• No results found

Interne structuur van de Nederlandstalige FAPBI en seksverschillen in frequentie en acceptatie van partnergedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Interne structuur van de Nederlandstalige FAPBI en seksverschillen in frequentie en acceptatie van partnergedrag"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Interne Structuur van de

Nederlandstalige FAPBI en

Seksverschillen in Frequentie en

Acceptatie van Partnergedrag.

Bachelorthese Klinische Psychologie Shannon Urick

10003794

Universiteit van Amsterdam Begeleider: Dhr. Henk Jan Conradi

(2)

Abstract

In dit onderzoek wordt de betrouwbaarheid van de Nederlandse vertaling van de Frequency and

Acceptability of Partner Behavior Invertory (FAPBI) bekeken. Door een de Multiple Groep Method te

gebruiken wordt duidelijk of dezelfde twee hoofdschalen en vier subchalen naar voren komen die gevonden werden in de originele versie van de FAPBI. Daarnaast wordt verwacht geen

sekseverschillen betreffende acceptatie in partnergedrag te vinden. Uit de resultaten is gebleken dat de Chronbach Alfa's voor alle schalen voldoende zijn (d.w.z. <.65). De twee hoofdfactoren kwamen naar

voren, echter bleek er bij de vier subschalen overlap. Er zijn geen verschillen tussen mannen en vrouwen naar voren gekomen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de vertaling een bruikbaar

meetinstrument is gebleken voor acceptatie van zowel positief als negatief partnergedrag.

Inleiding

Het aantal scheidingen in Nederland is in de afgelopen 34 jaar gestegen van 24% naar 40% en dat terwijl het aantal huwelijken dat is aangegaan met 30% is verminderd (CBS, 2015). Het lijkt erop dat men voorzichtiger wordt met de overweging om te trouwen, maar tegelijkertijd meer moeite heeft huwelijken in stand te houden. De spanningen in een partnerrelatie vooraf gaande aan een scheiding gaan vaak gepaard met lijden, zowel emotioneel als fysiek (Snijder, Castellani & Whisman, 2006). Het lijden is dusdanig dat de partners in problematische relaties meer kans hebben op angststoornissen, middelenmisbruik, depressie en zelfs suïcide (Gurman, 2008). Deze ernstige gevolgen van een ongelukkige relatie hebben naast effect op de koppels ook werking op hun eventuele kinderen, deze

(3)

hebben meer kans op depressie, terugtrekken, zwakke sociale competentie, gezondheidsproblemen, presteren slechter op school, hebben vaker gedragsproblemen en zelfs een minder lange

levensverwachting wanneer ze zelf als volwassenen ook gaan scheiden (Gottman, 1998). Zelfs bij individuele therapie is relatieproblematiek de meest voorkomende klacht (Johnson & Lebow, 2000). Relatietherapie is werkzaam bij emotionele, gedrags-, en fysieke problemen van één of beide partners. Bij DSM stoornissen zoals angststoornissen, depressie, alcoholisme en seksuele stoornissen heeft relatietherapie significante verbeteringen tot gevolg (Baucom et al., 1998). Dat relatieleed steeds vaker voorkomt, zowel in de samenleving als in de klinische setting, de impact ervan op beide partners en hun kinderen steeds duidelijker wordt en de effectiviteit van relatietherapie ook op individuele

problematiek veelvuldig is aangetoond, zorgt er samen voor dat er steeds meer erkenning komt voor het belang van relatietherapie. De politiek blijft hierbij echter in gebreke, dat blijkt onder andere uit het feit dat de relatietherapie niet in het zorgpakket zit.

De ernstige gevolgen van verstoorde relaties benadrukt de noodzaak van een empirisch onderzochte en effectieve therapieën. Relatietherapie is een alom bewezen effectieve manier om relatieleed te verminderen (Snyder, Castellani & Whisman, 2006). De meest bekende, gebruikte en onderzochte vorm van relatie therapie is Traditional Behavioral Couples Therapy (TBCT). Bij TBCT wordt de nadruk van de behandeling gelegd op het maken van positieve gedragsveranderingen zodat er meer plezierige en minder vervelende interacties zijn in de relatie (Christensen et al., 2004). In eerste instantie bekijken de therapeuten wat de sterktes en zwaktes in de relatie zijn en maakt na het

bespreken hiervan een behandelplan. Er wordt geprobeerd om op zoveel mogelijke momenten en manieren plezierige interacties te hebben door instructie, gedragsoefeningen met als doel een gewoonte te maken van de positieve interacties en feedback. De therapeut heeft een voornamelijk sturende rol totdat de positieve veranderingen een niveau hebben bereikt dat er verwacht wordt dat de geleerde vaardigheden gegeneraliseerd worden naar het dagelijks leven, vanaf dit punt is de therapeut

(4)

voornamelijk gidsend. TBCT is de enige vorm van relatietherapie die voldoet aan de hoogste criteria van empirische ondersteuning; effectieve en specifieke behandeling (Baucom et al. 1998). Dit houdt in dat het effectiever is gebleken dan geen of een alternatieve behandeling in meer dan één onafhankelijke onderzoek settingen. Een voorbeeld van een onderzoek naar de effectiviteit van TBCT is van Snyder, Wills, & Grady-Fletcher (1991) . Koppels die TBCT hadden ondergaan lieten meer vooruitgang zien dan koppels in de controle groep. Na 6 maanden leek dit resultaat nog steeds zichtbaar. Echter toen er na 4 jaar een nameting werd gedaan bleek 38% gescheiden. Een oorzaak van de terugval na de TBCT behandeling zou kunnen zijn dat het lastig vol te houden is en dat dat leidt tot vervreemding, met scheiding als gevolg.

