• No results found

Niet thuis in Nederland. Waarom en hoe veranderde de positie van oud-Spanjestrijders en Duitse Joden in Nederland na de Tweede Wereldoorlog met betrekking tot hun stateloosheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Niet thuis in Nederland. Waarom en hoe veranderde de positie van oud-Spanjestrijders en Duitse Joden in Nederland na de Tweede Wereldoorlog met betrekking tot hun stateloosheid"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

(2)

2 Inhoudsopgave Inhoudsopgave ... 2 Inleiding ... 4 Theorie ... 6 Historiografie ... 9 Materiaal en methode ... 11 Structuur ... 13 Hoofdstuk 1. De periode 1933 -1956 ... 14 1.1. De Nederlandse situatie na de Tweede Wereldoorlog ... 14 1.2. Juridisch kader ... 15 1.3. Staatlozen in Nederland ... 16 Hoofdstuk 2. De situatie voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog en het verlies van nationaliteit ... 17 2.1. Situatie van de Duitse Joden door de opkomst van Hitler ... 17 2.2. De Spaanse Burgeroorlog en de Nederlandse vrijwilligers ... 18 2.3. De aanloop naar de Tweede Wereldoorlog ... 20 2.3. Het einde van de Spaanse Burgeroorlog en de terugkeer van de oud-Spanjestrijders ... 21 2.4. De situatie van de Duitse Joden en de oud-Spanjestrijders tijdens de Tweede Wereldoorlog ... 22 Hoofdstuk 3. De situatie na de oorlog: armoede, vluchtelingen en de tijd van vergiffenis ... 24 3.1. De situatie na de oorlog ... 24 3.2. Naturalisatie en oplossingen voor stateloosheid ... 34 3.3. De Wederopbouw ... 38 Hoofdstuk 4. Begin jaren 50: stateloosheid een nationaal en internationaal probleem .. 41 4.1. Wegneming van stateloosheid voor iedereen ook de SS’ers ... 41 4.2. Nationale en internationale belangstelling voor het oplossen van het vluchtelingen- en stateloosheidsprobleem ... 44 4.3. De consequenties van het verdrag betreffende de status van staatlozen ... 48 Hoofdstuk 5. De nasleep en de geschiedenis na 1956 ... 50

(3)

3 Conclusie ... 52 Bibliografie ... 57 Literatuurlijst ... 57 Primaire bronnen ... 59 Kamerstukken ... 62 Kranten ... 63 Websites ... 64

(4)

4

Inleiding

Op maandag 24 februari 1969 wijdde het Vrije Volk, een sociaal-democratisch dagblad (dat destijds al was losgekoppeld van de PvdA), een persbericht aan een 22- jarige man Ed Fijn die in zijn eentje demonstreerde voor de rechten van oud-Spanje-strijders. Hij droeg op zijn rug het opschrift: ‘‘Rehabilitatie oud-Spanjestrijders’’. Voorbijgangers waren positief over zijn demonstratie en steunden hem. Zo was er een man die nadrukkelijk op zijn voorhoofd tikte nadat Ed Fijn hem had verteld dat sommige oud-Spanjestrijders al meer dan dertig jaar stateloos waren. “Een schandaal”, riep de voorbijganger en wenste de demonstrant vervolgens succes. Een andere activist, P. Laros (“Hollander Piet”), 68 jaar oud, demonstreerde datzelfde jaar op het Binnenhof in Den Haag voor de rechten van oud-Spanjestrijders. Hij droeg een bord met de slogan: “Minister v. Justitie. Waarom zijn na 30 jaar nog steeds de antifascistische oud-Spanjestrijders staatloos. Waarom?” Spanjestrijders hadden hun Nederlandse nationaliteit verloren vanwege vreemde krijgsdienst. De berichtgeving over het feit dat er na 30 jaar nog steeds Nederlandse oud-Spanjestrijders waren die in Nederland woonden zonder dat ze hun Nederlandse nationaliteit hadden teruggekregen kwam bij de voorbijgangers hard aan en riep verontwaardiging op.1

De situatie die het Vrije Volk schetst, weerspiegelt het tijdsbeeld van na de Tweede Wereldoorlog en illustreert de situatie van een specifieke groep staatlozen (de oud-Spanjestrijders).

