• No results found

De troostrespons bij baby's tussen de 0-6 maanden : de rol van oververmoeidheid en depressie bij ouders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De troostrespons bij baby's tussen de 0-6 maanden : de rol van oververmoeidheid en depressie bij ouders"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 De Troostrespons bij Baby's tussen de 0-6 Maanden: De Rol van Oververmoeidheid en Depressie bij Ouders

Masterscriptie Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

K.H. (Kiki) Wolthuis 10271511

Begeleiding: mw. dr. E.L. (Eline) Möller

Tweede Beoordelaar: mw. dr. H.R. (Roos) Rodenburg Amsterdam, Augustus 2017

(2)

2 Abstract

Although crying is part of a baby’s natural biologic behavior, it can also be associated with fatigue and depression in some cases. Through studies focusing on the calming response of baby’s, comforting methods are suggested. In this study it is examined whether these methods work and if fatigue and depression influence the effect of these methods. The study was conducted with a sample of 32 babies that were between zero and six months old. In the Family Lab of the University of Amsterdam two comforting methods were tested. The first method consisted of the parent swaying, swaddling, side-positioning and shushing the baby and the second method consisted of the smart bed moving and shushing the baby. Based on the Chronic Sleep Reduction Questionnaire a paired sample t-test was done in order to see whether the methods were effective and if there was any difference in effects found between the two. Subsequently a regression analysis was performed to measure the effect of fatigue and/or depression of the parents on their ability to comfort the baby. Both comforting methods showed to have significant effect on decreasing the degree of restlessness of the baby and no significant difference in effect was found between both methods. Further results showed that fatigue and depression were no predictor in the degree to which the baby was comforted. It can be concluded that swaying, swaddling and shushing combined have a calming effect on the degree of restlessness of the baby.

(3)

3 Abstract

Ondanks dat het huilen van een baby normaal biologisch gedrag is, kan het huilen van een baby met problemen zoals oververmoeidheid en depressie geassocieerd worden. Door middel van onderzoek naar de troostrespons bij baby’s wordt er naar een oplossing gezocht voor het huilen en troosten van baby’s en wordt er gekeken of oververmoeidheid en/of depressie hier invloed op hebben. Aan het onderzoek deden 32 baby’s mee tussen de nul en zes maanden. In het Uva Family Lab werden twee troostmethoden getest: het wiegen, inbakeren, zijligging en sussen door de ouder en het slimme bedje dat bewoog en sussende geluiden maakte. Naar aanleiding van de Chronic Sleep Reduction Questionnaire,Vierdimensionale KlachtenLijst is er een paired sample t-test gedaan om te kijken of de troostmethoden van de ouder en het slimme bedje effectief was en of er een verschil tussen die twee methoden was. Vervolgens is met een regressieanalyse gekeken of vermoeidheid en/of depressie invloed had op het troosten van de baby door de ouders. Het wiegen, sussen en inbakeren bleek een significant effect te hebben op de afname van de mate van onrust bij de baby, zowel bij de ouder als bij het slimme bedje. Er was geen verschil tussen de twee troostmethoden. Oververmoeidheid en depressie waren geen voorspeller voor de mate van kalmering van de baby. Concluderend kan worden gesteld dat sussen, wiegen en inbakeren gecombineerd een kalmerend effect hebben op de mate van onrust van baby’s.

(4)

4 De Troostrespons bij Baby's tussen de 0-6 Maanden: De Rol van Oververmoeidheid en

Depressie bij Ouders

Huilen is normaal biologisch gedrag (Lasham, 2013). Het is een vorm van

communicatie. Huilende baby’s hebben niet altijd pijn of zijn verdrietig. Vroeger werd het huilen van baby’s als excessief beschouwd wanneer het voldeed aan de ‘regel van drie’ van kinderarts Wessel. Deze regel houdt in dat een baby ten minste drie uur huilt per dag

gedurende drie dagen per week en dat ten minste drie weken achtereen (Wessel et al., 1954). Tegenwoordig wordt deze definitie niet meer als vuistregel gebruikt. Nu wordt er gesproken van een huilbaby als de ouders dat zo ervaren (Lasham, 2013), er hulp geboden moet worden als de ouder door het huilen van de baby een bepaalde mate van problematiek ervaart. Van alle huilende baby’s is 95% gezond (Zwart, Vellema-Goud & Brand, 2007).

Ondanks dat huilen normaal biologisch gedrag is, kan het huilen van een baby met meerdere problemen geassocieerd worden. Het kan leiden tot stress en depressie bij ouders, huwelijksproblemen en gevoel van ouderlijk falen en het vermindert het welzijn van ouders, (Kurth, Kennedy, Spichiger, Hösli en Stutz ,2011; Smart & Hiscock, 2007;Wilkie & Ames, 1986; Williams, Painter, Joy, and Davidson, 1980). In de ergste gevallen kan het leiden tot kindermishandeling (McMahon et al., 2001). Daarnaast kan het frequent huilen van een baby leiden tot het eerder stoppen met het geven van borstvoeding (Dennis & McQueen, 2009).

Er wordt gesteld dat het vele huilen bij baby’s kan zorgen voor uitputting bij de ouders. Als dit lang genoeg duurt raken ouders oververmoeid (L’Hoir & van Sleuwen, 1998). De Clercq, Vansteenkiste, Baeck en Vercruysse (2013) veronderstellen dat wanneer ouders een hoge mate van emotionele stress ervaren door het huilen van de baby, dit kan resulteren in extreme vermoeidheid. Het huilen kan vooral ook zorgen voor oververmoeidheid bij ouders als het huilen in de nacht plaatsvindt. Huilproblemen en slaapproblemen in de nacht zijn erg nauw aan elkaar verbonden (Morris, St James-Roberts , Sleep & Gillham, 2001). Moeders van pasgeboren baby’s slapen algemeen genomen veel minder in de eerste paar weken na de geboorte van het kind (Leem Zaffk & McEnany, 2000; Nishihara, Horiuchi, Eto & Uchida, 2001). Uit onderzoek naar slaapproblemen en ouderlijke mentale en psychische gezondheid is gebleken dat de slaapproblemen van een baby gecorreleerd zijn aan een verminderde

slaapkwaliteit van de ouder (Bayer, Hiscock, Hampton & Wake, 2007). Vermoeidheid kan zorgen voor slaperigheid overdag, irritaties en cognitieve tekorten (Armstrong, Van

Haeringen, Dadds & Cash, 1998).

(5)

5 het huilen van de baby. Pasgeboren baby’s zijn heel sensitief voor de gemoedstoestand van de moeder (Taylor & Johnson, 2010). Wanneer de moeder oververmoeid en minder responsief is, kan dit leiden tot een negatieve interactie tussen moeder en kind. De mindere mate van responsiviteit kan invloed hebben opde troostbaarheid van de baby. Ook kan deze negatieve interactie excessief huilen uitlokken (De Clercq, Vansteenkiste, Baeck & Vercruysse, 2013).

Naast oververmoeidheid heeft het huilen van een baby een sterke associatie met postpartum depressieve symptomen bij de moeder (Radesky et al., 2013). Kenmerken van een postpartum depressie zijn onder andere slapeloosheid of overmatige slaapbehoefte,

emotionele instabiliteit, somberheid, angst, uitputting, concentratieverlies, het afwijzen van de baby, gewichtsverandering en gevoelens van onvermogen om op een goede manier met het kind om te gaan (Frima, 2012; Robinson & Stewart, 2001). De postpartum depressie is vaak een begin van verschillende depressieve episodes door de tijd heen (Pelt, 2015). Ongeveer tien tot vijftien procent van de moeders lijdt aan een postpartum depressie (Roberson, Grace, Wallington & Stewart, 2004; Esposito, Manian, Truzzi & Bornstein, 2017). Miller, Barr en Eaton (1993) onderzochten de relaties tussen de stemming van moeders, het huilen van een baby en het activiteitsniveau van de baby. De stemmingen van moeders werden gemeten door een zelfreportageschaal van emotionele stress tot en met zes weken na de geboorte. Het huilen van de baby werd tot en met zes weken na de geboorte gemeten door een dagboek over het gedrag van de baby ingevuld door ouders. Het activiteitsniveau werd in de thuissetting gemeten met actometers. Uit het onderzoek kwam naar voren dat postpartum stress bij de moeder significant gerelateerd was aan de frequentie en de duur van het huilen van de baby. Dit betekent dat ouders die een baby hebben die vaak en veel huilt een hogere kans hebben op postpartum stress. Andersom kwam ook naar voren dat baby’s met ouders met postpartum stress symptomen ook een vergrote kans hebben op frequent en langdurig huilgedrag. Het activiteitsniveau van de baby was niet gerelateerd aan postpartum stress. Uit de meta-analyse van Beck (1995) komt naar voren dat kinderen met moeders met een postpartum depressie beïnvloed worden in hun ontwikkeling. Voorbeelden daarvan zijn kans op een mindere mate van hechting, verminderd contact maken met vreemden, hoog stressgehalte bij scheiding van moeder, antisociaal gedrag en cognitief disfunctioneren bij kinderen ouder dan één jaar. Een recentere studie stelt ook dat postpartum depressie de sociale, gedrags, cognitieve en fysieke ontwikkeling van het kind kan verstoren (Ramchandani et al., 2005).

