de AD(H)D-epidemie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'AD(H)D als uitweg' : de invloed van de leefstijlpolitiek op de AD(H)D-epidemie"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘AD(H)D als uitweg’

De invloed van de leefstijlpolitiek op de AD(H)D-epidemie

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Linde Olde Hampsink (10363874) Eerste lezer: Barbara Da Roit Tweede lezer: Marg van Eenbergen 21 Juni 2015

Inhoudsopgave

(2)

Samenvatting 1. Inleiding 6 2. Theoretisch kader 7 2.1 Individuele motivatie 7 2.1.1 Eigenwaarde 8 2.1.2 Zelfeffectiviteit 9 2.1.3 Zelfbeeld 9 2.1.4. Locus of control 10

2.1.5 Terugkoppeling individuele motivatie 11

2.2 Leefstijlpolitiek 13 2.2.1 Reflexiviteit 15 2.2.2 Zelfverantwoordelijkheid 17 3. Probleemstelling 19 4. Interdisciplinariteit 19 5. Methode 20

5.1 Onderzoeksstrategie & -design 20

5.2 Onderzoeksmethode 22

5.3 Operationalisering 22

5.4 Populatie 23

5.5 Methode sampling 24

5.5 Methode dataverwerking & -analyse 25

5.6 Ethische kwestie 25 6. Resultaten 25 6.1 Individuele motivatie 25 6.1.1 Eigenwaarde 25 6.1.2 Zelfeffectiviteit 28 6.1.3 Zelfbeeld 29 6.1.4. Locus of control 31 6.1.5 Deelconclusie 32 6.2 Leefstijlpolitiek 32 6.2.1 Reflexiviteit 32 6.2.2 Zelfverantwoordelijkheid 34 6.2.3 Deelconclusie 37 7. Conclusie en discussie 38

(3)

7.1 Conclusie 38 7.2 Discussie 42 7.3 Reflectie 43 9. Bronnen 43 8. Bijlagen 46 8.1 Interview guide 46 8.2 Operationalisering 48 8.3 Respondenten 50 8.4 Coderingsschema 52

Voorwoord

Momenteel bent u mijn scriptie aan het lezen ter afsluiting van de bachelor Algemene Sociale Wetenschappen op de Universiteit van Amsterdam. Enkele maanden geleden sprak ik een vriendin die de diagnose ADD had gekregen. Volgens haar was dit een verklaring voor vele moeilijkheden op studie wat resulteerde in drie onafgemaakte studies. Vanaf dat moment heeft de AD(H)D epidemie onder studenten mij erg beziggehouden. Welke gebeurtenissen in het leven kunnen hier aan worden toegeschreven? Na het lezen van het boek

(4)

‘depressie-epidemie’ van Trudy Dehue (2010) was ik geïntegreerd door sociologische verklaringen voor het diagnosticeren van ziekten. Het leek mij daarom erg interessant om het effect van macro-processen op de AD(H)D epidemie te onderzoeken.

Ik had nooit tot dit eindresultaat kunnen komen zonder de hulp van een aantal personen. Ten eerst wil ik Barbara Da Roit bedanken voor haar begeleiding. Ik ben haar erg dankbaar voor de snelle en uitgebreiden feedback die ze gaf. Ook was het fijn dat ik altijd even bij haar langs kon komen om de feedback te bespreken. Daarnaast wil ik mijn tweede lezer Marg van Eenbergen bedanken voor haar scherpe feedback op het onderzoeksvoorstel. Daarnaast wil ik de respondenten bedanken die tijd hebben gemaakt om met mij te praten en daarmee een stukje van zichzelf hebben blootgegeven. Ten slotte wil ik vrienden en familie bedanken die mij hebben gesteund en gemotiveerd tijdens het schrijven van deze scriptie.

Samenvatting

Via dit interdisciplinaire onderzoek wordt getracht meer inzicht te krijgen in wat studenten motiveert om vanwege AD(H)D gerelateerde symptomen een zorgprofessional te raadplegen. Hierbij wordt de individuele motivaties aan de hand van eigenwaarde, zelfeffectiviteit, zelfbeeld en locus of control en onderzocht. Daarnaast wordt de invloed van de

leefstijlpolitiek aan de hand van reflexiviteit en zelfverantwoordelijkheid op deze individuele motivaties onderzocht. Het doel van dit onderzoek is te kijken of de leefstijlpolitiek de

(5)

De hoofdvraag van dit kwalitatieve onderzoek is: Welke psychogenese processen en welke sociogenese processen bevorderde het raadplegen van een zorgprofessional bij (voormalig)studenten die tijdens hun studenten de diagnose AD(H)D hebben gekregen? Om deze vraag te beantwoorden zijn 15 diepte-interviews gehouden met jongeren die tijdens hun studietijd de diagnose AD(H)D hebben gekregen. Uit de resultaten komen drie groepen met verschillende motivaties naar boven: motivatie vanwege een lage eigenwaarde, motivatie vanwege een lage zelfeffectiviteit en motivatie om er voordeel uit te halen.

Concluderend kan worden gesteld dat reflexiviteit mogelijk van invloed is op de motivatie van studenten die vanwege een lage eigenwaarde een zorgprofessional consulteren en dat zelfverantwoordelijkheid mogelijk van invloed is op de motivatie van studenten die vanwege een lage eigenwaarde een zorgprofessional consulteren. Hierdoor zijn er reden waardoor de individuele motivatie van studenten om een zorgprofessional te raadplegen beïnvloedt wordt door de leefstijlpolitiek.

1. Inleiding

‘Schrijf je snel in!’, ‘Go on an exchange!’ en ‘Dare to Endure!’ zijn overal voorkomende aansporingen in universiteitsgebouwen die de tijdgeest van tegenwoordig uitdrukken. Een tijdsgeest waarbij studenten zichzelf voorhouden de gewenste dingen te zeggen, waarbij zij moeten concurreren met andere studenten en vooral hoge cijfers moeten halen omdat die cruciaal zijn voor later. Deze huidige studenten hebben van jongs af aan geleerd dat je

toekomst in je eigen handen ligt. Slagen wordt door de huidige studenten gezien als een eigen verdienste en zakken als een eigen fout. Daarnaast is de financiële verantwoordelijkheid in de afgelopen decennia, vooral na het invoeren van het leenstelsel, sterk gestegen (Eldheer,

(6)

Jonker, Noije et al., 2012). Deze combinatie van factoren legt een enorme druk op studenten om constant te presteren (Dehue, 2014).

De Nederlandse Omroep Stichting kwam april dit jaar met het bericht naar buiten dat 11 procent van alle studenten weleens illegale middelen of medicijnen heeft gebruikt om studieprestaties te verbeteren (NOS, 2015). Met name Ritalin is populair; van alle studenten die middelen gebruiken, gebruikt 60 procent Ritalin. Veel mensen met Attention

Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) of met Attention Deficit Disorder (ADD) zweren bij het middel, maar bij niet-AD(H)D’ers heeft het middel ook effect. In de huidige

prestatiemaatschappij lijkt het gebruik van AD(H)D medicatie een uitweg te zijn om studieprestaties te verhogen. Niet AD(H)D’ers komen vaak, via een tussenpersoon, op illegale wijze aan de medicatie (NOS, 2015). Het verkrijgen van AD(H)D als diagnose en de daarbij behorende toegang tot AD(H)D medicatie lijkt daarom een verleidelijke stap te zijn. AD(H)D produceert een geschatte kosten van ongeveer 564 miljard euro in Nederland (Waelen & Boer, 2011). Echter is een gunstig effect van deze medicatie op de lange termijn niet aangetoond en wijst de Raad Voor Volksgezondheid & Zorg op bijwerkingen van de AD(H)D-medicatie (Bröer, 2014).

Er is veel discussie over de aanhoudende groei van het aantal jongeren met psychische klachten, waaronder AD(H)D. Neurologen geven een biologische verklaring voor AD(H)D. Kwantitatief genetische studies suggereren dat genetische invloeden substantieel bijdragen aan de ontwikkeling van AD(H)D (Oost-Nederland, 2005). De afgelopen jaren is er veel inspanning verricht om genen te betrekken bij de etiologie van deze aandoening, resulterend in een grote en vaak tegenstrijdige literatuur over de ontwikkeling van AD(H)D. Ook milieu invloeden geven geen eenduidige verklaring voor het mechanisme voor juiste diagnose en behandeling (Bröer, 2014).

Steeds vaker worden maatschappelijke ontwikkelingen verantwoordelijk gehouden voor de toename van de hulpvraag (GGZ, 2014). Bröer (2014) stelt dat de beschikbaarheid van medicijnen en de mogelijkheid om te diagnosticeren professionals, leraren, gezinnen en individuen met AD(H)D aanmoedigt om aandachtsproblemen en overactiviteit te definiëren als AD(H)D. Dit wordt versterkt wanneer farmaceutische bedrijven direct naar consumenten adverteren en de zorgverzekering de kosten dekt (Bröer, 2014). Er zijn al

sociaal-psychologische onderzoeken gedaan naar hulpzoekende intenties voor AD(H)D. Echter beperken deze zich allemaal tot jongeren onder de 18 jaar en hun ouders (Lee, Friesen, Walker, Colman & Donlan, 2012; Bussing, Koro-Ljungberg, Gary, Mason & Garvan, 2005;

(7)

Moses, 2009). Aangezien de prestatiemaatschappij vooral de huidige studenten treft is het van belang om hulpzoekende intenties van de studenten zelf te onderzoeken.

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt daarom: wat motiveert studenten om met hulpzoekende intenties voor AD(H)D een arts te consulteren? Om een antwoord te geven op deze vraag moet er eerst gekeken worden naar wat studenten motiveert om een arts te raadplegen. Hierbij komen de concepten eigenwaarde, zelfeffectiviteit, zelfbeeld en locus of control aan bod. Vervolgens wordt de invloed van sociogene processen op deze motivatie besproken. Het concept ‘leefstijlpolitiek’ van Dehue (2014) staat hierbij centraal. Tenslotte worden de motivaties om een arts te consulteren geïntegreerd met de invloeden van de leefstijlpolitiek op het individu.