In dit onderzoek wordt deze groep, die staatloos werd door in vreemde krijgsdienst te treden, vergeleken met een totaal andere groep staatlozen. De Duitse Joden, die er voor kozen om hun originele Duitse nationaliteit niet terug te willen, werden eveneens stateloos, maar om heel andere redenen. Vooral vanuit het perspectief van de overheid, geeft het vergelijken van deze twee groepen twee verschillende invalshoeken: twee verschillende manieren waarop je stateloos werd; en de overheid die geconfronteerd werd met twee verschillende statenrechtelijke situaties.

In dit onderzoek analyseer ik waarom en hoe de situatie van de stateloze oud-Spanjestrijders en Duitse Joden in Nederland veranderde na de oorlog met betrekking tot hun stateloosheid. Het onderzoek vangt aan met de benoeming van Hitler tot bondskanselier in 1933 en de Spaanse Burgeroorlog, en eindigt in 1955 met het verdrag betreffende de status van staatlozen.

De behandeling van de situatie van voor de Tweede Wereldoorlog is essentieel maar zal meer gaan over de totstandkoming van stateloze groepen oud-Spanjestrijders en Duitse joden - en het verlies van hun nationaliteit - dan over stateloosheid binnen Nederland als verschijnsel. Bovendien wegen binnen dit onderzoek de consequenties van de Tweede Wereldoorlog belangrijker dan de oorlog zelf, waardoor alleen specifieke gebeurtenissen die zijn gerelateerd aan stateloosheid binnen de periode 1939-1945 aan bod zullen komen. Door het bestuderen van een omvangrijke periode kunnen de veranderingen in stateloosheid als concept in verband gebracht worden met factoren zoals overheidsbeleid, internationale conventies en de impact van de maatschappelijke druk, vooral via niet-gouvernementele organisaties. Andere groeperingen worden wel aangehaald, al is het maar om het beeld van stateloosheid te verduidelijken, echter zal hun geschiedenis niet hoofdzakelijk uit primair onderzoek gehaald worden.

(5)

5 Voordat in latere hoofdstukken in meer detail over mijn twee groeperingen geschreven zal worden, is het essentieel om hier summier te behandelen wat er ten grondslag lag aan het ontstaan van de stateloosheid in beide gevallen. De wetsartikelen, die bepaalden wat tot het verlies van nationaliteit zou leiden, worden gekoppeld aan meerdere stateloze groeperingen.

De wet op het Nederlanderschap, die dateert uit 1892, bepaalde in artikel 7 lid 4 dat het Nederlanderschap verloren werd “door zich zonder Ons verlof te begeven in vreemde krijgs- of staatsdienst”.2 Deze wet was van toepassing op de

oud-Spanjestrijders die hun nationaliteit verloren door te vechten in de Internationale Brigades, maar evenzeer op de Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog vochten voor de Waffen SS, Wehrmacht, Landstorm of andere Duitse legerorganisaties. Na de oorlog hadden ongeveer 40.000 Nederlanders hun nationaliteit verloren wegens het in dienst treden in een vreemde krijgsmacht, 220 oud-Spanjestrijders die hun nationaliteit al voor de tweede wereldoorlog verloren waren in deze statistieken meegerekend.3 Vrouwen en kinderen volgden, zoals dat

officieel heette, de nationaliteit van hun man of vader. Volgens enkele bronnen ging het om nog eens 30.000 vrouwen en kinderen, van mannen die in vreemde krijgsdienst waren getreden, die eveneens hun Nederlandse nationaliteit hebben verloren.4

Op 26 november 1941 werd de “Elfte Verordnung zum Reichsbürgergesetz” bekend gemaakt waarin onder andere de nationaliteit en het vermogen van buiten Duitsland wonende Duitse Joden werd behandeld. De wet hield in dat Duitse Joden, die hun gewone verblijf in het buitenland hadden, hun nationaliteit verloren.5 De

Duitse Joden die naar Nederland waren gevlucht waren vanaf toen officieel stateloos; echter waren de meeste Joden door de Neurenberger rassenwetten al veel eerder “de facto” stateloos.