Esposito, Manian, Truzzi en Bornstein (2017) hebben onderzoek gedaan naar de responsiviteit van zowel moeders met en zonder een depressie. Moeders en baby’s werden in

(6)

6 hun eigen huis opgenomen met audio en video gedurende 50 minuten. Gevraagd werd aan de moeders of zij zich wilden gedragen zoals ze normaal zouden doen die dag en de observator te negeren. Vanuit de audio-opname werd gekeken naar de intensiteit en de duur van het huilen van het kind. Aan de hand van video-opnames werd het gedrag van de moeder gecodeerd. Deze opnames bestonden uit verschillende onderdelen die allen het begrip ‘responsiviteit’ operationaliseerden. Uit het onderzoek bleek dat baby’s van depressieve moeders in vergelijking met niet-depressieve moeders met een hogere frequentie huilden. Ook kwam duidelijk naar voren dat depressieve moeders hun baby minder aanraakten en over het algemeen minder reageerden op hun baby. Niet-depressieve ouders interacteerden meer met hun baby dan depressieve ouders.

Oververmoeidheid en depressieve symptomen kunnen ook tegelijk voorkomen. Het kan zelfs zo zijn dat het een het ander veroorzaakt (Ohayon & Roth, 2003). Bijvoorbeeld dat langdurige oververmoeidheid uiteindelijk leidt tot een depressie. Dit blijkt uit het onderzoek van Kurth, Kennedy, Spichiger, Hösli en Stutz (2011). Hun systematische review

constateerde dat oververmoeidheid significant geassocieerd is met een verhoogde score op een postnatale depressie. Uit een Noorse studie is gebleken dat een gebrek aan slaap

gerelateerd is aan depressieve symptomen onafhankelijk van andere risicofactoren (Dørheim, Bondevik, Eberhard-Gran & Bjorvatn, 2009). Omgekeerd blijkt dat depressieve patiënten lijden aan verstoorde slaapcontinuïteit. Dit uit zich met name in een verminderde

slaapefficiëntie, verhoogde waakzaamheid en moeilijk kunnen doorslapen (Prinz, Vitiello, Murray, Raskind & Thorpy,1990). De combinatie van zowel depressie als vermoeidheid kan het reactievermogen op het kind beïnvloeden en hierdoor de relatie tussen ouder en kind verstoren (Forsyth & Canny, 1991). Het aanhoudende huilen van een baby vermindert een positieve ouder-kind interactie zodanig dat het begrijpen en troosten van het kind door de ouders negatief beïnvloedt. Dit veroorzaakt gevoelens van frustratie bij ouders (Thompson, Harris en Bitowski, 1986). Op lange termijn kan dit zorgen voor negatieve uitkomsten voor het kind op sociaal-emotioneel en cognitief vlak (Kingston, Tough & Withfield, 2012).

Naar aanleiding van bovenstaande problematiek is het belangrijk om een oplossing te vinden voor het huilen van de baby en de bijkomende problemen bij de ouders. Eerst dient gekeken te worden naar de vraag: waarom huilen baby’s dan precies? Volgens Karp (2015) huilen baby’s omdat zij het vierde trimester missen. Karp (2015) stelt dat een baby drie maanden te vroeg geboren wordt. Een baby moet na negen maanden geboren worden, omdat het vrouwelijke lichaam de baby niet langer kan dragen en baren. Van Puyvelde et al. (2015)

(7)

7 onderbouwen met hun onderzoek het bestaan van het vierde trimester. In dit onderzoek werd gekeken naar het bestaan van een directe verbinding op het gebied van fysiologie tussen moeder en kind door middel van hartslagvariabiliteit in de leeftijd van nul tot drie maanden. Hieruit bleek dat de hartslagvariabiliteit van baby’s tot en met twee maanden fluctueert met de hartslagvariabiliteit van de moeder. Na drie maanden verandert deze relatie pas. Dit betekent dat baby’s op hele jonge leeftijd nog niet beschikken over zelfregulatie en zichzelf dus moeilijk kunnen troosten.

Naast het ontbreken van zelfregulatie is het zenuwstelsel van de baby in de hersenen door het missende vierde trimester ook nog niet uitgerijpt waardoor het beschikt over verschillende schrikachtige en ongecoördineerde reflexen (Nagy, 2011). Deze reflexen wakkeren het huilen aan. Een voorbeeld van zo’n reflex is de Moro-reflex. Deze reflex komt voor als een baby op de rug gelegd wordt. De baby strekt zijn armpjes dan naar voren. Het wordt omschreven als een soort vallend gevoel. Naast de Moro-reflex stelt Karp dat elke baby ook een troostreflex bezit. In dit onderzoek wordt in plaats van de term troostreflex de term troostrespons gebruikt. Deze respons dient aangezet te worden wanneer de baby getroost moet worden. Sommige baby’s zijn in staat om zichzelf te troosten met behulp van bijvoorbeeld een speen. Andere baby’s hebben meer moeite met het troosten van zichzelf. Tot nu toe is uit eerder onderzoek over troostrespons bekend dat aanraking van de moeder en het wiegen van de baby een troostende werking heeft op de baby (Esposito et al. 2013).

Karp (2015) heeft een methode bedacht om de troostrespons van de baby aan te zetten en het huilen daarmee te stoppen. Deze methode heet The Happiest Baby-methode. De Happiest Baby-methode is gebaseerd op het missende vierde trimester van een pasgeboren baby. De methode speelt hierop in door de situatie in de baarmoeder na te bootsen gedurende de eerste drie maanden na de geboorte. Karp suggereert dat de methode de troostrespons aanzet. Om deze respons aan te zetten wordt gebruik gemaakt van vijf stapjes, de 5’s. Tot de 5’s behoren in chronologische volgorde Swaddling (inbakeren), Side (zij-ligging), Shhhh (sussen), Swaying (wiebelen) en Sucking (zuigen).

Volgens Karp (2015) ziet de vergelijking met de situatie in de baarmoeder er als volgt uit: baby’s hebben weinig ruimte in de baarmoeder gedurende de negen maanden

zwangerschap. Om deze geborgenheid na te bootsen worden baby’s ingebakerd. Inbakeren is een methode waarin een baby met de armpjes langs het lichaam strak wordt omhuld met een doek. Hierdoor hebben baby’s minder last van onrustige bewegingen vanuit het lichaam die voortkomen uit reflexen, zoals de Moro-reflex bij rugligging. Daarnaast liggen baby’s in de

(8)

8 baarmoeder in een foetushouding. Ze drijven heen en weer op hun buik of zij en liggen niet op hun rug. Dit is de reden waarom baby’s bij het aanwakkeren van de troostrespons op hun zij of op hun buik gelegd worden. Terwijl baby’s in de buik zitten horen zij continu een suizend geluid. Dit geluid is afkomstig van het bloed dat door de aderen stroomt van de placenta van de moeder. Om dit na te bootsen adviseert Karp hard genoeg te sussen bij het oortje van de baby. Tot slot beweegt de baby gedurende de zwangerschap mee met alle bewegingen die de moeder maakt. Om deze situatie na te bootsen wordt er gewiebeld of gewiegd met de baby. Als deze vier stapjes zijn doorlopen en de baby stiller of rustiger wordt, kan er gebruik gemaakt worden van een speen om te laten zuigen. Ook dit deed de baby in de baarmoeder, namelijk in de vorm van het slikken van vruchtwater. Richting het einde van de zwangerschap kan een baby per ongeluk een duimpje in de mond stoppen en zuigen. Het zuigen zorgt ervoor dat de troostrespons aangehouden wordt.

