• No results found

Moderne gezinsvormen : de relatie tussen partnertevredenheid en de kwaliteit van de ouder-kind relatie op de zelfwaarde van adolescenten : wat is de rol van gezinstype?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Moderne gezinsvormen : de relatie tussen partnertevredenheid en de kwaliteit van de ouder-kind relatie op de zelfwaarde van adolescenten : wat is de rol van gezinstype?"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Moderne Gezinsvormen

De Relatie Tussen Partnertevredenheid en de Kwaliteit van de Ouder-Kind Relatie op de Zelfwaarde van Adolescenten: Wat is de Rol van Gezinstype?

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding, Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde, Universiteit van Amsterdam L. B. Hengeveld 11026898 Begeleider: Dr. L. van Rijn- van Gelderen Tweede beoordelaar: Dr. H. M. W. Bos Amsterdam, juni, 2017

(2)

Inhoudsopgave ABSTRACT 2 INLEIDING 4 THEORETISCH KADER 6 HUIDIGE STUDIE 11 METHODE 12 ONDERZOEKSPROCEDURE 12 PARTICIPANTEN 13 MEETINSTRUMENTEN 14 ANALYSE 16 RESULTATEN 17 BESCHRIJVENDE ANALYSES 17 CORRELATIES 18 REGRESSIE 19 DISCUSSIE 21 REFERENTIES 27

(3)

The Relation Between Partner Satisfaction and the Parent-Child Relationship Quality on the Self Esteem of Adolescents: What is the Influence of Family Type?

In this study was examined if partner satisfaction from parents and the parent-child relationship quality was associated with self-esteem of the adolescents and if this relation was moderated by family type. Forty-eight Dutch adolescent (Mage = 15.83) from lesbian planed

families were compared with 22 Dutch adolescent (Mage = 14.77) from mother-father families.

Standardized questionnaires were used to measure the parent-child relationship quality, partner satisfaction and self-esteem. The results revealed that family type moderated the association between the parent-child quality and self-esteem and the association between the partner satisfaction and self-esteem in favor of mother-father families.

(4)

De Relatie Tussen Partnertevreden en de Kwaliteit van de Ouder-Kind Relatie op de Zelfwaarde van Adolescenten: Wat is de Rol van Gezinstype?

Veel onderzoek dat is gedaan naar de sociaal-emotionele ontwikkelingsuitkomsten voor kinderen is gebaseerd op het traditionele kerngezin. Het traditionele kerngezin, dat bestaat uit een vader, moeder en hun biologische kinderen, is tegenwoordig echter in de minderheid (Golombok, 2015). De groei van kinderen in niet traditionele gezinnen begon rond 1970 toen het aantal één-ouder gezinnen toenam wegens echtscheidingen (Golombok, 2015). Rond 1980 ontstond het lesbisch ouderschap, doordat spermabanken hun deuren voor lesbische vrouwen openden (Bos, Knox, Van Rijn- Van Gelderen, & Gartrell, 2016). In Nederland waren in 2011 ongeveer vijfduizend gezinnen met lesbische moeders (De Graaf, 2011).

Lesbisch ouderschap houdt in, dat twee moeders samen een kind krijgen met behulp van kunstmatige voortplantingstechnologie of adoptie (Baylis & McLeod, 2014). Hierbij is één moeder meestal de biologische moeder. De moeder die geen biologische band heeft met haar kind(eren) wordt vaak “co-moeder” of “sociale of psychologische moeder” genoemd (Baylis & McLeod, 2014). Ondanks dat het in de Nederlandse maatschappij nog steeds bediscussieerd wordt of het voor kinderen kwaad kan om op te groeien bij twee moeders (Lassche, 2017; Pietersen, 2014; Wolvers, 2016), blijkt dit tot op heden niet het geval te zijn. Uit onderzoek naar jonge kinderen die opgroeien bij twee lesbische moeders is namelijk gebleken dat hun sociaal-emotionele ontwikkeling grotendeels gelijk is aan die van jonge kinderen die opgroeien bij heteroseksuele ouders (Bos, Van Gelderen, & Gartell, 2015; Biblarz & Savci, 2010; Farr, Forssell, & Patterson, 2010; Golombok et al., 2003; Golombok, Tasker, & Murray, 1997b; Tasker, 2010).

(5)

Het meeste onderzoek naar kinderen met lesbische moeders is uitgevoerd onder jonge kinderen; onderzoek naar de sociaal-emotionele ontwikkeling van adolescenten die opgroeien bij lesbische moeders loopt nog achter. Het is belangrijk dat er onderzoek gedaan wordt naar de ontwikkeling van adolescenten die opgroeien bij lesbische moeders omdat bevindingen bij jonge kinderen niet zomaar gelden voor adolescenten. Dit blijkt onder andere uit de meta-analyse van Steinberg en Morris (2001): waaruit duidelijk werd dat er veel veranderingen optreden tijdens de adolescentie. Zo bleek dat probleemgedrag tijdens de adolescentie meer zichtbaar werd, de ouder-kind relatie veranderde, de zelfwaarde werd ontwikkeld en de band met leeftijdsgenootjes belangrijker werd dan in de kindertijd. Onderzoek naar de kwaliteit van leven bij adolescenten die opgroeiden bij lesbische moeders liet ook zien dat andere mensen buiten het gezin belangrijker werden tijdens de adolescentie (Rivers, Poteat, & Noret, 2008). Behalve dat er nog maar weinig onderzoek naar adolescenten met lesbische moeders is gedaan, zijn de onderzoeken die zijn uitgevoerd veelal gebaseerd op Amerikaanse of Engelse data.

Of uitkomsten met betrekking tot de sociaal-emotionele ontwikkeling van

adolescenten met lesbische moeders in Amerika of Engeland ook gelden voor Nederlandse adolescenten met lesbische moeders is nog de vraag. Cross-cultureel onderzoek dat jonge kinderen met lesbische moeders uit de Verenigde Staten en Nederland vergelijkt vindt namelijk belangrijke culturele verschillen (Bos, Gartrell, Balen, Peyser, & Sandfort, 2008). De acceptatie van lesbisch ouderschap en de mate van acceptatie van homoseksualiteit in het land waarin je opgroeit beïnvloedt het welzijn van de kinderen die opgroeien bij lesbische moeders (Bos et al., 2008). Voor onderzoek van de sociaal-emotionele ontwikkeling van adolescenten die opgroeien bij lesbische moeders is het daarom belangrijk rekening te houden met het culturele klimaat.

(6)

Eén van de sociaal-emotionele ontwikkelingsuitkomsten in de adolescentie is de zelfwaarde van de adolescent (Steinberg & Morris, 2001). Zelfwaarde is belangrijk tijdens de adolescentie omdat deze van invloed is op verschillende psychologische uitkomsten

(Donnellan, Trzesniewski, Robins, Moffitt, & Caspi, 2005). De focus van deze studie ligt daarom op de zelfwaarde van adolescenten. In het bijzonder wordt gekeken of a) er een relatie is tussen partnertevredenheid en kwaliteit van de ouder-kind relatie met de zelfwaarde van de adolescent en b) of deze relatie wordt beïnvloed door het opgroeien bij lesbische moeders of heteroseksuele ouders.

Theoretisch kader

Invloed van ouders op adolescenten. Bowen (1974) heeft middels de familie

systeemtheorie laten zien dat alle leden van het gezin een aandeel hebben in het functioneren van de gezinsleden ten opzichte van elkaar. Om de ontwikkeling van adolescenten te

begrijpen moet daarom gekeken worden naar het netwerk van relaties dat hen beïnvloedt (Farr & Patterson, 2013). Naast de familie systeemtheorie laat Bronfenbrenner’s (1977) ecologische model ook het belang van het gezin op de ontwikkeling van een persoon zien. Het ecologische model van Bronfenbrenner gaat er vanuit, dat een kind wordt beïnvloed door personen in zijn directe omgeving. Het model maakt onderscheid tussen vijf verschillende ecologische

systemen (micro-, meso-, exo-, macro- en chronosysteem). Dit onderzoek richt zich op het microsysteem, dat bestaat uit opvoedsituaties. Het gaat hierbij om de directe interactie tussen de adolescent en zijn omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan de triade vader-moeder-kind. Deze ouder-kind relatie heeft volgens Bronfenbrenner een directe invloed op de ontwikkeling van het kind (Bronfenbrenner, 1977; Van den Horst et al., 2016).

De hechtingstheorie van Ainsworth en Bowlby (1991) laat, net als het ecologische model en de familie systeemtheorie, het belang van de relatie tussen ouder en kind zien. Hechting is de emotionele band die kinderen met hun ouders ontwikkelen. De kwaliteit van

(7)

deze band blijft gedurende de adolescentie belangrijk voor de ontwikkeling van de adolescent (Ainsworth & Bowlby, 1991; Brown & Bakken, 2012; Bretherton, 1992; Wilkinson, 2004). Zo is hechting aan ouders bijvoorbeeld een voorspeller voor de mate van zelfwaarde bij adolescenten (Armsden & Greenberg, 1987; Donnellan et al., 2005; Laible, Carlo, & Roesch, 2004).