Omdat de Oud-Spanjestrijders van origine Nederlanders waren en de Duitse Joden Duitsers, had dit voor zowel de groeperingen zelf als voor de Nederlandse overheid verschillende consequenties. Ondanks dat de oud-Spanjestrijders hun Nederlandse nationaliteit hadden verloren bleef de staatrechtelijke verantwoordelijkheid bij de Nederlandse overheid. Nadat in 1938 de meeste oud-Spanjestrijders waren teruggekeerd naar Nederland was er geen ander land die deze verantwoordelijkheid op zich wilde nemen. Voor de Duitse Joden gold dit niet. Het was na de Tweede Wereldoorlog niet duidelijk wat er met deze groep zou gebeuren en wie de eindverantwoordelijkheid voor hen droeg. Ze konden terug naar Duitsland of naar Israël maar wilden dat niet altijd. Hoewel het een optie had kunnen zijn om de SS’ers die hadden meegevochten aan het oostfront in deze scriptie te behandelen, en niet de oud-Spanjestrijders, is er bewust gekozen voor de combinatie van de oud-Spanjestrijders en Duitse Joden. De beperkte literatuur over de Nederlandse oud-Spanjestrijders, in vergelijking met andere Europese landen waar er veelvuldig over hun “Interbrigadisten” geschreven 2 Peter van Markus, ‘Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap’ <https://pvmarkus.home.xs4all.nl/wet.htm> (19 september 2017). 3 Jan Willem Griffioen e.a., En gij… wat deed gij voor Spanje? Nederlanders en de Spaanse Burgeroorlog 1936-1939 (Amsterdam 1992) 13. 4 De Telegraaf (22 april 1953). 5 Nationaal Archief (NA), Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa), inv. 2.05.87, nr. 1151, Memorandum (17 juni 1945) 2.

(6)

6 is, heeft mij voor deze groep laten kiezen. 6 Vanuit het perspectief van stateloosheid

hebben de oud-Spanjestrijders de volgende kenmerken: zij waren Nederlander; zij zijn in vreemde krijgsdienst getreden en hebben daardoor hun nationaliteit verloren; bij terugkeer wilden zij de Nederlandse nationaliteit houden of terugkrijgen. Er zijn uiteraard ook andere wegen om stateloos te worden. Daarom is het interessant om een groep als de Duitse Joden te bestuderen die in vergelijking op een andere manier stateloos werden. Zij vormen een contrast, omdat zij, in tegenstelling tot de oud-Spanjestrijders, stateloos werden zonder dat zij hiervoor een strafbare handeling verrichtten. De Duitse Joden werden stateloos door toedoen van Duitsland, verbleven in Nederland, wensten niet de Duitse nationaliteit terug te krijgen en bleven dus stateloos, maar verbleven wel op Nederlandse bodem. Juist dit contrast maakt dit onderzoek interessant omdat je de overheid het stateloosheidsprobleem vanuit verschillende invalshoeken ziet benaderen.

Theorie

Er zijn een aantal theorieën die kunnen verklaren waarom en hoe de positie van de oud-Spanjestrijders en Duitse Joden in Nederland na de Tweede Wereldoorlog tot en met 1955 met betrekking tot hun stateloosheid, veranderde.

Om te beginnen is er het feit dat zowel Europa als Nederland na de Tweede Wereldoorlog kampten met enorme sociale en economische problemen.7 Ten gevolge

van de oorlog kreeg Europa te maken met grote groepen vluchtelingen, verplaatste personen en staatlozen. Naast staatloze groeperingen als de Duitse Joden en oud-Spanjestrijders, waren er de Vertriebenen etnische Duitsers die waren verdreven uit Oost-Europa en gevluchte Oost-Europeanen die niet wilden terugkeren naar hun land van herkomst vanwege mogelijke vervolging.8

Een belangrijk element om daar aan toe te voegen, en wat vooral gerelateerd is aan de overbevolking en de woningnood, is het feit dat het Nederlandse overheidsbeleid na de Tweede Wereldoorlog gericht was op herstel. De gedachte die leefde was: “Nederland was geen immigratieland en zou dat ook niet worden”.9 Dit

betekende in de praktijk een harde politiek met betrekking tot vluchtelingen en staatlozen. Voorbeelden van die harde naoorlogse politiek zijn de plannen van Justitie om de net teruggekeerde Duitse Joden na de oorlog in kampen te stoppen. Of ze met iedere andere Duitser Nederland uit te wijzen.10