Er is al verschillend onderzoek gedaan naar de werking van de vijf stapjes en de gehele Happiest Baby Methode. Uit onderzoek is bekend dat de eerder genoemde vijf stapjes effectief zijn bij het verminderen van pijn en huilen na het geven van een vaccinatie bij baby’s (Harrington et. al, 2012). Ook is het bekend dat white-noise, waar het sussende geluid onder valt, zowel pijn als de huiltijd bij baby’s vermindert na vaccinatie (Karakoc & Türker, 2014). White noise is een monotoon geluid dat is samengesteld van geluiden uit de omgeving, zoals het geluid van een douche, geluid van wind door de bomen of het geluid van diverse

elektrische apparaten (Balci, 2006). Dit monotone geluid komt overeen met de geluiden die de baby hoort in de baarmoeder van de moeder. Over inbakeren is bekend dat het de

slaapefficiëntie verbetert en het onrustige slapen tegengaat (Oden et al., 2012). Als laatste is er ook al wat onderzoek naar het bewegen en zuigen van baby’s gedaan. Zo heeft Campos (1994) onderzoek gedaan naar wiegen en zuigen als interventies voor het huilen van een baby. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat zowel het wiegen als het zuigen het huilen van een baby vermindert. Het wiegen zorgt voor een staat van alertheid bij de baby, terwijl het zuigen meer slaperigheid opwekt. Naast onderzoek naar stappen onafhankelijk van elkaar is tevens onderzoek gedaan naar de Happiest Baby Methode in zijn geheel. McRury en Zolotor (2010) deden onderzoek naar de Happiest Baby Methode als interventie voor huilende baby’s. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een video-opname voor het aanleren van de Happiest Baby Methode aan ouders. Uit dit onderzoek bleek dat de 5’s van de Happiest Baby Methode geen effect hadden op het huilen van baby’s. Omdat dit slechts één onderzoek is en er gebruik gemaakt is van een video-opname als instructie, is er meer onderzoek nodig om te kijken wat

(9)

9 de functie van de 5’s in zijn geheel is, om de troostrespons aan te zetten. Ook is nog niet gekeken naar de invloed van oververmoeidheid en depressie bij ouders bij het aanwakkeren van de troostrespons.

Met dit onderzoek hopen we een oplossing te vinden voor het ongemak dat ouders ervaren als gevolg van het veelvuldig huilen van de baby. Zoals eerder gezegd kan door het veelvuldige huilen van een baby problematiek zoals een postpartum depressie en

oververmoeidheid bij ouders ontstaan. Door onderzoek te doen naar een effectieve manier van troosten hopen we zo deze problematiek tegen te gaan. Door een nieuw inzicht in

troostmethoden kunnen ouders die het moeilijk vinden om met het huilgedrag van hun baby om te gaan ook weer genieten van hun baby en werken aan de ouder-kind band. Uit eerder onderzoek is bekend dat los van elkaar de verschillende stapjes van de 5’s een bepaalde werking hebben. Deze sensaties helpen wel overdag, maar zijn ‘s nachts eigenlijk geen oplossing omdat de ouder dan moet slapen. Als ouders ’s nachts wakker zijn om te troosten zorgt dit juist voor extra slaapproblemen. Om hier ook een oplossing voor te vinden wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van het slimme bedje. Het slimme bedje is een bedje waarin de baby ingebakerd ligt. Het bedje beweegt heen en weer en maakt een white noise geluid.

Wat is het effect van inbakeren, wiegen, sussen bij elkaar? En is er sprake van een troostrespons bij baby’s? En biedt het slimme bedje ook troost aan een baby?

Om de troostrespons en de troostende werking van de combinatie inbakeren, wiegen en sussen nader te onderzoeken is een onderzoek opgezet in het UvA Family Lab. Moeder en/of vader komt met hun baby naar het lab waar twee verschillende troostmethoden

onderzocht worden. Een van de troostmethoden is het troosten door de ouder. De baby wordt ingebakerd in zijligging met het gezicht van de ouder af aan de ouder gegeven. Vervolgens wiegt de ouder de baby en maakt tegelijk een sussend geluid bij het oortje van de baby. Deze stappen zijn afgeleid van de vijf stappen van de Happiest Baby Methode. De andere

troostmethode is het slimme bedje.

De volgende vragen worden in dit onderzoek behandeld:

Ten eerste: wat is de mate van kalmering van de baby bij het troosten door de ouders? De hypothese van deze vraag is dat de baby gekalmeerd wordt door de ouder door het toepassen van de combinatie inbakeren, wiegen en sussen. Vanuit de hiervoor besproken literatuur is al gebleken dat de verschillende stapjes van 5’s de huiltijd en de intensiteit van onrust

vermindert.

(10)

10 slimme bedje? Er wordt verwacht dat de baby in het slimme bedje rustiger is dan wanneer de baby op de rug ligt. Ook het slimme bedje maakt gebruik van de stappen inbakeren, wiegen en sussen.

Ten derde wordt de vraag onderzocht: is er een verschil in de mate van kalmering van de baby bij de ouder of bij het bedje? Verwacht wordt dat er geen significant verschil is tussen deze twee troostmanieren, aangezien allebei de manieren de aspecten inbakeren, wiegen en sussen bevatten.

De vierde vraag is: wat is de rol van oververmoeidheid van ouders bij het aanzetten van de troostrespons van hun baby? Doordat oververmoeidheid ook invloed heeft op de responsiviteit van ouders ten opzichte van het huilen van de baby en omdat een mindere mate van responsiviteit de troostbaarheid van de baby kan beïnvloeden, wordt er verwacht dat oververmoeidheid bij ouders een rol speelt bij het aanzetten van de troostrespons. Verwacht wordt dat hoe hoger de mate van oververmoeidheid van de ouder is, hoe minder goed de ouder de baby kan troosten door inbakeren, wiegen en sussen, waardoor de baby onrustiger is.

De vijfde vraag luidt: wat is de rol van depressie van ouders bij het aanzetten van de troostrespons van hun baby? Vanuit de literatuur is bekend dat depressieve moeders minder alert zijn, meer afwezig zijn en een mindere mate van responsiviteit en inlevingsvermogen hebben. Omdat depressieve moeders minder interactief zijn met hun baby, wordt verwacht dat dit invloed heeft op het aanzetten van de troostrespons. Verwacht wordt dat hoe hoger de mate van depressie van de ouder is, hoe minder goed de ouder de baby kan troosten door inbakeren, wiegen en sussen, waardoor de baby onrustiger is.

Als laatste wordt de vraag behandeld: wat is de rol van de combinatie depressie en oververmoeidheid van ouders bij het aanzetten van de troostrespons van hun baby? De hypothese hierbij is dat deze combinatie nadelig werkt bij het aanzetten van de troostrespons. Deze hypothese is gebaseerd op het cumulatieve risicomodel dat stelt dat hoe meer

risicofactoren er bestaan, hoe groter het risico is op een extra negatief effect (Aplleyard, Egeland, van Dulmen, Sroufe, 2005). Omdat depressie en oververmoeidheid afzonderlijk waarschijnlijk negatief invloed hebben op het troosten van de baby wegens mindere mate van responsiviteit, zullen deze twee factoren samen nog minder bevorderlijk werken op het aanzetten van de troostrespons. Doordat de ouder zo oververmoeid is en depressieve gevoelens heeft, zal hij het moeilijk vinden om responsief te reageren op de baby wanneer deze aangeeft getroost te willen worden. Ook zal de ouder minder alert zijn op het goed

(11)

11 toepassen van het inbakeren, wiegen en sussen en zal de ouder met deze combinatie de baby minder goed kunnen volgen door gebrek aan responsiviteit.