Als reactie op deze en soortgelijke bevindingen ontwikkelde Christensen en Jacobson in 1997 een alternatief; Intergrative Behavioral Couples Therapy (IBCT). Deze vorm van therapie legt de nadruk op emotionele relatie acceptatie. Met relatie acceptatie wordt een adaptieve en constructieve affectieve-cognitieve reactie op een gebeurtenis bedoeld, in dit geval partner gedrag. Acceptatie wordt vaak gebruikt in klinische context omdat het de leed bij negatieve gebeurtenissen kan verlichten. IBCT gaat ervanuit dat karakters van partners nooit geheel verenigbaar zijn en dat dit onveranderlijk is. Echter dat het problematische hiervan niet de onverenigbaarheid, maar dat de emotionele reacties van de partners een minstens net zo een groot probleem is. Een manier om hiermee om te gaan is vooral niet de nadruk te leggen op de verandering, maar juist op acceptatie. De therapeutische context verschilt bij IBCT ook, de partners gaan van confrontatie naar samenwerking. Uit onderzoek is IBCT een succesvolle behandeling gebleken (Jacobson, Christensen, Prince, Cordova & Eldridge, 2000). De effecten van TBCT en IBCT bij problematische koppels zijn vergeleken. De bevindingen waren dat hoewel TBCT sneller de relatie leek te verbeteren, die verbetering eerder stagneerde. IBCT aan de andere kant had een langzamere, maar meer vast patroon van verbetering dat boven de verbetering van TBCT uitsteeg (Christensen et al., 2004), maar een 2 en 5 jaars follow-up van dezelfde steekproef laten

(5)

zien dat de verschillen tussen TBCT en IBCT verminderen en uiteindelijk helemaal verdwijnen (Baucom, Sevier, Eldridge, Doss, Christensen, 2011).

Om een valide meetinstrument voor de beoogde relatie acceptatie te hebben, ontwikkelden Andrew Christensen en Niel Jacobson de Frequency and Acceptabillity of Partner Behavior Inventory (FAPBI). De FAPBI bestaat uit 20 items en bekijkt van zowel positieve als negatieve partner

gedragingen de frequentie en de acceptatie daarvan. Om ervoor te zorgen dat alle relationele gebieden gedekt werden is er speciaal aandacht besteed aan de belangrijkste positieve en negatieve gedragingen. Bij elk item zijn voorbeelden toegevoegd voor extra verduidelijking. Uiteindelijk zijn 24 items

geselecteerd, waarvan de volledigheid is aangetoond doordat er door respondenten geen gebruik meer werd gemaakt van de ruimte om extra toevoegingen te noteren die werden geboden. Het instrument vraagt de partners een schatting te maken van verschillende categorieën positief en negatief gedrag. Vervolgens mogen ze aangeven in welke mate het gedrag in die frequentie acceptabel is op een schaal van 1 tot 10. Aan het einde van de FABI wordt gevraagd naar de vijf items die voor het individu het belangrijkste zijn. Uit een onderzoek met meer dan 13.000 deelnemers (Doss et al., 2006) bleek de FAPBI een betrouwbaar en valide meetinstrument. Na analyse bleven twee hoofdschalen en daarbinnen vier subschalen overeindstaan; affection, closeness, demand en violation. Deze schalen bleken

consistent ten aanzien van geslacht, type relatie en seksuele oriëntatie. Ze zijn ook intern consistent gezien de Cronbach's Alfa's, correleren met relatie tevredenheid en onderscheidde paren die

relatietherapie zochten van goed functionerende paren (Doss et al., 2006).

De FAPBI is een nuttig meetinstrument omdat het de mogelijkheid biedt om de gehele mate van acceptatie van bepaald partnergedrag en de frequentie ervan te bekijken. Deze informatie kan gebruikt worden om begrip te krijgen van welke gebieden van de relatie de partner vindt dat het goed of slecht

(6)

gaat. Door deze aanpak is het mogelijk om te bekijken door welke cognitieve en affectieve filters het individu partnergedrag ervaart en evalueert. Er is op dit moment nog geen Nederlandse vertaling van de FAPBI beschikbaar. In dit onderzoek wordt bekeken of de Nederlandse vertaling van de FAPBI een bruikbaar meetinstrument is. Er wordt gekeken naar hoe de items zich verhouden met de twee

hoofdschalen en de viersubschalen. Vervolgens wordt er gekeken naar eventuele verschillen tussen mannen en vrouwen. De verwachting is dat als de Nederlandse vertaling een betrouwbare is, de resultaten overeen zullen komen met de bevindingen van Doss et al., (2006). Dit houdt in dat de items het hoogst zullen correleren met de hoofdschalen en subschalen waar ze a priori toebehoren en er geen verschillen worden gevonden tussen mannen en vrouwen.