In een wereld waar nationaliteit de norm is, worden staatlozen op sommige aspecten buitengesloten van het normale wettelijke regime. De “outcasts” zijn vatbaar voor verhoogde marginalisatie, discriminatie en onveiligheid. 11 Volgens een

recentelijke UNHCR-publicatie over hoe het leven zou zijn zonder een nationaliteit, ondervind je als individu moeilijkheden met het studeren aan een universiteit, het zoeken en behouden van werk, met het reizen naar het buitenland, met trouwen, etc. 6 Hans Dankaart e.a., De oorlog begon in Spanje. Nederlanders en de Spaanse Burgeroorlog 1936-1939 (Amsterdam 1986) 14. 7 Corrie K. Berghuis, Geheel ontdaan van onbaatzuchtigheid; Het Nederlandse toelatingsbeleid voor vluchtelingen en displaced persons van 1945 tot 1956 (Amsterdam 1999) 12-13. 8 M. Rürup, Lives in limbo: Statelessness after two world wars, German Historical Institute, nr. 49 (Washington D.C. 2011) 113-134, 124. 9 Corrie van Eijl, Tussenland: illegaal in Nederland, 1945-2000 (Hilversum 2012). 10 Berghuis, Geheel ontdaan van onbaatzuchtigheid, 19. 11 Laura van Waas, Nationality matters; statelessness under international law (Antwerpen 2008) 12.

(7)

7 De staatlozen hebben vaak een minimale of geen toegang tot het soort politieke basis en sociale rechten die de meeste burgers als vanzelfsprekend beschouwen.12

Aangezien het probleem van stateloosheid na de Tweede Wereldoorlog op zijn ergst was (erger dan na de Eerste Wereldoorlog) en de consequenties voor de staatlozen individuen zwaar waren, is het aannemelijk dat de levens van de oud-Spanjestrijders en Duitse Joden na de Tweede Wereldoorlog zouden veranderen.13 Je zou veronderstellen dat de levens van de staatlozen zouden

verbeteren en dat het aantal staatlozen snel zou verminderen, vooral doordat de internationale gemeenschap ertoe werd aangezet om met oplossingen te komen.14

Kort na de Tweede Wereldoorlog bracht de nieuw gevormde Verenigde Naties een onderzoek uit om de problemen met betrekking tot personen die op de een of andere manier stateloos waren aan het licht te brengen. Dit ging om staatlozen en vluchtelingen. Op basis van deze studie werd een multilaterale overeenkomst geformuleerd waarvan het verdrag betreffende de status van vluchtelingen in 1951 het eerste resultaat was. Juist door deze conventie groeide de urgentie om over stateloosheid een eigen conventie te houden. Het verdrag betreffende de status van staatlozen van 1954 en de conventie van 1961 voor het verminderen van stateloosheid waren hiervan het logische gevolg.15

Binnen het debat aangaande stateloosheid speelde de conventie betreffende de status van stateloosheid uit 1954, geïnitieerd door de Verenigde Naties, een cruciale rol. Tijdens deze conventie werd een juridische definitie van stateloosheid aangenomen die ondanks, of misschien juist mede door, zijn eenvoud ongewijzigd is gebleven en vandaag de dag nog wordt gebruikt. Volgens artikel 1 betreffende de status van staatlozen wordt een stateloos persoon gedefinieerd als: ”een persoon die door geen enkele Staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd”.16

Ondanks al die goede voornemens zijn er volgens schrijver en filosoof Hannah Arendt door de internationale gemeenschap fouten gemaakt in de jaren na de oorlog (vooral met betrekking tot de vredesverdragen die na de oorlog werden geratificeerd).17 Dit heeft ten opzichte van eerder genoemde punten juist negatieve

gevolgen gehad voor het oplossen van stateloosheid en de levens van de oud-Spanjestrijders en Duitse Joden. Volgens Arendt behoorden de vredestichters tot een generatie die gevormd was door ervaringen uit het vooroorlogse tijdperk, zodat ze nooit de volledige impact van de oorlog begrepen waarvan ze de vrede moesten sluiten. Dit zie je volgens Arendt het beste terug in hun oprichting van natiestaten en de invoering van verdragen voor minderheden.18 Het moge duidelijk zijn

dat je die fouten, of mijns inziens onzorgvuldigheden, terug ziet in de behandeling van vluchtelingen en staatlozen in West-Europa. Een typerend voorbeeld wordt door