Methode Proefpersonen

De proefpersonen die aan dit onderzoek meededen waren baby’s van nul tot zes maanden (N = 32) en hun ouders. Hierbij deden 19 jongens en 13 meisjes mee. Voorwaarden voor deelname waren dat de baby’s geen medische problemen hadden en dat de ouders Nederlands konden lezen en spreken. Door middel van flyers en posters zijn de ouders en hun baby’s geworven via verloskundige centra, huisartsenpraktijken, zwembaden,

kinderdagverblijven in Amsterdam en verschillende kanalen van social media. Het onderzoek is aangemeld en goedgekeurd bij de ethische commissie van het Research Institute of Child Development and Education van de Universiteit van Amsterdam. In Tabel 1 zijn de

demografische gegevens van de participanten weergegeven. Tabel 1

Demografische gegevens steekproef (N=31)

Aantal % Ouder Leeftijd (M) 33,45 jaar - Geslacht Man 1 3,1 Vrouw 31 96,9 Woonsituatie

Samenwonend met partner en kind 31 96,9

Samenwonend alleen met kind 1 3,1

Opleiding WO 18 56,3 HBO 12 37,5 Overig 2 6,2 Geboorteland Nederland 28 87,5 Overig 4 12,5 Geboorteland Partner Nederland 27 84,4 Overig 5 15,6 Baby Leeftijd (M) 3,06 maanden

(12)

12 Geslacht Jongen 19 59,4 Meisje 13 40,6 Groei Normaal 29 90,6 Abnormaal 3 9,4 Plaats in de kinderrij 1 17 53,1 2 13 40,6 3 2 6,3 Slaapplaats

In een bedje in een aparte kamer 9 28,1

In een bedje bij kamer broer of zus 1 3,1

In bedje in kamer ouders 16 50

In bed ouders 3 9,4

Anders 3 9,4

Procedure

Het onderzoek betrof een cross-sectioneel en experimenteel design. Het onderzoek vond plaats in het UvA Family Lab. Als ouders zich hadden aangemeld voor het onderzoek, werden online vragenlijsten samen met de bevestigde afspraak digitaal toegestuurd naar de ouders. Vragenlijsten die werden afgenomen maten het huilen en slaap van de baby, slaap van de ouders, verschillende klachten en verschijnselen en algemene informatie over de

zwangerschap, van de ouders en de baby. Vervolgens kwamen ouders met hun baby naar het lab waar vervolgens de troostrespons van de baby werd onderzocht. Het experiment werd opgenomen door middel van camerabeelden. Ook werd met behulp van een hartslagmeter de hartslag van zowel ouder als baby gemeten. De hartslagmeting werd echter niet gebruikt voor dit onderzoek. De meting in het lab vond op één dag plaats en duurde één uur. Het invullen van de vragenlijsten duurde ook één uur. Als tegenprestatie voor het participeren in het onderzoek kregen de ouders uitleg over de Happiest Baby Methode en werden de vijf stappen aangeleerd.

Meetinstrumenten Troostrespons.

Procedure. De ouder kwam binnen met de baby en ging op de bank zitten tegenover de proefleidster. De proefleidster vertelde aan de ouder wat er het komende uur ging

gebeuren. Ook liet de proefleidster zien hoe verwacht werd dat de ouder de baby troostte tijdens de conditie. Vervolgens bevestigde de proefleidster de hartslagmeter bij de ouder en

(13)

13 baby. De proef begon met een baseline. Ouder en kind zaten twee minuten op een stoel en mochten contact met elkaar maken. De proefleidster zat op een stoeltje aan de andere kant van de kamer. Na de twee minuten nam de proefleidster de baby van de ouder over en legde deze voor twee minuten op zijn rug op een matje op de grond. De ouder draaide zich om op haar stoel, zodat de baby het gezicht van de ouder niet kon zien. De proefleidster ging weer op een stoeltje zitten aan de andere kant van de kamer. Na deze twee minuten werd de baby of naar de bed-conditie of naar de ouder-conditie verplaatst. De proefleidster bakerde de baby op het matje in een bakerzakje. De bed-conditie zag er als volgt uit: de baby werd in het slimme bedje gelegd voor twee minuten. Dit bedje bewoog en maakte een white-noise geluid. De ouder draaide zich zo op de stoel dat de baby het gezicht van de ouder niet kon zien. De proefleidster stond ook uit het beeld. Na twee minuten zette de proefleidster het bedje uit, haalde de baby uit het bakerzakje en gaf de baby terug aan de ouder waar de baseline weer werd ingezet voor twee minuten. Voor deze baseline gold dezelfde procedure als de eerste baseline. Na de tweede baseline werd de baby weer op zijn rug op het matje gelegd. Ook hier gold dezelfde procedure voor als eerder. Toen deze conditie afgelopen was, werd de baby ingebakerd in het inbakerzakje aan de ouder gegeven. De ouder-conditie zag er als volgt uit: de ouder hield de baby op de buik of op de zij vast in de armen met het hoofdje wat omhoog en het gezicht van de ouder af. De ouder wiebelde de baby vanuit de benen, terwijl de ouder op één plek bleef staan. Tegelijkertijd maakte de ouder harde, lange sussende geluiden bij het oortje die vanuit de buik werden aangezet. Ook deze conditie duurde twee minuten. Als zowel de bedconditie als de ouderconditie waren geweest, was het experiment klaar. De volgorde van de bed-en oudercondities werden gecounterbalanced over de proefpersonen. Het experiment werd opgenomen op video.

Codering. De mate van onrust van de baby werd gemeten via video- en audio opnamen. Per conditie, behalve voor de baseline, werden vier variabelen gecodeerd: intensiteit vocale onrust, duur vocale onrust, lichaamsbeweging, negatieve

gezichtsuitdrukking en slaperigheid. Per tien seconden werden deze variabelen gescoord. Alle variabelen werden gecodeerd aan de hand van een vierpuntsschaal, met een schaal van 0-3. Een hogere score betekende een hogere intensiteit van dat gedrag in die tien seconden (0= afwezigheid van dat gedrag, 1= lichte expressie van dat gedrag, 2 = duidelijke expressie van dat gedrag, 3= duidelijke en intensieve expressie van dat gedrag). Bij de variabelen intensiteit van vocale onrust, lichaamsbeweging en negatieve gezichtsuitdrukking werd tijdens het coderen gekeken naar de piekintensiteit. Dat wil zeggen dat er gekeken werd naar de hoogste

(14)

14 score van die variabele die werd gezien in de tien seconden. Deze hoogste score werd

genoteerd. Slaperigheid werd gecodeerd aan de hand van een gemiddelde indruk per tien seconde. Bij de variabele ‘duur vocale onrust’ werd de vocale onrust in het aantal seconden per interval genoteerd. De Cronbach’s Alpha voor de mate van onrust is gemiddeld 0,82. Omdat bleek dat ‘slaperigheid’ weinig tot niet samenhing met de andere onrustvariabelen is deze eruit gehaald. De Crohnbach’s Alpha voor de mate van onrust zonder ‘slaperigheid’ is gemiddeld genomen 0,92. Naast de Crohnbach’s Alpha is er gekeken naar de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. De video-opnamen zijn door verschillende onderzoekers gecodeerd, waardoor er per conditie voor elke onrustvariabele een Intraclass Correlation Coefficient (ICC) ontstond. Hieruit kon worden opgemaakt hoe betrouwbaar de meting aan de hand van codering was. De ICC van de onrustvariabele intensiteit vocale onrust was

gemiddeld 0,95, duur vocalisatie gemiddeld 0,97, lichaamsbeweging gemiddeld 0,75, negatieve gezichtsuitdrukking 0,933 en slaperigheid gemiddeld 0,60.

Mate van oververmoeidheid. De mate van oververmoeidheid werd gemeten met de Chronic Sleep Reduction Questionnaire (Dewald, Short, Gradisar, Oort & Meijer, 2012). De vragenlijst meet de mate van chronische slaaptekort bij volwassenen. De vragen in de

vragenlijst gaan over de kwaliteit van de slaap en de hoeveelheid slaap van de participant. De vragenlijst bestaat uit 20 items die met drie antwoordmogelijkheden beantwoord kunnen worden. Een voorbeeld van een item is: ‘Heeft u ‘s morgens moeite met opstaan?’ De validiteit en de betrouwbaarheid van de vragenlijst is goed (α = 0,84) (Dewald et al., 2012). De vragenlijst heeft in dit onderzoek een Crohnbach’s Alpha van 0,94. De cut-off score voor de CSRQ is drie. Dit wil zeggen dat bij een uitkomstwaarde van drie of hoger sprake is van een klinische score op chronisch slaaptekort.