Tot nu toe zijn er maar een paar studies die hebben gekeken naar de kwaliteit van de ouder-kind relatie binnen gezinnen met twee lesbische moeders en hun adolescenten. Eén van die studies is de meta-analyse van Fedewa, Black en Ahn (2015). Zij hebben gekeken naar de kwaliteit van de ouder-kind relatie bij lesbische stellen. In dit onderzoek waren 33 artikelen meegenomen, de leeftijd van de kinderen lag tussen de 2.92 en 24.91 jaar. Hieruit bleek dat lesbische moeders de kwaliteit van de ouder-kind relatie hoger beoordeelden dan

heteroseksuele moeders. De rapportages zijn niet afkomstig van de adolescenten zelf, maar van de lesbische moeders. Adolescenten, die zelf rapporteren over de ouder-kind relatie, kunnen meer inzicht geven in gedragingen die zij vertonen om steun en geborgenheid te zoeken en in hun cognitieve verwachtingen ten opzichte van de hechtingsfiguren (Armsden & Greenberg, 1987). Het is daarom belangrijk dat in huidig onderzoek gekeken wordt hoe adolescenten de kwaliteit van de ouder-kind relatie waarderen.

Wainright en Patterson (2006) hebben in hun onderzoek naar de invloed van

gezinstype op middelengebruik, delinquentie en slachtoffer zijn, ook gekeken naar verschillen in de kwaliteit van de ouder-kind relatie. Vierenveertig adolescenten uit gezinnen met

lesbische ouders zijn vergeleken met 44 adolescenten met heteroseksuele ouders. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er geen verschil was tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie bij lesbische- en heteroseksuele ouders en hun adolescenten.

Naast de kwaliteit van de ouder-kind relatie, heeft de partnertevredenheid van ouders, onderdeel van het microsysteem, ook invloed op de psychosociale ontwikkeling van

(8)

adolescenten (Bronfenbrenner, 1977; Farr & Patterson, 2003; Matteson, 1974). Het begrip partnertevredenheid wordt in de huidige studie uitgelegd als de mate waarin ouders de kwaliteit van hun romantische relatie als positief waarderen. Partnertevredenheid geeft ons inzicht in hoe een relatie of huwelijk tussen twee personen werkt (Funk & Rogge, 2007).

De link tussen partnertevredenheid en ontwikkelingsuitkomsten van adolescenten kan worden uitgelegd aan de hand van het proces model van Belsky (1984). Dit model laat de belangrijkste determinanten, die van invloed zijn op de opvoeding, zien. Eén van de determinanten die van invloed is op de opvoeding van de ouders is hun

huwelijkstevredenheid. De opvoeding is mede verantwoordelijk voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind (Belsky, 1984). Onderzoek dat deze theorie bevestigde, liet zien dat ouders die meer tevreden zijn met hun partner een hogere mate van responsief en sensitief ouderschap laten zien (Pedro, Ribeiro, & Shelton, 2012). Responsief en sensitief ouderschap zijn positieve voorspellers voor bijvoorbeeld de zelfwaarde van de adolescent (Milevsky, Schlechter, Netter, & Keehn, 2007; Zakeri & Karimpour, 2011).

Onderzoeken naar partnertevredenheid bij lesbische- en heteroseksuele ouders laten inconsistente bevindingen zien. Zo werden in de studie van Gottman et al. (2003) 40

lesbische- en homostellen, die tenminste twee jaar samen waren, vergeleken met de resultaten van heteroseksuele koppels uit eerder onderzoek. Uit de resultaten bleek dat lesbische stellen gelijk scoorden wanneer er gekeken werd naar verschillende aspecten binnen de interactie, emoties die ervaren werden tijdens het praten over conflicterende onderwerpen en

psychologische reactiviteit (Gottman et al., 2003). Means-Christensen, Snyder en Negy (2003) onderzochten of een vragenlijst, die ontworpen was voor heteroseksuele stellen, ook geschikt was voor lesbische en homoseksuele stellen. Aan dit onderzoek hadden 31

mannenparen, 28 vrouwenparen en 36 heteroseksuele paren deelgenomen. Uit de resultaten bleek, dat de vragenlijst te gebruiken was voor de verschillende groepen. Na het vergelijken

(9)

van de vragenlijst bleek dat de partnertevredenheid van stellen van hetzelfde geslacht en heteroseksuele stellen bijna hetzelfde was. Enkele kleine verschillen die aan het licht kwamen waren: lesbische stellen lieten een hogere tevredenheid met de seksuele relatie, het affect en de communicatie binnen de relatie zien (Means-Christensen et al., 2003). Andere

onderzoeken lieten ook kleine verschillen in de partnertevredenheid tussen lesbische en heteroseksuele stellen zien. Zo steunden lesbische stellen elkaar meer bij een depressie dan heteroseksuele stellen (Thomeer, Reczek, & Umberson, 2015). Dit sluit aan bij de resultaten van Farr en Patterson (2013); zij vonden dat lesbische stellen elkaar meer steunden en elkaar minder ondermijnden wanneer het om de verdeling van opvoedtaken ging, dan dat dit bij heteroseksuele ouders gebeurde.

Zelfwaarde bij adolescenten. Zelfwaarde is volgens de Terror Management Theorie een culturele constructie, dat gevormd wordt door het geloof van de eigen culturele kijk op de wereld en het kunnen voldoen aan die geïnternaliseerde culturele standaarden (Pyszczynski, Greenberg, Solomon, Arndt, & Schimel, 2004). Wanneer anderen het eens zijn met deze concepties impliceert dit, dat jouw kijk op de wereld klopt. Zelfwaarde is dus een

persoonlijke culturele constructie, dat afhankelijk is van sociale bevestiging (Pyszczynski et al., 2004). In het huidige onderzoek wordt zelfwaarde gezien als de eigen evaluatie van iemand zijn persoonlijke identiteit (Leary & Baumeister, 2000; Luhtanen & Crocker, 1992). Een lage zelfwaarde is een negatieve kijk op wie jij als persoon bent (Murray & McClintock, 2005).

Zelfwaarde varieert gedurende verschillende periodes in het leven. Kinderen hebben vaak een hoge zelfwaarde, omdat zij een onrealistisch positieve kijk hebben op zichzelf. Wanneer kinderen wat ouder worden neemt negatieve feedback van anderen toe en daarmee neemt de hoogte van de zelfwaarde af. Tijdens de adolescentie neemt zelfwaarde verder af. Onderzoekers wijzen deze daling toe aan het lichaamsbeeld, de puberteit, het erkennen van

(10)

gemiste kansen en mislukkingen en de transitie van de basisschool naar de middelbare school (Orth, Robins, & Widaman, 2012; Robins & Trzesniewski, 2005).

De mate van zelfwaarde bij adolescenten is van belang, omdat dit van invloed is op verschillende psychologische uitkomsten. Zo kan een lage zelfwaarde een voorspeller zijn voor verschillend externaliserend probleemgedrag, zoals delinquent, agressief en antisociaal gedrag (Donnellan et al., 2005). Een hogere globale zelfwaardering kan bijdragen aan betere ontwikkelingsuitkomsten, doordat iemand met een hoge zelfwaardering meer positieve emoties ervaart. Waardoor iemand beter in staat is om te gaan met moeilijke situaties (Friedlander, Reid, Shupak, & Cribbie, 2007; Leary & Baumeister, 2000).

Twee onderzoeken naar zelfwaarde bij adolescenten bij lesbische moeders en

heteroseksuele ouders geven verschillende uitkomsten weer. Zo hebben Wainright, Russell en Patterson (2004) onderzocht of er verschillen zijn tussen de zelfwaarde van adolescenten uit 44 gezinnen met lesbische ouders en 44 gezinnen met heteroseksuele ouders (Wainright et al., 2004). De resultaten lieten zien dat adolescenten met ouders van het gelijke geslacht hetzelfde scoorden als adolescenten met heteroseksuele ouders. Aangezien het hier om een Amerikaans onderzoek gaat kunnen deze resultaten niet gegeneraliseerd worden naar de Nederlandse context (Bos et al., 2008). Daarnaast is het niet bekend of de kinderen geboren zijn binnen het gezin dat onderzocht is en wat de relatie van de adolescent tot de partner van de rapporterende ouder is. Het opgroeien bij een stiefvader of -moeder kunnen de resultaten van dit onderzoek hebben vertekend (Wainright et al., 2004).

