• No results found

De invloed van de media op de houding van hoger opgeleiden tegenover Syrische vluchtelingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van de media op de houding van hoger opgeleiden tegenover Syrische vluchtelingen"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorscriptie

De invloed van de media op de houding van hoger

opgeleiden tegenover Syrische vluchtelingen.

Auteur: B. de Vries

Studentnummer: 10421742

Datum: 29/06/2016

Opleiding: Universiteit van Amsterdam

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

(2)

Samenvatting

Door verschillende brandhaarden in het Midden-Oosten zijn groepen mensen verdreven van huis en haard. Veel vluchtelingen zoeken een nieuw thuis in Europa, onder andere in

Nederland. Echter is het de vraag hoe verschillende groepen in de Nederlandse samenleving hier tegenover staan. In deze scriptie is de houding van hoger opgeleiden in het Nederlands bedrijfsleven ten overstaan van Syrische vluchtelingen onderzocht. Allereerst zijn factoren als taalproblemen en discriminatie aangehaald die van invloed kunnen zijn op de houding

tegenover deze groep vluchtelingen. Daarnaast is de invloed van de media er bij betrokken om te kijken in hoeverre deze invloed heeft op de zojuist aangehaalde houding. In de

hoofdstukken over de media zijn overredingstechnieken en recente gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de houding beschreven. Aan de hand van dit theoretische kader zijn hypotheses opgesteld, de onderzoeksstrategie is dus deductief geweest. Er zijn drie

hypothesen getest. Uit de resultaten is gebleken dat de houding van hoger opgeleiden in Nederland tegenover Syrische vluchtelingen positief is. Overigens is de mediabeleving wel als negatief bevonden. Aansluitend is er geen relatie gevonden tussen deze afhankelijke en onafhankelijke variabele.

This document is written by Student Bram de Vries, who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it. The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

Inhoud

Samenvatting 2

1. Introductie 5

2. De houding tegenover vluchtelingen 8 2.1 Definiëring vluchteling 8 2.2 Houding tegenover vluchtelingen door de jaren heen 9

2.3 Opleidingsniveau 10

2.4 Arbeidsmarktintegratie 10 2.4.1 Factoren samenhangend met het vluchtverhaal 11

2.4.2 Demografie 12

2.4.3 Aansluiting op de arbeidsmarkt 13 2.4.4 Integrated threat theorie 14

2.4.5 Discriminatie 15

2.5 Media-invloed op de houding ten aanzien van vluchtelingen 16

2.5.1 Media impact 16

2.5.2 Agenda-setting 17

2.5.3 Priming 17

2.5.4 Framing 18

2.6 Krantenberichten 18

2.7 Houding tegenover moslims en stereotypering van moslims in de media 19 2.8 Vooroordelen in de vluchtelingencrisis 21

3. Methodologie 23

3.1 Verantwoording kwantitatief onderzoek 23

3.2 Steekproef 24 3.3 Procedure 25 3.4 Dataverzameling 25 3.5 Data-analyses 26 4. Resultaten en analyses 27 4.1 Beschrijvende statistiek 27 4.1.1 Demografie 27

(4)

4.3 T-testen 28 4.4 Correlatiecoëfficiënten 28 4.5 Regressieanalyse 29 5. Discussie en conclusie 29 5.1 Discussie 29 5.2 Conclusie 31 Bibliografie 32

Bijlage 1: Begeleidende email enquête 39 Bijlage 2: Vragenlijst enquête 40

(5)

1. Introductie

Anno 2016 zorgen brandhaarden in het Midden-Oosten voor massale groepen vluchtelingen die op zoek zijn naar veiligheid en stabiliteit. Nederland heeft door de jaren heen grote groepen vluchtelingen opgevangen en voor hen een nieuw thuisland gevormd. Naast

vluchtelingen, wonen en werken in Nederland groepen arbeidsmigranten die zich hier hebben gevestigd sinds de jaren vijftig. In het begin van de jaren vijftig zijn dit veelal Italianen en Spanjaarden geweest, later kwam groepen Turkse en Marokkaanse mannen naar Nederland (Schoorl, 2011). Deze verschillende bevolkingsgroepen en culturen zijn opgegaan in de Nederlandse arbeidsmarkt. Om deze diversiteit te managen, zijn specifieke competenties benodigd van de managers. Speciale trainingen en cursussen hebben er toe bijgedragen dat deze groepen nu vaak moeiteloos meedraaien in het Nederlandse bedrijfsleven (Hartog & Zorlu, 2004). Nederland staat voor een nieuwe uitdaging om de groep vluchtelingen te huisvesten en op de lange termijn te voorzien van werk. Huisvesting wordt door Nederlandse gemeentes geregeld, werk daarentegen blijft een lastig verhaal. Via taalcursussen en

bedrijfsspecifieke trainingen tracht de overheid deze mensen aan het werk te helpen. Overigens is het leren van de Nederlandse taal verplicht bij een (tijdelijke)

verblijfsvergunning (Rijksoverheid, 2016).

Van oudsher worden migranten als sociaal-cultureel en sociaaleconomisch

minderwaardig gezien. Deze opvattingen berusten op vooroordelen en hebben een weerslag op het huidige beeld omtrent de ‘vluchtelingenproblematiek’ (Ghorashi, 2010). In het onlangs (januari 2016) verschenen rapport van het Internationaal Monetair Fonds zijn de economische kansen die de komst van groepen vluchtelingen met zich meebrengt voor Europa uiteengezet. Hierbij heeft de focus in het onderzoek op Duitsland, Oostenrijk en Zweden gelegen. Deze drie Europese lidstaten zijn het meest populair bij vluchtelingen. Het grootste macro-economische effect, dat beschreven wordt in het rapport, is een lichte groei van het bruto nationaal product in de betreffende landen. Deze stijging treedt ook op in landen met een overeenkomende economie. Nederland kan hiertoe gerekend worden. Naast effecten op de korte termijn, zoals tijdelijke opvang en taalcursussen, wordt in het rapport voornamelijk de invloed van de instroom van vluchtelingen op de arbeidsmarkt op de lange economische termijn uiteengezet. Stijging van de belastinginkomsten en sociale premies behoren tot deze lange termijn effecten. Dit houdt in dat een negatieve houding tegenover vluchtelingen in het bedrijfsleven, economische vooruitgang kan belemmeren.

(6)

Om de zojuist benoemde houding makkelijker te operationaliseren, is het bruikbaar de houding in het perspectief van een manager te stellen. Een vluchteling zien als (potentieel) werknemer vormt de basis van deze scriptie. Vanuit bedrijfsperspectief naar een nieuwkomer kijken, geeft een ander beeld dan de gemiddelde Nederlander betreft . Een opvatting van een gewone burger is veelal niet gericht op economische kansen. Overigens voorziet het huidige Nederlandse beleid niet in maatregelen waardoor vluchtelingen in Nederland aan het werk kunnen. Bepaalde restricties vanuit de overheid verbieden betaalde arbeid te verrichten tijdens de asielprocedure (Rijksoverheid, 2016). Als vluchtelingen eenmaal mogen blijven en dus een verblijfstatus krijgen voor een on- of bepaalde tijd, is het zaak deze groep aan het werk te krijgen (Rijksoverheid, 2016). Kortom, als een vluchteling zich eenmaal in Nederland mag vestigen, liggen de kansen voor bedrijven open.

Mattheijer (2000) stelt dat vluchtelingen in tegenstelling tot reguliere migranten een grotere kans maken op een baan. Dit komt volgens de auteur omdat zij vaker hoger opgeleid zijn, en niet alleen om economische redenen hun vaderland verlaten. Het artikel van

Mattheijer is voornamelijk gebaseerd op de situatie in de jaren negentig. De huidige situatie is vergelijkbaar met de situatie destijds. Brandhaarden in het Midden-Oosten en Afrika

veroorzaken óók nu de stroom van vluchtelingen (Mattheijer, 2000). Desain en Hello (2006) hebben daarentegen onderzocht dat de positie van vluchtelingen minder positief lijkt dan dat door Mattheijer wordt geschetst. Vluchtelingen zijn van tevoren minder goed geïnformeerd over het land waar zij heen gaan. Door deze verminderde voorbereiding zal de tijd totdat zij zijn aangepast zijn aan de Nederlandse bedrijfscultuur aanzienlijk langer zijn. De kansen op een baan worden volgens deze auteurs mede verklaard op basis van demografische

kenmerken. De rol van de bedrijven wordt hier niet aangehaald. Als belangrijkste

demografisch kenmerk wordt de relatief hoge leeftijd van de vluchtelingen benoemd. Dus is het interessant in deze scriptie demografische kenmerken als aspecten mee te nemen, en de relatie van deze demografische kenmerken met de houding tegenover vluchtelingen te meten (Mattheijer, 2000).

De nieuwsberichten op televisie en in de kranten roepen bij kijkers en lezer

waarschijnlijk bepaalde emoties en reacties op. Xandra Schutte vraagt 22 april 2016 in een artikel in het NRC Handelsblad aandacht voor de emoties in de media, die veelal het negatieve beeld omtrent vluchtelingen versterkt. In haar artikel beschrijft zij de primitieve emoties, zoals zijn waargenomen bij protesten tegen een asielzoekerscentrum in Steenbergen. Temper de emoties, en zo nemen enkelzijdige opvattingen over een groep mensen af. Andere auteurs (Esses, Medianu en Lawson, 2013) bevestigen dit beeld. De afgelopen tien jaar is het

(7)

beeld in de westerse media over vluchtelingen en immigranten steeds eenzijdiger en

negatiever geworden. Dit is geconcludeerd door Amerikaanse tv-zenders een aantal maanden te analyseren in 2005 (Cisneros zoals geciteerd in: Esses et al., 2013). In Nederland speelt de politiek die gevoerd wordt door Geert Wilders waarschijnlijk een rol in de beeldvorming rondom vluchtelingen. De vluchtelingen, die veelal islamitisch zijn, worden door Dhr. Wilders afgeschilderd als gelukszoekers en als een dreiging voor de samenleving. Dit valt op te maken uit recente en eerdere verkiezingsprogramma’s van de Partij voor de Vrijheid (Verkiezingsprogramma Partij Voor de Vrijheid). Dit wordt in deze scriptie empirisch onderzocht.