12 UNHCR, ‘What would life be like if you had no nationality?’ < http://www.unhcr.org/3b8f92124.pdf> (25 mei 2018). 13 Rürup, Lives in limbo, 124. 14 Ibidem. 15 Nafees Ahmad, ‘The right to nationality and the reduction of statelessness the responses of the international migration law framework’, Groningen journal of international law, vol. 5, nr. 1 (2017) 1-22, 4. 16 Van Waas, Nationality matters, 20. 17 Hannah Arendt, The origins of totalitarianism (San Diego 1951) 270. 18 Arendt, The origins of totalitarianism, 270.

(8)

8 Corrie Berghuis beschreven aangaande de teruggave van de Duitse nationaliteit aan de Duitse Joden tegen hun wil om.19 Een vierde belangrijk element, en dit op het wereldtoneel, was dat de Tweede Wereldoorlog plaats maakte voor de Koude Oorlog die de wereld verdeelde in kapitalisten en communisten. Dit had volgens het werk van Dankaart e.a. gevolgen voor de oud-Spanjestrijders, die door hun deelname aan de Internationale Brigades, geassocieerd werden met communisten.20 In de beginjaren na de oorlog waren het

vooral de nazi’s, fascisten en de oostfrontstrijders die het in Nederland moeilijk kregen. Naderhand werden dat stelselmatig de communisten en, in het verlengde daarvan, de oud-Spanjestrijders. Bovendien kreeg menig oud-SS’er zijn nationaliteit vroeger terug dan de gemiddelde oud-Spanjestrijder.21 In het boek van Sytze van der Zee over de Nederlandse SS, “Führer, volk en vaderland”, staat een voorbeeld van een Nederlandse jongeman die zijn gevangenisstraf niet hoefde uit te zitten indien hij in Korea vocht en op die manier zijn eer zou herstellen. Hij wist met zekerheid te zeggen dat hij omringd was door minstens twintig tot dertig andere oud-SS’ers.22 Als laatste punt is het belangrijk om te vermelden dat er door nieuwe politieke ontwikkelingen migranten vanuit Polen, Rusland en ander Oost-Europese landen, naar Nederland kwamen. Deze mensen, hoewel ze het communisme ontvluchtten, werden net zoals de oud-Spanjestrijders gewantrouwd door hun band met het communisme. Desondanks besloot Nederland om na de oorlog de naar schatting 2.820 Oost-Europese vluchtelingen van vóór 10 mei 1940 toestemming te geven om in Nederland te blijven.23 Een deel van deze vluchtelingen was stateloos of ze zouden

dat worden. Begin jaren 50 vroegen veel Poolse zeelieden asiel aan; sommigen van hen hadden geen nationaliteitspapieren of verlengden hun nationaliteit binnen Nederland niet.24 Ook Molukkers die tijdens de Indonesische onafhankelijkheidstrijd

aan Nederlandse zijde hadden gevochten werden naar Nederland gehaald na de onafhankelijkheid. 25 Aangezien zij niet beschikten over de Nederlandse nationaliteit

en omdat zij de Indonesische nationaliteit weigerden waren ook zij stateloos.26 Door

de komst van deze nieuwkomers groeide het aantal staatlozen substantieel.