Mate van depressie. De mate van depressie werd gemeten met de VierDimensionale KlachtenLijst (4DKL) (Terluin, 1996). In de vragenlijst werden de participanten gevraagd aan te geven in hoeverre zij de afgelopen zeven dagen last hebben gehad van verschillende

psychische en lichamelijke klachten. De vragenlijst meet vier symptoomdimensies: ‘distress’, depressie, angst en somatisatie. Voor dit onderzoek werd alleen de schaal depressie gebruikt. Deze schaal bestaat uit zes items die gaan over depressieve cognities en verlies van plezier. Een voorbeeld item is: ‘Hebt u de afgelopen week moeite met helder denken?’ De

betrouwbaarheid en validiteit van de depressieschaal van de 4DKL is goed. Het onderdeel Depressie in deze vragenlijst heeft in dit onderzoek een Crohnbach’s Alpha van 0,94. De

(15)

cut-15 off score voor symptoomdimensie ‘depressie’ afkomstig uit de 4DKL is 40. Dit wil zeggen dat bij een uitkomstwaarde van 40 of hoger sprake is van een klinische depressie.

Data analyse

Om te toetsen wat de mate van kalmering bij de baby was bij het troosten door de ouder en bij het troosten in het bedje, werd de mate van onrust bij de baby die gemeten was terwijl hij op zijn rug lag, vergeleken met de mate van onrust bij de baby die gemeten was terwijl hij getroost werd door de ouder. De mate van onrust werd verkregen door observaties en analyses van de vocale onrust, duur vocale onrust, lichaamsbeweging, negatieve

gezichtsuitdrukking en slaperigheid tijdens de condities. Daaropvolgend zijn de variabelen gestandaardiseerd naar Z-scores, om met dezelfde meeteenheden te kunnen meten.

Vervolgens is van die verschillende scores, door middel van de samengestelde maat, één variabele gemaakt: de mate van onrust. De variabele ‘slaperigheid’ is in deze variabele niet meegenomen, omdat deze niet samenhing met de rest van de variabelen. De gemiddelde score van de variabele ‘onrust rug’ en de gemiddelde score van de variabele ‘onrust ouder’ zijn met elkaar vergeleken. Voor het bedje werd het gemiddelde van de variabele ‘onrust rug’

tegenover het gemiddelde van de variabele ‘onrust bedje’ gezet. Om dit te meten is gebruik gemaakt van de paired samples t-test. Om na te gaan of er een verschil was in de mate van kalmering tussen het troosten van de ouder of het troosten in het bedje is ook de paired sample t-test gebruikt. Om dit te meten is er gerekend met de verschilscores tussen de rug en de troostconditie.

Vervolgens werd er gekeken naar de invloed van oververmoeidheid en/of depressie bij de ouder op het troosten van de baby. Door middel van een regressieanalyse werd onderzocht of oververmoeidheid, depressie of de combinatie van die twee invloed hebben op het troosten van de baby. De variabele oververmoeidheid werd gemeten aan de hand van de Chronic Sleep Reduction Questionnaire (CSRQ). De variabele depressie werd gemeten door middel van de depressie-schaal afkomstig uit de VierDimensionale Klachtenlijst (4DKL). De scores werden eerst per variabele gecentreerd, om vervolgens de regressieanalyse uit te voeren. Hiervoor werd ‘ mate van onrust’ als afhankelijke variabele gebruikt en ‘depressie’,

‘oververmoeidheid’ en de interactie tussen depressie en oververmoeidheid als onafhankelijke variabelen. De regressieanalyse werd zowel gedaan bij de mate van onrust van de baby bij de ouder, als bij de mate van onrust bij de baby in het bedje.

(16)

16 Resultaten

Om een globaal beeld te krijgen van de samenhang tussen de variabelen onderling is er eerst gekeken naar de correlaties tussen de variabelen. In Tabel 2 zijn de correlaties van de verschillende variabelen in dit onderzoek weergegeven. Vervolgens zijn in Tabel 3 de gemiddelden, standaarddeviaties, minimale en maximale score per variabelen en de cut-off scores weergegeven.

Tabel 2

Correlaties tussen de variabelen onrust rug 1,2 (1=rug-bedje, 2= rug-ouder), conditie bedje, conditie ouder, depressie en oververmoeidheid

Onrust rug 1 Onrust rug 2 Conditie bedje Conditie Ouder Depressie Onrust rug 1 - Onrust rug 2 0,48** - Conditie bedje 0,34† 0,34† - Conditie Ouder 0,20 0,43* 0,42* - Depressie -0,17 0,04 0,13 0,02 - Oververmoeidheid -0,30 -0,13 0,23 0,05 0,520** ** p < 0.01 (2-tailed) * p < 0.05 (2-tailed) † p < 0,10 Tabel 3

Gemiddelden, standaarddeviaties, ranges en Cut off-score

M SD Min – Max > Cut off (N,%) Onrust rug 1 0,38 0,76 -0,77 – 1,54 Onrust rug 2 0,36 0,68 -0,77 – 1,48 Conditie bedje -0,23 0,89 -1,38 – 1,61 Conditie Ouder -0,50 0,99 -1,43 – 1,66 Depressie 0,26 0,63 0 - 2 0 (0%) Oververmoeidheid 37,39 8,12 25 - 50 14 (45,16%)

(17)

17 Er bleek geen samenhang te zijn tussen depressie en de mate van onrust bij de baby als deze getroost wordt door de ouder. Dit gold ook voor oververmoeidheid. Er was een

significante samenhang te zien tussen onrust op de rug voor de bedconditie en onrust op de rug voor de ouderconditie. Als laatste bleek er ook samenhang te zijn tussen depressie en oververmoeidheid.

In Tabel 3 is te zien dat geen één participant boven de cut off-score kwam bij de variabele depressie. Dit betekende dat geen van de participanten verschijnselen van een klinische Depressie vertoonde. Bij de variabele oververmoeidheid scoorden 45,16% van de participanten boven de cut off-score. Dit betekent dat 45,16% van de participanten die meededen aan het onderzoek last hadden van een klinische oververmoeidheid.

Troostrespons bij ouders versus bedje

Om te onderzoeken wat de mate van kalmering bij de baby is bij het troosten door de ouders en bij het troosten in het bedje in vergelijking met de rugconditie, is er een paired samples t-test uitgevoerd. Hiervoor werd het gemiddelde van de onrust tijdens de rug-conditie vergeleken met het gemiddelde van de onrust tijdens de bed-conditie of de ouder-conditie. Uit de paired samples t-toets bleek het volgende: de mate van onrust bij de baby wanneer de baby op de rug ligt is significant hoger dan de mate van onrust bij de baby als deze getroost wordt door de ouder. Ook bleek dit te gelden voor het troosten in het bedje: de mate van onrust bij de baby wanneer deze op de rug ligt is significant hoger dan de mate van onrust bij de baby wanneer deze getroost wordt in het bedje. Dit is terug te zien in Tabel 4.

Tabel 4

Gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD), T-toets, degrees of freedom (DF) en de P-waarde van het verschil tussen rug-conditie en ouder/bed-conditie, N=32.

M SD t(df) p

Onrust Rug 0,36 0,68 3,55 (31) 0,001

Onrust Ouder -0,50 0,99

Onrust Rug 0,38 0,76 5,16 (31) 0,000

Onrust Bedje -0,23 0,89

Om te onderzoeken of er een verschil was in de mate van kalmering bij de baby tussen de ouderconditie of de bedconditie ten opzichte van de rugconditie is er ook een paired

(18)

18 baby tijdens het troosten bij de ouder en de mate van onrust bij de baby tijdens het troosten in het bedje. Er was geen verschil in de mate van kalmering door de ouder (M= -0,50 , SD =0,99) en het bedje (M= -0,23, SD= 0,89), t = 1,25(31) = p = 0,221.

Rol van oververmoeidheid en depressie bij de troostrespons

Vervolgens is gekeken naar de vraag of oververmoeidheid, depressie en de combinatie oververmoeidheid en depressie voorspellers zijn voor de mate van onrust van de baby bij zowel de ouderconditie als de conditie van het bedje. Hiervoor is gebruikgemaakt van een lineaire regressieanalyse. Hierbij is gekeken of de onafhankelijke predictoren

oververmoeidheid, depressie of de interactie voorspellers zijn voor de mate van onrust bij de baby. Deze regressieanalyse is twee keer uitgevoerd: voor zowel de ouderconditie als de bedconditie. Om dit te beantwoorden is gekeken naar de gestandaardiseerde

regressiecoëfficiënten bij de ouderconditie. Oververmoeidheid, depressie en de interactie tussen oververmoeidheid en depressie voorspelden niet een mindere mate van kalmering bij de baby wanneer deze getroost werd door de ouder. Zie de resultaten in Tabel 5.