De houding van leidinggevenden of bedrijven tegenover het aannemen van vluchtelingen wordt hoogstwaarschijnlijk gevormd door de media. Nieuwsitems,

krantenberichten en andere digitale media bepalen mede het beeld dat gevormd wordt over deze groep. Zoals Ghorashi (2010) al aanhaalde is dit beeld veelal negatief. Uit de literatuur blijkt dat er nog niet eerder onderzoek is gedaan naar de houding van Nederlandse bedrijven tegenover de huidige groep Syrische vluchtelingen (periode 2014-2016). Dit komt mede omdat het onderwerp actueel is en erg gevoelig ligt naar mijn mening. Het onderwerp van deze scriptie behelst het verklaren van de houding van hoger opgeleiden in het Nederlands bedrijfsleven tegenover vluchtelingen. Er zijn een aantal mogelijke verklaringen voor deze houding. Om het onderwerp niet te breed te laten zijn, is er in deze scriptie voor gekozen de verklaringen te beperken tot voornamelijk de mediaberichten. Deze factor zal ook het

intensiefst worden behandeld in het theoretisch kader. Seate en Mastro (2015) concluderen in hun onderzoek dat de media een grote rol speelt op de houding. Dit wil zeggen dat de media de houding beïnvloedt. De houding is door de auteurs geoperationaliseerd als interculturele angst. Deze houding wordt direct en indirect gevormd door eventueel subjectieve

berichtgeving in de media. Onder indirecte beïnvloeding kan het bespreken van

mediaberichten op sociale media worden verstaan (Seate & Mastro, 2015). Naast het beperkte aantal factoren, wordt de onderzoeksgroep van vluchtelingen afgebakend tot de recentste stroom, uit voornamelijk Syrië.

In deze scriptie wordt verwacht dat er een antwoord gegeven wordt op de vraag hoe managers en medewerkers van onder andere een overheidsinstelling en een grote

multinational aankijken tegen vluchtelingen. Hierbij moet specifiek gesteld worden dat centraal komt te staan hoe hun afweging om vluchtelingen in dienst te nemen of graag te zien als collega, wordt beïnvloed door de media. De centrale vraag in deze thesis luidt als volgt; “In welke mate wordt de houding van hoger opgeleiden in het Nederlands bedrijfsleven

(8)

tegenover hoger opgeleide Syrische vluchtelingen beïnvloed door de media? Hierbij worden als deelvragen gesteld: “Welke rol heeft opleiding in deze houding?”, “Welke factoren binnen de arbeidsmarktparticipatie bemoeilijken de integratie en beïnvloeden de houding?” en

uiteindelijk “Welke rol speelt de media in de vorming van een houding tegenover Syrische vluchtelingen in Nederland?”. Als onderzoeksmethode is een intensieve literatuurstudie verricht. Dit wordt ondersteund met een kleine empirische studie. Er is gekozen voor een enquête omdat dit gezien de relatief korte periode die voor deze scriptie staat, de minste tijd in beslag neemt. Intensieve interviews zijn naar mijns inziens nog doeltreffender, maar nemen te veel tijd in beslag om een goed beeld van dit fenomeen te krijgen. Deze enquête is gehouden onder hoog opgeleide leidinggevenden en medewerkers van Uitkeringsinstituut Werknemers Verzekeringen kortom UWV en medewerkers van IBM. Er is gekozen voor deze twee bedrijven omdat dit een evenwichtig beeld geeft van de Nederlandse arbeidsmarkt. Er wordt namelijk een beeld geschetst op basis van een (semi)-overheidsinstelling en een commercieel bedrijf. In hoofdstuk 2 wordt relevante literatuur besproken omtrent de houding tegenover vluchtelingen en de invloed van de media. Hoofdstuk 3 bevat de methodologie, waarin de onderzoeksmethode uiteen wordt gezet. Aansluitend worden de resultaten geanalyseerd en de onderzoeksvraag beantwoord.

2. Theoretisch kader

Houding tegenover vluchtelingen

2.1. Definiëring vluchteling

In dit hoofdstuk worden een aantal studies belicht die verband houden met de algemene opinie over vluchtelingen en de arbeidsmarktpositie van vluchtelingen gevolgd door de

invloed van de media. Ter afbakening van het begrip ‘vluchteling’ wordt deze in deze scriptie de definitie in het Verdrag van Geneve gevolgd:

Elke persoon die, ten gevolge van gebeurtenissen welke vóór 1 januari 1951 hebben plaats gevonden, en uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren (Rijksoverheid, 2016).

(9)

In de hedendaagse media wordt het woord vluchteling mede als asielzoeker door elkaar gebruikt. In deze scriptie wordt alleen vluchteling gebruikt. Ter voltooiing van deze definiëring beperk ik mij alleen tot vluchtelingen uit Syrië in mijn onderzoek.

2.2 Houding tegenover vluchtelingen door de jaren heen

De houding tegenover vluchtelingen is volgens sommige onderzoeken in de loop der jaren positief veranderd (Esveldt & Traudes, 2001). Half jaren tachtig was de opinie grotendeels negatief. Eind jaren negentig is de houding een stuk positiever geworden. Destijds stond zo’n 44 procent van de Nederlandse bevolking positief tegenover de immigranten die naar

Nederland kwamen (Esveldt & Traudes, 2001). Deze cijfers zijn nu (2016) vrijwel onveranderd gebleven. Uit een poll gehouden in 2014 van VOXeurop, een Europees

opiniepeilingsbureau, is gebleken dat nu zo’n 43-49% van de Nederlandse bevolking positief tegenover immigratie staat. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de bevolking in de grotere steden positiever tegenover immigratie stond/staat dan bevolking in de kleinere Nederlandse steden en dorpen. Daarnaast zijn jongeren positiever in hun houding tegenover immigranten of vluchtelingen dan ouderen (Esveldt & Traudes, 2001). Dit kan verklaard worden doordat jongeren vaker in contact komen met immigranten dan ouderen. Dit contact vindt dan vaak plaats op scholen en in sport gebonden omgevingen (Esveldt & Traudes, 2001). De onveranderde houding van de afgelopen twintig jaar wordt bevestigd door Maas en Jansen (2012). Zij geven aan dat qua houding er niets veranderd is, maar de verbale

communicatie omtrent dit onderwerp wel is veranderd. De persoonlijke uitingen zijn grover geworden, mede veroorzaakt door het taalgebruik van opiniemakers en politici. Wel

opvallend is dat discriminatie op de huizenmarkt tegenover allochtonen veel groter is dan discriminatie op de arbeidsmarkt (Coenders, Lubbers, Grotenhuis, Thijs en Scheepers, 2012). Dat impliceert voor dit onderzoek dat vluchtelingen meer problemen zullen ondervinden omtrent discriminatie bij het vinden van een huis dan bij een baan vinden op de arbeidsmarkt.

De houdingen tegenover vluchtelingen en immigranten in het algemeen kunnen gebaseerd zijn op economische en niet-economische gronden. Onder economische gronden wordt onder andere de angst voor het verliezen van de eigen baan benoemd. Men ziet immigranten die hoger opgeleid zijn vaak als een gevaar voor de werkgelegenheid. Uit ditzelfde onderzoek van Mayda (2006) is gebleken dat als de bevolking van een land lager opgeleid is, en de immigranten daarentegen hoger opgeleid zijn, het gevoel van angst en onrust groter is dan wanneer de immigranten ook laag opgeleid zijn (Mayda, 2006). Een

(10)

andere economische grond bestaat uit de druk op het sociaal welvaartsstelsel. Migranten horen in een aantal landen die veel immigranten ontvangen tot de economische onderkant van de samenleving. Zij zijn vaak afhankelijk van uitkeringen (Mayda, 2006). Het zou kunnen zijn dat hun afhankelijkheid van uitkeringen vooroordelen bij mensen die negatief tegenover het opnemen van vluchtelingen staan bevestigen. De druk op het sociaal welvaartsstelsel zouden zij hierbij kunnen aanvoeren als argument.

2.3 Opleidingsniveau

Het opleidingsniveau kan een bepalende factor zijn in het wel of niet aannemen van iemand als werknemers. Dit kan in relatie staan tot de veranderende houding tegenover vluchtelingen Ook kan het weergeven op welk niveau je over bepaalde zaken denkt. Tevens heeft het opleidingsniveau van immigranten (vluchtelingen) alsmede van de ‘bevolking’ van een bepaald land heeft een invloed op het arbeidsaanbod. Een land dat relatief veel hoog opgeleide werknemers heeft, is eerder geneigd positief tegenover immigratie te staan dan andersom. Het gevolg hiervan is dat immigratie naar een relatief ‘rijk’ land tot gevolg heeft dat er verdringing plaatsvindt wat betreft ongeschoolde arbeid (O’Rourke & Sinnott, 2005). Dit is een wederkerig proces. Bij een tekort aan laaggeschoolde werknemers, stijgen de lonen voor deze groep in een bepaald land (O’Rourke & Sinnott, 2005). Hoger opgeleide

werknemers zijn dan eerder geneigd te vertrekken naar het buitenland. Kort gezegd, een overschot aan laaggeschoolde werknemers veroorzaakt een daling van de lonen voor die groep en beïnvloedt dus de houding tegenover vluchtelingen door de huidige ingezetenen van dat land. De houding wordt beïnvloed door de mediator angst voor werkgelegenheid, oftewel de angst voor het verliezen van je baan, en hangt af van economische factoren (O’Rourke & Sinnott, 2005). Opleidingsniveau, naast werkervaring en bedrijfsspecifieke kennis zijn economische factoren, die een invloed hebben op de houding tegenover vluchtelingen.