Samenvattend lijken vijf factoren te kunnen verklaren waarom de positie van de oud-Spanjestrijders en Duitse Joden in Nederland na de Tweede Wereldoorlog met betrekking tot hun stateloosheid, veranderde. Ten eerste, de economische situatie en het herstel na de Tweede Wereldoorlog hebben voorrang op het oplossen van stateloosheid. Ten tweede, de omvang van het probleem was dermate groot dat internationale samenwerking door middel van conventies noodzakelijk was. Ten derde, onzorgvuldigheden van de overheden gemaakt na de oorlog in verband met opdeling en nationaliteit hebben consequenties gehad op staatlozen. Ten vierde, de opkomst van de Koude Oorlog verandert de maatschappelijke verhoudingen in Europa. Ten slotte, de komst van nieuwe vluchtelingen verergert het stateloosheidsprobleem en maakt oplossingen voor oude problemen dwingender. 19 Berghuis, Geheel ontdaan van onbaatzuchtigheid, 20-21. 20 Hans Dankaart e.a., De oorlog begon in Spanje, 135. 21 Ibidem, 136. 22 Sytze van der Zee, Voor Führer, volk en vaderland: De SS in Nederland (Amsterdam 1985) 265. 23 Berghuis, Geheel ontdaan van onbaatzuchtigheid, 157. 24 Ibidem, 160-161. 25 Hans van Amersfoort, ‘The waxing and waning of a diaspora: Moluccans in the Netherlands, 1950-2002’, Journal of Ethnic and Migration Studies, vol. 30, nr. 1 (2004) 151-174. 26 Van Eijl, Tussenland, 39.

(9)

9

Historiografie

Stateloosheid is geen onderwerp dat veelvuldig door academici en wetenschappers wordt onderzocht of beschreven. Historicus Will Hanley ziet stateloosheid als een onderwerp dat past binnen het internationaal recht, maar ziet wel verwante thema’s die eerder door historici dan advocaten onderzocht moeten worden. Dit is het gevolg van het feit dat stateloosheid in de praktijk draait om gewone mensen, vaak slachtoffers, en niet om staten of concepten.27

Er zijn andere academici die over stateloosheid geschreven hebben maar de interesse voor het onderwerp fluctueert volgens Linda K. Kerber. Volgens Kerber kan het bedreigende karakter van stateloosheid voor de nationale orde verbonden worden aan het aantal publicaties omtrent het onderwerp. Een periode van rampspoed, zoals de Eerste Wereldoorlog, wakkerde publicaties over dit onderwerp aan. Na een periode van overvloed verdween dit soort publicaties snel, om rond de jaren dertig van de vorige eeuw, de periode na de beurskrach van 1929, weer op te duiken.28

Miriam Rürup onderkent deze fluctuaties maar ziet de groeiende belangstelling voor stateloosheid meer als gevolg van de interesse van supranationale organisaties zoals de Volkenbond en de Verenigde Naties. Zij gebruikt een driestappenplan om Europese stateloosheid na 1918 en na 1945 in kaart te brengen. De uitgebreide beschrijving van fundamentele oorzaken van stateloosheid en de internationale politiek van de Volkenbond na de Tweede Wereldoorlog maken dit boek onmisbaar in mijn verhaal.29 Als laatste is het belangrijk te benoemen dat Rürup

drie momenten in de twintigste eeuw beschrijft die het aantal staatlozen heeft doen vermeerderen.

Na de Tweede Wereldoorlog, toen het onderwerp stateloosheid weer belangrijk werd, schreef Hannah Arendt met The Origins of Totalitarianism één van de belangrijkste werken over stateloosheid. Arendt was Joods, geboren in Hamburg en in 1933 naar de Verenigde Staten gevlucht, waar ze tot 1951 leefde als politieke vluchteling zonder nationaliteit (stateloos).

Arendt laat zien dat stateloosheid verbonden is aan de opkomst van natiestaten en dat vooral autoritaire en nationalistische staten verantwoordelijk zijn voor de verspreiding van stateloosheid. Als belangrijkste omslagpunt in de geschiedenis van stateloosheid ziet zij de opkomst van Hitler en de oprichting van Nazi-Duitsland. Dat was het moment dat het probleem verergerde.30 Haar boek kwam

in 1951 uit toen problemen met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog nog niet waren opgelost. De conventies moesten nog worden gesloten. Dit betekent dat het belang van de conventies in haar boek ontbreekt, wat in mijn werk wel aan bod zal komen.

Lindsey N. Kingston in A Forgotten Human Right Crisis: Statelessness and Issue (Non) Emergence onderzoekt waarom stateloosheid niet op de internationale agenda staat en waarom NGOs het probleem niet hebben opgepakt. Als nationale wetten ondergeschikt zijn aan internationale wetten, en de internationale wetten pleiten

27 Will Hanley, ‘Statelessness: an invisible theme in the history of international law’, European Journal of International Law, vol. 25, nr. 1 (2014) 321–327. 28 Linda K. Kerber, ‘Toward a history of statelessness in America’, American Quarterly, vol. 57, nr. 3 (2005) 727-749, 728. 29 Rürup, Lives in limbo, 115-116. 30 Ibidem, 288.