2. Theoretisch kader

Het eerste deel van het theoretisch kader beslaat psychologische theorie over de motivatie van een student om een arts te consulteren. Concepten die hierbij aan bod komen zijn:

eigenwaarde, zelfeffectiviteit, zelfbeeld en locus of control. Vervolgens wordt de invloed van sociogene processen besproken op deze motivaties aan de hand van het concept

leefstijlpolitiek. Dit concept wordt uiteengezet in reflexiviteit en zelfverantwoordelijkheid. Tenslotte worden de motivaties om een arts te consulteren geïntegreerd met de invloeden van de leefstijlpolitiek op het individu.

2.1 Individuele motivaties

De behoefte om hulp te zoeken ontstaat doorgaans wanneer een individu faalt om een

gewenst doel te behalen of om hierin te excelleren. De persoonlijke motivatie om te presteren is van invloed op het vragen naar hulp. Wanneer iemand streeft naar uitmuntendheid, is hij eerder bereid hulp te zoeken wanneer het niet lukt dan wanneer iemand met dezelfde kwaliteiten enkel streeft naar een voldoende. Falen heeft betrekking op de eigenwaarde, zelfeffectiviteit, zelfbeeld en locus of control van een individu. Deze concepten worden hieronder besproken.

2.1.2 Eigenwaarde

Eén van de menselijk kenmerken is dat we bewust zijn van ons eigen bestaan. Individuen zijn niet alleen bewust van hun fysieke bestaan, maar ook van hun eigen persoonlijkheid en karakter. Dit concept over jezelf is een sociaal product omdat we door middel van reacties

(8)

van anderen onze ideeën over onszelf creëren. Het evaluatieve deel van het zelfconcept wordt eigenwaarde genoemd. Voor het welzijn van een mens is het belangrijk dat hij tevreden is met zichzelf en dus een positieve eigenwaarde heeft. Eigenwaarde informeert een individu op elk moment over de mate waarin het wordt geaccepteerd door anderen. De ervaring van de eigenwaarde is dus afhankelijk van de inschatting die wordt gemaakt over de mate waarin anderen je accepteren en respecteren (Gray, 2010).

In de sociale psychologie wordt aangenomen dat iemand bereid is hulp te zoeken wanneer de eigenwaarde van het individu verlaagt of wanneer er een dreiging tot verlaging van het eigenwaarde optreedt. Hoe erger deze dreiging tot falen de eigenwaarde negatief beïnvloedt, hoe waarschijnlijker het is dat iemand hulp zoekt. Een persoon met een lage eigenwaarde zoekt eerder hulp dan een persoon met een hoge eigenwaarde. Wanneer er naar hulp wordt gezocht, worden persoonlijke eigenschappen als afdoende of niet goed genoeg ervaren. Een persoon met een hoge eigenwaarde trekt zijn kenmerken minder snel in twijfel vanwege een positieve eigenwaarde. Daarentegen trekt iemand met een lage eigenwaarde zijn kenmerken eerder in twijfel. Hierdoor is het waarschijnlijker dat personen met een lage eigenwaarde eerder hulp gaan zoeken (Tessler & Schwartz, 1972).

Onderzoek van Alkhateeb (2014) toont aan dat studieprestaties van invloed zijn op de eigenwaarde van een student. Wanneer een student onvoldoende presteert, heeft dit een negatief effect voor zijn eigenwaarden. Falen voor een toets heeft echter alleen negatieve invloed op de eigenwaarde wanneer een persoon denkt dat anderen te horen krijgen over zijn falen (Leary & Baumeister, 2000). De dreiging tot of het ervaren van een negatieve

eigenwaarde kan er voor zorgen dat een student hulp gaat zoeken bij een zorgprofessional.

2.1.2. Zelfeffectiviteit

Zelfeffectiviteit verwijst naar de inschatting van de capaciteit van een persoon om specifieke taken met succes uit te kunnen voeren. Individuen die verwachten dat ze een specifieke taak succesvol uit kunnen voeren, hebben een hoge zelfeffectiviteit (Gray, 2010). Verschil in zelfeffectiviteit bepaalt hoe mensen zich voelen, gedragen, hoe zij denken en hoe zij zichzelf motiveren. Omdat zelfeffectiviteit motivatie beïnvloedt, is het een bruikbaar concept om te achterhalen waarom studenten een arts raadplegen. Zelfeffectiviteit is nodig om te erkennen dat men een probleem heeft, om gemotiveerd te raken om hulp te zoeken, om te weten waar hulp is te vinden en om in het succes van de behandeling te geloven (Bandura, 1997).

Er bestaat veel controversie over het verband tussen zelfeffectiviteit en het zoeken naar hulp (Andersson, Moore, Hensing, Krantz & Staland-Nyman, 2014). Een lage

(9)

zelfeffectiviteit is in verband gebracht met grote waarschijnlijkheid om hulp te zoeken, omdat men denkt het niet alleen te kunnen (Leas & McCabe, 2007; Schmutte et al., 2009). Een andere studie toont echter aan dat studenten met een lage zelfeffectiviteit eerder geneigd zijn om te geloven dat andere denken dat hun vraag om hulp een gebrek aan capaciteiten aantoont en daarom minder snel hulp zoeken (Ryan, Gheen & Midgley, 1998).

Ondanks dat er controversie bestaat over de invloed van zelfeffectiviteit in het

dagelijks leven en de waarschijnlijkheid om hulp te zoeken, is het van belang dat er een hoge zelfeffectiviteit bestaat over het zoeken naar hulp. Wanneer er geloof is dat het consulteren van een arts positieve gevolgen heeft voor een individu, is het waarschijnlijker dat studenten hulp zoeken. Er moet vertrouwen zijn dat de mogelijke behandeling die de arts voorschrijft met succes kan worden uitgevoerd door de hulpzoekende (Schmutte, Flanaga, Bedregal, Ridgway, Sells, Styron & Davidson, 2009).

2.1.3. Zelfbeeld

Sociaal-cognitieve theoretici maken onderscheid tussen individuen die hun

persoonlijke kwaliteiten zien als stationair en individuen die hun persoonlijke kwaliteiten zien als variabel, ook wel het groeigericht zelfbeeld. Individuen die hun kwaliteiten zien als

stationair geloven dat ze een bepaalde mate van intelligentie en gezondheid hebben gekregen en dat ze dit niet meer kunnen veranderen. Individuen met een groeigericht zelfbeeld zien zichzelf in de toekomst als veranderd, ontwikkeld en verbeterd. Individuen met een

groeigericht zelfbeeld zijn waarschijnlijker om te streven naar zelfverbetering. Ze proberen zichzelf continu te ontwikkelen en hebben door deze verdiensten meer succes in het leven (Gray, 2010). Ze zien tegenslagen als een leermoment en proberen de volgende keer een andere strategie. Mensen met een stationair zelfbeeld, gaan daarentegen slecht om met tegenslagen. Dit is te wijten aan het feit dat zij denken dat een tegenslag hun intelligentie in twijfelt stelt. Bij een tegenslag geven ze vaak anderen de schuld of overwegen ze om te bedriegen (Dweck, 2010).

In het huidige geestelijke gezondheidszorg wordt aan de ene kant het groeigericht zelfbeeld aangenomen en aan de andere kant het stationaire zelfbeeld. Wanneer er wordt erkend dat iemand niet optimaal kan functioneren door een mentale ziekte, wordt de ziekte gezien als een onderdeel van die persoon, dit komt overeen met een stationair zelfbeeld. Echter kan er door de juiste behandeling wel verbetering of genezing optreden, ondanks de ziekte (Oades, Crowe & Nguyen, 2009). Individuen met een groeigericht zelfbeeld zijn eerder geneigd om falen toe te schrijven aan een gebrek aan verdiensten. Wanneer falen wordt

(10)

toegeschreven aan een gebrek aan inspanning, in plaats van aan een gebrek aan talent, is het minder waarschijnlijk dat er hulp wordt gezocht omdat verdere inspanning in het vervolg voor succes kunnen leiden. Een individu met een groeigericht zelfbeeld is daarom minder snel geneigd een zorgprofessional te raadplegen (Tessler & Schwartz, 1972).

2.1.4 Locus of control

Er bestaan twee verschillende manieren waaraan succes en falen kan worden toegeschreven. Individuen die geloven dat ze hun eigen succes kunnen bepalen, hebben een interne locus of control. Individuen die geloven dat hun succes door externe factoren worden bepaald, hebben een externe locus of control (Gray, 2010).

De locus of control heeft invloed op de mate waarop falen de eigenwaarde bedreigt. Een interne locus of control is hoogstwaarschijnlijk bij de afwezigheid van adequate externe rechtvaardiging. Wanneer er geen beschikbare externe factoren zijn waar aan het falen kan worden toegeschreven, is een persoon noodgedwongen om een interne locus of controle te hanteren. Wanneer falen aan zichzelf wordt toegeschreven, ervaart een individu persoonlijke tekortkoming. Daarom wordt bij falen, toegeschreven aan interne factoren, de eigenwaarde eerder bedreigt dan wanneer falen wordt toegeschreven aan externe factoren. Omdat een interne locus of control bij falen bijdraagt aan de dreiging van de eigenwaarde, draagt het indirect ook bij aan het zoeken naar hulp (Tessler & Schwartz, 1972).

2.1.5 Terugkoppeling individuele motivaties

Er is een verband tussen onvoldoende presteren op studie en een lage eigenwaarde bij studenten. Wanneer een individu het falen toeschrijft aan interne factoren, beïnvloedt dit de eigenwaarde op negatieve wijze. Studenten met een lage eigenwaarde zijn eerder geneigd om hulp te zoeken. Daarnaast zijn individuen met een stationair zelfbeeld eerder geneigd om hulp te zoeken, dan studenten met een groeigericht zelfbeeld. Studenten met een stationair

zelfbeeld denken dat problemen niet door eigen verbetering opgelost kunnen worden.