Onderzoek van Golombok en Badger (2010), dat werd uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk, keek ook naar verschillen in zelfwaarde. In dit onderzoek werden 18 adolescenten van lesbische moeders, 20 adolescenten van alleenstaande moeders en 32 adolescenten van heteroseksuele ouders middels een interview naar hun zelfwaardering gevraagd. Uit dit onderzoek bleek dat adolescenten die zijn opgegroeid bij lesbische ouders een hogere mate

(11)

van zelfwaarde rapporteerden ten opzichte van adolescenten die zijn opgegroeid bij heteroseksuele ouders (p < .001) (Golombok & Badger, 2010). Aangezien er gebruik is gemaakt van een selecte steekproef, lesbische vrouwen die bekend waren bij de onderzoeker, is het niet mogelijk om deze resultaten te generaliseren (Golombok, Tasker, & Murray, 1997a).

Huidige studie

Met dit huidige onderzoek wordt geprobeerd meer duidelijkheid te verschaffen in de (mogelijke) invloed van gezinnen met lesbische moeders en gezinnen met heteroseksuele ouders op het gebied van partnertevredenheid, de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent. De vraag die centraal staat in dit onderzoek is: “Wordt de relatie tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent en de relatie tussen partnertevredenheid en de zelfwaarde van de adolescent beïnvloed door het gezinstype?”.

Verwachtingen voor dit onderzoek zijn gebaseerd op de bevindingen van eerdere onderzoeken. Uit voorgaande onderzoeken blijkt een relatie tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent (Armsden & Greenberg, 1987; Donnellan et al., 2005; Kuhlberg, Peña, & Zayas, 2010; Laible et al., 2004; Matteson, 1974; Parker & Benson, 2004; Peterson, Buser, & Westburg, 2010; Wilkinson, 2004). Daarnaast bleek uit de beschreven onderzoeken weinig verschil in de kwaliteit van de ouder-kind relatie bij

adolescenten met lesbische- of heteroseksuele ouders. Daarom werd in dit onderzoek verwacht dat er een relatie is tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent, maar deze niet verschilt per gezinstype.

De partnertevredenheid beïnvloedt de opvoedingsstijl die ouders hanteren. De

opvoedingsstijl is van invloed op de hoogte van de zelfwaarde van de adolescent (Milevsky et al., 2011). Partnertevredenheid is op enkele aspecten hoger gebleken bij lesbische stellen

(12)

(Farr & Patterson, 2013; Means-Christensen et al., 2003; Thomeer et al., 2015). Wanneer er naar de algehele score van partnertevredenheid werd gekeken, is deze vaak gelijk tussen lesbische- en heteroseksuele stellen. Hierdoor werd in dit onderzoek verwacht dat er een relatie is tussen de partnertevredenheid van ouders en zelfwaarde van de adolescent, maar dat deze verschilt per gezinstype.

Momenteel is er nog te weinig onderzoek gedaan naar de invloed van gezinstypen op de ontwikkeling van Nederlandse adolescenten. Er is één onderzoek gevonden welke heeft gekeken naar de relatie tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en kind-uitkomsten (Bos, Van Gelderen, & Gartell, 2014). Dit onderzoek vindt een moderatie van gezinstype op de kwaliteit van de ouder-kind relatie en zelfwaarde van de adolescent. De kwaliteit van de ouder-kind relatie was een significante voorspeller voor de zelfwaarde van adolescenten met heteroseksuele gezinnen. Aanvullend onderzoek is nodig om deze bevindingen te bevestigen en zo inzicht te krijgen in hoe generaliseerbaar deze resultaten zijn (Diener & Biswas-Diener, 2017). Met huidig onderzoek wordt meer inzicht verkregen in de beïnvloeding van

verschillende gezinstypen op de zelfwaarde van Nederlandse adolescenten. Daarnaast is het belangrijk dat er meer onderzoek naar gezinnen met lesbische moeders binnen Europa plaatsvindt. Lesbische vrouwen mogen namelijk nog niet in ieder Europees land kinderen krijgen (ANP, 2017). Het resultaat van dit onderzoek kan helpen de beargumentatie voor kunstmatige inseminatie of adoptie voor lesbische vrouwen te onderbouwen.

Methode Onderzoeksprocedure

De participanten voor de DLLFS zijn geworven middels het Medisch Centrum voor Geboorte Controle. Er is gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode en een advertentie in een tijdschrift voor lesbische vrouwen. Voor de derde meting werden de moeders en hun tieners opnieuw benaderd. Enkel moeders en adolescenten die schriftelijk toestemming hebben

(13)

gegeven, werden gevraagd om een vragenlijst in te vullen. De vragenlijsten zijn met behulp van een persoonlijk wachtwoord geanonimiseerd en online ingevuld.

De vergelijkingsgroep, met heteroseksuele ouders en hun adolescenten, werd ook met de sneeuwbalmethode geworven. In het persoonlijk netwerk van de onderzoekers is gevraagd het onderzoek te verspreiden. Daarnaast zijn scholen en sportverenigingen benaderd om participanten te werven. Belangrijk was dat beide ouders wilden deelnemen aan het onderzoek en dat zij één kind hadden tussen de 12 en 18 jaar dat ook bereid was de vragenlijsten in te vullen. Deelname aan het onderzoek werd gestimuleerd middels het verloten van enkele bol.com bonnen. Om hiervoor in aanmerking te komen moest de gehele vragenlijst zijn afgerond en zal een email adres moeten zijn achtergelaten. Uiteraard werden de deelnemers hiertoe niet verplicht. Deelnemers kregen toegang tot de met een wachtwoord beveiligde vragenlijst nadat zij toestemming hadden gegeven voor hun deelname. De

vragenlijst van de adolescenten nam ongeveer 50 minuten in beslag. De vragenlijst voor de ouders nam ongeveer 30 minuten per ouder in beslag. De vragenlijsten die bij de DLLFS zijn gebruikt zijn ook gebruikt voor de gezinnen met heteroseksuele ouders.

Participanten

Data van gezinnen met twee moeders is afkomstig van de Dutch Longitudinal Lesbian Family Study (DLLFS; Van Rijn-Van Gelderen, Bos, & Gartrell, 2015). Deze studie bestaat uit drie meetmomenten waarvan voor de huidige studie alleen data van de laatste meting wordt meegenomen. Van alle gezinnen die meededen zijn 48 gezinnen meegenomen in de huidige studie. Gezinnen konden alleen meedoen wanneer de vragenlijsten compleet ingevuld waren. In totaal hebben 96 moeders en 48 adolescenten waarvan 21 jongens en 27 meisjes deelgenomen. De gemiddelde leeftijd van de adolescenten was 15.83 jaar (SD = 1.28). De data van gezinnen met heteroseksuele ouders is afkomstig van 22 gezinnen. Er hebben 44

(14)

ouders en 22 adolescenten deelgenomen (zes jongens en zestien meisjes). De gemiddelde leeftijd van de adolescenten was 14.77 jaar (SD = 1.80).

Eenennegentig lesbische moeders (94.8%) en alle heteroseksuele (100%) hadden een Nederlandse achtergrond. Tweeënzeventig (71.9%) lesbische moeders en 26 (59.1%)

heteroseksuele ouders gaven aan geen specifieke geloofsovertuiging te hebben. Vervolgens is gekeken naar het opleidingsniveau van de ouders. Van de lesbische moeders hadden

tenminste 81.3% een HBO studie afgerond. Bij de heteroseksuele ouders hadden tenminste 54.55% een HBO studie afgerond. De vraag of de ouder momenteel een baan had werd door 93.7% van de lesbische moeders en door 97.8% van de heteroseksuele ouders met “ja” beantwoord. Na het vergelijken van het gemiddelde van beide groepen blijkt een significant verschil in: de leeftijd van de adolescenten F(1, 69) = 6.66, p < .05, het geslacht van de adolescenten F(1, 69) = 8.61, p < .01, het hebben van een betaalde baan F(1, 69) = 4.78, p < .05 en het opleidingsniveau van de ouders F(1, 69) = 6.45, p < .05.

Meetinstrumenten

Ouder-kind relatie. De vertaalde versie van de Inventory of Parent and Peer

Attachment (Armsden & Greenberg, 1987; Buist, 2002; Raja, MCGee, & Stanton, 1992) werd gebruikt om de onafhankelijke variabele ‘de kwaliteit van de ouder-kind relatie’ te meten. De vragenlijst werd ingevuld door de adolescenten zelf en bestaat uit totaal 22 items. De

vragenlijst werd in de Longitudinal Lesbian Family Study twee keer afgenomen, één keer voor de biologische moeder en één keer voor de niet biologische moeder. Bij de adolescenten met heteroseksuele ouders werd de vragenlijst ook twee keer afgenomen, namelijk voor de moeders en voor de vaders. Voor de analyse zal het concept hechting (12 items) uit de vertaalde Inventory of Parent and Peer Attachment gebruikt worden (Armsden & Greenberg, 1987). Een voorbeeldvraag van de vertaalde Inventory of Parent and Peer Attachement is: “Mijn moeder accepteert mij zoals ik ben”. Er kan op de items gereageerd worden aan de

(15)

hand van vier antwoordcategorieën (1= nooit, bijna nooit en 4 = bijna altijd, altijd). De betrouwbaarheid van deze vragenlijst was goed voor dit onderzoek met een Cronbach’s α van .86 (Brace, Kemp, & Snelgar, 2012). Aangezien alle items van deze vragenlijst even zwaar wegen zal er gebruik worden gemaakt van de gemiddelde score op de Inventory of Parent and Peer Attachment om beide groepen te vergelijken (Bryman, 2012).