Methode

Deelnemers

Voor dit onderzoek zijn twee steekproeven verzameld. De eerste steekproef bestond uit eerstejaars psychologie studenten die een proefpersoon punt krijgen voor hun deelname. De tweede steekproef bestond uit paren die al wat langer bij elkaar zijn en werd verkregen via kennissen en vrienden. Deelname is anoniem en toestemming werd verkregen voordat deelname begon. Bij de studenten groep was het waarschijnlijk dat niet beide partners meededen, maar hier is verder niet naar gekeken. Bij de groep bestaande uit kennissen en vrienden is deelname op basis van beide partners. Uitsluiting vindt plaats bij deelnemers die geen relatie hebben op dit moment of missende data betreft geslacht, seksuele oriëntatie of leeftijd.

Materiaal

(7)

gebruikt voor dit onderzoek. De originele test is vertaald door drie derde jaars psychologie studenten, vervolgens heeft de begeleider van deze these, die ervaring heeft met het vertalen van relatie

meetinstrumenten, er aanpassingen in aangemaakt . Er is gebruik gemaakt van een terugvertaal methode en vervolgens is er gekeken naar discrepanties tussen de terugvertaalde items en de

oorspronkelijke items en zijn er aanpassingen gedaan. De Nederlandse FAPBI heeft dezelfde inhoud en opmaak als het orgineel. In de instructie staat beschreven dat bij elk gedrag eerst aangegeven moet worden hoe vaak het per dag, week of maand voorkomt. Vervolgens moet aangegeven worden in welke mate die frequentie van partnergedrag acceptabel is voor respondenten op een schaal van 1 (geheel niet acceptabel) tot 10 (geheel acceptabel). De eerste 12 partnergedragingen zijn positief, de 12 daarna betreffen negatieve partnergedragingen. Tot slot wordt de deelnemers gevraagd welke vijf items voor hun het belangrijkste zijn, waarvan de allerbelangrijkste bovenaan moet worden gezet. De FAPBI heeft twee schalen bestaande uit Positief en Negatief partnergedrag. Deze zijn weer onderverdeeld in vier subschalen; affection, closeness, demand, en violation. Met affection wordt zowel lichamelijke al verbale affectie bedoeld. Closeness is de betrokkenheid in het leven van de ander en zijn

gemoedstoestand en omgeving zoals meegaan naar sociale gelegenheden. Demand betreft de eisen die gesteld worden aan de partner, bijvoorbeeld in de vorm van kritiek geven. Met violation wordt het schenden van iemands normen en/of waarden bedoeld. Bijvoorbeeld wanneer de partner niet eerlijk is, of als er grenzen worden overschreden.

Statistische analyse

Om de interne structuur van de FAPBI te evalueren voerden we een Confirmatieve Factor Analyse uit om te bekijken of dezelfde twee en vier factoren als bij de originele FAPBI gevonden worden (Christensen en Jacobson, 1997). De Cronbach's Alfa's wordt gebruikt om de betrouwbaarheid van de schalen te meten waar de items toe behoren. Hierbij wordt gesteld dat een schaal betrouwbaar is bij een Cronbach's Alfa groter dan ,65. De Multiple Group Method (MGM) wordt toegepast omdat

(8)

deze resultaten accuraat en makkelijk te interpreteren zijn (Hendriks & Kiers, 1999). Bij MGM worden de items ingedeeld bij de te verwachten subschalen, in dit geval; positief en negatief partnergedrag en affection, closeness, demand en violation. Door de items op te tellen waarvan

verwacht wordt dat ze tot een specifieke factor behoren, creëert men de subschalen. De volgende stap is het correleren van elke item met elk van de andere scha(a)l(en). Als men de correlatie van een item met de schaal waaraan hij toebehoort berekent, ontstaat het probleem van zelf-correlatie. In dat geval wordt niet de correlatie, maar de item-rest correlatie berekend. Als elk item de hoogste correlatie heeft met de schaal waar hij a priori toe behoort volgens de originele indeling, dan komt de voorgestelde structuur overeen met de data. Een item dat hoger correleert met een van de andere schalen zit niet in de juiste. In dat geval, past het item beter bij die schaal waar hij het hoogste correleert (Conradi, Gerlsma, Dujin & de Jonge, 2006). Vermoedelijk is de meting in de parensteekproef niet geheel onafhankelijk en wordt daarmee een assumptie geschonden. In deze studie is er echter gekozen om deze wel als onafhankelijk te beschouwen om zo de resultatensectie overzichtelijk te houden en toch een eerste indruk te krijgen van de resultaten. Een indepemdent t-test werd gedaan om te bekijken of er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen ten aanzien van de acceptatie van partnergedrag.