Hierdoor gaan ze op zoek naar externe hulpbronnen. Echter, het is van belang dat individuen geloven in de zelfeffectiviteit van de vraag naar hulp. Ze moeten voldoende overtuigd zijn van hun capaciteiten om van de hulp van de zorgprofessional een succes te maken.

De diagnose AD(H)D kan studenten helpen om toegang te krijgen tot het middel Ritalin. Dit kan helpen bij het verbeteren van studieprestaties. Wanneer een individu een lage eigenwaarde en zelfeffectiviteit heeft, een stationair zelfbeeld, een interne locus of control en geloof in de gunstige effecten van het raadplegen van een zorgprofessional, is een student

(11)

eerder gemotiveerd om een zorgprofessional te consulteren. Maar deze factoren moeten in de huidige sociale context geplaatst worden. De huidige studenten zijn opgegroeid in een

samenleving waarbij succes en falen wordt toegeschreven aan eigen verdiensten. Hoe hebben deze macro ontwikkelingen plaats gevonden en hoe beïnvloedt dit de motivatie van een student om een zorgprofessional te raadplegen?

2.2 Leefstijlpolitiek

Er is sprake van een sociogene proces die de laatste tijd is waar te nemen in de Nederlandse samenleving. Dit proces is de opkomst van de leefstijlpolitiek. Trudy Dehue omschrijft de opkomst van de leefstijlpolitiek waarin gezondheid en goed functioneren voornamelijk worden gezien als een kwestie van keuze en koopwaar. ‘Leefstijlpolitiek beschouwt mensen meer dan ooit als verantwoordelijke actieve consumenten, die hun beslissingen

weloverwogen nemen op basis van transparante informatie en die als verantwoordelijke burgers op eigen kosten met zichzelf aan de slag gaan’ (Dehue, 2014, p.236). Informatie over het brein en hoe deze onderhouden moet worden door middel van leefstijl, groeit steeds meer en wordt steeds meer toegankelijk. De leefstijlpolitiek verwacht dat mensen op basis van deze informatie weloverwogen beslissingen nemen en verantwoordelijke actieve consumenten zijn. ‘Dehue (2014, p.236) schrijft dat het daarbij niet meer alleen gaat om genezing en normalisering, om herstel van wat stuk is of om bijbuigen in de richting van het gemiddelde maar om de verbetering van elk individu’. De toename van het aantal mensen met een diagnose is een effect van de leefstijlpolitiek (Dehue, 2014).

Rose (2007) schrijft ook over de politiek van de leefstijl in de 21e eeuw. Hierbij introduceert hij het begrip ‘biological citizenship’. Hij definieert dit concept als ‘to encompass all those citizenship projects that have linked their conceptions of citizens to beliefs about the biological existence of human beings, as individuals, as families and

lineages, as communities, as population and races, and as a species’ (Rose & Novas, 2003, p. 3). Biologisch burgerschap is dus zowel individualiserend als collectiviserend. Aan de ene kant vormen individuen hun relaties met zichzelf, in termen van kennis, over hun somatische individualiteit. Individuen zijn verantwoordelijkheid om zichzelf, door middel van kennis, te beheren zodat ze in de toekomst gezond blijven. Anderzijds is biologisch burgerschap collectiviserend, omdat groepen met dezelfde somatische of genetische status zich samen organiseren (Rose, 2007). De publieke opvattingen over wetenschap is een manier om vertrouwen van de samenleving te winnen. Educatie van de samenleving over wetenschap en technologie is een strategie voor de vorming van biologisch burgerschap. Niet alleen het

(12)

gebruik van medicatie is nodig om van ziekten te herstellen, ook actieve participatie van de burger zelf is in het herstel proces vereist. Tegenwoordig wordt er van burgers verwacht om flexibel te zijn, om jezelf continu te trainen, levenslang te leren, gezondheid te monitoren en risico te monitoren (Rose, 2007).

De grote stroom van transparante informatie die aanwezig is in onze samenleving, wordt geacht bij te dragen aan het vertrouwen tussen burgers en tussen burgers en

instellingen. Burgers hebben nu toegang tot informatie en kunnen op basis hiervan een rationele keuze maken. De continue toegang tot transparante informatie moedigt echter ook een houding van wantrouwen aan. De grote stroom aan informatie roept juist weer nieuwe vragen op bij burgers. Deze nieuwe vragen worden op hun beurt weer beantwoord, waardoor nog meer informatie beschikbaar wordt gesteld. Deze spiraal draagt niet bij aan het publieke vertrouwen (Tonkens 2008).

In de verzorgingsstaat worden individuen steeds gemeten. Al enkele decennia wordt intelligentie door middel van intelligentietesten gemeten. Het meten van de gezondheid is de afgelopen tijd ook toegenomen. Omdat de verantwoordelijkheid van de gezondheid bij het individu zelf ligt, kan het zich continu meten met informatie die wordt verstreken in de gezondheidszorg. Daarnaast is er continu competitie gaande tussen individuen, waardoor de relatieve positie van een individu telkens bepaald wordt (Dehue, 2014). Het continu meten van mensen beïnvloedt organisatieprocessen, normen, identiteiten en samenlevingsvormen. Meten is geen neutrale activiteit maar meten is ingrijpen. De meetcultuur stuurt aan op eenvormigheid in plaats van diversiteit; ieder wordt langs dezelfde meetlat gelegd. Een

meetcultuur veronderstelt daarmee een voorkeur voor eenvormigheid en brengt deze voorkeur mogelijk ook voort. Deze meetlat is opgelegd door beleidsmakers die vanuit één centraal punt, inzicht, kennis en controle hebben over praktijken. Zo worden deze praktijken ordelijke, logische en systematische structuren (Tonkens 2008).

In het geval van AD(H)D gebeurt dit door de DSM. De DSM fungeert in de context van de leefstijlpolitiek, als een gedetailleerde handleiding voor wat er van een normaal mens wordt verwacht (Dehue, 2014). Iedereen moet zich aanpassen aan die ene meetlat. Omdat deze meetlat het bestaansrecht van een individu weergeeft, gaat creativiteit verloren. Hierdoor ontstaat miskenning en onderdrukking van individuen en dit gaat ten koste van de diversiteit (Tonkens 2008). De leefstijlpolitiek gaat uit van burgers als biological citizens. De juiste leefstijl moet de gezondheid van biological citizens maximaliseren en de kans op ziekte minimaliseren (Rose, 2007). Door middel van informatie kunnen burgers hun gezondheid continu meten. De DSM fungeert als leidraad voor het onderscheid tussen gezondheid en

(13)

ongezondheid. Binnen de leefstijlpolitiek zijn er twee belangrijke processen te onderscheiden: reflexivisering en de toegenomen zelfverantwoordelijkheid. Deze twee processen en hun invloed worden nader besproken.

2.2.1 Reflexiviteit

Giddens (1990) geeft een analyse van de wisselwerking tussen macro-sociale verandering en individuele ervaringen. Hij richt zich op de late- oftewel hoogmoderniteit; hiermee verwijst hij naar de huidige tijd. Giddens beschrijft dat reflexiviteit een belangrijke dynamische

karakteristiek is van de moderniteit. Reflexiviteit heeft in de moderne wereld een speciale rol; sociaal handelen wordt constant beoordeeld en hervormd op grond van informatie over dit handelen (Giddens, 1990, aangehaald in Ritzer, 2012). In de moderne wereld is alles open voor reflectie, inclusief reflectie zelf. Dit resulteert in een doordringend gevoel van onzekerheid. De gevolgen van acties voor een systeem kunnen nooit volledig worden voorspeld en nieuwe kennis stuurt systemen voortdurend in nieuwe richtingen. Hierdoor kunnen we de moderne wereld nooit compleet controleren. Om toch enige zekerheid te genereren vertrouwen we op ‘expert systems’ (Ritzer, 2012).

De hedendaagse samenleving is voor nieuwe soort problemen te komen staan. De omgang met en verdeling van risico’s staat nu centraal in de politiek. Er is geen gevaar meer voor externe bedreigingen, maar er zijn nieuwe gevaren gekomen die samenhangen met het industriële karakter van de moderne samenleving. Dit zijn problemen die binnen de

samenleving worden geproduceerd; interne bedreigingen. Voor deze problemen kunnen we enkel onszelf verantwoordelijk stellen. Daarom bestaat er een fundamentele onzekerheid over zowel de gevaren die ons bedreigen, als over de verantwoordelijkheden die daarbij in het geding zijn (De Vries, 2005).

Dit brengt nieuwe verhoudingen met zich mee tussen bestuurders, burgers en experts. We ervaren risico’s omdat we vertrouwen op expert systems. We weten dat een ongezonde leefstijl risico’s met zich mee brengt omdat een expert ons hierover heeft ingelicht en wij deze expert vertrouwen. We maken steeds keuzes om risico’s te verminderen. Hiervoor vertrouwen we en moeten we vertrouwen op expert systems. Deze systemen zijn niet te plaatsen in tijd of ruimte maar zijn abstract. Een zorgprofessional is een voorbeeld van een expert system. We moeten op de expertise van deze professional vertrouwen, omdat dit ons enige zekerheid in het leven biedt (Giddens, 1991). Expertise speelt daarom een ingewikkelde rol. Ten eerste zijn de oorzaken van de risico’s veelal verbonden met onze industriële

(14)

kunnen deze problemen niet eens worden geïdentificeerd. Daarnaast vertrouwen we expert systems niet meer volledig. Wel vertrouwen we dat experts het probleem kunnen aanduiden, maar het oplossen van dit probleem laten we niet zo maar volledig aan de experts over (De Vries, 2005).

In de huidige tijd zijn individuen, hun psyche en lichaam, reflexiever geworden. Enerzijds resulteert dit in zekerheid, omdat we voortdurend op onszelf kunnen reflecteren aan de hand van regimes zoals handboeken. Op deze manier proberen individuen controle te krijgen over de gezondheid van lichaam en geest. Anderzijds resulteert de toegenomen reflexiviteit in onzekerheid, omdat acties van instituties en individuen nooit volledig kunnen worden voorspeld. Nieuwe kennis en continue reflexiviteit sturen instituties steeds in nieuwe richtingen. Door middel van vertrouwen in expert systems proberen individuen om te gaan met deze onzekerheid.