(10)

10 voor een nationaliteit voor ieder, waarom blijft er dan tot op de dag van vandaag zo een groot aantal staatlozen in de wereld? Een antwoord is volgens haar, en de ondervraagde NGOs, het heterogene karakter van de groep staatlozen. Vaak is het niet duidelijk wie er stateloos zijn, wat het in de praktijk voor staatlozen precies betekent, en wat de aanleiding ervan is. 31

Claude Cahn onderstreept, in tegenstelling tot Kingston, het feit dat Europese organisaties zoals de Europese Unie zich weldegelijk hebben ingezet om de krachtige banden tussen sociale, politieke, en civiele integratie enerzijds, en de natiestaat anderzijds, aan te vullen en te verbeteren. De bedoeling was om het uitsluiten van mensen uit een staat in Europa (stateloosheid) tegen te gaan. Het probleem werd echter vergroot door het uitbreken van een etnische oorlog in 1989, etnische zuiveringen en het uiteenvallen van de Sovjet Unie, Tsjechoslowakije en Joegoslavië.32

Alhoewel ik het grotendeels met Kingston eens ben dat er meer aandacht voor stateloosheid moet komen, zal ik in latere hoofdstukken aantonen dat de internationale gemeenschap en sommige NGOs, zoals het Rode Kruis, zich in het verleden sterk hebben gemaakt voor de rechten van staatlozen.

Aangezien stateloosheid vaak werd geassocieerd met vluchtelingenverdragen en vluchtelingenpolitiek zullen ook deze onderwerpen, op nationaal en internationaal niveau, niet ontbreken in dit onderzoek. Ondanks belangrijke verschillen worden in zowel het werk van Nafees Ahmad33, als dat van Laura van Waas, deze onderwerpen

behandeld. 34 In het kader van hun onderzoek staan de verdragen betreffende de

status van stateloosheid van 1954, en het verdrag tot beperking der stateloosheid van 1961, centraal. Beide werken richtten zich op het juridische aspect van het huidige stateloosheid probleem. Ahmad kijkt met extra interesse naar de situatie van

Zuidoost-Azië. Enkele boeken die minder

bekend zijn, en die zich meer concentreren op de specifieke groepen, zijn van cruciaal belang voor dit onderzoek. Zowel het boek van Hans Dankaart als het boek van Jan Willem Griffioen gaan over de Spaanse Burgeroorlog en de Nederlanders die hebben meegevochten.35 Over de Spaanse Burgeroorlog zijn er ondertussen meer dan

duizend publicaties. Maar de materie in relatie tot Nederland, zoals de consequenties die de oorlog voor Nederland heeft gehad, is veel minder besproken. Werken over de Nederlanders die in de Internationale Brigades hebben meegevochten zijn nog schaarser.36 Het boek van Dankaart is het resultaat van een grondig en systematisch

onderzoek naar de persoonlijke verhalen van mensen. Het boek van Griffioen is een vergelijkbaar werk.37

Uiteraard zijn er werken die de oud-Spanjestrijders en Duitse-Joden beschrijven, maar dit is niet in relatie tot stateloosheid. In de meeste gevallen gaan deze boeken niet over de situatie na de oorlog en hun integratie in de Nederlandse maatschappij, maar eerder over de situatie van voor en tijdens de oorlog, de zogenaamde ontstaansgeschiedenis van deze groepen.

De boeken over de Joden in het

31 Lindsey N. Kingston, ‘A forgotten human rights crisis: Statelessness and issue (non) emergence’, Human Rights Review vol. 14, nr. 2 (Dordrecht 2013) 73-87, 80-81. 32 Claude Cahn, ‘Minorities, citizenship and statelessness in Europe’, European journal of migration and law 14 (2012) 297-316. 33 Ahmad, The right to nationality. 34 Van Waas, Nationality matters. 35 Griffioen e.a., En gij… wat deed gij voor Spanje?. 36 Dankaart e.a., De oorlog begon in Spanje, 146-149. 37 Griffioen e.a., En gij… wat deed gij voor Spanje?.