Resultaten

De studenten die rapporteerden geen partnerrelatie te hebben werden uitgesloten van het onderzoek. Uit de testweek bleven van de 100 deelnemers 21 studenten over die een relatie hebben. Van de 302 deelnemers aan het lab onderzoek bleken 97 te hebben aangegeven geen relatie te hebben en komt dit aantal op 206 lab studenten. Bij de paren werd de FAPBI alleen aangeboden als er sprake was van een relatie en er is hierdoor geen uitval in deze groep. Daarnaast zijn er nog drie outliers verwijderd die op de frequentie van affectie hoger scoorden dan 2000, alle drie behoorden tot de paren groep. Het aantal deelnemers uit de paren groep komt hiermee op 180.

(9)

In Tabel I zijn de socio demografische karakteristieken te zien van de testweek en de lab

studenten. Er is een chi toets uitgevoerd om de verschillen in verhouding van geslacht te bepalen tussen de testweek- en lab- studenten. Deze is niet significant. De gemiddelden op leeftijd-, hoofdschaal- en subschaalscores op de FAPBI zijn vergeleken aan de hand van de indepentdent t-test. Omdat de lab- en testweek- studenten komen uit dezelfde populatie is de verwachting dat deze redelijk gelijk aan elkaar zullen zijn. Over het algemeen genomen is dit het geval gebleken. Uitzonderingen hierop zijn bij de schalen; Frequentie positief gedrag en Acceptatie frequentie negatief gedrag. Bij de subschalen waren dat Frequentie affection, Frequentie closeness, en Acceptatie frequentie violation. Deze verschillen zijn wellicht te wijten aan verminderde representativiteit door het lage aantal testweek studenten. De gegevens over de burgerlijke staat, relatie duur, kinderen, opleidingsniveau en beroep zijn alleen gevraagd bij de lab studenten en kan hierom niet vergeleken worden. De verwachting is dat aangezien de groepen allebei uit studenten psychologie bestaan, het verschil hierin niet bestond of minimaal zal zijn. De testweek studenten bleken voornamelijk gelijk aan de lab studenten en hebben een lage N, daarom is besloten om ze bij de lab studenten te voegen.

Vervolgens zijn de studenten vergeleken met de paren, waarvan de socio demografische karakteristieken en studievariabelen te zien zijn in Tabel 2. De Chi-kwadraat toets is uitgevoerd om geslacht, burgelijke staat, kinderen, opleidingsniveau en beroep te vergelijken. Op al deze

karakteristieken is een significant verschil gebleken. Dit is ook terug te zijn bij de Independent T-Test die is gedaan voor leeftijd, relatieduur, de FAPBI hoofdschalen en subschalen. De uitzonderingen hierop zijn Acceptatie positief gedrag, Frequentie affection, Frequentie violation en Acceptatie

frequentie closeness. De studenten verschillen dus op vrijwel alle kenmerken en studievariabelen van de paren en worden om deze reden ook los van elkaar bekeken.

(10)

Tabel 1

Socio Demogafische Karakteristieken en Studievariabelen van Testweek- en Lab Studenten

Testweek Studenten N = +/- 21 % (N) Lab Studenten N = +/- 207 % (N) T (df); p Vrouw 71.4% (15) 82.1% (170) X2 = 1.43 (2), .232

Burgerlijke staat n.a. n.a.

- Daten 89.9% (186) - Samenwonen 10.1% (21) - Gehuwd - Niveau opleiding - Laag 1% (2) - Middel 89.4% (185) - Hoog 9.7% (20)

Beroep n.a. n.a.

- Werk 2.4% (5) - Huisvrouw/man - - Zonder werk 0.5% (1) - Student 97.1% (201) M (SD) M (SD) Leeftijd 22.19 (7.30) 20.48 (2.10) 1.07 (20.30); .297

Relatieduur in Jaren n.a 1.38 (1.53) n.a.

Kinderen n.a. - n.a.

Frequentie Positief 510.22 (340.24) 333.47 (316.89) 2.418 (225) ; .016 Frequentie Negatief 15.12 (19.47) 20.21 (47.25) -.489 (224) ; .625 Acceptatie Positief 100.00 (13.81) 100.07 (9.55) -.030 (226) ; .976 Acceptatie Negatief 90.42 (7.59) 82.41 (17.25) 2.105 (226) ; .036 Frequentie Affection 309.47 (249.48) 204.52 ( 224.1) 2.02 (225) ; .044 Frequentie Closeness 108.75 (109.35) 76.43 (70.60) 1.88 (225) ; .061 Frequentie Demand 6.09 (8.89) 4.45 (6.71) 1.03 (225) ; .303 Frequentie Violation 7.18 (15.22) 13.54 (40.98) -.71 (244 ) ; .482 Acceptatie Frequentie Affectie 26.05 (4.88) 26.54 (3.46) -.60 (226) ; .551 Acceptatie Frequentie Betrokkenheid 73.95 (9.97) 73.53 (7.16) .25 (226) ; .803 Acceptatie Frequentie Eisen 25.1 (4.44) 23.65 (5.91) 1.092 (226) ; .276 Acceptatie Frequentie Geweld 56.29 (3.72) 50.52 (10.75) 5.23 (63.91) ; .000