Tabel 5

Regressieanalyse met als afhankelijke variabele de mate van onrust bij de baby tijdens het troosten bij de ouder.

Variabelen β t p

Oververmoeidheid 0,02 0,05 0,964

Depressie 0,46 0,51 0,615

Oververmoeidheid x Depressie -0,45 -0,57 0,572

Ook bij de bedconditie is vervolgens gekeken naar de mate van voorspelling van de predictoren afzonderlijk. Oververmoeidheid, depressie en de interactie tussen

oververmoeidheid en depressie voorspelden niet een mindere mate van kalmering bij de baby wanneer deze getroost werd door het bedje. Zie de resultaten in Tabel 6.

(19)

19 Tabel 6

Regressieanalyse met als afhankelijke variabele de mate van onrust bij de baby tijdens het troosten in het bedje.

Variabelen β t p

Oververmoeidheid 0,43 1,28 0,214

Depressie -0,39 -0,45 0,667

Oververmoeidheid x Depressie 0,34 0,44 0,661

Discussie

In dit onderzoek zijn verschillende vragen omtrent de troostrespons onderzocht. Karp (2015) suggereert dat de methode de troostrespons aanzet. Om deze respons aan te zetten wordt gebruikt gemaakt van de 5’s. Tot de 5’s behoren in chronologische volgorde Swaddling (inbakeren), Side (zij-ligging), Shhhh (sussen), Swaying (wiebelen) en Sucking (zuigen). Om dit te onderzoeken is een onderzoek opgezet waarin baby’s meekonden doen tussen de nul en zes maanden. Er zijn twee troostcondities getest. Een van de troostcondities is het troosten door de ouder. De andere troostconditie is het troosten door het slimme bedje. Bij allebei de troostmethoden wordt gebruikt gemaakt van het sussen, het wiegen en het inbakeren. Bij beide condities werd de mate van onrust gemeten bij de baby. Gevonden werd dat de mate van onrust bij de baby wanneer de baby op de rug ligt significant hoger is dan de mate van onrust bij de baby als deze getroost wordt door de ouder. Ook blijkt dit te gelden voor het troosten in het bedje. De mate van onrust bij de baby wanneer deze op de rug ligt is namelijk significant hoger dan de mate van onrust bij de baby wanneer deze getroost wordt in het bedje. Het verschil tussen de mate van onrust bij de baby tijdens het troosten bij de ouder was niet significant in vergelijking met de onrust bij de baby tijdens het troosten in het bedje. Tegen de verwachting in bleken oververmoeidheid, depressie en de combinatie van geen voorspellers van de mate van onrust van de baby in de ouder-of bedconditie.

In deze studie is gevonden dat er verschil is in de mate van onrust bij de baby wanneer de baby op de rug ligt en wanneer de baby getroost wordt door de ouder op de manier van de combinatie inbakeren, wiegen en sussen. Zoals verwacht werd de baby gekalmeerd door het toepassen van de 5’s-techniek. Dit resultaat komt overeen met studies die aantonen dat baby’s tot en met drie maanden een mindere mate van zelfregulatie hebben en dat aanraking met de moeder en het wiegen van de baby een troostende werking heeft op de baby (Esposito et al.,

(20)

20 2013; van Puyvelde et al., 2015). Ook past dit resultaat bij de eerdere bevindingen dat

inbakeren onrust bij de baby vermindert (Oden et al.,2012), dat het sussen en white noise geluiden de huiltijd bij baby’s vermindert (Karakoc & Türker, 2014) en dat wiegen een troostende werking heeft op de baby (Esposito et al., 2013). Ook in het slimme bedje werd de baby getroost, zoals ook verwacht. Het slimme bedje maakt gebruik van dezelfde stappen van de Happiest Baby Methode en troost de baby dus ook in dezelfde mate. Er is geen verschil gevonden tussen de mate van onrust bij de baby in het bedje of bij de ouder, zoals van te voren ook gedacht werd. Ook dit past bij het resultaat van de al eerder bekende positieve effect van inbakeren, sussen en wiegen (Balci, 2006; Campos, 1994; Karakoc & Türker, 2014; Oden et al., 2012). In dit onderzoek is slechts twee minuten gekeken naar hoe een baby reageert op de troostmethode gegeven door de ouder en het slimme bedje. Het is nog

onduidelijk wat het effect van het slimme bedje in de thuissituatie is. Als er na onderzoek in de praktijk inderdaad geen verschil is tussen het troosten door de ouder en het troosten door het slimme bedje, zou het bedje als interventie kunnen worden ingezet bij oververmoeide ouders. Het bedje kan ‘s nachts worden gebruikt als troostmiddel voor de baby, waardoor ouders meer slaapuren kunnen genieten. Hierdoor zijn ouders overdag minder moe en kunnen zij responsiever en adequater op hun baby reageren.

In tegenstelling tot eerdere studies is er geen verband gevonden tussen

oververmoeidheid bij de ouder en de mate van onrust bij de baby tijdens het troosten door de ouder. Opmerkelijk was dat van de participanten 45,16% last hadden van een chronisch slaaptekort. Deze bevinding ondersteunt het feit dat oververmoeidheid duidelijk een gevolg is van het zorgen en troosten van een baby in de eerste zes maanden. Er werd verwacht dat oververmoeidheid wel een effect op het troosten van de baby was, wanneer de ouder tekenen van oververmoeidheid toonde. Deze hypothese werd onder andere ondersteund door studies van Taylor en Johnson (2010) en De Clercq, Vansteenkiste, Baeck en Vercruysse (2013). Deze studies toonden aan dat oververmoeidheid bij ouders invloed heeft op de responsiviteit van ouders ten opzichte van het huilen van de baby. Dit kan vervolgens leiden tot een

negatieve interactie tussen ouder en baby en kan invloed hebben op de troostbaarheid van de baby. In dit huidige onderzoek is echter is geen verband gevonden tussen de mate van oververmoeidheid bij ouders en hoe goed de baby getroost kon worden. Een verklaring zou kunnen zijn dat op het moment van troosten in het onderzoek de ouder van te voren specifieke instructies voor een specifieke taak wat het troosten inhoudt gekregen heeft en dat op dat moment de ouder de focus heeft om te troosten. Door het gebruik van laboratoriumsetting met

(21)

21 vooraf opgestelde taken kan de ecologische validiteit omlaag gaan. Mogelijkerwijs pakken oververmoeide ouders in het dagelijkse leven minder goed de signalen van de baby op waardoor de baby minder troostbaar wordt. Om dit beter te kunnen onderzoeken wordt aanbevolen om de studie uit te breiden met longitudinaal onderzoek in de thuisseting. De bedoeling is dat hiermee onderzocht wordt of de troostrespons, het inbakeren, wiegen en sussen, ook in de praktijk werkt. Over een langere periode wordt gekeken of het inbakeren, sussen en wiegen thuis ook effect heeft, zowel bij het troosten door de ouder als door het troosten door het bedje. Om dit te kunnen meten zou er gebruikt gemaakt kunnen worden van filmmateriaal van de troostinteracties tussen ouder en kind. Hiermee wordt er gekeken of de effecten niet alleen in de methode tijdens de meting gemeten zijn, maar ook in de periode daarna (Van Yperen & Veerman, 2008).

De vijfde uitkomst uit het onderzoek voldoet niet aan de verwachting dat hoe hoger de mate van depressie van de ouder is, hoe minder goed de ouder de baby kan troosten door inbakeren, wiegen en sussen, waardoor de baby onrustiger is. Ouders met een bepaalde mate van depressie zouden minder interactief zijn met hun baby en de baby minder aanraken (Esposito, Manian, Truzzi en Bornstein, 2017). Doordat de ouder minder reageert op de baby zou de baby daardoor ook onrustiger kunnen worden en moeilijker te troosten zijn

(Wenselaar, 2015). Toch laat huidig onderzoek zien dat bij deze steekproef er geen verband is tussen de mate van depressie bij de ouder en de onrust bij de baby als deze getroost wordt door de ouder. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat van de participanten niemand een teken van een klinische depressie liet zien. Van de 32 deelnemers scoorden namelijk 27 een score van 0 op de depressievragenlijst scoren en de overige 5 een minimale score op de depressielijst. Om beter uitspraak te doen over wat de invloed van depressie is op het troosten van de baby met de Happiest Baby Methode zal er opnieuw onderzoek gedaan moeten

worden. Belangrijk is dat de steekproefpopulatie moet bestaan uit participanten die hoog scoren op depressieve klachten en wellicht een klinische depressie hebben. Hierop zal gescreend moeten worden bij de aanmelding aan het onderzoek.