2.2.2 Zelfverantwoordelijkheid

Het politieke antwoord die op de toegenomen onzekerheid wordt gegeven, is het

individualiseren van risico’s. Dit wordt gedaan door een beroep te doen op de actieve burger. De overheid spreekt de burger aan op haar eigen verantwoordelijkheid. Hierdoor staan niet alleen systemen continu bloot aan reflexiviteit, maar is het individu zelf ook een reflexief project geworden (Giddens, 1991, aangehaald in Ritzer, 2012). Individuen zijn niet alleen verantwoordelijk voor het de staat van de psyche, maar ook voor het lichaam. Centraal staat hierbij de verschijning van het lichaam. Het lichaam is ook een subject van een variëteit aan regimes zoals diëten en handboeken. Deze regimes helpen individuen niet alleen hun lichaam te vormen, maar dragen ook bij aan zelfreflexiviteit. Dit resulteert in een obsessie voor jezelf en het eigen lichaam in de moderne wereld. Meer dan ooit te voren hebben we toegang tot informatie waardoor we op ons eigen handelen kunnen reflecteren, zoals de DSM (Ritzer, 2012). Het idee van zelfredzaamheid en zelfverantwoordelijkheid is gebaseerd op Young's (1958) idee van de meritocratie.

Michael Young schreef in 1958 al een voorspelling over de richting die de

verzorgingsstaat op gaat. Volgens hem wordt op een gegeven moment de sociaaleconomische positie van een individu niet langer meer bepaald door collectieve eigenschappen zoals klassen, etniciteit en geslacht. In plaats daarvan wordt de sociaaleconomische positie van een individu bepaald door zijn of haar verdienste, oftewel merit. Young creëerde hier voor de formule: 'IQ + inspanning = merit'. Machtsposities worden in de meritocratie uitgeoefend door de personen met de meeste verdienste; de beste combinatie tussen talent en inspanning

(15)

(Young 1958). In een meritocratisch stelsel wordt geprobeerd om al het talent van de samenleving optimaal te benutten. Individuen worden op jonge leeftijd ingedeeld op basis van hun talenten, zo dat ze onderwijs krijgen die het beste bij hen past. Op deze manier wordt er getracht om alles uit getalenteerde individuen te halen en talent te optimaliseren.

Tegenwoordig ligt de kwaliteit van het bestaan sterker dan ooit bij jezelf en de weerbaarheid van de bevolking moet vooral door eigen inspanning worden bereikt. De gedachte hierachter is dat individuen zelf de juiste keuzen zullen maken, zodat ze anderen niet lastig hoeven te vallen met hun (gezondheids-)problemen. Waar falen en verdriet vanaf eind jaren negentig als een teken van een stoornis werd gezien, wordt er tegenwoordig van alles aan de preventie van falen en verdriet gedaan. Hierdoor wordt de druk om te presteren groter, evenals de kans op falen. De huidige studenten zijn bijvoorbeeld opgegroeid in een samenleving die slagen haast volledig als eigen verdienste zien en zakken als een eigen fout. Ze moeten hoge prestaties leveren in het onderwijs, in een hoog tempo hun studie doorlopen, dragen financiële verantwoordelijkheid, moeten betrokken zijn en cruciale beslissingen nemen (Dehue, 2014).

De continue competitie in de samenleving kan leiden tot statusangst. Omdat er geen permanente standaarden zijn, maar posities relatief zijn, resulteert dit in onzekerheid over je positie en status. De angst om een te lage positie te bezitten of te weinig status erkenning te krijgen, is erg toegenomen in het meritocratische stelsel (Botton aangehaald in Heerikhuizen 2013). Hierin zijn er namelijk geen excuses meer voor ziekte of een lage positie in de

samenleving. Het impliceert een gebrek aan kwaliteiten en inspanning. Waar vroeger de lage sociaaleconomische klasse hun positie konden wijten aan toeval en geboorte in een niet geprivilegieerd gezin, impliceert een lage sociaaleconomische status tegenwoordig een gebrek aan kwaliteiten en inspanning. Dit kan leiden tot een laag gevoel van eigenwaarde omdat de oorzaak nu intrinsiek wordt gezocht (Heerikhuizen 2013).

Bij het verkrijgen van een mentale ziekte als diagnose, is er de laatste decennia juist een verandering waar te nemen van een interne oorzaak naar een externe oorzaak. Dehue (2010) benadrukt dat er een verschuiving binnen de DSM is opgetreden. Waar in de eerste versie nog vooral sprake was van een ‘psychodynamisch model’, is er in de vierde versie van de DSM sprake van een ‘entiteitsmodel’. Binnen een psychodynamisch model worden psychische ziekten vooral gezien als een gevolg van onverwerkte ervaringen en ongelukkige omstandigheden: iedereen ervaart een ziekte anders. Binnen het entiteitsmodel worden psychische ziekten als een (hersen-)stoornis gezien en een opzichzelfstaand ziekte die tussen individuen alleen nog maar in sterkte varieert. Psychosociale oorzaken worden binnen het

(16)

entiteitsmodel niet of nauwelijks behandeld. Daarentegen worden er eerder pillen voorgeschreven om de (hersen-)stoornis te genezen (Dehue, 2010).

Wanneer de omgeving van iemand met een mentale ziekte weet dat het een

neurologische oorzaak heeft, worden de symptomen van de gediagnosticeerde veel minder kwalijk genomen. Een DSM-stoornis die een gunstige rol vervult is echter niet de oorzaak van een probleem maar biedt daar alleen een medische inkadering voor. Een diagnose biedt houvast bij falen omdat het aan externe factoren kan worden toegeschreven. Deze diagnose biedt tevens ook hoop, omdat de juiste medicatie en verdienste de symptomen - en soms zelfs de diagnose - kunnen bestrijden. De uitweg naar een psychiatrische diagnose is dan gunstig omdat dit niet alleen troost biedt, maar ook zelfkritiek en de belofte tot zelfverbetering (Dehue 2014).

Het meritocratisch ideaal is nu ook een verbond aangegaan met de biomedische wetenschappen. Burgers zijn zelf verantwoordelijk voor hun toekomstige gezondheid. Gezondheid wordt een kwestie van eigen verdienste, moraliteit en goed burgerschap. De oorzaak van falen en ziekte wordt nu bij het individu zelf gezocht. De leefstijlpolitiek is onverbiddelijk doordat het ieders permanente gevoel van falen vergroot, omdat het nooit lukt om volledig aan de eisen te voldoen (Dehue, 2014). Dit kan resulteren in angst, omdat falen en ziekte een gebrek aan kwaliteiten en inspanningen impliceert. Om enig zelfrespect te behouden vraagt dit om een uitweg. AD(H)D is een mogelijke uitweg; het is een entiteit die tijdelijk verkregen kan worden en die voordelen met zich mee brengt.

3. Probleemstelling

Het probleem dat in dit onderzoek wordt onderzocht is de sterk toegenomen AD(H)D

diagnose onder studenten. De doelstelling van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in welke macro-processen de motivatie van een student om met mogelijk AD(H)D gerelateerde

klachten naar een zorg professional gaat beïnvloeden. De laatste jaren is de leefstijlpolitiek in opkomst gekomen waarbij burgers worden gezien als biological citizens: burgers die (1) zelfverantwoordelijk zijn voor succes en gezondheid en dit door middel van (2) reflexiviteit weten te optimaliseren.

Toegenomen zelfverantwoordelijkheid en reflexiviteit heeft er voor gezorgd dat er een beroep op de interne locus of control en zelfeffectiviteit van studenten wordt gedaan. Succes is een resultaat van eigen verdiensten en kan hierdoor alleen aan jezelf worden toegeschreven. Omdat studenten zelfverantwoordelijk zijn voor hun succes wordt er een beroep gedaan op de zelfeffectiviteit van studenten. Studenten moeten zelf inschatten of specifieke acties succes

(17)

vol kunnen worden volbracht. Wanneer een student faalt of denkt niet voldoende zelfeffectief te zijn tast dit zijn eigenwaarde aan omdat falen niet aan externe factoren kan worden

toegeschreven.

Succes en gezondheid worden behaald door eigen verdiensten en zijn relatief. Continu worden individuen gemeten en vergeleken met elkaar. Hierdoor ontstaat permanente

onzekerheid, omdat men afhankelijk is van het presteren van anderen. Echter kan falen in de leefstijlpolitiek alleen aan het individu zelf worden toegeschreven; individuen geloven dat ze hun eigen succes bepalen en hebben dus een interne locus of control. Hierdoor bestaat er een toenemende angst om te falen, omdat onvoldoende succes alleen aan zichzelf kan worden toegeschreven en dit een bedreiging is voor de eigenwaarde van een individu. De

probleemstelling is schematisch weergegeven in figuur 1.

Figuur 1: schematische weergave probleemstelling

Om met de erosie van eigenwaarde om te gaan, kan een individu een uitweg zoeken in een diagnose binnen de DSM, zoals AD(H)D. Op deze manier kunnen falen en ongezondheid toch worden toegeschreven aan een externe oorzaak (externe locus of control); de diagnose AD(H)D. Echter, er moet wel geloof zijn in een gunstig effect van deze diagnose. Op deze manier kan een individu zijn eigenwaarde behouden en zichzelf verbeteren, omdat AD(H)D wordt gezien als een entiteit waarmee je door middel van hard werken vanaf kan komen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Welke psychogenese processen en welke sociogenese processen bevorderde het raadplegen van een zorgprofessional bij (voormalig)studenten die tijdens hun studententijd de diagnose AD(H)D hebben gekregen? Om deze vraag te

beantwoorden zijn de onderstaande deelvragen opgesteld.

1. Hoe beïnvloeden eigenwaarde, zelfeffectiviteit, zelfbeeld en locus of control het raadplegen van een zorgprofessional?