(11)

Tabel 2

Socio-Demografische karakteristieken en Studievariabelen van Studenten en Paren

Studenten N = 227 % (N) Paren N = 180 % (N) T (df); p Vrouw 81.1% (185) 53% (96) 37.06 (1) ; <.001 Burgerlijke staat X2 = 159.21 (2) ; <.001 - Daten 89.9% (186) 28.2% (51) - Samenwonen 10.1% (21) 48.1% (87) - Gehuwd - 23.8% (43) Kinderen - 40.9% (74) X2 = 104,57 (1) ; <.001 Niveau opleiding X2 = 124.78 (2) ; <.001 - Laag 1% (2) 8.3% (15) - Middel 89.4% (185) 34.8% (63) - Hoog 9.7% (20) 26.5% (103) Beroep X2 = 204.38 (3) ; <.001 - Werk 2.4% (5) 67.4% (122) - Huisvrouw/man - 1.7% (3) - Zonder werk 0.50% (1) 85.7% (6) - Studeert 97.1% (201) 27.6% (50) M (SD) M (SD) Leeftijd 20.64 (2.93) 33.41 (12. 98) - 12.98 (194.57) ; <.001 Relatieduur in Jaren 1.38 (1.5) 7.63 (10.00) - 8.32 (187.42) ; <.001 Frequentie Positief 349.83 (322.44) 433.41 (354.32) -2.49 (405) ; .013 Frequentie Negatief 19.74 (45.39) 35.79 (71.18) - 2.62 (285,5) ; .009 Acceptatie Positief 100.06 (9.98) 98.27 (10.97) 1,730 (407) ; .084 Acceptatie Negatief 83.15 (16,75) 89.8 (13.02) - 4.52 (406.84) ; < .001 Frequentie Affection 214.23 (228.01) 242.40 (259.33) -1.17 (406) ; .244 Frequentie Closeness 79.42 (75.28) 155.00 (150.15) - 6.17 (249.62) ; < .001 Frequentie Demand 4.60 (6.93) 9.82 (18.48) -3.58 (217.54) ; .<.001 Frequentie Violation 12.95 (39.33) 21.73 (58.54) -1.72 (295.83) ; .087 Acceptatie Frequentie Affection 26.50 (3.60) 25.66 (4.22) 2.11 (354.16) ; .035 Acceptatie Frequentie Closeness 73.57 (7.43) 72.60 (7.88) 1.268 (407) ; .206 Acceptatie Frequentie Demand 23.78 (5.79) 25.01 (5.09) -2.27 (402.85) ; .024 Acceptatie Frequentie Violation 51.05 (10.44) 55.81 (7.69) -5.03 (404.86) ; <.001

(12)

De Cronbach's Alfa's van de zijn bekeken om de betrouwbaarheid van de schalen te meten. De Cronbach's Alfa's voor de twee hoofdschalen worden eerst besproken. Voor Acceptatie van frequentie van positief partnergedrag is dit voor de Studenten .791, en voor de Paren .809. Voor de Acceptatie van frequentie negatief partnergedrag is dit voor de Studenten .833 en voor de Paren .834. Vervolgens wordt er naar de vier subschalen gekeken. De Cronbach's Alpha's voor de vier subschalen affection,

closeness, demand, en violation zijn respectievelijk .662, .739, .692 en .761 in de Studenten steekproef

en .662, .739, .692 en .761. bij de Paren. Uit deze resultaten blijkt dat de Cronbach's Alfa's voor beide steekproeven in zowel de twee hoofdschalen als de vier subschalen >.65 is, dus betrouwbaar.

De MGM analyse is uitgevoerd om te bekijken hoe de items met de twee hoofdschalen, Positief- en Negatief partnergedrag correleren. De Frequentie is echter categorisch en niet eerlijk verdeeld. Dat maakt dat de MGM hiervoor niet geschikt is en om deze reden zal de frequentie verder niet in beschouwing worden genomen. De correlatie van de items met de Acceptatie van frequentie positief items met de eigenschaal en de schaal van Acceptatie van frequentie van negatief gedrag zijn te zien in Tabel 3A. Voor zowel de studenten als de paren sample geld dat de items 3 en 4 meer of

nauwelijks minder laden op negatief dan op positief. Bij de Paren is dit voor item 9 ook het geval. De overige items laden het hoogste op de schaal waar ze a priori toebehoren. Voor de studenten geldt een gemiddelde en SD = 93.37 (9.975) en voor de Paren een gemiddelde en SD = 98.37 (10.953). In Tabel 3B zijn de correlaties van de items met de Acceptatie van frequentie negatief gedrag te zien. In de Studenten steekproef laden alle items hier hoger op de schaal waar ze a priori toe behoren. Voor de Paren is dit niet of nauwelijks het geval voor items 13 en 21. De gemiddelden (SD) zijn respectievelijk 74.83 (15.07) en 80.92 (11.70).