2.4 Arbeidsmarktintegratie

Qua werkgelegenheid speelt de integratie op de arbeidsmarkt een belangrijke rol. Hoe beter vluchtelingen geïntegreerd zijn op de arbeidsmarkt, hoe gemakkelijker het is voor

vluchtelingen in de toekomst aan werk te komen. Arbeidsmarktintegratie (en positie) wordt nader besproken aan de hand van een eindrapport. In het eindrapport van Regioplan, dat is opgemaakt in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, worden een aantal factoren besproken omtrent de problematiek bij de arbeidsintegratie van

(11)

categorieën. Deze categorieën zijn; factoren die samenhangen met het vluchtverhaal; individuele achtergrondkenmerken; specifieke oriëntatie van vluchtelingen op de

arbeidsmarkt; aansluitingsproblemen op de arbeidsmarkt en discriminatie. Deze factoren worden hierna nader besproken.

2.4.1 Factoren samenhangend met het vluchtverhaal

De eerste categorie, factoren samenhangend met het vluchtverhaal, zijn voor Syrische vluchtelingen vaak ingrijpend en traumatisch geweest. In 2010 is de zogenaamde Arabische revolutie begonnen in Tunesië (Jennissen, 2015). Deze stroom van verlichting en revoluties is hierna oostwaarts getrokken. De burgeroorlog in Syrië heeft er alleen al voor gezorgd dat er vier miljoen Syrische burgers buiten het land hun toevlucht hebben gezocht (Jennissen, 2015). Europese landen die relatief dicht bij Syrië liggen zijn EU-lidstaten als Griekenland en

Cyprus. Deze landen zijn na de oversteek vanuit het Midden-Oosten en Afrika de eerste veilige staten, waar de Syrische vluchtelingen (en vluchtelingen uit andere naties) hun

toevlucht zoeken (Jennissen, 2015). De huidige stroom wordt op twee manieren verklaard. De eerste manier is de zojuist aangehaalde Arabische revolutie, waarbij de brandhaarden zorgen voor een vluchtelingenstroom. De tweede manier is de situatie in Libië, waar

mensensmokkelaars vrij spel hebben (Van de Wijdeven, 2016). Dit wordt verklaard door de onstabiele politieke situatie in Libië. Door het vrije spel van de mensensmokkelaars is er een grote immigrantenstroom vanuit Noord-Afrika op gang gekomen (Jennissen, 2015). De grote groep migranten trekt westwaarts, naar die plekken waar volgens hen de meeste kans is een goed bestaan op te bouwen.

Het feit dat zij direct uit oorlogssituaties komen, veroorzaakt veelal psychische

problemen. Posttraumatische stressstoornissen en andere psychische klachten zijn vaak aan de orde bij groepen vluchtelingen die uit oorlogssituaties komen (Van den Muijsenbergh, 2004). Daarnaast is het gebrek aan privacy en onzekerheid over de toekomst er debet aan dat de psychische klachten verergerd worden (Van den Muijsenbergh, 2004). Eind jaren negentig is al geconstateerd dat de psychische begeleiding van vluchtelingen tekortschiet. Zij kregen en krijgen weinig tot geen begeleiding. De asielzoekerscentra zijn veelal gelegen in afgelegen gebieden, waar geen tot weinig andere afleiding te vinden is buiten het centrum (Boogaart, 1997). Je zou kunnen zeggen dat de psychische problemen en trauma’s er voor zorgen dat arbeidsmarktintegratie bemoeilijkt wordt voor Syrische vluchtelingen. Dit is dus een belemmerende of in ieder geval een vertragende factor binnen dit proces.

(12)

2.4.2 Demografie

Individuele achtergrondkenmerken gaan vooral over demografische kenmerken. Het belangrijkste kenmerk is de relatief hoge leeftijd van vluchtelingen in tegenstelling tot economische migranten. Vluchtelingen trachten voorafgaand aan hun vlucht informatie te vergaren over het nieuwe gastland (Mattheijer, 2000). Door de onveilige leefomstandigheden in Syrië, besteden zij minder aandacht aan de juistheid van de informatie. Hierdoor kunnen kansen op werk en woning verkeerd worden ingeschat. Economische migranten daarentegen houden meer rekening met de leeftijd, omdat zij geen risico willen lopen om werkloos te blijven. Leeftijd speelt dus minder een rol bij migratiebeslissingen (Mattheijer, 2000). Gevolg voor de arbeidsmarktintegratie is dat er relatief oudere werknemers de markt op komen. Vaak wordt gesteld dat deze groepen minder kans maken op een baan.

De oriëntatie op de arbeidsmarkt hangt deels samen met de individuele kenmerken. De fysieke toestand van een vluchteling moet dusdanig zijn, dat hij of zij beschikbaar is voor werk. Veel vluchtelingen hebben last van een posttraumatisch stresssyndroom, depressie of andere psychische dan wel fysieke klachten, zoals hierboven besproken (Van den

Muijsenbergh, 2004). Dit betekent voor de arbeidsmarkt dat ze beschikbaar zijn voor werk als deze klachten niet zover belemmerend zijn. Daarnaast spelen kwalificaties ook een rol.

Diploma’s moeten hier in Nederland eerst erkend worden, en daarnaast zijn dikwijls

aanvullende examens vereist. Dit gaat via de EVC-methode (Duvekot en Verhaar, 2001). Met deze methode worden verworven competenties getoetst. Aan deze competenties worden dan diploma’s of certificaten gekoppeld. De aanvullende examens sluiten veelal niet goed aan bij de opleiding die de vluchteling heeft genoten (Duvekot en Verhaar, 2001). Daarnaast zijn veel vluchtelingen niet op de hoogte van het bestaan van aanvullende examens. Als ze wel op de hoogte zijn van deze aanvullende examens vormt het hoge niveau van de Nederlandse taal in de examens de grootste belemmering. Hierdoor zijn veel (ex)-vluchtelingen onder hun niveau aan het werk (Duvekot en Verhaar, 2001).

Dit is eveneens gebleken uit Australisch onderzoek, waar een gelijksoortige instroom van vluchtelingen plaatsvindt (Phillips, J., 2010). Australië is net als Nederland, een relatief rijk en Westers land. Om deze reden kunnen de implicaties van dit Australisch onderzoek ook voor Nederland gelden. Hetzelfde probleem omtrent de erkenning van diploma’s is aan de orde in Australië, het wordt hierdoor voor vluchtelingen lastig werk op niveau, dat aansluit bij hun competenties, te vinden. Tevens is de oriëntatie van vluchtelingen op de arbeidsmarkt zo intensief gefocust op het verkrijgen van werk, dat er banen worden aangenomen die onder het niveau liggen van de vluchteling. Dit concludeert het Centraal Bureau voor de Statistiek

(13)

eveneens in een rapport genaamd: “Allochtonen aan het werk”, geschreven door Gouweleeuw en Harmsen in 2004. Hierin stellen de auteurs onder meer dat de geschiedenis van de

immigratie een rol speelt bij dit fenomeen. Immigranten zijn in de jaren zestig naar Nederland gehaald om laaggeschoold werk te verrichten. Dit is de reden dat er veel eerste generatie allochtonen in Nederland laag gekwalificeerd zijn. Tweede generatie allochtonen doet het, gebaseerd op data uit 2001, een stuk beter, maar blijven achter bij autochtonen (Gouweleeuw & Harmsen, 2004). Dit geldt voor arbeidsmigranten uit de jaren zestig. De

arbeidsperspectieven van de huidige groep vluchtelingen zijn zeker niet beter. Destijds zijn mensen gevraagd om in Nederland te komen werken. De huidige migrantenstroom van vluchtelingen is in zoverre niet vergelijkbaar met de situatie van toen omdat de huidige groep niet is uitgenodigd om economische redenen. De werkloosheid (CBS, 2016) is vele malen hoger dan de periode in de jaren zestig. Er is dus een overschot aan personen die beschikbaar zijn voor arbeid. Deze groep zal met hogere economische groei in de toekomst zich moeten profileren op de arbeidsmarkt.

2.4.3 Aansluiting op de arbeidsmarkt

De aansluitingsproblemen op de arbeidsmarkt worden deels veroorzaakt door kwalificaties en diploma’s, maar ook door taal. De beheersing van de Nederlandse taal is een belangrijke factor om te slagen op de arbeidsmarkt. Hiermee is taal dus ook belangrijke factor om te benoemen bij de problematiek die bij de arbeidsintegratie van vluchtelingen een rol speelt. Een kwart van de vluchtelingen die al geruime tijd in Nederland verblijft heeft moeite met het lezen van de Nederlandse taal. (Van Maagdenburg, 2004, zoals geciteerd in: Desain en Hello, 2006). De vluchtelingen die naar Nederland komen, spreken de Nederlandse taal (nog) niet of nauwelijks. Zij zijn afhankelijk van particuliere taaltrainingen en inburgeringscursussen. De Sociaal Economische Raad (2015) heeft de evidentie van de taalproblematiek van allochtonen bestempeld als een urgente zaak. Het orgaan benadrukt dat de taaltrainingen meer individueel zouden moeten worden afgestemd. Alleen op deze wijze sluiten de taalcompetenties goed aan bij verwachtingen van de arbeidsmarkt. Dit is op 21 september 2015 besproken in een

raadsvergadering met werknemers en –werkgeversorganisaties. Het voorgaande gaat voornamelijk op bij jong volwassenen. De huidige groep Syrische vluchtelingen is

voornamelijk mannelijk en jong volwassen. Deze aanbeveling van de Sociaal Economische Raad gaat dus zeker voor hen op. Overigens is het een probleem dat zich voordoet bij de huidige groep vluchtelingen. In later tijd zorgt gezinshereniging ervoor dat er ook meer vrouwen, ouderen en kinderen overkomen (Klaver, Mevissen, Odé, Mateman & Weening,

(14)

2005). Het taalonderwijs voor deze groepen dient dan ook goed verzorgd te worden. Kinderen leren sneller, en krijgen taalonderwijs via basisscholen. De ouderen daarentegen zijn vaker aan huis gebonden en burgeren het best in via cursussen van bijvoorbeeld de gemeente. In de vier grootste steden zijn (in 2005) lange wachtlijsten. Om de relatief oudere werknemers ook goed te laten integreren op de arbeidsmarkt, is het zaak deze wachtlijsten zo kort mogelijk te houden (Klaver, Mevissen, Odé, Mateman & Weening, 2005).