Partnertevredenheid. Om de onafhankelijke variabele ‘partnertevredenheid’ te meten werd gebruik gemaakt van de Huwelijkssatisfactieschaal (HSS) (Gerris et al., 1993; Kerkstra, 1985). Deze schaal meet aan de hand van zeven items de kwaliteit van de relatie van de ouder met de huidige partner. Een voorbeeldvraag van de huwelijkssatisfactieschaal is: “Als ik opnieuw zou mogen kiezen, dan zou ik dezelfde partner kiezen”. Er kan op de items

gereageerd worden aan de hand van zes antwoordcategorieën (1 = helemaal mee oneens en 6 = helemaal mee eens). Deze vragenlijst werd bij alle ouders afgenomen. De betrouwbaarheid van deze vragenlijst was goed voor dit onderzoek met een Cronbach’s α van .88 (Brace et al., 2012). Aangezien alle items van deze vragenlijst even zwaar wegen zal er gebruik worden gemaakt van de gemiddelde score op de HSS om beide groepen te vergelijken (Bryman, 2012). De vragenlijst over partnertevredenheid bestond uit twee informanten, namelijk de lesbische- en heteroseksuele ouders als stel. Daarom werd eerst gecontroleerd of er geen significante verschillen waren tussen beide rapportages. Uit de afhankelijke t-test bleken geen significant verschil tussen de rapportage van vaders en moeders op partnertevredenheid (t= -.42, df = 21, p = .678, two-tailed) en tussen de rapportages van van de biologische moeder en de sociale moeder (t= -.13, df = 48, p = .896, two-tailed).

Zelfwaarde. De afhankelijke variabele ‘zelfwaarde van adolescenten’ werd gemeten met de vertaalde versie van de Rosenberg Self-Esteem Scale (Rosenberg, 1979). Deze bestaat uit tien items om de zelfwaarde van adolescenten te meten. Adolescenten moesten per item aangeven in hoeverre de stelling bij hem/haar past. Een voorbeeldvraag van de vertaalde

(16)

versie van de Rosenburg Self-Esteem Scale is: “Ik heb een aantal goede eigenschappen”. Er kan op de items gereageerd worden aan de hand van vier antwoordcategorieën (1 = past

helemaal niet bij mij en 4 = past goed bij mij) (Gray-Little, Williams, & Hancock,1997;

Robins, Hendin, & Tresniewski, 2001). De betrouwbaarheid voor deze vragenlijst was goed voor dit onderzoek met een Cronbach’s α van .84 (Brace et al., 2012). Aangezien alle items van deze vragenlijst even zwaar wegen zal er gebruik worden gemaakt van de gemiddelde score op de Rosenberg Self-Esteem Scale om beide groepen te vergelijken (Bryman, 2012). Analyse

Het doel van dit onderzoek is te kijken of de relatie tussen partnertevredenheid van ouders en zelfwaarde van adolescenten en de kwaliteit van de ouder-kind relatie en

zelfwaarde van adolescenten verschilt tussen gezinnen met lesbische moeders en gezinnen met heteroseksuele ouders. Om dit te doen, werd er gekeken naar een modererend effect van het gezinstype. Een moderatie effect wordt ook wel een interactie effect genoemd. Dit houdt in volgens P. J. Hoffenaar (persoonlijke communicatie, 5 december, 2016), dat het effect van X op Y afhankelijk van het niveau van de derde variabele Z verschilt. Dit betekent dat de relatie tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent alsmede de relatie tussen de partnertevredenheid en de zelfwaarde van de adolescent mogelijk wordt beïnvloed door het gezinstype.

Moderatie kan met behulp van een regressieanalyse worden aangetoond. Om deze uit te voeren moet de data aan de assumpties voldoen. Allereerst zal een dummy variabele

gemaakt worden voor gezinstype. Vervolgens wordt er een interactie variabele van gezinstype en de kwaliteit van de ouder-kind relatie en van gezinstype en de partnertevredenheid

gemaakt. Met betrekking tot de partnertevredenheid en de ouder-kind relatie werd eerst het gemiddelde berekend. De variabelen ouder-kind relatie, partnertevredenheid en zelfbeeld werden vervolgens gecentreerd. Tenslotte werd de regressie berekend (Leard Statistic, 2013).

(17)

De RSquare Change (R2) liet zien hoeveel van de variatie werd uitgelegd door de interactie.

R2 Geeft het percentage aan onder welk gezinstype de interactie toeneemt. De Sig. F Change geeft aan of de moderator significant is (Leard Statistic, 2013).

Resultaten Beschrijvende analyses

Er waren drie ontbrekende waarden bij de vragenlijst over partnertevredenheid: twee heteroseksuele vaders en één sociale moeder hadden geen antwoord gegeven op één van de vragen uit de lijst. Uit de Missing Value Analysis bleken de verschillen tussen de ontbrekende en beantwoordde vragen niet significant (Little’s MCAR test, Chi-Square = 6.61, p = .358). Aangezien de ontbrekende waarden willekeurig waren, werd gekozen deze waarden in te vullen met behulp van het gemiddelde van de serie antwoorden op de overige vragen van de partnertevredenheidsvragenlijst van de ouder. Daarna werden de verdelingen van de schalen gecontroleerd. Uit deze controle bleek dat de scores voor zelfwaarde en de kwaliteit van de ouder-kind relatie normaal verdeeld waren. De mate waarin de partnertevredenheid gescoord werd was scheef verdeeld (skewness = -1.31, SE = 0.29). Dit kon verklaard worden door twee uitschieters. Nadat de uitschieters verwijderd waren uit de data bleek de verdeling alsnog scheef (skewness = -1.30, SE = 0.29). Er is daarom besloten om beide gezinnen toch mee te nemen in de analyses.

Na het invullen van de ontbrekende waarden en het verwijderen van de uitschieters werd gekeken naar de gemiddelde scores op de vragenlijsten. De adolescenten scoorden gemiddeld 31.89 (SD = 4.79) op zelfwaarde. De gemiddelde score van adolescenten op de kwaliteit van de ouder-kind relatie was 76.63 (SD= 7.62). De gemiddelde score van de ouders op partnertevredenheid was 67.23 (SD= 11.50).

Wanneer de scores voor zelfwaarde van adolescenten met lesbische moeders werden vergeleken met die van adolescenten met heteroseksuele ouders, bleek dat adolescenten met

(18)

lesbische moeders gemiddeld 31.71 (SD= .69) scoorden, hun leeftijdsgenoten met

heteroseksuele ouders scoorden 32.27 (SD= 1.00). Een onafhankelijke t-test liet zien dat het verschil tussen adolescenten met lesbische en heteroseksuele ouders niet statistisch significant was t(68)= -.356, p = .361. Ook de scores voor de kwaliteit van de ouder-kind relatie van de adolescenten uit de twee gezinstypen (lesbische moeders: M= 76.49, SD= .98; heteroseksuele ouders: M= 78.05, SD= 2.03) verschilden niet significant t(68) = -.661, p = .255. Tenslotte is er per gezinstype gekeken naar de partnertevredenheid: heteroseksuele ouders scoorden gemiddeld 72.61 (SD= 1.64) en lesbische moeders 67.71 (SD= 1.80). Een onafhankelijke t-test liet zien dat de gemiddelde scores op partnertevredenheid ook niet statistisch significant van elkaar verschillen t(68) = -.1.531, p = .051.

Correlaties

Om de onderzoeksvraag: “Wordt de relatie tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent en de relatie tussen partnertevredenheid en de zelfwaarde van de adolescent beïnvloed door het gezinstype?” te beantwoorden, werden eerst de correlaties bekeken.

Allereerst werd middels een correlatie gekeken of er een verband was tussen de onafhankelijke variabelen kwaliteit van de ouder-kind relatie en partnertevredenheid, met de afhankelijke variabele zelfwaarde van de adolescent. Er werd een positieve correlatie gevonden tussen de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent (r =.50 , p < .001). Dit

betekende dat wanneer de adolescent een betere kwaliteit van de ouder-kind relatie

rapporteerden dit samenhing met een hogere mate van gerapporteerde zelfwaarde. De relatie tussen de partnertevredenheid van de ouders en de zelfwaarde van de adolescent liet ook een significante correlatie zien (r = .34, p = .004 ). Dit betekende, dat wanneer de ouders een hogere partnertevredenheid hadden de adolescenten een hogere zelfwaarde rapporteerden.