De uitkomst van het interactie-effect van depressie en oververmoeidheid op het troosten van de baby laat ook geen effect zien. Verwacht werd dat er sprake was van een cumulatief effect: de combinatie van zowel oververmoeidheid en depressie bij een ouder zou een extra nadelig effect hebben op het troosten van de baby. Echter is er geen interactie-effect gevonden tussen deze twee factoren op het troosten van de baby.

(22)

22 bestaande uit klinische depressie heeft deze studie nog een aantal kanttekeningen. Ten eerste is gebruikt gemaakt van zelfrapportage door middel van vragenlijsten. Hier kunnen aspecten zoals verschil in referentiekader bij ouders, ander begrip van de vragen, bepaalde kennis over het kind en humeur tijdens het invullen van de vragenlijst een vertekend beeld geven.

Daarnaast kan het zo zijn dat bij het invullen van zo’n vragenlijst dat ouders sociaal wenselijke antwoorden geven. Dit zogenaamde sociaal wenselijk antwoorden kan de resultaten beïnvloed hebben (Fisher, 1993). Een oplossing zou kunnen zijn om een klinisch interview te gebruiken als instrument om depressie te meten (Timbremont & Braet, 2005). Naast vragenlijsten zou oververmoeidheid objectiever gemeten kunnen worden door het meten van de hartslagvariabiliteit en de spanning in de aangezichtsspieren (Veldhuizen, Gaillard & De Vries, 2003). Ten tweede is de steekproefgrootte vrij klein. Ten derde is er een beperking in de vergelijking van de troostmethode van de ouder en van het slimme bedje. Beide condities maken inderdaad allebei gebruik van de sensaties inbakeren, wiegen en sussen. Toch zijn de condities niet helemaal identiek. Bij de ouderconditie is namelijk de zijligging van de baby meegenomen, terwijl bij het slimme bedje de baby op de rug ligt. Om toch een vergelijking te kunnen maken tussen twee identieke condities, zou de zijligging bij de ouderconditie weggelaten moeten worden. Tot slot komt de verdeling etniciteit niet overeen met de verdeling van de Nederlandse maatschappij (CBS, 2016; 2017). Daarnaast is het opleidingsniveau van de steekproef vrij hoog. Hiermee komt het opleidingsniveau en de Sociaal Economische Status ook niet overeen met de verdeling van de Nederlandse

maatschappij. Hierdoor zijn de resultaten waarschijnlijk niet representatief voor de gehele populatie in de Nederlandse maatschappij. In de toekomst is een heterogene steekproef, met name op het gebied van opleidingsniveau, etniciteit en SES, aanbevolen om eventuele bias te voorkomen.

Concluderend kan worden gesteld dat sussen, wiegen en inbakeren gecombineerd een kalmerend effect hebben op de mate van onrust van baby’s. De troostrespons van baby’s werd zowel bij de ouders als in het slimme bedje aangewakkerd. Door dit resultaat zou dit bedje in de toekomst een verlichting kunnen zijn voor oververmoeide ouders met een (huil)baby. Hoewel talloze studies aantonen dat oververmoeidheid en depressie invloed hebben op het troosten van een baby, is dit effect in deze studie niet gevonden. Vervolgonderzoek zal in de toekomst nodig zijn. Ondanks dit resultaat is de wetenschap dat sussen, wiegen en inbakeren een effectieve werking hebben op onrustige en huilende baby’s zowel in het slimme bedje als bij de ouder van toegevoegde waarde. De troostmethode kan ingezet worden om een huilende

(23)

23 baby snel en adequaat te troosten. Door het effectieve troosten door ouders kunnen ouders zich nu focussen op de interactie en de band en wederzijds genieten van hun pasgeboren baby

(24)

24 Literatuur

Aplleyard, K., Egeland, B., van Dulmen, M. H. M., & Sroufe, L. A. (2005). When more is not better: the role of cumulative risk in child behavior outcomes. Journal of Child

Psychology and Psychiatry, 46, 235-245. doi: 10.1111/j.1469-7610.2008.01941.x Armstrong, K., Haeringen, A., Dadds, M., & Cash, R. (1998). Sleep deprivation or postnatal

depression in later infancy: Separating the chicken from the egg. Journal of Pediatrics and Child Health, 34, 260-262. doi: 10.1046/j.1440-1754.1998.00213.x

Balci, S. (2006). Effect of white noise in colicky baby. Ongepubliceerde Masterthesis, Marmara University Institute of Health Sciences, Istanbul.

Bayer, J. K., Hiscock, H., Hampton, A., & Wake, M. (2007). Sleep problems in young infants and maternal mental and physical health. Journal of paediatrics and child health, 43, 66-73. doi: 10.1111/j.1440-1754.2007.01005.x

Beck, C. T. (1995). The Effects of Postpartum Depression on Maternal-Infant Interaction: A meta-analysis. Nursing Research, 44, 298-304.

Campos, R. G. (1994), Rocking and pacifiers: Two comforting interventions for heelstick pain. Research in nursing & health, 17, 321–331. doi: 10.1002/nur.4770170503 Centraal Bureau voor de Statisiek (2016). Verkregen van http://statline.cbs.nl/StatWeb/

publication/?PA=71450ned

Centraal Bureau voor de Statistiek (2017). Verkregen van http://statline.cbs.nl/StatWeb/ publication/?PA=80040ned

De Clercq, B., Vansteenkiste, I., Baeck, N., & Vercruysse, T. (2013). Excessief huilgedrag bij jonge baby’s: een integratieve benadering. Psychopraktijk, 5(4), 18-2.

doi:10.1007/s13170-013-0054-3

Dennis, C. L., & McQueen, K. (2009). The relationship between infant-feeding outcomes and postpartum depression: a qualitative systematic review. Pediatrics, 123, 736-751. Dewald, J. F., Short, M. A., Gradisar, M., Oort, F. J., & Meijer, A. (2012). The Chronic Sleep

Reduction Questionnaire (CSRQ): A cross‐cultural comparison and validation in Dutch and Australian adolescents. Journal of Sleep Research, 21, 584-594. doi:10.1111/j.1365-2869.2012.00999.x

Dorheim, S. K., Bondevik, G. T., Eberhard-Gran, M., & Bjorvatn, B. (2009). Sleep and depression in postpartum women: a population-based study. Sleep, 32, 847-855. Esposito, G., Manian, N., Truzzi, A., & Bornstein, M. H. (2017). Response to Infant Cry in

(25)

25 Forsyth, B., & Canny, P. (1991). Perceptions of vulnerability 3½ years after problems of

feeding and crying behavior in early infancy. Pediatrics, 88, 757-763.

Frima, R. (2012). Stress in de babytijd: de psychologie bij zwangerschap en baby in de eerstelijn. Psychopraktijk, 4(1), 16-20. doi: 10.1007/s13170-012-0005-4

Harrington, J. W., Logan, S., Harwell, C., Gardner, J., Swingle, J., McGuire, E., & Santos, R. (2012). Effective analgesia using physical interventions for infant immunizations. Pediatrics, 129, 815-822.

Karakoç, A., & Türker, F. (2014). Effects of white noise and holding on pain perception in newborns. Pain Management Nursing, 15, 864-870. doi: 10.1016.j.pmn.2014.01.002 Karp, H. (2015). The Happiest Baby on the block. New York: Bantam Books.

Kingston, D., Tough, S., & Whitfield, H. (2012). Prenatal and postpartum maternal

psychological distress and infant development: a systematic review. Child Psychiatry & Human Development, 43, 683-714. doi:10.1007/s10578-012-0291-4

Kurth, E., Kennedy, H. P., Spichiger, E., Hösli, I., & Stutz, E. Z. (2011). Crying babies, tired mothers: what do we know? A systematic review. Midwifery, 27, 187-194.

Lasham, C. (2013). Huilbaby’s: een praktische en effectieve aanpak. Praktische Pediatrie, 1, 26-39.

Lee, K., Zaffke, M., & McEnany, G. (2000). Parity and sleep patterns during and after pregnancy. Obstetrics & Gynecology, 95(1), 14-18.