In een rapport van het Regioplan uit 2005 worden een aantal aanbevelingen gedaan. Het is naast het aanleren van de Nederlandse taal ook belangrijk om beroep specifieke trainingen te krijgen. Middels deze trainingen sluiten de competenties van de nieuwkomers nog beter aan bij de kwalificaties die minstens benodigd zijn, vanuit de arbeidsmarkt. Naast deze trainingen zijn sollicitatietrainingen ook erg behulpzaam om de arbeidsintegratie nog meer te verbeteren. Tevens geven de auteurs in dit rapport aan dat de trainingen dikwijls algemeen van aard zijn. Om zo efficiënt mogelijk aan te sluiten bij de arbeidsmarkt, zullen de verschillende trajecten moeten veranderen. Door niet alleen kennis aan te leren over de Nederlandse cultuur, maar juist specifieke informatie over te dragen van de Nederlandse arbeidsmarkt, profiteren zowel ‘nieuwe’ werknemers als werkgevers (Klaver et al., 2005).

2.4.4 Integrated threat theorie

De dreiging die men ervaart tegenover etnische minderheden, en de daarmee gerelateerde houding kan worden verklaard aan de hand van de integrated threat theorie. De integrated

threat theorie is een van belangrijkste theorieën op het gebied van interculturele relaties

tussen verschillende groepen. Het is een veel gebruikte theorie in de sociologie en

psychologie. Deze theorie tracht de dreiging tussen verschillende sociale groepen te verklaren (Stephan & Stephan, 1993). De theorie is opgedeeld in een aantal aparte componenten

(Griffin, 2002). De vier componenten van deze theorie zijn de realistische, symbolische, intergroep bedreigingen en negatieve stereotyperingen. De vormen van bedreigingen verschillen duidelijk in aard. De realistische dreiging is een gevoel van angst waarbij politieke, economische en/of materiële zaken in gevaar kunnen komen (Stephan & Stephan, 1999). Het voornaamste gevoel van materiële dreiging speelt zich af op onder andere de huizenmarkt. Huizen zijn relatief schaars, hiermee wordt de realistische dreiging ook goed omschreven. Kortom betreft het de gezamenlijke interesse over schaarse zaken, en daarnaast de zojuist genoemde politieke en economische dreigingen (Velasco González, Verkuyten, Weesie & Poppe, 2008). Symbolische bedreigingen hebben meer betrekking op morele zaken, zoals normen en waarden. Deze dreiging wordt ervaren door de leden van de zogenaamde

(15)

ingroep. De ingroep is de groep personen die de dreiging ervaart. Zij beschouwen de eigen identiteit als superieur, en om die reden worden andere normen en waarden eventueel ervaren als een bedreiging (Stephan & Stephan, 1999). De symbolische angst is ook wel de angst dat de eigen cultuur verdreven wordt door de komst van vreemdelingen. Verschillende studies hebben daarbij ook aangetoond dat een hoge symbolische dreiging gerelateerd is aan een negatieve houding tegenover deze groep (González et al., 2008).

De derde threat is de intergroep angst. Deze angst treedt op wanneer personen van verschillende groepen met elkaar communiceren. Tijdens deze communicatie treedt de angst op dat men van de ingroep in verlegenheid gebracht wordt door iemand van de andere groep (Stephan & Stephan, 1999). Daarnaast vertrouwen mensen die een hoge intergroep angst ervaren veelal op stereotypen die zij over een bepaalde groep hebben (Stephan & Stephan, 1999). Kortom de dreiging die ervaren wordt, lijkt gerelateerd te zijn aan vooroordelen.

De laatste threat zijn de negatieve stereotyperingen, en deze component gaat

voornamelijk over interactie. De threat bestaat uit de angst dat door contact met een outgroup te hebben, de ingroup wordt beschaamd. Deze vooroordelen (vier componenten) kunnen er voor zorgen dat er vanuit hoogopgeleiden in Nederland een negatieve houding is tegenover Syrische vluchtelingen.

2.4.5 Discriminatie

De laatste factor is discriminatie en beeldvorming. De vier voorgaande factoren zijn voornamelijk geschreven vanuit het perspectief van de vluchteling als nieuwkomer in Nederland en op de arbeidsmarkt. De theorie die hiervoor behandeld is, vormt een

ruggengraat binnen de sociologische relaties tussen verschillende groepen. Discriminatie en beeldvorming daarentegen zijn vanuit het perspectief van een werkgever geschreven. Hiermee wordt bedoeld dat de vluchteling zelf geen rol speelt in deze factor. Hij of zij kan hier vrijwel niets aan doen. Discriminatie vindt plaats op basis van geslacht, seksualiteit, afkomst

enzovoorts. 52% van de vluchtelingen uit het Midden-Oosten hebben in Australië discriminatie op de arbeidsmarkt ervaren. Recent vergelijkbaar onderzoek is nog niet in Nederland uitgevoerd (Colic-Peisker, 2007).

Syrische vluchtelingen worden gediscrimineerd op basis van hun etnische achtergrond en geloof. Duits onderzoek (Kaas & Manger, 2012) bevestigt dit beeld. In dit onderzoek is een groep Turkse studenten gevolgd. Zij hebben gesolliciteerd bij een groot aantal bedrijven in Duitsland. Gekeken is in hoeverre zij afgewezen zijn op basis van afkomst en op

(16)

aannemen met een Duitse achternaam dan iemand met een niet-Duitse achternaam. Hiermee worden vooroordelen ten overstaan van Turkse jongeren bevestigd (Kaas & Manger, 2012). Turkse werknemers zijn voor het overgrote deel islamitisch, zo ook zijn Syriërs. Geldt dit ook voor Nederland? Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (2015) blijkt van wel. In Den Haag is in opdracht van een wethouder aldaar onderzoek gedaan naar het

aannamebeleid van Haagse bedrijven. Voor iedere vacature zijn drie motivatiebrieven en cv’s ingestuurd. De sollicitaties verschilden vrijwel alleen op de achternaam, namelijk een

‘Nederlands’, ‘Hindoestaans’ en ‘Marokkaans’ klinkende achternaam. Gebleken is dat de sollicitant met de Nederlands klinkende naam in vergelijking met een Marokkaans klinkende achternaam, drie keer vaker wordt uitgenodigd voor een gesprek (Sociaal Cultureel

Planbureau, 2015). Syrische vluchtelingen hebben ook niet-Nederlands klinkende

achternamen. Op voorhand maken zij dus al minder kans om uitgenodigd te worden op een sollicitatiegesprek.

Uit het voorgaande valt op te maken dat de houding tegenover allochtonen vaak is gebaseerd op vooroordelen en discriminatie. Dit geldt ook voor vluchtelingen. Vooraf maakt een vluchteling door bepaalde vooroordelen al minder kans op een baan, dan een autochtone sollicitant met dezelfde kwalificaties. Dit wordt dus veroorzaakt door een negatieve houding ten opzichte van deze groep.

Kortom de factoren die meespelen bij de arbeidsmarktintegratie kunnen ertoe leiden dat managers een verslechterde houding erop nahouden ten aanzien van Syrische

vluchtelingen. Discriminatie daarentegen is een factor die naast de eigenschappen van Syrische vluchtelingen op de arbeidsmarkt ook meespeelt in de houding. De vraag is hoe de houding werkelijk is. Hieruit volgt de volgende hypothese.

Hypothese 1: De houding van hoger opgeleiden in het Nederlands bedrijfsleven ten

overstaan van Syrische vluchtelingen is negatief.

2.5 Media-invloed op de houding ten aanzien van vluchtelingen 2.5.1 Media impact

Onder media worden televisie, sociale media en bijvoorbeeld krantenberichten verstaan (Jacobi, 2016). De impact van de media op de houding van hoger opgeleiden in Nederland wordt besproken op basis van de agenda setting, priming en framing theorie (Scheufele, 2000). Er bestaan veel theorieën die de impact van media meten en bespreken. Om een

afweging te maken, is er gekozen voor deze drie factoren omdat deze in verband staan met de overtuigingcommunicatie. Dit kan relevant zijn omdat deze technieken waarschijnlijk de

(17)

kijkers op een bepaalde wijze beïnvloeden en hiermee indirect de houding ten overstaan van minderheden kan bepalen. Verwacht wordt dat de selectiviteit van journalisten en de media invloed heeft op de manier hoe men tegen vluchtelingen aankijkt. Wel of niet vermelden van informatie geeft al dan niet een geheel of onvolledig beeld.