(19)

Regressie

Met behulp van twee regressie analyses (Tabel 1) werd gekeken of de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de partnertevredenheid voorspellers zijn voor de zelfwaarde van de adolescent. De kwaliteit van de ouder-kind relatie bleek een significante voorspeller: 𝛽 = 050, t = 4.79, p < .001, 95% CI [0.199, 0.485]. De partnertevredenheid was ook een significante voorspeller: 𝛽 = .37, t = 2.94, p = .004, 95% CI [0.057, 0.295]. De verklaarde variantie liet zien dat verschillen in de zelfwaarde van de adolescent met 25.1% (R2 = 0.25) voorspeld konden worden op grond van de kwaliteit van de ouder-kind relatie. De partnertevredenheid verklaarde voor 11.3% (R2 = 0.11) de verschillen in de zelfwaarde van de adolescenten.

Om te kijken of gezinstype een modererend effect had op de relatie tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent alsmede de relatie tussen de partnertevredenheid en de zelfwaarde van de adolescent was een moderatie analyse uitgevoerd (Tabel 2). De verklaarde variantie liet zien dat het toevoegen van de interactie kwaliteit van de ouder-kind relatie en het gezinstype een additioneel effect had van 7.5% (R2 = .08). De toename was statistisch significant F(1, 68) = 7.41, p = .008. De hieruit voortvloeiende conclusie was dat het gezinstype de relatie tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent modereerde. Hetzelfde is gedaan voor de interactie partnertevredenheid en

gezinstype. Het toevoegen van deze interactie had een additioneel effect van 11.2% (R2 = .11). De toename was statistisch significant F(1, 68) = 9.72, p = .003. Hieruit bleek dat het

gezinstype de relatie tussen de partnertevredenheid en de zelfwaarde van de adolescent modereerde.

(20)

Om te kijken voor welk gezinstype de interactie significant was is een aanvullende analyse uitgevoerd. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de correlaties per gezinstype op de onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Hieruit kwam naar voren, dat er voor de

adolescenten met heteroseksuele ouders een significante correlatie is tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent (r = .75, p < .001). Voor

adolescenten met lesbische ouders was deze correlatie niet significant (r = .16, p = .283). Dit betekende dat wanneer adolescenten met heteroseksuele ouders hoog scoorden op de kwaliteit van de ouder-kind relatie, zij ook hoog scoorden op zelfwaarde. Vervolgens is gekeken naar de correlaties tussen de partnertevredenheid en de zelfwaarde van de adolescent. Deze

correlatie was voor adolescenten met heteroseksuele ouders wel significant (r = .63, p = .001) en voor adolescenten met lesbische moeders niet (r = .12, p = .435). Dit betekende dat

(21)

wanneer heteroseksuele ouders een hoge mate van partnertevredenheid rapporteerden, de adolescenten (met heteroseksuele ouders) een hoge zelfwaarde rapporteerden.

Discussie

In dit onderzoek werd gekeken of de relatie tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van adolescenten alsmede de relatie tussen partnertevredenheid en de zelfwaarde van adolescenten verschillend was voor gezinnen met lesbische moeders en gezinnen met heteroseksuele ouders. Verwacht werd dat er een relatie was tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent alsmede voor de

partnertevredenheid en de zelfwaarde voor de adolescent, het gezinstype zou geen modererend effect hebben. De verwachte relaties tussen de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent en tussen de partnertevredenheid en de zelfwaarde van de adolescent werd ondersteund door de resultaten. Uit de resultaten bleek wel een moderatie van gezinstype op deze relaties. Uit de aanvullende analyses kwamen alleen significantie correlaties bij gezinnen met heteroseksuele ouders voor. Dit betekende dat wanneer adolescenten met heteroseksuele ouders de kwaliteit van de ouder-kind relatie hoog

waarderen, zij ook hoog scoorden op zelfwaarde. Als heteroseksuele ouders hoog scoorden op de partnertevredenheid dan scoorden adolescenten, met heteroseksuele ouders, ook hoog op zelfwaarde. De hypotheses van dit onderzoek worden hiermee verworpen.

De gevonden relatie tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie op de zelfwaarde van de adolescenten kan verklaard worden door het ecologische model van Bronfenbrenner

(1989). Dit model gaat er vanuit dat een kind beïnvloed wordt door personen in zijn directe omgeving (Alfaro, Umaña-Taylor, & Bámaca, 2006; Van der Horst et al., 2016). Net als Bronfenbrenner laten Ainsworth en Bowlby (1991) het belang van de relatie tussen ouder en kind zien. De emotionele band, die je van jongs af aan opbouwt met je ouders blijft tijdens de adolescentie van belang voor de zelfwaarde (Ainsworth & Bowlby, 1991; Brown & Bakken,

(22)

2012; Donnellan et al., 2005; Laible et al., 2004). Uit dit onderzoek is gebleken dat voor adolescenten met heteroseksuele ouders een hoge score op kwaliteit van de ouder-kind relatie samenging met een hoge score op zelfwaarde. Deze resultaten zijn in overeenstemming met het onderzoek naar de psychosociale aanpassing van adolescenten met lesbische moeders van Bos et al. (2004). Een mogelijke verklaring voor het gevonden resultaat kan zijn dat

adolescenten met lesbische moeders het gevoel hebben gestigmatiseerd te worden. Uit onderzoek is gebleken dat 41% van de adolescenten, met lesbische moeders die deelnamen aan de National Longitudinal Lesbian Family Study, zich gestigmatiseerd voelde vanwege het hebben van lesbische ouders (Van Gelderen, Bos, Gartrell, Hermanns, & Perrin, 2012). In de adolescentie worden leeftijdsgenootjes belangrijker waardoor zij mogelijk een grotere invloed hebben op de zelfwaarde van de adolescent (Rivers et al., 2008; Steinberg & Morris, 2001). We weten dat in de adolescentie de zelfwaarde gevormd wordt maar ook afneemt ten opzichte van de kindertijd (Orth, Robins, & Widaman, 2012; Robins & Trzesniewski, 2005). Wanneer de adolescent het gevoel heeft gestigmatiseerd te worden vanwege het hebben van twee moeders kan dit mogelijk de zelfwaarde van de adolescent verlagen (Gershon, Tschann, & Jemerin, 1999). Dit kan verklaren waarom de positieve samenhang tussen ouder-kind relatie en zelfwaarde van de adolescent van lesbische ouders niet gevonden is.

In dit onderzoek werd ook een directe relatie gevonden van partnertevredenheid van de ouders op de zelfwaarde van de adolescent. Het proces model van Belsky (1984) liet zien dat de huwelijkstevredenheid van ouders één van de vijf determinanten is die van invloed is op de opvoeding. Het opvoedgedrag van de ouder is een directe voorspeller voor kind-uitkomsten, zoals de zelfwaarde. Uit huidig onderzoek blijkt dat de partnertevredenheid een voorspeller is van de zelfwaarde bij adolescenten. Voor adolescenten met heteroseksuele ouders werd gevonden dat wanneer hun ouders een hoge partnertevredenheid rapporteerde, adolescenten een hogere zelfwaarde rapporteerden. Onderzoek op het gebied van

(23)

partnertevredenheid bij lesbische en heteroseksuele stellen laat echter weinig verschil zien tussen de partnertevredenheid (Farr & Patterson, 2013; Gottman, 2003; Means-Christensen et al., 2003; Thomeer et al., 2015). Dat partnertevredenheid een voorspeller is voor zelfwaarde bij de adolescent is een nieuwe bevinding. Het is interessant om te kijken of vervolg

onderzoek een gedeeltelijke of gehele mediatie vindt van opvoedstijl en -vaardigheden zoals Belsky (1984) laat zien in zijn proces model. Vervolg onderzoek zou hier een antwoord op kunnen geven. Daarnaast laat het proces model van Belsky (1984) zien dat het kind ook invloed heeft op de opvoeding van de ouders. Het is daarom interessant om te kijken of een hoge zelfwaarde van de adolescent zorgt voor een hogere partnertevredenheid. Ook hier zou vervolg onderzoek een antwoord op kunnen geven.