(13)

Tabel 3A

Correlaties van Items Acceptatie van Frequentie van Positieve Gedrag met beide Schalen

Studenten N = 228 Paren N = 184 Item Positief Item-rest Negatief Positief Item-rest Negatief 1 0.53 0.14 0.58 0.19 2 0.58 0.24 0.6 0.36 3 0.16 0.22 0.33 0.39 4 0.12 0.17 0.37 0.29 5 0.61 0.18 0.53 0.24 6 0.48 0.14 0.47 0.24 7 0.65 0.28 0.57 0.38 8 0.61 0.22 0.56 0.4 9 0.44 0.22 0.38 0.3 10 0.51 0.25 0.62 0.29 11 0.29 0.02 0.3 0.16 Tabel 3B

Correlaties van Items Acceptatie van Frequentie van Negatief Gedrag met beide Schalen

Studenten

N = 228

Paren

N = 180

Item Positief Negatief

(Item-rest) Positief Negatief (Item-rest) 13 0.3 0.41 0.51 0.5 14 0.23 0.58 0.37 0.7 15 0.2 0.57 0.22 0.57 16 0.37 0.57 0.31 0.59 17 0.22 0.69 0.35 0.65 18 0.22 0.64 0.08 0.42 19 0.27 0.6 0.42 0.57 20 0.23 0.63 0.19 0.59 21 0.05 0.19 0.35 0.34

Vervolgens is gekeken naar de correlaties van de items binnen de vier subschalen. De resultaten voor de Studenten zijn te zien in Tabel 4A. Uitgezonderd items 1 en 10 bij de Studenten correleren de items niet (overtuigend)

(14)

hoger met de subschalen bij ze a priori toebehoren. Voor de Studenten bij de vier subschalen affection, closeness,

demand en violation geld respectievelijk een gemiddelde en (SD); 26.50 (3.601), 73.57 (7.435), 23.78 (5.794) en

51.05 (10.437).

Tabel 4A

Correlaties Positieve en Negatieve Items Binnen de 4 Subschalen bij de Studenten

Item Affection Closeness Demand Violation

Affection Item-rest 1 0.63 0.43 0.18 0.11 2 0.52 0.53 0.22 0.23 6 0.44 0.44 0.18 0.1 Closeness Item-rest 3 0.06 0.19 0.2 0.2 4 0 0.16 0.14 0.17 5 0.56 0.54 0.15 0.18 7 0.55 0.59 0.28 0.26 8 0.51 0.56 0.17 0.21 9 0.35 0.41 0.25 0.3 10 0.38 0.5 0.26 0.22 11 0.21 0.29 0.03 0.01 Demand Item-rest 13 0.2 0.31 0.37 0.39 17 0.17 0.21 0.58 0.66 19 0.21 0.26 0.52 0.57 Violation Item-rest 14 0.12 0.25 0.48 0.58 15 0.14 0.2 0.47 0.57 16 0.2 0.4 0.49 0.55 18 0.15 0.23 0.62 0.56 20 0.15 0.24 0.55 0.6 21 -0.01 0.07 0.23 0.15

De resultaten van de correlatie van de items met de vier subschalen van de Paren zijn afgebeeld in Tabel 4B. Uitgezonderd items 1, 14, 15 en 18 correleren de items niet (overtuigend) hoger in de subschalen waar ze a priori toebehoren dan in een ander. De gemiddelde en (SD) van de vier

(15)

25,06 (5,072) en 55,89 (7,676).

Tabel 4B

Correlaties Binnen de Subschalen bij de Paren

Affection Closeness Demand Violation

Affection Item-rest 1 0.64 0.48 0.29 0.1 2 0.5 0.55 0.36 0.31 6 0.39 0.44 0.32 0.15 Closeness Item-rest 3 0.21 0.36 0.4 0.33 4 0.28 0.37 0.35 0.21 5 0.44 0.49 0.19 0.25 7 0.46 0.54 0.36 0.33 8 0.49 0.5 0.47 0.3 9 0.25 0.41 0.31 0.24 10 0.54 0.57 0.32 0.24 11 0.24 0.29 0.16 0.18 Demand Item-rest 13 0.28 0.56 0.48 0.46 17 0.28 0.34 0.52 0.61 19 0.4 0.37 0.53 0.52 Violation Item-rest 14 0.19 0.41 0.51 0.75 15 0.13 0.24 0.39 0.63 16 0.15 0.35 0.54 0.53 18 0.11 0.06 0.32 0.43 20 0.12 0.2 0.57 0.5 21 0.21 0.37 0.35 0.27

Uit Tabel 5A zijn de resultaten van de t-toetsen bij de Studenten af te lezen. Mannen en vrouwen verschilden niet significant van elkaar op alle schalen van de FAPBI. Dit komt overeen met de verwachtingen.

(16)

Sekseverschillen bij Studenten Man N = 43 M (SD) Vrouw N = 185 M (SD) T (df); p

Acceptatie Positief gedrag 9.11 (.93) 9.09 (.90) .108 (226); .914 Acceptatie Negatief Gedrag 8.43 (1.55) 8.29 (1.71) .516 (226); .605 Acceptatie Freq Affection 8.94 (1.02) 8.81 (1.24) .643 (226); .521 Acceptatie Freq. Closeness 9.17 (1.03) 9.20 (.91) -.167 (226); .868 Acceptatie Freq. Demand 7.81 (2) 7.95 (1.92) -.425 (226); .671 Acceptatie Freq. Violation 8.74 (1.61) 8.45 (1.77) .985(226); .326

De resultaten van de sekseverschillen bij de Paren is te zien in tabel 5B. Hieruit blijkt geen significant verschil tussen de mannen en vrouwen op alle schalen van de FAPBI. Hetgeen overeen komt met de verwachtingen.