2.5.2 Agenda setting

De eerste theorie die wordt besproken is de agenda setting theorie. Deze theorie is ontwikkeld door McCombs en Shaw (1968). De theorie is bedacht rondom de Amerikaanse

presidentsverkiezingen. Agenda setting is letterlijk vertaald agendabepaling. Je zou kunnen zeggen dat met deze vertaling de kern al grotendeels is benoemd, zoals blijkt uit het hierop volgende. Agenda setting gaat over het benadrukken waarover men moet gaan denken (Hollbrook & Hill, 2005). Het onder de aandacht brengen is dus een plausibele uitleg. Hiermee wordt dus verondersteld dat de berichten waar de media over bericht direct in verband staan met hetgeen waarover men denkt. McCombs en Shaw (1972) stellen ter aanvulling dat de agenda setting theorie niet alleen gaat over de inhoud maar meer over de manier van berichtgeven. Hierbij kan worden gedacht aan de beeldopmaak van kranten en websites. Als een krant groot bericht op de voorpagina over een bepaalde zaak, zien veel lezers dit onderwerp. Hiermee beïnvloedt de krant hetgeen waarover men denkt (McCombs & Shaw, 1972). Hoe men over een bepaald thema gaat denken, wordt hierna nader besproken.

2.5.3 Priming

Naast agenda setting is er priming. Priming wordt gezien als opvolger van agenda setting. Hierbij bepaalt de media niet alleen waarover men denkt, maar benadrukt hierbij nog meer bepaalde thema’s (Scheufele & Tewksbury, 2007). De scheidslijn tussen agenda setting en priming is vrij dun. Priming gaat meer over standaarden die men aanhoudt bij het vormen van een mening over een bepaald thema (Scheufele & Tewksbury, 2007). Nieuwsprogramma’s brengen indirect hun visie over op de kijker of lezer. De kijker of lezer neemt deze invalshoek aan voor waarheid. Priming is dus, op basis van de politieke communicatietheorie, het

beïnvloeden van het kader dat men gebruikt bij de beeldvorming over een bepaald thema (Iyengar & Kinder, 1987). Hierbij kan een consumentenprogramma als voorbeeld dienen. Als bij een consumentenprogramma een winkelketen negatief belicht wordt, is de beeldvorming van de kijker over deze specifieke winkelketen in het vervolg vaak negatief. Men denkt dus niet alleen na over bepaalde praktijken, maar heeft ook een mening gevormd op basis van de media. Naast agenda setting en priming is er ook nog framing.

(18)

2.5.4 Framing

Framing houdt het belichten van informatie in, die al dan niet suggestief is ten aanzien van een bepaald thema (Dietram & Scheufele, 2000). Bij framing gaat het dus niet om waar men over moet denken, maar meer hoe men over bepaalde zaken moet gaan denken (Semetko & Valkenburg, 2000).Om hierbij een voorbeeld te geven kan worden gedacht aan het negatief of positief belichten van een bepaalde etnische minderheid. Bij bewuste communicatie zijn het vaak de media die een vooringenomen positie hanteren. Vaak is vooraf bekend wat het standpunt van deze bron is. Anderzijds is onbewuste framing lastig te detecteren. Een voorbeeld hierbij is: het belichten van een standpunt vanuit het perspectief van één partij. Hierbij is het beeld dat door de media geschetst wordt niet volledig, en zijn eventuele

vooroordelen en meningen die hierop gebaseerd worden ook gekleurd (Dietram & Scheufele, 2000). Het is eveneens lastig onderscheid te maken tussen priming en framing. Het moet gezien worden als een proces. Bij dit proces vestigt agenda setting de aandacht op een bepaald thema. Priming geeft een standaardkader waar binnen de kijkers hun mening in het vervolg baseren. Framing is het bewust presenteren van informatie op een wijze waardoor de kijker beïnvloed wordt. Dit heeft een diepere sociologische en psychologische inslag dan priming (Dietram & Scheufele, 2000).

Hierboven zijn drie theorieën belicht die verband houden met invloed van media. Deze theoretische benaderingen zijn vrij conceptueel. Om het meer praktisch te maken wordt hier opvolgend een studie belicht naar krantenberichten en de invloed van de selectiviteit hierop. Daarna wordt er toegespitst naar stereotyperingen van moslims en vluchtelingen in de hedendaagse media.

2.6 Krantenberichten

Specifiek wordt er stil gestaan bij krantenberichten. Uit een interessant onderzoek van Den Brinker (2010) is naar voren gekomen dat de soort krant zeker wel invloed heeft op de manier hoe het nieuws door de lezer geïnterpreteerd wordt. Er is in dit onderzoek een interessante analyse verricht tussen drie kranten, namelijk De Volkrant, De Telegraaf en het Haarlems Dagblad (Den Brinker, 2010). In De Volkskrant speelt voornamelijk de beslissing of het nieuws heftig genoeg of uitzonderlijk genoeg is een rol bij het wel of niet publiceren.

Daarnaast spelen de vorm en (aantal) slachtoffers ook een rol. Dit zijn criteria die de perschef van De Volkskrant hanteert bij de beslissing om ergens verslag van te doen. De Telegraaf daarentegen hanteert meer het principe hoeveel er over een nieuwsfeit te berichten valt. De

(19)

redacteur heeft in interviews aangegeven dat gevoel een rol speelt bij de selectie. Daarnaast geeft hij aan dat goed nieuws geen grote toegevoegde nieuwswaarde meer heeft. En als laatste is het Haarlems Dagblad een meer lokale krant. In interviews met redacteuren is gebleken dat zij meer de afweging maken of de lezers van de krant het nieuws ‘interessant en leuk’ vinden (Den Brinker, 2010). Deze menselijke selectie is dus interessant om mee te nemen in de invloed van de media op de beeldvorming over vluchtelingen. Alle drie de theorieën over agenda setting, priming en framing spelen bij deze afwegingen een rol. Als een lezer alleen zijn informatie ontvangt via De Telegraaf beïnvloedt dat het kader omtrent een bepaald thema voor de lezer. Goed nieuws heeft volgens de redacteur van De Telegraaf geen toegevoegde waarde. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat er bijvoorbeeld omtrent vluchtelingen merendeels negatief of spraakmakend nieuws wordt gepubliceerd. Dit beïnvloedt de

beeldvorming omtrent deze groep.

2.7 Houding tegenover moslims en stereotypering van moslims in de media

Deze thesis gaat over Syrische vluchtelingen. Van de Syriërs is 90% islamitisch (Cijfers Vluchtelingenwerk Nederland 2016). Dit betekent dat vooroordelen over moslims ook direct betrekking hebben op het beeld over Syrische vluchtelingen. Moslims worden dagelijks gestereotypeerd in de Nederlandse media. 51% van de Nederlanders staat negatief tegenover moslims en de islam (Dekker & Van der Noll, 2009). Deze zogenaamde islam fobie ontstaat vaak al op jonge leeftijd. Op middelbare scholen in gebieden waar relatief weinig moslims wonen is de negatieve houding onder jongeren het grootst. Deze houding wordt veroorzaakt door een tekort aan direct contact (Dekker & Van der Noll, 2009). Het zou kunnen zijn dat jongeren de veelal negatieve berichten uit de media overnemen, en hier hun mening op

baseren. Na de aanslagen op 11 september 2001 in New York zijn negatieve gevoelens jegens moslims gegroeid. De aanslagen zijn opgeëist door een terroristische moslimgroepering uit het Midden-Oosten, namelijk Al-Quaida (Hoffman, 2002).

Goudswaard (2003) benoemt dat de islam centraal is komen te staan door deze aanslagen. De islam wordt gezien als terroristische religie, en de oorlogen die gestart zijn tegen het terrorisme bepalen vanaf dan toe het nieuwsbeeld. De New York Times bericht vanaf de aanslagen over een land (de Verenigde Staten) dat voor een grote uitdaging staat. De weken die volgen worden gedomineerd door berichtgevingen over ‘een oorlog tegen het terrorisme’ (Carey, 2002). Naast de aanslagen in New York, heeft specifiek voor Nederland, de moord op Theo van Gogh ertoe bijgedragen dat het imago van de islam verslechterd is. De jonge dader, Mohamed B., vermoordde Theo van Gogh ’s morgens midden op straat

(20)

(Korteweg, 2005). De dader heeft eerst geschoten en later met een aantal messteken zijn moord gepleegd. Na de moord heersten gemengde gevoelens. Ten eerste besefte men in Nederland dat dit soort geweld, mede na de moord op Pim Fortuyn, normaal begon te worden (Korteweg, 2005). Daarnaast heerste er gevoelens van onmacht. Dit heeft zich in een aantal gevallen geuit in geweld tegen moslims, zowel fysiek als in de media. Bij fysiek geweld moet niet alleen worden gedacht aan persoonlijke aanvallen, maar brandstichtingen in verscheidene moskeeën hoorde hier destijds ook bij (Veraart, 2010). Kortom deze twee ‘grote’

gebeurtenissen hebben de negatieve gevoelens jegens moslims onder sommigen in Nederland aangewakkerd en vergroot. Je zou kunnen zeggen dat de moord op Van Gogh en Fortuyn vooral reacties in Nederland teweegbracht. Dit waren op zichzelf staande gebeurtenissen. Dit heeft na 2004 niet vele herhalingen gekend.