(18)

2. Hoe worden eigenwaarde, zelfeffectiviteit, zelfbeeld en locus van control beïnvloedt door zelfverantwoordelijkheid en reflexiviteit?

Dit onderzoek is maatschappelijke relevant, omdat de productie en consumptie van AD(H)D medicatie sinds de jaren ‘90 sterk zijn toegenomen, terwijl een gunstig effect van de

medicatie nog steeds uitblijft (Bröer, 2014). De diagnose groeit tegenwoordig het snelst onder volwassenen (Dehue, 2014). Dit onderzoek is wetenschappelijk relevant omdat er een gat in de literatuur wordt gevuld door het toepassen van de benadering van Elias (1982) over sociogene en psychogene processen toegepast op het vraagstuk van de motivatie om met AD(H)D gerelateerde symptomen naar een professional te stappen.

4. Interdisciplinariteit

Om te begrijpen waarom studenten een zorgprofessional consulteren is een interdisciplinaire benadering vereist. Zonder psychologische mechanisme zijn sociale verklaringen te abstract. Ze geven alleen een verklaring voor de historische veranderingen voor algemene trends in de samenleving. Om te verklaren wat studenten motiveert om een zorgprofessional te

consulteren is een concretere verklaring nodig die individuele veranderingen verklaard. Zonder sociale mechanismen zijn psychologisch verklaringen echter ahistorisch en kunnen veranderingen in het gedrag van mensen niet worden verklaard. Daarom vereist dit onderzoek een integratie van sociale en psychologische theorie.

Aangezien er in dit onderzoek gebruik wordt gemaakt van het verband tussen

sociologische en psychologische theorie en de invloed van macht op dit verband, is het nuttig om de benadering van Elias (1982) te gebruiken. Hij onderscheidt sociogene- van psychogene processen en stelt dat deze een onderlinge wisselwerking hebben. Sociogene processen zijn macro-processen, waarbij er verandering van de structuur van de samenleving plaatsvindt. In dit onderzoek zijn de sociogene processen reflexivisering en toegenomen

zelfverantwoordelijkheid. Psychogene processen zijn micro-processen, waarbij verandering in de psyche van een individu plaatsvindt. In dit onderzoek zijn de psychogene processen verandering in eigenwaarde, zelfaffectiviteit en locus of control. Het concept eigenwaarde is een humanistische theorie en kan worden toegepast op het globaal voorspellen van

levenskeuzen. Het concept zelfeffectiviteit is een sociaal-cognitief concept en is van invloed op het voorspellen van menselijk gedrag is specifieke situaties. Ook de theorie van de locus of control komt voort uit de sociaal-cognitieve theorie.

(19)

In dit onderzoek staat de leefstijlpolitiek centraal. Leefstijlpolitiek oefent macht uit op en beïnvloedt de psychogene processen. Reflexiviteit en zelfverantwoordelijkheid maakt dat de studenten een interne locus of control krijgen. Dit resulteert in het gegeven dat falen een directe aantasting van de eigenwaarde inhoudt. Omdat individuen reflexiever zijn geworden en posities relatief zijn, is het moeilijk om zelfeffectiviteit in te schatten. Succes hangt namelijk ook van de prestaties van anderen af. Omdat de psychogene processen afhankelijk zijn van de sociogene processen, is het noodzakelijk om een interdisciplinair onderzoek te doen naar de vraag waarom studenten een zorgprofessional consulteren.

5. Methode

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode besproken aan de hand van de volgende punten: onderzoeksstrategie en -design, onderzoeksmethode, operationalisering, populatie, sampling, methode dataverwerking en –analyse en ethische kwesties.

5.1 Onderzoeksstrategie & -design

De strategie van dit onderzoek is kwalitatief omdat ervaringen, interpretaties en

betekenisgeving van de respondenten wordt onderzocht. De nadruk ligt op de manier waarop individuen invulling geven aan hun sociale wereld (Bryman, 2012, p.36). In dit onderzoek is dat de invloed van de leefstijlpolitiek op de besluitvorming van een student om met AD(H)D gerelateerde klachten een zorg professional te consulteren. Tevens is er nauwelijks puur kwalitatieve (wel mixed-methods) onderzoek gedaan naar de motivatie van individuen om help te zoeken bij AD(H)D gerelateerde klachten.

Dit onderzoek combineert inductie en deductie met elkaar. Het onderzoek is deductief van karakter omdat er van te voren concepten centraal zijn gesteld. Daarnaast is de algemene hypothese, dat de diagnose AD(H)D een uitweg is voor studenten, gesteld. Het onderzoek is inductief omdat er met een open houding onderzoek wordt gedaan en hierdoor nieuwe inzichten en concepten kunnen worden ontwikkeld. De inductieve aspecten van dit onderzoek zijn gebaseerd op grounded theory. De uiteindelijk gevormde theorie van dit onderzoek past bij de verkregen resultaten en de conclusies van het onderzoek zijn ‘gegrond’ in de verkregen data (Bussing, Koro-Ljungeberg, Gary, Mason & Garvan, 2005).

De epistemologie van dit onderzoek is het interpretivisme. Onderwerpen van de sociale wetenschappen zijn fundamenteel anders dan onderwerpen van de exacte wetenschappen. Hierom vereist studie naar de sociale wetenschappen een andere

(20)

onderzoeksprocedure, een die het onderscheidend vermogen van de mens ten opzichte van de natuurlijke wereld weerspiegelt (Bryman, 2012, p.18). Door naar achterliggende invloeden van de motivatie om een zorgprofessional te consulteren kan deze motivatie beter worden begrepen.

De ontologische benadering van dit onderzoek is het constructivisme. Sociale

fenomenen en hun betekenis worden voortdurend bereikt door maatschappelijke actoren. Het impliceert dat sociale verschijnselen en categorieën niet alleen geproduceerd zijn door middel van sociale interactie, maar dat deze constant kunnen worden herzien en constant veranderen (Bryman, 2012, p.33-34). Deze ontologische benadering is in grote mate terug te zien in dit onderzoek. Er wordt vanuit gegaan dat handelen van individuen open staat voor reflectie. Gezondheid en presteren wordt continu gemeten, herzien en eventueel verbeterd. Hierdoor kunnen studenten zich steeds ontwikkelen.

Het onderzoeksdesign van dit onderzoek is een cross-sectioneel onderzoek (Bryman, 2012, p.59). Ten eerste wordt er op één enkel punt in de tijd data verzameld. Ten tweede wordt er gezocht naar patronen van associatie. Er wordt onderzocht of er een verband bestaat tussen verschillende variabelen. De directie van de variabelen kan in dit design niet worden bepaald. Dit sluit aan bij de benadering van Elias (1982), die er vanuit gaat dat variabelen met elkaar zijn vervlochten. Het is daarom moeilijk om een richting van het proces aan te geven; welke psychogene processen beïnvloeden welke sociogene processen en vice versa. De leefstijlpolitiek is vervlochten met de psychologische concepten (eigenwaarde,

zelfeffectiviteit, zelfbeeld en locus of control) en het is daarom moeilijk om een richting van het proces aan te geven.

5.2 Onderzoeksmethode

De onderzoeksmethode van dit interview zijn diepte-interviews. Deze onderzoeksmethode sluit aan bij een cross-sectioneel design en het kwalitatief en indicatieve karakter van het onderzoek (Bryman, 2012). Door middel van diepte-diepte-interviews kan er dieper op de concepten worden ingegaan omdat er kan worden doorgevraagd. Het onderzoek focust zich op de concepten die in het theoretisch kader genoemd zijn. Echter, het is van belang om gedeeltelijk eigen inbreng van de respondent te verzekeren. Daarom moet het interview een zekere mate van flexibiliteit omvatten. Op deze manier is er voldoende ruimte om nieuwe aspecten te identificeren die een mogelijke invloed hebben op de motivatie van studenten om een zorgprofessional te consulteren. In bijlage 1 is de interview guide weergegeven.

(21)

Alle interviews vonden plaats in Amsterdam bij de respondenten thuis. De lengte van de interviews varieerde van 30 minuten tot 50 minuten met uitzondering van het interview met Oliver, die enkel 20 minuten duurde.

5.3 Operationalisering

Er staan twee concepten centraal in dit onderzoek: leefstijlpolitiek en individuele motivatie om hulp te raadplegen.

Individuele motivatie om hulp te raadplegen bevat vier dimensies: eigenwaarde, zelfeffectiviteit, zelfbeeld en locus of control. De eerste dimensie eigenwaarde bestaat uit de indicatoren hoge- en lage eigenwaarde. Deze indicatoren worden gemeten aan de hand van de ervaring van ‘self-competence’ en ‘self-liking’ die volgens het onderzoek van Tafarodi & Milne (2002) representatief zijn voor eigenwaarde. De tweede dimensie zelfeffectiviteit bevat twee indicatoren, namelijk een hoge- en een lage zelfeffectiviteit, op twee verschillende terreinen. Op het eerste terrein verwacht een student bij een hoge zelfeffectiviteit specifieke taken op studie en in het dagelijks leven succesvol uit te kunnen voeren. Bij een lage

zelfeffectiviteit verwacht hij dit niet (Gray, 2010). Het tweede terrein meet of een student zich genoeg zelfeffectief voelt om een zorgprofessional te consulteren. Bij een hoge

zelfeffectiviteit verwacht de student dat het consulteren van een zorg professional en de mogelijke behandeling succesvol is. De derde dimensie, zelfbeeld, bevat twee indicatoren: een stationair en een groeigericht zelfbeeld. Bij groeigericht zelfbeeld gelooft een student dat hij zichzelf kan ontwikkelen en bij een stationair zelfbeeld niet. De laatste dimensie locus of control bevat de indicatoren: interne- en externe locus of control. Deze indicatoren worden gemeten door middel van de mate waarin een individu controle over zijn eigen lot ervaart (Gray, 2010).