Tabel 5B

Genderverschillen bij Paren

Paren Man N= 85 M (SD) Vrouw N = 96 M (SD) T (df); p

Acceptatie Positief gedrag 9.03 (.927) 8.85 (1.05) 1.257 (179); .210 Acceptatie Negatief Gedrag 9.14 (1.14) 8.84 (1.42) 1.591 (179); .113 Acc affectie Frequentie 8.53 (1.46) 8.57 (1.37) -.188 (179); .851 Acc closeness Frequentie 9.22 (.87) 8.95 (1.07) 1.862 (179); .064 Acc demand Frequentie 8.46 (1.60) 8.22 (1.77) .952 (179); .342 Acc violation Frequentie 9.48 (1.05) 9.14 (1.44) 1.830 (179); .074

Discussie

Het doel van het onderzoek was een valide meetinstrument te ontwikkelen in de Nederlandse taal dat gebruikt kan worden om acceptatie van partnergedrag binnen een relatie te meten. Er is voor gekozen om de FAPBI te vertalen omdat dit in grootschalig onderzoek een betrouwbaar en valide meetinstrument is gebleken (Doss et al., 2006). Om dit te onderzoeken is eerst naar de Cronbach's

(17)

Alfa's van de twee hoofdschalen en de vier subschalen gekeken. Deze bleken allemaal voldoende betrouwbaar (d.w.z. >.65). Vervolgens is bekeken of de twee hoofdschalen uit de confirmatieve factor analyse naar voren kwamen. Uitgezonderd item 3 en 4 in zowel de Studenten als de Paren steekproef en items 9, 13 en 21 alleen in de Paren steekproef bleek dit inderdaad het geval. Item 3 was

betreffende huishoudelijke taken. Bij dit item hebben 193 deelnemers aangegeven dat het niet van toepassing was op hun situatie. Het tweede item ging over het opvoeden van kinderen, 345 deelnemers gaven hier aan dat dit niet van toepassing was op hun situatie. Deze uitval in antwoorden leidt tot vermindering in betrouwbaarheid van de resultaten. In een vervolg onderzoek zou het daarom een goed idee zijn om deelnemers te werven die wel met deze situaties te maken hebben om zo uitval te

voorkomen. Een derde item in de schaal Positief partnergedrag dat alleen bij de Paren steekproef niet het hoogste laadde in de schaal waar hij a priori toebehoorde was item 9; “In de afgelopen maand, had mijn partner contact/omgang met mijn familie of vrienden”. Het zou kunnen dat dit item een andere emotionele lading heeft in Nederland dan in America, waar Doss et al., (2006) hun onderzoek hebben gedaan. In Nederland heeft onafhankelijkheid wellicht een grotere waarde naar mate men ouder wordt en neigt de sociale betrokkenheid in partnerrelaties naar negatief. Item 13 betreft de acceptatie van kritiek van de partner. Het zou ook hier te maken kunnen hebben met culturele verschillen. Wellicht wordt het uiten van kritiek naar de partner in de Amerikaanse cultuur meer als negatief beschouwt dan in de Nederlandse cultuur die bekend staat om zijn nuchterheid. Tot slot item 21 betreffende

verslavingsgedrag, 346 deelnemers hebben hier aan gegeven dat het niet van toepassing was op hun situatie. Ook hier geldt dat het item door de grote hoeveelheid uitval minder betrouwbaar is. Daarna is gekeken of ook de vier subschalen naar voren zouden komen. Dit bleek in zowel de Studenten

steekproef als de Paren steekproef voor de meeste items niet het geval te zijn. In de resultatensectie is te zien dat er voornamelijk sprake is van overlap tussen de vier subschalen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de verschillen in culturele zwaarte van de items subtiel zijn zodat ze wel naar voren komen in de subschalen. Het zou om deze reden zinnig zijn om in een vervolgonderzoek een studie te

(18)

doen naar de betekenis en zwaarte van de gebruikte woorden binnen de Nederlandse paren.