Dit onderzoek kent een aantal sterke resultaten. Allereerst zijn er enkel alleen

betrouwbare en gestandaardiseerde vragenlijsten gebruikt. Vanwege de betrouwbaarheid van de vragenlijsten is het aannemelijk dat de vragenlijsten vrij zijn van willekeurige meetfouten (Bryman, 2012). Doordat online vragenlijsten gebruikt waren hebben we binnen een korte tijd veel respondenten kunnen bereiken. Ten tweede is er sprake geweest van vrijwillige bijdrage van de gezinnen. Niemand was verplicht een bijdrage aan het huidige onderzoek te leveren. Gezinnen konden op elk gewenst moment beginnen en stoppen met de online vragenlijst zonder dat daar een consequentie aan vast zat. Een bijkomend voordeel van het werken met online vragenlijsten is dat de data volledig anoniem verwekt kon worden. Door te werken met familienummers is het niet te achterhalen wie wat geantwoord heeft op de vragenlijsten. Tenslotte is gebruik gemaakt van persoonlijke wachtwoorden. Door iedereen een persoonlijk wachtwoord te geven dat toegang gaf tot zijn vragenlijst is getracht de invloed van andere gezinsleden te beperken tot een minimum.

Ondanks de sterke punten van dit onderzoek, kent dit onderzoek ook enkele

(24)

beide groepen tenminste 51 gezinnen moesten omvatten. Aan deze studie hebben 22 gezinnen met heteroseksuele ouders en 48 gezinnen met lesbische ouders deelgenomen. Doordat uitspraken gebaseerd zijn op een lage power is de kans op een type twee fout groter (Dienes, 2008). Bij een type twee fout is de kans groter dat er geen relatie is gevonden, terwijl deze in de populatie wel bestaat (Bryman, 2012). Het zou dus zo kunnen zijn dat de interactie tussen gezinstype en de kwaliteit van de ouder-kind relatie die nu alleen gevonden is voor gezinnen met heteroseksuele ouders ook bestaat bij gezinnen met lesbische moeders. Naast dat de steekproef te klein was verschilden de gezinnen significant van elkaar op enkele

demografische gegevens. Zo zijn er significant meer meisjes in de groep met heteroseksuele ouders dan in de groep met lesbische ouders. Dit kan van invloed zijn op de resultaten omdat meisjes over het algemeen een hogere zelfwaarde rapporteren (Barker, 2009). Tevens zijn de uitschieters niet verwijderd. Hiervoor is gekozen omdat de data na verwijdering van deze uitschieters nagenoeg dezelfde scheefheid liet zien. Zonder de uitschieters werden geen significante resultaten gevonden. Na het toevoegen van de twee uitschieters bleken de

resultaten wel significant te zijn. Deze twee uitschieters maken het verschil tussen wel of niet significante resultaten. Hierdoor moet er voorzichtigheid geboden worden bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten. Vervolg onderzoek zal een voldoende steekproefgrootte moeten hebben om resultaten voor waarheid te kunnen aannemen.

Een implicatie voor de theorie is dat er opnieuw gekeken moet worden naar het proces model van Belsky. Dit model veronderstelt een indirect verband tussen de

partnertevredenheid en de zelfwaarde van de adolescent. Op basis van de resultaten uit dit onderzoek blijkt dat de partnertevredenheid een directe voorspeller voor de zelfwaarde van adolescenten is. Er is aanvullend onderzoek nodig om te weten te komen hoe dit verband precies zit. Hierbij kan gedacht worden aan de richting van het verband en een mediatie van opvoedingsstijl en –vaardigheden. Dit huidige onderzoek draagt daarnaast bij aan de Dit

(25)

wetenschappelijke kennis over gezinnen met lesbische ouders. Momenteel is er nog te weinig onderzoek gedaan naar de invloed van lesbisch ouderschap op de ontwikkeling van

Nederlandse adolescenten. Veel van wat bekend is over het opgroeien bij lesbische ouders komt voort uit onderzoek met jonge kinderen en Amerikaanse studies. Doordat tijdens de adolescentie veel veranderingen optreden kunnen bevindingen bij jonge kinderen niet zomaar gelden voor adolescenten (Orth, Robins, & Widaman, 2012; Robins & Trzesniewski, 2005). Dit onderzoek draagt bij aan de bestaande kennis over de invloed van lesbisch ouderschap op adolescenten. We weten dat adolescenten die hebben deelgenomen aan dit onderzoek niet significant van elkaar verschillen op de zelfgerapporteerde zelfwaarde en ouder-kind relatie. Lesbische moeders verschillen niet significant van heteroseksuele ouders op

partnertevredenheid.

Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op relatie tussen de

partnertevredenheid en zelfwaarde van de adolescent. Volgens Belsky (1984) is de partner relatie een bron van steun die van invloed is op de opvoeding doordat het welzijn van de ouder toeneemt bij een hoge mate van steun door de partner en daardoor van invloed is op de opvoedvaardigheden. In dit onderzoek is de partnertevredenheid een directe voorspeller van zelfwaarde van de adolescent gebleken. Voor toekomstig onderzoek is het interessant te kijken of deze invloed gedeeltelijk of geheel gemedieerd word door de opvoedstijl van de ouder (Kazdin & Nock, 2003). Een andere aanbeveling is vervolgonderzoek te oden naar andere gezinsvormen. In huidig onderzoek stonden gezinnen met heteroseksuele- en lesbische ouders centraal. Vervolg onderzoek zou zich kunnen richten op de zelfwaarde bij

adolescenten uit andere gezinstypen zoals: gezinnen met homo-ouders, alleenstaande moeders, alleenstaande vaders en verschillende vormen van samengestelde gezinnen. Er is nog weinig Nederlands onderzoek gedaan naar adolescenten, die zijn opgegroeid bij deze verschillende gezinstypen, terwijl deze gezinnen steeds meer voorkomen in de maatschappij

(26)

(Golombok, 2015; Tasker & Patterson, 2008; Vonk & Bos, 2012). Tenslotte zal vervolg onderzoek gebruik moeten maken van gelijke groepen en voldoende power. Doordat de groepen in deze studie significant van elkaar verschilden en er te weinig deelnemers waren is het moeilijk te zeggen of de resultaten geen alternatieve verklaring hebben.

Huidig onderzoek onderzocht twee verschillende gezinstypen, namelijk gezinnen met heteroseksuele ouders en gezinnen met lesbische ouders. De vraag of het gezinstype de relatie tussen de kwaliteit van de ouder-kind relatie en de zelfwaarde van de adolescent alsmede de relatie tussen de partnertevredenheid en de zelfwaarde van de adolescent modereerde stond hierbij centraal. In dit onderzoek is bewijs gevonden voor de moderatie van gezinstype op het verband tussen de ouder-kind relatie en het zelfbeeld van de adolescenten alsmede op de relatie tussen de partnertevredenheid en de zelfwaarde van de adolescent. Hieruit kan worden opgemaakt, dat zowel de kwaliteit van de ouder-kind relatie als de partnertevredenheid van belang is voor de zelfwaarde van de adolescenten met heteroseksuele ouders.

(27)

Referenties

Ainsworth, M. S., & Bowlby, J. (1991). An ethological approach to personality development.

American psychologist, 46, 333. doi:10.1037/0003-066X.46.4.333

Alfaro, E. C., Umaña-Taylor, A. J., & Bámaca, M. Y. (2006). The influence of academic support on Latino adolescents’ academic motivation. Family Relations, 55, 279-291. doi:10.1111/j.1741-3729.2006.00402.x

Allen, J. P., Hauser, S. T., Bell, K. L., & O'Connor, T. G. (1994). Longitudinal assessment of autonomy and relatedness in adolescent-family interactions as predictors of adolescent ego development and self-esteem. Child development, 65, 179-194.

doi:10.2307/1131374

ANP. (2017). Slovenië staat homohuwelijk toe. Geraadpleegd op 20 februari 2017, van http://www.nu.nl/buitenland/4493700/slovenie-staat-homohuwelijk-toe.html?redirect=1 Armsden, G. C., & Greenberg, M. T. (1987). The inventory of parent and peer attachment:

Individual differences and their relationship to psychological well-being in adolescence.

Journal of youth and adolescence, 16, 427-454. doi:10.1007/BF02202939

Barker, V. (2009). Older adolescents' motivations for social network site use: The influence of gender, group identity, and collective self-esteem. CyberPsychology & Behavior, 12, 209-213. doi:10.1089/cpb.2008.0228

Baylis, F. & McLeod, C. (2014). Family-making: Contemporary ethical challenges. UK: Oxford University Press

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child development, 55, 83-96. doi:10.2307/1129836

Biblarz, T. J., & Savci, E. (2010). Lesbian, gay, bisexual, and transgender families. Journal of

(28)

Bos, H. M. & Van Balen , F. (2010). Children of the new reproductive technologies: Social and genetic parenthood. Patient education and counseling, 81, 429-435.

doi:10.1016/j.pec.2010.09.012

Bos, H. M., Van Balen, F., & Van den Boom, D. C. (2004). Experience of parenthood, couple relationship, social support, and child rearing goals in planned lesbian mother families.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 755-764.

doi:10.1111/j.1469-7610.2004.00269.x

Bos, H. M., Gartrell, N. K., Balen, F., Peyser, H., & Sandfort, T. G. (2008). Children in planned lesbian families: A cross-cultural comparison between the United States and the Netherlands. American Journal of Orthopsychiatry, 78, 211-219.

doi:10.1037/a0012711

Bos, H., Van Gelderen, L., & Gartrell, N. (2015). Lesbian and heterosexual two-parent families: Adolescent–parent relationship quality and adolescent well-being. Journal of

Child and Family Studies, 24, 1031-1046. doi:10.1007/s10826-014-9913-8

Bos, H. M., Knox, J. R., Van Rijn-Van Gelderen, L., & Gartrell, N. K. (2016). Same-sex and different-sex parent households and child health outcomes: Findings from the national survey of children's health. Journal of Developmental & Behavioral Pediatrics, 37, 179-187. doi:10.1097/DBP.0000000000000288

Bowen, M. (1974). Alcoholism as viewed through family systems theory and family psychotherapy. Annals of the New York Academy of Sciences, 233, 115-122. doi:10.1111/j.1749-6632.1974.tb40288.x

Brace, N., Snelgar, R., & Kemp, R. (2012). SPSS for Psychologists. Hampshire, England: Palgrave Macmillan.