Het tweede concept, leefstijlpolitiek, bevat de dimensies reflexiviteit en

zelfverantwoordelijkheid. Dit is gebaseerd op het concept ‘biological citizenship’, zoals beschreven door Rose (2007). Hierbij zijn individuen verantwoordelijk om, door middel van kennis, zichzelf te beheren zodat ze in de toekomst gezond blijven. De dimensie reflexiviteit wordt gemeten aan de volgende indicatoren: actief en bewust bezig met gezondheid,

raadplegen van informatie bij gezondheid en vertrouwen in expert systems.

Zelfverantwoordelijkheid wordt gemeten aan de indicatoren: prestatie als eigen verdienste, competitie succes en ziekte als entiteit. In bijlage 2 is een overzicht van de operationalisering weergegeven.

(22)

5.4 Populatie

De populatie waar dit onderzoek een uitspraak over wil doen, zijn universitaire studenten en recentelijk afgestudeerden, die in hun studententijd de diagnose AD(H)D hebben gekregen. De productie en medicatie van AD(H)D is sinds de jaren ‘90 toegenomen (Bröer, 2014) en het proces van reflexiviteit en toegenomen informatie heeft zich rondom de jaren 1920 gestart. Echter, er is geen exact jaartal of periode waarin deze processen zich begonnen plaats te vinden (Ritzer, 2012). Deze theorieën zijn daarom nog steeds van invloed op huidige tijd. De respondenten zijn huidige of pas afgestudeerde studenten (maximaal 2 jaar). Zij zijn opgegroeid in een samenleving waarbij slagen haast volledig als eigen verdienste wordt gezien en zakken als een eigen fout. Daarnaast vallen studenten in een leeftijdscategorie waarbij ze zelf financiële verantwoordelijkheid dragen en betrokken zijn bij het nemen van cruciale beslissingen (Dehue, 2014). De staat erkent studenten als volwaardige burgers en studenten zijn in grote mate zelfverantwoordelijk.

Over deze specifieke populatie zijn echter geen cijfers bekend van het aantal AD(H)D diagnoses. Wel is bekend dat ongeveer 100.000 volwassenen in Nederland AD(H)D hebben en de diagnose onder hen het snelst toeneemt (Filippo-Kokkeel , 2009; Dehue, 2014).

Volgens gegevens en registraties van de Universiteit van Leiden heeft van de 1500 studenten met een functiebeperking, 5% AD(H)D (Filippo-Kokkeel , 2009). Dit toont aan dat er een vrij grote groep studenten met de diagnose AD(H)D bestaat.

5.4 Methode sampling

Respondenten zijn gesampled via ‘criterion sampling’. Hierbij worden individuen die aan een bepaalde criteria voldoen gesampled (Bryman, 2012, p. 418). Uiteindelijk zijn 15 mensen met de diagnose ADD of ADHD geïnterviewd. Via een oproep op sociale media zijn via via respondenten gevonden en benaderd. Op één enkele uitzondering na hebben alle personen die op deze manier benaderd zijn, toegestemd mee te doen. De respondenten zijn in de resultaten weergegeven door middel van een pseudoniem. Op deze manier blijft de tekst het meest leesbaar.

In totaal zijn er 9 vrouwen geïnterviewd en 6 mannen. Van de 15 respondenten hebben 10 personen de diagnose ADD en 5 personen de diagnose ADHD. Alle respondenten kregen de diagnose in hun studententijd met uitzondering van Niels. Niels kreeg de diagnose in zijn kindertijd toen hij ongeveer 4 jaar was. Echter heeft Niels op zijn 21ste opnieuw hulp gezocht bij een zorgprofessional voor ADD gerelateerde klachten. Alleen deze laatste hulpvraag is relevant en gebruikt bij dit onderzoek. Alle respondenten volgen of volgden

(23)

hoger onderwijs. Eén respondent, Olivier, volgde echter een middelbare beroepsopleiding en is hier vroegtijdig mee gestopt. Zijn interview week af van de rest omdat de respondent enigszins defensief werd. Hierdoor werd er niet doorgevraagd op mogelijke emotioneel geladen vragen. Opvallend is dat 12 van de respondenten één of meerder studies niet heeft afgemaakt. Een overzicht van de respondenten is te vinden in bijlage 3.

5.5 Methode dataverzameling, -verwerking & -analyse

De interviews zijn afgenomen bij de respondenten thuis of in een koffiebar. Er zijn geen verschillende te ontdekken in data per locatie. De interviews zijn opgenomen met een Ipad en naderhand getranscribeerd. Daarna zijn de interviews handmatige gecodeerd zonder gebruik te maken van software. Tijdens het coderen zijn verschillende hoofdcodes en subcodes aangemaakt. Deze codes zijn afgeleid van de indicatoren in het operationalisatieschema. Deze aspecten zijn sowieso bevraagd en naar voren gekomen tijdens de interviews. Echter zijn er naast de begrippen uit de operationalisering ook twee nieuwe begrippen aan het licht gekomen; perfectionisme en autonome beslissing. Deze twee begrippen kwamen telkens terug bij het interviewen en zijn daarom aan het coderingsschema toegevoegd. Perfectionisme is geplaatst onder de indicator ‘zelfeffectiviteit’. Het begrip ‘autonome beslissing’ is geplaatst onder zelfverantwoordelijkheid. Zie bijlage 4.

5.6 Ethische kwesties

Ten eerste is er rekening gehouden met de anonimiteit van de respondenten. Aangezien dit onderzoek een openbaar stuk is, moet de anonimiteit van de respondenten gewaarborgd blijven. Namen worden daarom verborgen gehouden en enkel de leeftijd van de respondenten en het geslacht worden benoemd. Daarnaast werden de respondenten op de hoogte gesteld van het openbaar maken van het onderzoek zodat ze hier rekening mee kunnen houden bij het beantwoorden van de vragen. Ook werden respondenten niet opgedrongen om aspecten te vertellen waar ze niet achter staan, ze waren ten alle tijden in staat een vraag niet te

beantwoorden. Dit wordt in het begin van het interview duidelijk aangegeven zodat sociaal wenselijke antwoorden worden gereduceerd.

6. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten systematisch weergegeven. Hierbij wordt de structuur van de deelvragen aangehouden. Eerst worden de individuele motivaties van studenten om een zorgprofessional te raadplegen behandelend. Dit wordt gedaan aan de hand van dimensies

(24)

van individuele motivatie die tijdens de operationalisering zijn vastgesteld. Daarna wordt de invloed van de leefstijlpolitiek op de individuele motivaties besproken. Dit gebeurt aan de hand van de dimensies van leefstijlpolitiek die tijdens de operationalisering zijn vastgesteld. Een overzicht van de operationalisering is te vinden in bijlage 1.

6.1 Individuele motivaties

In deze paragraaf worden de individuele motivaties van de respondenten om een

zorgprofessional te consulteren weergegeven. De eigenwaarde, zelfeffectiviteit, zelfbeeld en locus of control worden besproken. Daarna wordt een tussenconclusie gegeven.

6.1.1 Eigenwaarde

De eigenwaarde van de respondent is gemeten aan de hand van de mate waarin iemand zich competent voelt en de mate waarin iemand tevreden over zichzelf is. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen drie groepen: (1) respondenten die een lage eigenwaarde hadden en naar de diagnose een gemiddelde eigenwaarde, (2) respondenten die een lage of gemiddelde eigenwaarde hebben en na de diagnose een hoge eigenwaarde hebben en (3) respondenten met een stabiele eigenwaarde.

De eerste groep ervoer voor het krijgen van de diagnose een lage eigenwaarde en na het krijgen van de diagnose een gemiddelde eigenwaarde. Deze groep bestaat uit: Christina, Bas, Kim en Kai. Deze groep consulteerde een zorgprofessional omdat ze niet lekker in hun fel zaten of depressieve klachten ervoeren. Dit is de enige groep die eigenwaarde niet alleen aan studie relateerde maar ook aan het dagelijks leven. Ook in het dagelijks leven was deze groep niet tevreden over zichzelf.

Christina: ‘Nou ja, ik weet niet meer. Het was een soort van depressiviteit of zo. Ik weet niet wat, ik kan het niet benoemen. Maar

daarna heb ik wel heel erg ervaren van oké dit zijn dus ADD trekjes en daar kan ik mijzelf beter mee verklaren.’

Kai: ‘Ik zat eigenlijk alleen maar te denken dat ik het allemaal niet meer kon. Ik vond mijzelf een beetje een loser. A het feit dat ik mijn

hele leven alles heb kunnen doen wat ik wilde doen en dan ineens zoiets belangrijk in het leven vond ik een beetje irritant.’

Kai kreeg naast de diagnose ADHD en ADD ook de diagnose depressie. Bas liep al langere tijd bij een psycholoog omdat hij last had van depressieve gevoelens en onzekerheid. De

(25)

eigenwaarde van deze groep is na het krijgen van de diagnose omhoog gegaan. De diagnose geeft hun verklaring, begrip en acceptatie. Christina en Bas geven wel aan dat niet alleen de diagnose voor een verbetering van hun eigenwaarde heeft gezorgd maar dat er ook andere factoren hebben meegespeeld zoals volwassen worden en uit huis gaan.

De tweede groep die kan worden onderscheiden is de groep die voor het krijgen van de diagnose een lage of gemiddelde eigenwaarde ervoer en na de diagnose een hoge

eigenwaarde. Deze groep bestaat uit: Laura, Roos, Yselle & Oliver. Deze groep verschilt van de vorige groep omdat deze expliciet aangeeft dat ze qua studie een lage eigenwaarde

ervoeren maar in het dagelijks leven niet. De AD(H)D gerelateerde symptomen zaten de respondenten in deze groep vooral op hun studie in de weg waardoor op dat gebied hun eigenwaarde lager was dan na de diagnose.

Roos: ‘Het brengt gewoon rust dat je niet denkt dat je zelf heel incapabel bent, het heeft ook een reden dat je zo incapabel bent.’

Deze groep consulteerde een zorgprofessional omdat ze moeilijkheden ervoeren op studie. Het hebben van de diagnose biedt niet alleen voor verklaring, begrip en acceptatie bij de respondenten zelf maar ook voor hun omgeving.