De gebeurtenissen rondom 11 september in New York hebben in de internationale media logischerwijs wel veel aandacht gehad. Na deze periode is onderzoek gedaan onder Britse kranten over de berichtgevingen omtrent moslims (Van der Kroon & Trienekens, 2005). Gebleken is dat bijna 70% van de berichtgevingen over moslims gaan over terrorisme, aanslagen en extremisme. Vergelijkbare tendensen zijn zichtbaar in de Nederlandse media (Van der Kroon & Trienekens, 2005). Er wordt in de Nederlandse media veel geschreven over de islam en moslims. Moslims komen zelf weinig tot zelden aan het woord. Datgene dat over hen geschreven wordt, is veelal negatief (Van der Kroon & Trienekens, 2005). De problemen op het gebied van integratie en bijvoorbeeld overlast gevende jongeren van Marokkaanse afkomst in de grote steden wordt samen aanschouwd met de islam als boosdoener. Er wordt in veel gevallen een ‘wij tegen zij’ cultuur geschetst (Van der Kroon & Trienekens, 2005). De zojuist aangehaalde ‘wij tegen zij’ cultuur is een wijdverbreid fenomeen in de westerse media. Vaak wordt de wij-groep positief geportretteerd en de zij-groep negatief geportretteerd. In dit geval betekent het dat moslims vaker negatief worden afgeschilderd in de media in Nederland dan andersom (Shadid, 2005). Veel sociaaleconomische en andere culturele problemen worden toegeschreven aan het feit dat men de islam belijdt. Als voorbeeld kan hier worden gedacht aan de relatief hoge schooluitval onder jongens van Marokkaanse afkomst. Hierbij ligt de focus vaak op de islam in plaats van op andere factoren die van invloed zijn op de problemen (Shadid, 2005). Deze negatieve portretteringen kunnen leiden tot een zogenaamde ‘self-fulfilling prophecy’. Dit houdt in dat er een soort vicieuze cirkel ontstaat, waarbij

vooroordelen voor de kijker of lezer alsmaar bevestigd worden. Dit wordt veroorzaakt door de stereotyperingen, er wordt een eigen waarheid gecreëerd (Madon, Jussim & Eccles, 1997 zoals geciteerd in: Fischer, Greitemeyer & Kastenmüller, 2007).

(21)

2.8 Vooroordelen in de vluchtelingencrisis

Veel mensen hebben meningen en opvattingen over vluchtelingen die niet juist zijn. In de media wordt een sfeer gecreëerd waarbij vluchtelingen een tsunami aan mensen vormt en het vasteland overspoelt. Als je op een juiste wijze naar de cijfers kijkt, kloppen deze beweringen niet. Het overgrote deel van de Syrische vluchtelingen is op de vlucht gegaan binnen de eigen landsgrenzen (Jennissen, 2015). Daarnaast hebben veel buurlanden, waaronder Turkije, opvang geboden aan grote groepen vluchtelingen. Europa is daarentegen wel een einddoel waar veel vluchtelingen het liefst naar toe zouden gaan (Rapport Amnesty International, 2016). Berichten in de kranten en op televisie zijn veelal polariserend. Net als bij moslims wordt er voornamelijk gefocust op de negatieve punten van vluchtelingen. In de Welsche media is onderzocht hoe de bewoordingen van invloed zijn op de houding tegenover vluchtelingen. Woorden als vals en niet oprecht zorgen ervoor dat stereotypen bevestigd worden (Speers, 2001). Om dit in Nederlands perspectief te stellen zijn hieronder een aantal krantenberichten opgesomd, die een bepaald beeld geven over vluchtelingen.

De Volkskrant berichtte in juni 2016 dat vluchtelingen niet welkom zijn bij de

avondvierdaagse. Kinderen die gevlucht zijn en momenteel naar school gaan in Rijswijk zijn niet welkom bij de avondvierdaagse. Volgens de organisatoren vormen ze een risicogroep, en zijn net als honden niet toegestaan. Ook erg treffend is de toevoeging van honden niet

toegestaan. Met deze maatregel worden de kinderen weggezet als een bedreiging (De Volkskrant, 2016).

De Dalai Lama liet door journalisten optekenen dat hij vindt dat Europa te veel vluchtelingen opneemt. Volgens de geestelijk leider van de Tibetanen kan Europa geen

Arabisch land worden. Hij vertelt in een interview met journalisten de Frankfurter Allgemeine Seitung dat Europa vanuit morele oogpunten niet te veel vluchtelingen moet en kan opnemen. Overigens vermeldt de Dalai Lama wel dat in elke religie de boodschap liefde is, ook in de islam (Algemeen Dagblad, 2016).

De Telegraaf kopte in oktober 2015 met: ‘Nederlanders vinden land te vol voor migratie’. Deze titel suggereert dat de opinie van de gemiddelde Nederlander is dat er niet meer mensen bij kunnen om op te worden gevangen. Het Franse instituut IFOP, een instituut dat de publieke opinie onderzoekt, concludeert dit. In een zevental Europese landen is onderzoek gedaan naar de houding van de bevolking tegenover vluchtelingen. Nederlanders stonden veruit het negatiefst tegenover de komst van vluchtelingen, ook dachten Nederlanders het vaakst dat er onder de vluchtelingen terroristen zaten (De Telegraaf, 2015).

(22)

In reactie op dit bericht, en dus naar aanleiding van het onderzoek, geeft Vrij

Nederland (2015) een tegenreactie. Zij reageren op verschillende dagbladen als Het Parool, Het Algemeen Dagblad en Trouw, die respectievelijk koppen met: ‘Nederlander ziet

vluchteling liever komen dan gaan’; ‘Nederlandse volk wil geen migranten’ en ‘Nederlanders vinden land te vol’, dit naast de kop van de Telegraaf dat hierboven is aangehaald. Zij

vermelden dat bij het goed bestuderen van de onderzoeksresultaten de negatieve gevoelens in Nederland wel meevallen. De vraagstelling ging merendeels over immigranten en niet

specifiek over vluchtelingen. Overigens vindt 61% van de Nederlanders het een plicht vluchtelingen op te vangen, cijfers die overeen stemmen met Frankrijk en Italië. De auteurs concluderen dat de vraagstelling er zeker voor heeft gezorgd dat de cijfers voor Nederland zo hoog zijn. Daarnaast speelt de wijze waarop de media de resultaten presenteert een rol in de beeldvorming, die enigszins vertekend is (Vrij Nederland, 2015).

Na de aanslagen in Parijs van november 2015 zijn kranten in Nederland negatiever gaan berichten over vluchtelingen. Veel bewoordingen die gebruikt zijn bij berichtgevingen over vluchtelingen zijn gerelateerd aan criminaliteit (Scialó, 2016). Ook is het opvallend dat de vluchtelingen bijna niet zelf aan woord zijn in de artikelen die júíst over hen gaan. Wanneer zij wel aan het woord waren, kwam dit niet ten goede aan associaties die met hen gemaakt worden (Scialó, 2016).

Niet alle berichtgevingen zijn negatief. Deze kranten die net genoemd zijn, zijn vooral grote Nederlandse dagbladen. Lokaal worden succesverhalen van vluchtelingen vaak wél benoemd. Je zou kunnen zeggen dat deze informatie kleinere groepen bereikt, maar indirect wel een positieve boodschap uitdraagt. Op de stadszender van Amsterdam en omstreken is begin juni bericht over een maaltijd in het kader van de Ramadan maand. Amsterdamse taxichauffeurs hebben belangeloos deze groep vanuit Zaandam naar een eetlocatie in

Amsterdam gebracht (AT5, juni 2016). Dit bericht gaat niet zozeer over een positieve bijdrage van vluchtelingen maar laat wel een positief burgerinitiatief zien. Tevens verschijnen er regelmatig berichten in lokale media waar initiatieven van vluchtelingen zelf worden benoemd waarbij ze iets bij dragen aan de Nederlandse maatschappij.

Samenvattend, er is gebleken dat vluchtelingen lang niet altijd positief worden weergegeven in de huidige Nederlandse media. Deze wijze van weergeven hangt af van vele factoren. Ten eerste zijn technieken die journalisten in de media gebruiken dusdanig dat zij hun werkelijkheid kunnen opleggen aan de kijkers/lezers. Gebleken is dat kranten nog al eens selectief berichtgeven. Hierop volgend hebben aanslagen, die gepleegd zijn door terroristen die zogenaamd uit naam van de islam handelen , ervoor gezorgd dat de islam in een kwaad

(23)

daglicht is komen te staan. Aanvullend hebben stereotypen en onvolledige berichtgevingen in Nederlandse kranten er debet aan dat er negatieve gevoelens overheersen in de

berichtgevingen over vluchtelingen. Hieruit volgt:

Hypothese 2: De berichten in de media over vluchtelingen worden negatief ervaren door de lezers en/of kijkers ervan.

Aansluitend vormt zich uit hypothese 1 en 2:

Hypothese 3: De negatieve houding tegenover Syrische vluchtelingen is gerelateerd aan de (negatieve) opvatting uit de media.

3. Methodologie

3.1 Verantwoording kwantitatief onderzoek

De hoofdvraag van dit onderzoek is de invloed van de media op de houding van hoger

opgeleiden in het Nederlands bedrijfsleven tegenover het hebben van een Syrische vluchteling als collega en is empirisch onderzocht met behulp van kwantitatief onderzoek. De houding tegenover vluchtelingen door hoger opgeleiden, dan wel positief of negatief, wordt gekoppeld aan het beeld dat de media voor hen schetst.

Er is gekozen voor kwantitatief onderzoek om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van dit fenomeen. Kwantitatieve resultaten zijn gebaseerd op een grotere groep respondenten, en hierdoor krijg je een representatiever beeld. Er is weinig literatuur geschreven over de huidige groep Syrische vluchtelingen waarbij een verband wordt gelegd met de houding van hoger opgeleiden tegenover deze groep. Bij alleen kwalitatief onderzoek komt de houding niet goed genoeg naar voren. Ook is het op kwalitatief gebied lastig te onderzoeken wat de invloed van de media is, omdat dit per persoon verschilt. Hier zijn tot noch toe geen onderzoeken naar geweest, waaruit generaliseerbare resultaten naar voren zijn gekomen. Daarnaast speelt de tijd die voor de scriptie ingepland is ook een rol. De tijd is te kort om uitgebreid kwalitatief onderzoek te verrichten voor dit specifieke probleem. Dit is overigens een reden die niet tot de doorslag heeft geleid om kwantitatief onderzoek te verrichten.