Bretherton, I. (1992). The origins of attachment theory: John Bowlby and Mary Ainsworth.

(29)

Bronfenbrenner, U. (1977). Toward an experimental ecology of human development.

American psychologist, 32, 513. doi:10.1037/0003-066X.32.7.513

Brown, B. B., & Bakken, J. P. (2011). Parenting and peer relationships: Reinvigorating research on family–peer linkages in adolescence. Journal of Research on Adolescence,

21, 153-165. doi:10.1111/j.1532-7795.2010.00720.x

Bryman, A. (2012) Social Research Methods (4e editie). Oxford: Oxford University Press. Buist, K. L. (2002). Family Attachment in Adolescence: Individual differences, changes, and

links to psychosocial adjustment. Optima: Rotterdam.

Council of the European Union. (2013). Guidelines to promote and protect the enjoyment of

all human rights by lesbian, gay, bisexual, transgender and intersex (LGBTI) persons.

Geraadpleegd op 3 mei, 2017, van https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/lhbti- emancipatie/documenten/richtlijnen/2013/06/24/bijlage-richtsnoeren-gelijke-rechten-voor-lhbt

De Graaf, A. (2011). Gezinnen in beweging. Bevolkingstrends, 59(2), 82-96. Geraadpleegd op, 10 februari, 2017, van

https://www.cbs.nl/-/media/imported/documents/2011/27/2011-k2-b15-p82-art.pdf

De Vrijer, L., Meijer, A. M., Wissink, I., & Deković, M. (2014). Slaapgedrag van

adolescenten in relatie tot opvoeding en gedragsproblemen in drie etnische groepen.

Kind & Adolescent, 35, 37-52. doi:10.1007/s12453-014-0003-x

Diener, E. & Diener, R. (2017). The replication crisis in psychology. In R. Biswas-Diener & E. Biswas-Diener (Eds), Noba textbook series: Psychology. Champaign, IL: DEF publishers. doi:nobaproject.com

Dienes, Z. (2008). Understanding Psychology as a Science: An Introduction to Scientific and

(30)

Donnellan, M. B., Trzesniewski, K. H., Robins, R. W., Moffitt, T. E., & Caspi, A. (2005). Low self-esteem is related to aggression, antisocial behavior, and delinquency.

Psychological science, 16, 328-335. doi:10.1111/j.0956-7976.2005.01535.x

Farr, R. H., Forssell, S. L., & Patterson, C. J. (2010). Parenting and child development in adoptive families: Does parental sexual orientation matter?. Applied Developmental

Science, 14, 164-178. doi:10.1080/10888691.2010.500958

Farr, R. H., & Patterson, C. J. (2013). Coparenting among lesbian, gay, and heterosexual couples: Associations with adopted children's outcomes. Child Development, 84, 1226-1240. doi:10.1111/cdev.12046

Feinberg, M. E. (2003). The internal structure and ecological context of coparenting: A framework for research and intervention. Parenting: Science and Practice, 3, 95-131. doi:10.1207/S15327922PAR0302_01

Friedlander, L. J., Reid, G. J., Shupak, N., & Cribbie, R. (2007). Social support, self-esteem, and stress as predictors of adjustment to university among first-year undergraduates.

Journal of College Student Development, 48, 259-274. doi:10.1353/csd.2007.0024

Funk, J. L., & Rogge, R. D. (2007). Testing the ruler with item response theory: Increasing precision of measurement for relationship satisfaction with the Couples Satisfaction Index. Journal of Family Psychology, 21, 572. doi:10.1037/0893-3200.21.4.572

Gerris, J. R. M., Boxtel, D. A. A. M., Vermulst, A. A., Janssens, J. M. A. M., Zutphen, R. A. H. van, & Felling, A. J. A. (1993). Child-rearing and family in the Netherlands. Nijmegen: ITS.

Gershon, T. D., Tschann, J. M., & Jemerin, J. M. (1999). Stigmatization, self-esteem, and coping among the adolescent children of lesbian mothers. Journal of Adolescent Health,

24, 437-445. doi:10.1016/S1054-139X(98)00154-2

(31)

Golombok, S. (2015). Modern families: Parents and children in new family forms. Cambridge University Press.

Golombok, S., & Badger, S. (2010). Children raised in mother-headed families from infancy: A follow-up of children of lesbian and single heterosexual mothers, at early adulthood.

Human Reproduction, 25, 150-157. doi:10.1093/humrep/dep345

Golombok, S., Perry, B., Burston, A., Murray, C., Mooney-Somers, J., Stevens, M., & Golding, J. (2003). Children with lesbian parents: A community study. Developmental

psychology, 39, 20-33. doi:10.1037//0012-1649.39.1.20

Golombok, S., Tasker, F., & Murray, C. (1997a). Children raised in fatherless families from infancy: Family relationships and the socioemotional development of children of lesbian and single heterosexual mothers. Journal of Child Psychology and Psychiatry,

38, 783-791. doi:10.1111/j.1469-7610.1997.tb01596.x

Golombok, S., Tasker, F., & Murray, C. (1997b). Growing up in a lesbian family: Effects on

child development, 38, 783-791. doi:10.1111/j.1469-7610.1997.tb01596.x

Gottman, J. M., Levenson, R. W., Gross, J., Frederickson, B. L., McCoy, K., Rosenthal, L., Reuf, A., & Yoshimoto, D. (2003). Correlates of gay and lesbian couples' relationship satisfaction and relationship dissolution. Journal of homosexuality, 45, 23-43.

doi:10.1300/J082v45n01_02

Gray-Little, B., Williams, V. S., & Hancock, T. D. (1997). An item response theory analysis of the Rosenberg Self-Esteem Scale. Personality and Social Psychology Bulletin, 23, 443-451. doi:10.1177/0146167297235001

Horst van der, F., Lucassen, N., Kok, R., Sentse, M., Jooren, L., & Luijk, M. (2016).

Opgroeien in het hedendaagse gezin. Geraadpleegd op 1 maart, 2017, van

(32)

Kazdin, A. E., & Nock, M. K. (2003). Delineating mechanisms of change in child and adolescent therapy: Methodological issues and research recommendations. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 44, 1116–1129. doi:10.1111/1469-7610.00195

Kerkstra, A. (1985). Conflicthantering bij echtparen. Academisch proefschrift. Amsterdam: VU- uitgeverij.

Kuhlberg, J. A., Peña, J. B., & Zayas, L. H. (2010). Familism, parent-adolescent conflict, self-esteem, internalizing behaviors and suicide attempts among adolescent Latinas. Child

Psychiatry & Human Development, 41, 425-440. doi:10.1007/s10578-010-0179-0

Lassche, G. (2017). Rapport over ouderschap frontale aanval op traditionele gezin.

Geraadpleegd op 16 juni, 2017, van https://www.rd.nl/opinie/rapport-over-ouderschap-frontale-aanval-op-traditionele-gezin-1.1400364

Laible, D. J., Carlo, G., & Roesch, S. C. (2004). Pathways to self-esteem in late adolescence: The role of parent and peer attachment, empathy, and social behaviours. Journal of

adolescence, 27, 703-716. doi:10.1016/j.adolescence.2004.05.005

Lamb, M. E. (2012). Mothers, fathers, families, and circumstances: Factors affecting children's adjustment. Applied Developmental Science, 16, 98-111.

doi:10.1080/10888691.2012.667344

Lange, A., & Jansen, H. (2000). De Ouder-Kind Interactie Vragenlijst-Revised.