De derde groep die kan worden onderscheiden is die met een stabiele eigenwaarde. Deze groep bestaat uit Niels, Casper, Anna, Sophia, Julian en Emma. Niels, Casper, Anna en Sophia geven aan altijd een gemiddelde eigenwaarde te hebben gehad en Julian en Emma altijd een hoge eigenwaarde.

Anna: ‘Maar op dat moment dacht ik wel van misschien ben ik wel echt dom en moet ik naar het MBO. Qua studie ging het gewoon niet

goed maar qua dagelijks leven ging het wel prima.’

Deze groep ervoeren wel moeilijkheden en onzekerheid op studie maar dit heeft hun eigenwaarde niet aangetast.

Naast het onderscheid in de verandering in eigenwaarde of juist niet zijn er ook een paar algemene trends waar te nemen met betrekking tot eigenwaarde. Opvallend was dat de respondenten niet veel sprake over de tijd voor het krijgen van de diagnose maar vooral over wat de diagnose voor veranderingen teweeg bracht.

Bas: ‘Toen ik het kreeg, zeg maar, en ik ging dingen lezen van dit is typisch een ADD’er toen dacht ik van ‘woow dit ben ik gewoon’’.

(26)

Alle respondenten gaven aan dat het krijgen van de diagnose voor opluchting dan wel rust zorgde omdat het een verklaring geeft voor waarom ze zijn hoe ze zijn.

Er kunnen drie groeperingen worden gemaakt van de respondenten bij de dimensie eigenwaarde. De eerste groep respondenten die voor het verkrijgen van de diagnose een lage eigenwaarde ervoer en daarna een gemiddelde eigenwaarde, ervoer dit niet alleen op studie maar ook in het dagelijks leven. Deze respondenten vertellen allemaal dat ze last hadden van depressieve klachten. Deze depressieve klachten waren de reden waarom deze respondenten een zorgprofessional raadpleegden. De tweede groep respondenten relateerde hun

eigenwaarde aan prestaties of moeilijkheden op hun studie. Na het krijgen van de diagnose was de eigenwaarde van deze groep respondenten toegenomen. De derde groep heeft een positieve stabiele eigenwaarde. De diagnose heeft geen invloed op hun eigenwaarde gehad.

6.1.2 Zelfeffectiviteit

Zoals eerder vermeld gaven de respondenten vaak aan dat hun eigenwaarde

verminderd was omdat ze moeilijkheden op school ervoeren. Zelfeffectiviteit en eigenwaarde lijken daarom met elkaar verbonden te zijn. Op Julian na, ervoer iedereen moeilijkheden met hun studie. In alle data werden de volgende symptomen beschreven die door de respondenten als AD(H)D gerelateerd worden ervaren: tijdgebrek, uitstellen, niet afmaken, slechte

concentratie, onzorgvuldigheid en een gebrek aan structuur. Bij sommige respondenten stond dit hun doelen in de weg en bij anderen niet, er kunnen drie groepen worden onderscheiden.

De eerste groep die bij zelfeffectiviteit kan worden onderscheiden, is de groep die aangeeft dat de AD(H)D gerelateerde symptomen hen nooit echt in de weg hebben gezeten. Ze geven wel aan dat ze zich zonder AD(H)D zichzelf misschien nog optimaler konden maar dit zijn enkel speculaties. De respondenten ervoeren wel eens moeilijkheden bij hun studie, maar hebben niet het gevoel dat dit het behalen van hun doelen in de weg staat. Deze groep geeft echter wel aan voordelen uit de diagnose te halen.

Niels: ‘Direct motivatie, zoals ik eerder al zei, ik wou gewoon mijn voordeel er uit halen. Ik dacht als ik er iets aan kan hebben voor mijn

school.’

Voordelen die deze groep aan de diagnose hebben overgehouden zijn onder andere extra tijd bij tentamens en betere concentratie tijdens het studeren dankzij de voorgeschreven

(27)

De tweede groep die bij zelfeffectiviteit kan worden onderscheiden is de groep die aangeeft dat de AD(H)D gerelateerde symptomen hen in de weg zaten. Hierdoor konden sommige doelen op de studie moeilijker bereikt worden.

Laura: ‘Zit ik er eindelijk in, dan ben ik alweer een half uur verder. En dan moet er maar een pen vallen en dan ben ik er alweer uit dus dat is

gewoon lastig.’

Deze groep sprak alleen over het bereiken van doelen op school en niet in het dagelijks leven. Hierdoor kreeg deze groep het gevoel dat ze ‘vastliepen’ op school. Alleen Niels gaf aan dat zijn ADD gerelateerde symptomen ook van negatieve invloed waren op zijn relaties. Dit gaf hem extra motivatie om een zorgprofessional te consulteren.

De derde groep die kan worden onderscheiden, is de groep die een dusdanige lage zelfeffectiviteit had voor de diagnose dat doelen helemaal niet meer behaald konden worden. Deze respondenten schatten in dat ze bijvoorbeeld niet genoeg studiepunten zouden kunnen halen of hun scriptie niet konden halen.

Sophia: ‘En zeker dit jaar dacht ik van ja ik kan het niet. Misschien ben ik wel echt te dom moet ik gewoon MBO gaan doen of zo.’

Het gaat bij deze groep niet meer om het niet kunnen halen van kleine onderdelen van de studie zoals lage cijfers halen voor een vak maar om doelen met grotere consequenties. Deze respondenten stonden op het punt om te stoppen met studie of scriptie, maar in plaats daarvan hebben ze een zorgprofessional geconsulteerd.

Naast de mate waarin respondenten het gevoel hadden doelen te kunnen bereiken, werd er gevraagd of ze geloven of ze het consulteren van een zorgprofessional met succes zouden kunnen volbrengen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat een respondent van mening was niet competent genoeg te zijn om consultatie met een zorgprofessional en eventuele behandeling met succes uit te voeren.

6.1.3 Zelfbeeld

Wanneer er werd gevraagd naar zelfbeeld geven alle respondenten zelf aan een groeigericht zelfbeeld te hebben. Echter beschrijven sommige respondenten ook stationaire kenmerken. Hierdoor kunnen er twee groepen worden onderscheiden: (1) de respondenten die aangeven

(28)

van een stationair zelfbeeld naar een groeigericht zelfbeeld zijn gegaan en (2) de respondenten die enigszins nog steeds een stationair zelfbeeld hebben.

De eerste groep bestaat uit respondenten die na het krijgen van de diagnose het gevoel hebben zich meer te kunnen ontwikkelen. De AD(H)D gerelateerde symptomen werden eerst als stationair ervaren. Er kon bijna niks tegen worden gedaan en het zat de ontwikkeling van de respondenten in de weg. Na het krijgen van de diagnose hadden de respondenten het gevoel dat ze zich beter konden ontwikkelen

Roos: ‘Ik denk dat ik nu absoluut verder kan ontwikkelen dan dat ik in eerste instantie door had.’

Deze omslag kan worden verklaard omdat deze groep respondenten de diagnose zien als iets waar ze aan kunnen werken.

Laura: ‘Dat ik er ook wel aan kan werken en dat het iets is waar ik niet heel veel aan kan doen.’

De AD(H)D gerelateerde symptomen voor het krijgen van de diagnose stond de ontwikkeling van deze groep in de weg (stationair)Na het krijgen van de diagnose vonden de respondenten een manier hoe ze hier mee om moesten gaan en konden ze juist verder groeien.

De tweede groep die kan worden onderscheiden is de groep die na het krijgen van de diagnose nog steeds stationaire kenmerken tonen. Deze groep geeft ook aan dat de AD(H)D gerelateerde symptomen voor het krijgen van de diagnose hun ontwikkeling in de weg zat. Maar ze zien de diagnose niet als iets waaraan ze kunnen werken, maar meer als een bevestiging van statische kenmerken van zichzelf. Deze groep probeert moeilijkheden door AD(H)D gerelateerde symptomen niet te overwinnen maar zoekt juist een andere manier om doelen te bereiken.

Kai: ‘Ik ben juist meer een soort van acceptatie juist gekomen van dat ik bepaalde dingen juist wel en niet goed kan. Net als dat ik weet dat het gene wat het best voor mij zou werken is als ZZP’er te werken. Gewoon een eigen bedrijfje waar jezelf tijden kan bepalen. Ik kan bijvoorbeeld ’s nachts heel goed werken, overdag ben ik kut omdat er dan te veel dingen

om mij heen gebeuren. ‘

Opvallend is dat binnen deze groep een groot deel van de respondenten aangeeft geen medicatie te gebruiken en/of naar therapie te gaan. Het gebruik van medicatie wordt als

(29)

onnodig ervaren omdat ze een andere manier vinden om doelen te bereiken of beperkingen aanvaren.

6.1.4 Locus of control

Wanneer er werd gevraagd naar de locus of control van de respondenten, geven 11

respondenten aan dat ze een interne locus of control hebben bij zowel succes als falen. Zij zien falen en prestatie als uitkomst van eigen inspanning. Deze groep heeft altijd al een interne locus of control gehad, de diagnose heeft dit niet veranderd.

Yselle: ‘Telkens als er iets niet lukte werd ik boos op mijzelf, ik snap gewoon niet waarom het niet ging en soms kon ik mezelf bijna wel slaan

zo boos was ik.’

Doordat deze respondenten niet alleen maar prestatie maar ook falen aan zichzelf toeschrijven, zorgt dit voor frustratie.

Een andere groep die onderscheiden kan worden zijn de respondenten die bij succes een externe locus of control ervaren en bij falen een interne locus of control.

Christina: ‘Ik kan mij niet voorstellen dat ik nu betere essays schrijf als in mijn bachelor. Dat ik daarom nu betere cijfers krijg. Ik denk dat

het dan ligt aan de docenten, dat ze mij nog niet kende of zo.