Er is deductief onderzoek gedaan. In deze studie is er literatuuronderzoek verricht naar de houding tegenover vluchtelingen en alle factoren die hierbij komen kijken. Daarnaast is de invloed van de media behandeld. De hypothesen zijn opgesteld op basis van deze

literatuurstudie.

Met een enquête zijn deze hypothesen getoetst omdat dit een relatief efficiënte wijze is om de houding van een grote groep mensen te meten. Een enquête is geschikt als er

(24)

gestandaardiseerde vragen zijn, die door iedereen die je aanschrijft op een zelfde manier geïnterpreteerd worden. Het is voor dit onderzoek (exploratief) erg geschikt. Het stelt je als onderzoeker in staat relaties tussen variabelen te verklaren (Saunders, Lewis & Thornhill, 2012).

3.2 Steekproef

De gehele populatie voor de enquête bestaat uit hoog opgeleide managers en projectleiders in Nederland. Er is gekozen om werknemers aan te schrijven bij twee bedrijven. Een

commercieel bedrijf en een overheidsinstelling zijn het uitgangspunt. Het doel om een commercieel bedrijf en een overheidsinstelling aan te schrijven is gebaseerd op de verschillende winstkenmerken die de bedrijven hebben. De werknemers bij een

overheidsinstelling zijn niet gefocust op winst. Commerciële bedrijven daarentegen hebben een duidelijk winstoogmerk. Door het combineren van responsies van deze twee bedrijven, is een diverse hoog opgeleide groep bereikt. Er is namelijk een combinatie gemaakt van

semiambtenaren die vanuit de overheid de wet handhaven en uitkeringen verstrekken en IT-medewerkers die werken bij een groot internationaal IT-bedrijf. Door deze verschillen binnen de organisaties zijn de werknemers ook bij het aannemen van nieuw personeel meer gericht op andere kenmerken.

Via twee contactpersonen, een contactpersoon bij het UWV en een bij IBM, zijn in totaal ongeveer 110 mensen aangeschreven (steekproefpopulatie). Bij deze twee organisaties werken duizenden mensen. Bij IBM zijn alleen medewerkers aangeschreven van de

internationale ICT-afdeling op het hoofdkantoor in Nederland. Bij het UWV zijn een aantal medewerkers aangeschreven bij de afdeling Projectmanagement. Hiermee is de doelgroep verkleind tot een tweetal afdelingen. Dit doet niet af aan de steekproef, omdat de werknemers van deze afdelingen over het algemeen genomen hoog opgeleid zijn. De gemiddelde leeftijd lag tussen de 40 en de 50 jaar. Het overgrote deel (72%) van de respondenten was man. Het opleidingsniveau was erg hoog onder de respondenten. In de groep respondenten is 1 persoon MBO-gekwalificeerd, 18 personen HBO-gekwalificeerd en 19 personen zijn

Wetenschappelijk opgeleid. De respondent die zijn eigen werk- en denkniveau kwalificeerde op MBO-niveau is verwijderd uit de data. In de inleiding is expliciet vermeld dat het

minimale werk- en denkniveau HBO moet zijn, om die reden is deze respondent verwijderd. Totaal is de responsieratio 42,7% geweest, met een drop-out ratio van 17%.

(25)

3.3 Procedure

De enquête wordt door respondenten zelf online afgenomen (self-completed). De manier van aanschrijven is geschied via de email. In de begeleidende email is verteld dat volledige anonimiteit gewaarborgd is. De email is verstuurd door mijn contactpersonen naar een door hun geselecteerde groep collega’s. Hiermee is de steekproef niet aselect, en is gewaarborgd dat er zoveel mogelijk hoogopgeleide medewerkers van de betreffende bedrijven zijn aangeschreven. Daarnaast zijn de resultaten vertrouwelijk behandeld. De volledige invitatie-email is bijgevoegd in de appendix

3.4 Dataverzameling

Om de houding van hoger opgeleiden tegenover Syrische vluchtelingen te meten, zijn drie variabelen gemeten namelijk de symbolische, economische en realistische dreiging. Ook is de invloed van de media gemeten met een variabele. De volgende meetinstrumenten zijn

gebruikt.

Symbolische dreiging (3 items, α=.956). Deze symbolische dreiging is gemeten met de

Nederlandse versie van Terwyen, F. (2013) van Symbolic Threat Scale (Stephan, Ybara en Bachman (1999). De vragen waren origineel niet gericht op Syrische vluchtelingen. Dit is om die reden aangepast. Een voorbeeld van zo’n stelling betreft: ‘De Nederlandse identiteit wordt bedreigd door Syrische vluchtelingen die in Nederland wonen. De stellingen van het

meetinstrument kunnen worden beantwoord op een 7-puntsschaal (Likert). Een hoge score impliceert een hoge mate van symbolische dreiging, die ervaren is door de respondent..

Realistische economische dreiging (2 items, α=.950). Deze realistische economische

dreiging is gemeten met de Nederlandse versie van Terwyen, F. (2013) van Realistic

Economic Threat Scale (Stephan et al., 1999). Ook deze stellingen zijn net als bij het vorige

meetinstrument aangepast aan de onderzoeksgroep binnen dit onderzoek. De twee stellingen luiden als volgt: ‘Door de aanwezigheid van Syrische vluchtelingen in Nederland, hebben autochtone Nederlanders meer problemen bij het vinden van een baan’ en ‘Door de aanwezigheid van Syrische vluchtelingen, zal de werkloosheid in Nederland onder

autochtonen toenemen’. De stellingen van het meetinstrument kunnen worden beantwoord op een 7-puntsschaal (Likert). Een hoge score impliceert een hoge mate van economische

dreiging, ervaren door de respondent.

Realistische en symbolische dreiging (7 items, α=.791). Het meet de angst die bij

personen optreedt omtrent fysieke, materiële, economische en symbolische bedreigingen van nieuwkomers binnen een groep. Het instrument heet de Realistic Threat Measure Scale en is

(26)

tevens ontwikkeld door Stephan en collega’s (1999). Het origineel is in het Engels. De items zijn door mij vertaald naar het Nederlands, en door een tweede persoon terugvertaald naar het Engels. Hierbij zijn geen vertaalfouten opgetreden. Twee voorbeelden van items uit dit meetinstrument: ‘De Nederlandse identiteit wordt bedreigd door Syrische vluchtelingen die in Nederland wonen.’ en ‘Nederlandse normen en waarden worden bedreigd door de

aanwezigheid van groepen Syrische vluchtelingen in Nederland.’ De stellingen van het meetinstrument kunnen worden beantwoord op een 7-puntsschaal (Likert). Een hoge score impliceert een hoge mate van realistische en symbolische dreiging, ervaren door de

respondent.

Om de invloed van de media te meten is een aangepaste versie gebruikt van een meetinstrument van Fujioka (2000). In dit artikel heeft de auteur stereotypes van Afro-Amerikanen in de media onderzocht. Om de invloed van de media te meten, zijn twee verschillende items gebruikt. Om de frequentie van de programma’s te meten, is gevraagd in de originele studie om programma’s op te sommen waarin Afro-Amerikanen geportretteerd worden. Het aantal programma’s werd dan gezien als de frequentie. In deze enquête is gevraagd het aantal programma’s waarin Syrische vluchtelingen voorkomen te tellen. Het totaal van programma’s waarin zij voorkomen kan worden aangegeven. Om te meten in hoeverre de Syrische vluchtelingen positief of negatief afgebeeld worden, is gevraagd om dit aan te geven op een zevenpuntschaal. In de enquête over Afro-Amerikanen is gevraagd adjectieven op te sommen. Bij deze adjectieven moest aangegeven worden in hoeverre deze positief of negatief waren voor de respondent. Uiteindelijk is dan bepaald hoe positief of negatief het totaalbeeld voor die respondent was. In deze enquête over Syrische vluchtelingen is gevraagd op een 7-puntsschaal aan te geven in hoeverre het beeld van Syrische

vluchtelingen in de betreffende programma’s positief dan wel negatief was. Er is gekozen om dit te meten op een Likertschaal omdat gezien de kleine groep personen die aangeschreven zijn, de adjectieven mogelijk te veel verschillend zouden zijn. Afsluitend zijn demografische kenmerken van de respondent gevraagd. Leeftijd, geslacht en opleidingsniveau vormen deze items. De volledige lijst van items (gehele survey) kan worden gevonden in de appendix.

3.5 Data-Analyses

Tijdens de analyse wordt eerst de houding tegenover Syrische asielzoekers door hoger opgeleiden in het Nederlandse bedrijfsleven onderzocht. Deze hypothese is getoetst met een

one sample t-test om te kijken of het gemiddelde negatief dan wel positief is. De beleving uit

(27)

gemiddelde negatief dan wel positief is. De relatie tussen de houding en de invloed van de media hierop wordt gemeten middels een multivariate regressieanalyse. Deze methode wordt gebruikt om de kracht van de relatie tussen afhankelijke (houding) en onafhankelijke

variabele (mediabeleving) te meten, terwijl de relatie van de afhankelijke variabelen onderling wordt gecontroleerd. De correlatie tussen de meetinstrumenten en bijbehorende significantie is weergegeven in een tabel. Deze analyses worden gedaan met de software genaamd SPSS.

4. Resultaten en analyses

In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken die uit de kwantitatieve analyse naar voren gekomen zijn. De opbouw in dit hoofdstuk is als volgt:

Allereerste is er de beschrijvende statistiek, gevolgd door de correlatiecoëfficiënten. Aansluitend zijn de zoals in de data-analyse sectie besproken analyses uitgevoerd en de hypothesen getest.