Systeemtherapie, 12, 213-230. Geraadpleegd op 20 januari, 2017, van

http://alfredlange.nl/site/publications/pdf/Lange_2000_OKIV-R.pdf

Leard Statistic. (2013). Moderator analysis with a dichotomous moderator using SPSS

statistics. Geraadpleegd op 3 april, 2017, van

(33)

Leary, M. R., & Baumeister, R. F. (2000). The nature and function of self-esteem: Sociometer theory. Advances in experimental social psychology, 32, 1-62. doi:10.1016/S0065-2601(00)80003-9

Luhtanen, R., & Crocker, J. (1992). A collective self-esteem scale: Self-evaluation of one's social identity. Personality and social psychology bulletin, 18, 302-318.

doi:10.1177/0146167292183006

Matteson, R. (1974). Adolescent self-esteem, family communication, and marital satisfaction.

The Journal of psychology, 86, 35-47. doi:10.1080/00223980.1974.9923881

Means-Christensen, A. J., Snyder, D. K., & Negy, C. (2003). Assessing nontraditional couples: Validity of the marital satisfaction inventory-revised with gay, lesbian, and cohabiting heterosexual couples. Journal of Marital and Family Therapy, 29, 69-83. doi:10.1111/j.1752-0606.2003.tb00384.x

Milevsky, A., Schlechter, M., Netter, S., & Keehn, D. (2007). Maternal and paternal parenting styles in adolescents: Associations with self-esteem, depression and life-satisfaction.

Journal of Child and Family Studies, 16, 39-47. doi:10.1007/s10826-006-9066-5

Murray, P. D., & McClintock, K. (2005). Children of the closet: A measurement of the anxiety and self-esteem of children raised by a non-disclosed homosexual or bisexual parent. Journal of homosexuality, 49, 77-95. doi:10.1300/J082v49n01_04

Nuytinck, A. (2014). Nieuwe wet lesbisch ouderschap: ‘Net zo revolutionair als het

homohuwelijk’. Geraadpleegd op 18 mei, 2017 van

http://www.ru.nl/rechten/@935850/nieuwe-wet-lesbisch/

Orth, U., Robins, R. W., & Widaman, K. F. (2012). Life-span development of self-esteem and its effects on important life outcomes. Journal of personality and social psychology,

(34)

Parker, J. S., & Benson, M. J. (2004). Parent-adolescent relations and adolescent functioning: Self-esteem, substance abuse, and delinquency. Adolescence, 39, 519-530.

Geraadpleegd op 6 maart, 2017 van

http://web.a.ebscohost.com/ehost/pdfviewer/pdfviewer?sid=7ca283a8-43ec-4ed2-8db6-26c8b5371ed7%40sessionmgr4010&vid=1&hid=4206

Pedro, M. F., Ribeiro, T., & Shelton, K. H. (2012). Marital satisfaction and partners' parenting practices: The mediating role of coparenting behavior. Journal of Family Psychology,

26, 509. doi:10.1037/a0029121

Peterson, C. H., Buser, T. J., & Westburg, N. G. (2010). Effects of familial attachment, social support, involvement, and self-esteem on youth substance use and sexual risk taking.

The Family Journal, 18, 369-376. doi:10.1177/1066480710380546

Peterson, J. L., & Zill, N. (1986). Marital disruption, parent-child relationships, and behavior problems in children. Journal of Marriage and the Family, 48, 295-307.

doi:10.2307/352397

Pietersen, R. (2014). Kind uit roze gezin is eigenlijk heel gewoon. Geraadpleegd op 16 juni, 2017, van

https://www.trouw.nl/home/kind-uit-roze-gezin-is-eigenlijk-heel-gewoon~ad1c98b5/

Pyszczynski, T., Greenberg, J., Solomon, S., Arndt, J., & Schimel, J. (2004). Why do people need self-esteem? A theoretical and empirical review. Psychological bulletin, 130, 435-468. doi:10.1037/0033-2909.130.3.435

Raja, S. N., MCGee, R., & Stanton, R. (1992). Perceived attachments to parents and peers and psychological well-being in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 21, .471-485. doi:10.1007/BF01537898

Van Gelderen, L., Bos, H. M., Gartrell, N., Hermanns, J., & Perrin, E. C. (2012). Quality of life of adolescents raised from birth by lesbian mothers: The US National Longitudinal

(35)

Family Study. Journal of Developmental & Behavioral Pediatrics, 33, 17-23. doi:10.1097/DBP.0b013e31823b62af

Van Rijn- Van Gelderen, L., Bos, H. M., & Gartrell, N. K. (2015). Dutch adolescents from lesbian-parent families: How do they compare to peers with heterosexual parents and what is the impact of homophobic stigmatization?. Journal of adolescence, 40, 65-73. doi:10.1016/j.adolescence.2015.01.005

Rivers, I., Poteat, V. P., & Noret, N. (2008). Victimization, social support, and psychosocial functioning among children of same-sex and opposite-sex couples in the United Kingdom. Developmental psychology, 44, 127-134. doi:10.1037/0012-1649.44.1.127 Robins, R. W., Hendin, H. M., & Trzesniewski, K. H. (2001). Measuring global self-esteem:

Construct validation of a single-item measure and the Rosenberg Self-Esteem Scale.

Personality and social psychology bulletin, 27, 151-161.

doi:10.1177/0146167201272002

Robins, R. W., & Trzesniewski, K. H. (2005). Self-esteem development across the lifespan.

Current Directions in Psychological Science, 14, 158-162.

doi:10.1111/j.0963-7214.2005.00353.x

Rosenberg, M. (1979). Conceiving the self. New York: Basic Books.

Steinberg, L., & Morris, A. S. (2001). Adolescent development. Annual review of psychology,

52, 83-110. doi:10.1146/annurev.psych.52.1.83

Tafarodi, R. W., & Swann, W. B. (2001). Two-dimensional self-esteem: Theory and

measurement. Personality and individual Differences, 31, 653-673. doi:10.1016/s0191-8869(00)00169-0

Tasker, F., & Patterson, C. J. (2008). Research on gay and lesbian parenting: Retrospect and prospect. Journal of GLBT Family Studies, 3, 9-34. doi:10.1300/J461v03n02_02

(36)

Tasker, F. (2010). Same-Sex parenting and child development: Reviewing the contribution of parental gender. Journal of Marriage and Family, 72, 35-40.

doi:10.1111/j.l741-3737.2009.00681.x

Thomeer, M. B., Reczek, C., & Umberson, D. (2015). Relationship dynamics around depression in gay and lesbian couples. Social Science & Medicine, 147, 38-46. doi:10.1016/j.socscimed.2015.10.048

Vonk, M., & Bos, H. (2012). Duo-moederschap in Nederland vanuit juridisch en ontwikkelingspsychologisch perspectief. Familie & Recht, 2012 (augustus). doi:10.5553/FenR/.000005

Wainright, J. L., & Patterson, C. J. (2006). Delinquency, victimization, and substance use among adolescents with female same-sex parents. Journal of Family Psychology, 20, 526. doi:10.1037/0893-3200.20.3.526

Wainright, J. L., Russell, S. T., & Patterson, C. J. (2004). Psychosocial adjustment, school outcomes, and romantic relationships of adolescents with same-sex parents. Child

development, 75, 1886-1898. doi:10.1111/j.1467-8624.2004.00823.x

Wilkinson, R. B. (2004). The role of parental and peer attachment in the psychological health and self-esteem of adolescents. Journal of Youth and Adolescence, 33, 479–493.

doi:10.1023/B:JOYO.0000048063.59425.20

Wolvers, G. (2016). Jurist: Ik vrees voor vijf moeders van één kind. Geraadpleegd op 16 juni, 2017, van https://www.rd.nl/vandaag/binnenland/jurist-ik-vrees-voor-vijf-moeders-van-één-kind-1.1357249

Zakeri, H., & Karimpour, M. (2011). Parenting styles and self-esteem. Procedia-Social and

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Before a patient reaches a PCI center or stroke unit, he may have had contact with a general practi- tioner (GP), a GP cooperative (GPC), ambulance service, or Emergency

The modelling framework has two stochastic components: (i) a Poisson component, which models the observed (random) landslide count in each terrain subdivision for a given

As David Špaček, Mihály Csótó and Nicolae Urs argue in chapter 3.5, the way e-governance is realised also in policy designs, depends on ‘the development of e-government and

Hereto they used 1D cross-shore profiles (“Jarkus raaien”) of the Dutch coast and a Bayesian network 1 to determine if the presence of buildings on beach significantly affects

The increasing availability of human induced pluripotent stem cells (hiPSC) derived from healthy individuals and patients have accelerated advances in developing experimental in

Panel (c) shows the continuous and uninterrupted flow observed for D/d = 4: even at the largest particle volume fraction (φ ≈ 60%), no clog is observed (i.e., after ∼10 8

Afsluitend past de conclusie dat ondanks verschillende meningen en beoordelingen door verschillende auteurs gesteld kan worden dat de Nederlandse tolerantie ten opzichte

Regarding the type of communication the results show that communication about CSR values is considered to be important for a positive evaluation of the benefits from corporate