Bijvoorbeeld door deelnemers de items te laten indelen bij de subschalen waarvan ze zelf denken dat ze toebehoren. Een tekortkoming in dit onderzoek is ook de leeftijd van de deelnemers. De Studenten steekproef heeft een gemiddelde leeftijd van 20 jaar en de Paren steekproef een gemiddelde leeftijd van 33 jaar. Dat is redelijk laag vergeleken met eerder onderzoek dat naar de FAPBI is gedaan, waarin de leeftijd gemiddeld tussen de 36 en 43 is (Doss, 2006). Dit is van belang omdat de FAPBI ontwikkeld is om de mate van acceptatie van partnergedrag te meten in de setting van relatietherapie. Het is

aannemelijk dat deze groep relatiehulp zoekende een leeftijd heeft dat hoger ligt dan in dit onderzoek gebruikt is. Dit zal voornamelijk komen omdat er in een langdurige relatie meer geïnvesteerd is en daarom hulp zoeken een meer voor de hand liggende optie is dan in een korter durende relatie. Om deze reden is het van belang de Nederlandse versie te onderzoeken met deelnemers in relatietherapie. Een beperking in dit onderzoek is dat de meting in de Paren steekproef niet geheel onafhankelijk is waardoor de power analyse hoger uitpakt dan eigenlijk terecht is. Voor vervolg onderzoek is het daarom aan te raden hiervoor te corrigeren door mannen en vrouwen apart van elkaar te analyseren.

Tot slot is er gezocht naar sekseverschillen. De verwachting was dat deze niet of nauwelijks aanwezig zouden zijn en dat is ook uit dit onderzoek gebleken. Dit komt overeen met wat gevonden is in een eerder onderzoek (Doss et al., 2006). Over het algemeen kan gesproken worden van een redelijk succesvolle eerste poging tot het vertalen van de FAPBI. Het resultaat is een betrouwbaar

meetinstrument gebleken voor het meten van partner acceptatie van zowel positief als negatief partnergedrag.

(19)

Literatuurlijst

Baucom, K. J. W., Sevier, M., Eldridge, K. A., Doss, B.D., Christensen, A. (2011). Observed

communication in couples two year after intergrative and traditional behavioral couple therapy; Outcome and link with five year follow-up. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 79, 565-576.

Baucom, D. H., Shoham, V., Mueser, K. T., Daiuto, A. D., & Stickle, T. R. (1998). Empirically

supported couple and family interventions for marital distress and adult mental health problems.

Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66, 53–88.

Christensen, A., Atkins, D. Berns, S., Wheeeler, J., Baucom, D. H., & Simpson, L. E. (2004). Traditional versus integrative behavioral couple therapy for significantly and chronically distressed married couples. Journal for Consulting and Clinical Psychology, 72, 176-191. Christensen, A., & Jacobson, N. S. (1997). Frequency and Acceptability of Partner Behavior Inventory:

Unpublished measures. University of California, Los Angeles

Christensen, A., Jacobson, N. S., & Babcock, J. C. (1995). Integrative behavioral couple therapy. In N. S. Jacobson & A. S. Gurman (Eds.), Clinical handbook of marital therapy (2nd ed., pp. 31–64). New York: Guilford Press.

Conradi, H. J., Gerlsma, C., van Dujin, M., & de Jonge, P. (2006). Internal and external validity of the experiences in close relationships questionnaire in an American and two Dutch samples.

European Journal of Psychiatry, 20, 258-269

Doss, B. D., & Christensen, A. (2006). Acceptance in romantic relationships: The Frequency and Acceptability of Partner Behavior Inventory. Psychological Assessment, 18, 289–302.

Eldridge, K. A., & Christensen, A. (2002). Demand–withdraw communication during couple conflict: A review and analysis. In P. Noller & J. A. Feeney (Eds.), Understanding marriage:

Developments in the study of couple interaction (pp. 289–322). Cambridge University Press Gottman, J. M. (1999). The Marriage Clinic: A Scientifically Based Marital Therapy. New York: Norton. 456 pp

Hendriks, P. (1999). Confirmatory factor analysis methods compared: The multiple group method and maximum likelihood confirmatory factor analysis. Unpublished manuscript, Department of Psychology, University of Groningen, The Netherlands.

Jacobson, N. S., Christensen, A., Prince, S. E., Cordova, J., & Eldridge, K. (2000). Integrative

behavioral couple therapy: An acceptance-based, promising new treatment for couple discord.

Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68, 351–355.

Johnson, S. M., & Lebow, J. (2000). The coming of age of couple therapy: A decade review. Journal of

(20)

Snyder, D. K., Castellani, A. M., & Whisman, M. A. (2006). Current status and future directions in couple therapy. Annual Review of Psychology, 57, 317–344.

Snyder, D. K., Wills, R. M., & Grady-Fletcher, A. (1991). Long-term effectiveness of behavioral versus insightoriented marital therapy: A 4-year follow-up study. Journal of Consulting and Clinical

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De schaal geeft aan, hoe vaak de werkelijk- heid verkleind wordt weergegeven. Een voorbeeld: Schaal

Met de landelijke Gay-Straight Allianties (GSA’s) wil het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de sociale acceptatie van LHBT’s in belangrijke leefdomeinen bevorderen.

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

[r]

Op basis van de eigen inschattingen van managers sociale zaken is (alweer) de teneur: hoe groter, hoe beter. Echter de verdeeldheid onder de managers is groot. En het beeld is

En om te borgen dat het gebeurt, zou wellicht bij de wet waarmee de fusietoets in het primair en voortgezet onderwijs wordt af - geschaft, als ware het een

JAARREKENING 2019 Gemeenschappelijke regeling WNK Indien niet alle kengetallen zijn aangevinkt, een