Het halen van hogere cijfers wordt bij deze groep dus toegeschreven aan externe factoren. Dit is na het krijgen van de diagnose niet veranderd. Falen wordt echter wel als resultaat van eigen inspanning gezien.

Kai: ‘Ja als ik het niet goed heb gedaan dan switch je wel naar binnen toe dan is het wel je eigen schuld maar als je iets goed hebt gedaan

dan geef je de buitenwereld de schuld.’

Interessant is dat alle respondenten aangaven AD(H)D als onderdeel van zichzelf te zien. Ze zien het als een cluster van bepaalde karaktertrekken en eigenschappen die samen het label AD(H)D hebben gekregen. Zoals eerder bij zelfeffectiviteit naar voren kwam is onvoldoende presteren wel eens aan de diagnose toegeschreven. Aangezien falen bij alle respondenten een interne locus of control heeft is dit in overeenstemming met het zien van de diagnose als onderdeel van jezelf.

(30)

6.1.5 Deelconclusie individuele motivatie

Wanneer alle verschillende groepen bij de verschillende dimensies van individuele motivatie op een zorgprofessional te raadplegen worden bekeken zijn er drie trends waar te nemen: de groep met een lage zelfeffectiviteit als motivatie, de groep met een lage eigenwaarde als motivatie en een groep die voordelen uit het raadplegen van een zorgprofessional wil halen.

De eerste groep bestaat uit respondenten waarbij moeilijkheden op studie de directe motivatie was om een zorgprofessional te consulteren. Deze groep geeft aan dat ze niet altijd in staat waren doelen op studie te halen omdat de AD(H)D gerelateerde symptomen hen in de weg zaten. De diagnose heeft er voor gezorgd dat de respondenten iets hebben om aan te werken en zichzelf verder kunnen ontwikkelen. Falen en prestatie ziet deze groep als resultaat van eigen inspanning. Na het krijgen van de diagnose is de eigenwaarde en studieprestaties van deze groep respondenten toegenomen. De individuele motivatie van deze groep studenten was een lage zelfeffectiviteit.

De tweede groep bestaat uit respondenten die voor het krijgen van de diagnose een lage eigenwaarde bezaten. Bij deze respondenten ging de studie in het algemeen niet goed, waardoor ze er allemaal over nadachten helemaal te stoppen. Niet alleen op studie, maar ook in het dagelijks leven waren deze respondenten niet tevreden. Falen schrijft deze groep toe aan zichzelf en prestatie juist aan externe factoren. De respondenten in deze groep ervaren allemaal depressieve gevoelens. Deze gevoelens hebben de respondenten aangezet om een zorgprofessional te raadplegen, via die manier zijn ze uiteindelijk aan hun diagnose gekomen. De individuele motivatie van deze groep is een lage eigenwaarde.

De derde groep is de groep die een stabiele positieve eigenwaarde ervaart. De respondenten binnen deze groep ervoeren eigenlijk nooit dat ze doelen niet konden halen. Falen en prestatie wordt bij deze groep toegeschreven aan interne factoren. De AD(H)D gerelateerde symptomen heeft deze groep respondenten nooit in grote mate beperkt in hun ontwikkeling. De individuele motivatie van deze studenten om een zorgprofessional te raadplegen is om er (praktische) voordelen uit te halen, zoals extra tijd bij tentamens.

6.2 De invloed van leefstijlpolitiek op individuele motivaties

Nu er bekend is welke drie verschillende individuele motivatie een rol spelen bij het consulteren van een zorgprofessional, wordt er nu gekeken wat de invloed van de leefstijlpolitiek op deze motivaties is. Eerst wordt reflexiviteit besproken en daarna zelfverantwoordelijkheid.

(31)

6.2.1 Reflexiviteit

Alle respondenten geven aan reflexief (bewust en actief) met hun gezondheid bezig zijn. De sociogentische trend van reflexiviteit lijkt zich daarom af te spelen in de populatie. Wanneer er aan de respondenten naar hun gezondheid werd gevraagd, werden er vaak uitgebreide antwoorden gegeven over voeding, sporten, alcohol en roken. Meestal werden ook ongezonde kenmerken als zijnde aangekaart wat bewustzijn aantoont.

Niels: ‘Nou goed ik eet wel redelijk gezond. Ik hou van koken, dat vind ik leuk dus ja daar ben ik wel gezond in qua voedsel. Sporten vind ik

wel lekker. (…). Ja, ik rook wel dus dat is niet zo goed.’

Alle respondenten geven aan op een bepaalde manier actief en bewust bezig te zijn met hun gezondheid. Sommigen proberen alcohol te beperken en anderen letten op hun voeding en op voldoende beweging. Om onderscheid te maken tussen een gezonde en ongezonde levensstijl raadplegen de respondenten medische informatie op het internet. Alleen Casper geeft aan dit niet te doen. Zijn ouders zijn beide arts en als hij iets wil weten dan belt hij hen op. Ook geven de respondenten aan dat ze soms worden geïnformeerd zonder dat ze opzoek zijn naar informatie.

Yselle: Ja zoals laatst was er op Facebook weer een event waarbij je elke dag steeds meer sit-ups moest doen zodat je ‘bikiniproof’ wordt. Ik

vind het wel grappig om te proberen om dat soort dingen vol te houden’.

Zoals Yselle aangeeft komt er soms op Facebook informatie voorbij over voeding of wordt je aangemoedigd om je levensstijl te verbeteren zonder dat je er om vraagt. Ook werd

aangegeven dat er op televisie in reclames en programma’s steeds vaker een boodschap over voeding of beweging wordt uitgedragen.

Kai en Anne vertelden over gezondheidsgewoonten die vanwege hun diagnose tot stand zijn gekomen. Zo vermijden ze beiden cafeïne omdat ze hier erg druk van worden. Anne geeft aan dat koffie tijdens het leren averechts werkt omdat ze dan juist te veel prikkels binnen krijgt. Ook proberen Kai en Anne alcoholgebruik te beperken omdat ze hier erg druk van worden. Alle respondenten behalve Olivier en Niels slikken momenteel medicatie. Een aantal respondenten geven aan dat ze door deze medicatie minder zijn gaan eten. Laura vindt dit een nadelige bijkomstigheid terwijl Lisa hier juist blij mee is.

(32)

De helft van de respondenten heeft voordat ze een zorgprofessional hebben geconsulteerd, informatie over psychische stoornissen opgezocht. Deze informatie gaf de respondenten herkenning waardoor ze extra motivatie kregen om een zorgprofessional te consulteren. Ook deden deze respondenten vaak een online zelftest alvorens ze naar de huisarts gingen.

Sophia: ‘Ja uit een test die ik op internet had gedaan kwam het ook gewoon uit dus toen dacht ik al helemaal van nu ga ik gewoon naar de

psycholoog want het is geen onzin’.

Het opzoeken van informatie en het doen van een zelftest motiveerde de respondenten extra om een zorgprofessional te raadplegen omdat hun vermoeden werd bevestigd.

Yselle heeft heel veel online zelftests gedaan maar geeft aan hier niet op te

vertrouwen. Ze was pas overtuigd van de diagnose na de uitslag van de professionele test van de psycholoog. De rest was ook pas overtuigd dat ze AD(H)D hebben na het krijgen van de diagnose bij de psychiater. Alleen Roos gaf aan dat ze voordat ze naar een zorgprofessional ging al helemaal overtuigd was dat ze ADD heeft. De online informatie en zelftest gaven haar zoveel herkenning dat ze het wel moest hebben. Bij de testen van de psycholoog had ze daarentegen wel haar twijfels. Bij het gesprek tussen haar moeder en haar psycholoog had ze het gevoel dat haar symptomen niet genoeg naar voren kwamen. Roos was bang dat de psycholoog de diagnose hierdoor niet zou stellen.

Toen Christina 20 was, was ze al een keer eerder met dezelfde hulpvraag naar de huisarts te gaan. Hij leek er echter niks van te begrijpen, Christina heeft toen geen verder hulp gezocht. Toen Christina 22 was vertrouwde ze in eerste instantie ook niet helemaal op de expertise van de psychiater. De vader van Christian heeft ook ADD en hij heeft slechte ervaringen met de medicatie Ritalin. Deze medicatie werd ook direct aan Christina voorgeschreven wat leidde tot wantrouwen.

Christina: ‘Toen ik de uitslag er van hoorde toen kreeg ik meteen een recept mee voor Ritalin, waar ik best wel van schrok. Omdat mijn vader

daar heel slecht op is gegaan. En dat is gewoon een hele nare periode geweest.’

Later was Christina wel overtuigd door de psychiater en nu gebruikt ze nog steeds dezelfde dosering Ritalin. Ook Bas stond wantrouwig tegenover de expertise van zijn huisarts. Bas had

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Als je een onderdeel niet kunt doen dan mag je het resultaat ervan in de rest van de opgave toch gebruiken. (1) Zij G een groep met normaaldelers N 1 en

Rekenkamer Utrecht onderzocht in 2018 welke kenmerken uitkeringsgerechtigden in de arrangementen 3 en 4 hebben en hoe de gemeente Utrecht invulling geeft aan de dienstverlening

De Quay maar met overtuiging blijven geloven in zijn historische roeping om met een kwinkslag en een lach op zijn gelaat (als symbolen van een nieuwe tijd)

Anticiperen op de komende dag, rekening houden met wat er komen gaat, extra drukte, cyclus En autonomie : dat wil zeggen zelf de regie houden, zelf zo nodig de medicatie aanpassen

Ieder apparaat dat op welke manier dan ook beschadigd lijkt te zijn (kapotte of geplette onderdelen, beschadigingen of scheuren) of dat niet normaal functioneert, of wanneer

Het pact bepaalt immers dat de aanvullende vergoedingen die bovenop een brugpensioen worden ontvangen door een vroegere werk- nemer die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en

The proof of the second assertion of Theorem 3.1 is based on the following Diophantine approximation result..

Kinderen met AD(H)D hebben vaak weinig zelfvertrouwen, onder andere doordat ze op school traag werken en dingen vaak niet alleen voor elkaar krijgen.. Er is ook een vorm van