4.1 Beschrijvende statistiek 4.1.1 Demografie

De gemiddelde leeftijd lag tussen de 40 en de 50 jaar. Het overgrote deel (72%) van de respondenten was man. Een HBO-kwalificatie was het meest voorkomende opleidingsniveau (exact 50%) gevolgd door een WO-kwalificatie (47,2%) en een MBO-kwalificatie (2,8%). Van de 39 respondenten die de volledige enquête hebben afgemaakt zijn er 6 niet in Nederland geboren (84,62% wél in Nederland geboren).

4.2 Checken voor outliers

Er is nagegaan of er uitbijters in de data zaten, maar deze hebben bijna allemaal geen reden gegeven om niet meegenomen te worden in de analyse, omdat alleen bij een relatief kleine overschrijdingskans uitbijters buiten beschouwing worden gelaten (Doornbos, 1959). De enige valide uitsluiting is de respondent met MBO werk- en denkniveau zoals reeds besproken.

Daarentegen is er wel één respondent verwijderd uit de database omdat die bij meerdere vragen ‘extreem’ heeft geantwoord. De afstand van deze persoon tot het gemiddelde was meer dan drie keer de afstand van de box plot. Deze respons is om die reden niet

(28)

4.3 T-testen

Om de eerste hypothese te testen, namelijk of de houding van Nederlands hoger opgeleiden negatief is ten overstaan van Syrische vluchtelingen, is een one-sample T-test uitgevoerd. De drie variabelen van de enquête gaan over de symbolische, realistische economische en

symbolische realistische dreiging. Uit de resultaten is gebleken dat het gemiddelde (M= 3.54, SD=1.26) van de variabele significant lager is dan vier wat het middelpunt vormt van de Likertschaal, (t(35)=2.21, p =.034 two-tailed). Dit betekent dat met zekerheid gesteld kan worden dat de eerste hypothese niet is aangenomen. Het feit dat het lager is dan vier

impliceert dat de houding van hoger opgeleiden in het Nederlands bedrijfsleven positief is ten overstaan van Syrische vluchtelingen.

De tweede hypothese betreft de beleving van mediaberichten over Syrische

vluchtelingen door hoger opgeleiden in het Nederlandse bedrijfsleven. De one-sample T-test laat zien dat het groepsgemiddelde (M=3.27, SD= 1.28) significant lager is dan het

middelpunt van de Likertschaal, (t(36)=3.459, p =.001 two-tailed). De tweede hypothese is hiermee aangenomen. De beleving van de mediaberichten is dus duidelijk als negatief aan te duiden. Wel moet hierbij aangetekend worden dat 17 mensen hier geen antwoord op wisten. Dit wil zeggen dat men het niet weet, of niet overtuigd positief dan wel negatieve belevingen opdoet uit de media. Het overgrote deel, namelijk 18 personen, ervaarde de nieuwsberichten negatief. Dit staat in schril contrast met de vier, die portretteringen van Syrische vluchtelingen in de media als positief beschouwen.

4.4 Correlatiecoëfficiënten

De correlaties (Pearson’s) tussen de vier variabelen (meetinstrumenten) zijn in tabel 1 weergegeven. Tussen de variabelen die de houding meten is een significante correlatie gevonden. De correlatie tussen de mediabeleving en de overige drie variabelen is niet

significant te noemen. De dubbele asterisk geeft aan dat die correlatiecoëfficiënten significant zijn met een p-waarde kleiner dan 0.01. Naast de correlatie is het gemiddelde en de

(29)

**

=correlatie is significant op p > 0.01.

4.5 Regressieanalyse

De laatste overkoepelende hypothese waarbij de relatie getest is tussen de negatieve houding en de berichtgevingen is getest middels een multivariate regressie. Gebleken is dat er geen significante relatie is tussen een negatieve beleving uit de media en een negatieve houding ten overstaan van Syrische vluchtelingen door hoger opgeleiden, (F (3, 32) =.883, p >.005; Wilk’s Λ = .924). Hiermee is de derde hypothese niet aangenomen. Dit impliceert dat hoger opgeleiden in Nederland een positieve houding hebben ten overstaan van Syrische

vluchtelingen, maar daarentegen is dit niet veroorzaakt door, of heeft al dan niet een relatie met de negatieve mediabeleving.

5. Discussie en conclusie 5.1 Discussie

Het onderzoek in deze scriptie is gericht geweest op de invloed van de media op de houding over Syrische vluchtelingen van hoger opgeleiden in het Nederlands bedrijfsleven. Gebleken is uit de literatuurstudie dat verscheidene factoren zoals opleiding en factoren rondom de arbeidsmarktparticipatie van invloed zijn op de houding. Allereerst kunnen trauma’s en spanningen die de vlucht naar West-Europa hebben veroorzaakt een belemmering zijn voor de vluchtelingen zelf om aan het werk te gaan. De houding van Nederlandse werknemers

tegenover Syrische vluchtelingen wordt beïnvloed door onder andere de demografie van de vluchtelingen en discriminatie. De vluchtelingen zijn veelal alleenstaande mannen van middelbare leeftijd. De werkloosheid die er momenteel (2016) in Nederland heerst kan een negatieve houding veroorzaken. De angst voor het verliezen van de eigen baan en hiermee werkloos te raken, geeft spanningen. Tevens speelt discriminatie speelt nog steeds een rol in

Tabel 1.

Correlatiematrix van de vier meetinstrumenten.

1 2 3 4 M SD

1. Symbolic Threat - .692** .825** .237 3.01 1.87

2. Realistic Economic Threat .692** - .677** .153 3.18 1.64

3. Realistic Threat .825** .677** - .269 4.71 0.90

(30)

de houding naar minderheden toe. Onbewust en bewust is discriminatie een factor in de houding ten overstaan van het wel of niet aannemen van een vluchteling als collega. De eventuele dreiging die vanuit een groep gaat is besproken aan de hand van de integrated

threat theory. Deze theorie geeft weer dat er bepaalde angsten zijn rondom de in en – outgroup. Centraal stond of de houding van hoger opgeleiden in Nederland negatief was

tegenover Syrische vluchtelingen. Uit de statistische analyse is gebleken dat de houding niet negatief is. Dit impliceert dat de hoger opgeleiden positief tegenover Syrische vluchtelingen staan.

Deze positieve houding komt niet overeen met de verwachting vanuit de theorie. Een verklaring hiervoor kan eventueel zijn dat er onder hoger opgeleiden minder baanverdringing en discriminatie voorkomt. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de werkloosheid in de hoger opgeleide sectoren lager is dan bij laaggeschoolde arbeid. Hierdoor zien hoger

opgeleiden, vluchtelingen niet als een bedreiging voor de persoonlijke situatie. Daarnaast zou doordat men hoger geschoold is, discriminatie minder vaak voor kunnen komen door meer begrip en besef van de achtergrondsituatie van vluchtelingen. Dit roept eventueel een nieuwe vraag op omtrent scholing. Is er een verschil in de houding ten overstaan van (Syrische) vluchtelingen tussen lager en hoger opgeleiden?

De media is het tweede hoofdthema geweest in deze scriptie. Agenda setting, priming en framing zijn methoden die gebruikt worden in de media om bepaalde meningen en beelden op te leggen aan de kijker en lezers van de berichten. Onderzocht is of het beeld dat de media schetst, ofwel de portrettering van Syrische vluchtelingen die zij maakt, positief dan wel negatief wordt geïnterpreteerd door hoger opgeleiden. Gebleken is dat deze portretteringen als negatief worden ervaren. Dit sluit aan bij de verwachtingen vanuit de theorie. Hieraan

gekoppeld is de laatste hypothese getoetst. Van tevoren is verwacht dat een negatieve portrettering ervoor zorgt dat de houding ten overstaan van Syrische vluchtelingen negatief zou zijn. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van deze relatie zou kunnen zijn dat hoger opgeleiden hun mening baseren op meer dan alleen portretteringen in de media. Ook zou het afhankelijk kunnen zijn van de soort media die er bekeken wordt. Populaire media kunnen andere beelden schetsen dan bijvoorbeeld staatszenders. Een genuanceerder beeld kan ertoe bijdragen dat de houding en dreiging ten overstaan van Syrische vluchtelingen minder negatief is dan de media schetst. Deze relatie is dus niet bevestigd. De hoofdvraag is

beantwoord in de conclusie.

Wat betreft de beperkingen van dit onderzoek worden constructvaliditeit en de externe validiteit behandeld. Dit onderzoek heeft in zoverre een goede constructvaliditeit dat datgene

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

regelrecht uit een moderne verhandeling over internationaal privaatrecht kunnen komen als voorbeeld van een conflictregel, een regel die bepaalt welk recht bij een conflict

Uit de interviews blijkt ook dat de wetenschappers van mening zijn dat ze door hun enthousiasme te delen, het publiek passie en interesse voor de wetenschap

De recreatieve tijd (de tijd besteed aan sociale con- tacten en het verenigingsleven enerzijds en vrije tijd anderzijds) ligt voor deeltijdse onderbrekers slechts 8

1 Timotheüs 6:3-5: “Als iemand een andere leer brengt en zich niet houdt aan de gezonde woorden van onze Heere Jezus Christus en aan de leer die in overeenstemming is met

Abstract: Background: The Dietary Approach to Stop Hypertension (DASH) and potassium sup- plementation have been shown to reduce the risk of death with a functioning graft (DWFG)

Considering that users might have particular activity habits during the different days of the week, the new feature of the Activity Coach auto- matically sets daily goals based

brain slices (Horvath et al. 1999 ) or dissociated neuronal cultures (Stoyanova et al. 2011 ) indicated that OXA has an excitatory effect on network activity.. However, the effects

Het behouden en aantrekken van hoger opgeleiden kan een positieve impuls betekenen voor de arbeidsmarkt en economie van Noord Nederland, waardoor bedrijven