L’Hoir, M. P., & van Sleuwen, B. E. (1998). Handboek Kind & Adolescent. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

McMahon, C., Barnett, B., Kowalenko, N., Tennant, C., & Don, N. (2001). Postnatal depression, anxiety and unsettled infant behaviour. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 35, 581-588. doi: 10.1046/j.1440-1614.2001.00942.x McRury, J. M., & Zolotor, A. J. (2010). A randomized, controlled trial of a behavioral

intervention to reduce crying among infants. The Journal of the American Board of Family Medicine, 23, 315-322. doi:10.3122/jabfm.2010.03.090142

Miller, A. R., Barr, R. G., & Eaton, W. O. (1993). Crying an motor behavior of six-week-old infants and postpartum maternal mood. Pediatrics, 92, 551-558.

Morris S, St James-Roberts I, Sleep J, Gillham P., (2001). Economic evaluation of strategies for managing crying and sleeping problems. Archives of disease in childhood, 84(1), 15–19. doi:10.1136/adc.84.1.0

(26)

26 Nagy, E. (2011). The newborn infant: A missing stage in developmental psychology. Infant

and Child Development, 20(1), 3-19. doi: 10.1002/icd.683

Nishihara, K., Horiuchi, S., Eto, H., & Uchida, S. (2001). Comparisons of sleep patterns between mothers in post‐partum from 9 to 12 weeks and non‐pregnant women. Psychiatry and clinical neurosciences, 55, 227-228. doi: 10.1046/j.1440-1819.2001l00835.x

Oberlander, T. (2005). Post-Partum depression and infant crying behaviour. Encyclopedia on early childhood development, 1-8.

Ohayon, M.M, Roth T. (2003). Place of chronic insomnia in the course of depressive and anxiety disorders. Journal of psychiatric research, 37(1), 9-15. doi: 10.1016/S0022-3956(02)00052-3

Oden, R. P., Powell, C., Sims, A., Weisman, J., Joyner, B. L., & Moon, R. Y. (2012). Swaddling Will It Get Babies Onto Their Backs for Sleep? Clinical pediatrics, 51, 254-259. doi: 10.1177/0009922811420714

Paul, I. M., Savage, J. S., Anzman, S. L., Beiler, J. S., Marini, M. E., Stokes, J. L., & Birch, L. L. (2011). Preventing obesity during infancy: a pilot study. Obesity, 19, 353-361. doi: 10.1038/oby.2010.182

Pelt, M. V. (2015). Effecten van een postpartum depressie op kinderen en hun ontwikkeling. Social Cosmos, 6, 40-46.

Pinilla, T., & Birch, L. L. (1993). Help Me Make It Through the Night: Behavirol Entrainment Breast-Fed Infants' Sleep Patterns. Pediatrics, 91, 436-444.

Prinz, P. N., Vitiello, M. V., Raskind, M. A., & Thorpy, M. J. (1990). Sleep disorders and aging. New England Journal of Medicine, 323, 520-526.

doi:10.1056/NEJM199008233230805

Radesky, J. S., Zuckerman, B., Silverstein, M., Rivara, F. P., Barr, M., Taylor, J. A., & Barr, R. G. (2013). Inconsolable infant crying and maternal postpartum depressive

symptoms. Pediatrics, 131, 1857-1864.

Ramchandani, P., Stein, A., Evans, J., O'Connor, T. G., & ALSPAC Study Team. (2005). Paternal depression in the postnatal period and child development: a prospective population study. The Lancet, 365, 2201-2205. doi:

(27)

27 Roberson, E., Grace, S., Wallington, T. & Stewart, D.E. (2004). Antenatal risk factors for

postpartum depression: a synthesis of recent literature. General hospital Psychiatry, 26, 289-295. doi: 10.1016/j.genhosppsych.2004.02.006

Robinson GE, Stewart DE. (2001) Postpartum disorders. In: Stotland NL,Stewart DE, editors. Psychological aspects of women's health care.Washington (DC), American

Psychiatric Press, 117-39


Smart, J. and Hiscock, H. (2007), Early infant crying and sleeping problems: A pilot study of impact on parental well-being and parent-endorsed strategies for management. Journal of Paediatrics and Child Health, 43, 284–290. doi:10.1111/j.1440-1754.2007.01060.x Spaans, C. (1998). Handboek Kind & Adolescent. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Taylor, J., & Johnson, M. (2010). How women manage fatigue after childbirth. Midwifery,

26, 367-375. doi: 10.1016/j.midw.2008.07.004

Terluin, B. (1996). De vierdimensionale klachtenlijst (4DKL). Een vragenlijst voor het meten van distress, depressie, angst en somatisatie. Huisarts Wet, 39, 538-547.

P. Thompson, C.C. Harris, B.E. Bitowski (1986) Effects of infant colic on the family:

implications for practice. Issues in Comprehensive Pediatric Nursing, 9, 273-285. doi: 10.3109/01460868609009781

Timbremont, B., & Braet, C. (2005). Depressie bij kinderen en adolescenten. Kind en adolescent, 26(1), 46-56.

Van Puyvelde, M., Loots, G., Meys, J., Neyt, X., Mairesse, O., Simcock, D., & Pattyn, N. (2015). Whose clock makes yours tick? How maternal cardiorespiratory physiology influences newborns’ heart rate variability. Biological psychology, 108, 132-141. Van Yperen, T. A., & Veerman, J. W. (2008). Zicht op effectiviteit. Handboek voor

praktijkgestuurd effectonderzoek in de jeugdzorg. Delft: Eburon.

Veldhuizen, I. J. T., Gaillard, A. W. K., & De Vries, J. (2003). The influence of mental fatigue on facial EMG activity during a simulated workday. Biological

Psychology, 63(1), 59-78. Doi: 10.1016/S0301-0511(03)00025-5

Wenselaar, L. (2015). Integrale hulpverlening aan ouders met psychiatrische en/of

verslavingsproblemen en hun kinderen: Een praktisch handboek voor de hulpverlener. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Wessel, M. A., Cobb, J. C., Jackson, E. B., Harris, G. S., & Detwiler, A. C. (1954). Paroxysmal fussing in infancy, sometimes called" colic". Pediatrics, 14, 421-435.

(28)

28 Wilkie, C. F., & Ames, E. W. (1986). The relationship of infant crying to parental stress in the

transition to parenthood. Journal of Marriage and the Family, 48, 545-550. doi: 10.2307/352040

Williams, T. M., S. L. Painter, L. A. Joy, and S. Davidson (1980). Relationship between infant colic and maternal attitudes and behavior: A prospective longitudinal study. In A paper presented at the Infant Studies Conference, New Haven, CT.

Wilson, C. A., Taylor, B. J., Laing, R. M., Williams, S. M., & Mitchell, E. A. (1994). Clothing and bedding and its relevance to sudden infant death syndrome: further results from the New Zealand Cot Death Study. Journal of paediatrics and child health, 30, 506-512. doi: 10.1111/j.1440-1754.1994.tb00722.x

Zwart, P., Vellema‐Goud, M. G., & Brand, P. L. (2007). Characteristics of infants admitted to hospital for persistent colic, and comparison with healthy infants. Acta paediatrica, 96, 401-405. doi:10.1111/j.1651-2227.2007.00090.x

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• We experimentally obtain topological evidence of low delivery ratios for CTP in networks of up to 30 nodes, of di fferent network densities, symmetric or asymmetric links,

The PLATINUM trial (A Prospective, Randomized, Multicenter Trial to Assess an Everolimus-Eluting Coronary Stent Sys- tem [PROMUS Element] for the Treatment of Up to Two de Novo

De Raad van State verbindt aan het wegvallen van bepaalde redenen voor de keuze voor de bestuurlijke boete niet de consequentie dat ‘het punitieve bestuursrecht zich opnieuw zou

BlueSpec SystemVerilog (BSV) [49] is a hardware description language with a syn- tax similar to SystemVerilog [35]. It is a high-level language that features guarded atomic

The procedures implemented in MOtoNMS include: (i) computation of centers of pressure and torques for the most commonly available force platforms (types 1 to 4, including Bertec,

If the AUT is deviated from the coordinate origin of the measure- ment set-up, the conventional algorithm requires larger mea- surement range and smaller sampling interval than the

The present study addresses the effects of transformational leadership, professional learning communities and teacher learning on changes in teaching practices towards a

Simulated (a) Output common mode voltage (b) Differential latch output (c) Tail current profile (d) Pre-amplifier differential voltage (gain) of the two comparators and (e)