(11)

11 bevrijde Nederland gaan meestal over de bureaucratische opvang en het antisemitisme waarmee de Joden in Nederland na de oorlog werden geconfronteerd. 38 De Duitse Joden vormen dan maar een klein deel van een groter geheel. 39 Het boek

van Berghuis vormt een uitzondering en gaat over de Duitse Joden en andere groepen vluchtelingen en staatlozen in Nederland na de Tweede Wereldoorlog.40 Alhoewel

haar werk net zoals mijn scriptie het overheidsbeleid uitvoerig beschrijft, verschillen onze benaderingen. Zo staan bij Berghuis de vluchtelingen centraal en bij mij de staatlozen; voor de oud-Spanjestrijders is er bijvoorbeeld geen ruimte in haar

onderzoek. Om de naoorlogse periode in Nederland beter te begrijpen is er literatuur met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog voor dit onderzoek gebruikt. Het verloop van de oorlog is van ondergeschikt belang voor deze scriptie. De boekenreeks van Lou de Jong is hierop een uitzondering en behandelt zowel de oorlog als de nasleep ervan in detail.41 Het boek van Corrie van Eijl aangaande immigratie binnen het Nederlandse

kader beschrijft het inconsequente overheidsbeleid ten opzichte van (bonafide) vluchtelingen en grenscontrole.42

Ter conclusie van dit hoofdstuk is het interessant om te bekijken hoe mijn onderzoek verschilt van het werk dat tot op heden is geschreven over stateloosheid. Het eerste punt dat ik wil benadrukken is het feit dat de meeste werken met betrekking tot stateloosheid niet de geschiedenis van stateloosheid beschrijven, maar vooral de juridische aspecten ervan. De uitzonderingen hierop gaan verder terug in de geschiedenis, en behandelen ook het ontstaan van stateloosheid in de negentiende eeuw of stateloosheid na de Eerste Wereldoorlog. Bovendien zijn het vaak studies die stateloosheid op internationaal niveau behandelen en de verschillende groepen staatlozen proberen te verklaren met dezelfde theorieën.

Mijn onderzoek is daarentegen veel meer gericht op het microniveau, en daarenboven op twee specifieke groeperingen en een bepaalde geografie: de Duitse Joden en de oud-Spanjestrijders; in Nederland. Waar andere publicaties vaak gericht zijn op een specifieke zienswijze in relatie tot stateloosheid (die van de NGOs, of die van de internationale gemeenschap bijvoorbeeld) kijk ik breder vanuit het oogpunt van zowel de Nederlandse regering, als de internationale gemeenschap, NGOs en

kranten.

Materiaal en methode

Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van bronnen uit het Nationaal Archief.43 In

sommige gevallen moest er een selectie worden gemaakt; zo waren er 284 archiefbestanddelen in het archief van Justitie over de oud-Spanjestrijders in de periode 1937-1941 te vinden inzake een onderzoek van Justitie naar de (vermoedelijke) vrijwilligers in dienst van de “Spaansche Volksfrontregeering”. Een aantal bronnen werd gebruikt om in hoofdstuk 2 een verhaal te vertellen over zowel de motieven voor het vechten in vreemde krijgsdienst, als het juridische proces bij

38 Isaac Lipschits, De kleine sjoa: Joden in naoorlogs Nederland (Amsterdam 2001) 13-14. 39 Michal Citroen, U wordt door niemand verwacht: Nederlandse joden na kampen en onderduik (Houten 1999). 40 Berghuis, Geheel ontdaan van onbaatzuchtigheid. 41 L. de Jong, De bezetting na 50 jaar (Den Haag 1990). 42 Van Eijl, Tussenland. 43 NA, BuZa, Binnenlandse Zaken (BZ), Ministerie van Justitie (Justitie) (2017-2018).

(12)

12 terugkomst.44 Met betrekking tot de Duitse Joden was er veel informatie in een

dossier van de Rijksvreemdelingendienst die de gedragingen van Duitse Joden ten opzichte van Joden van andere nationaliteiten beschreef.45

Tijdens het schrijven van mijn masterthesis heb ik gebruik gemaakt van bronnen die beperkt openbaar zijn en die enkel door een speciale aanvraag ingezien konden worden. Ter bescherming van de privacy van de oud-Spanjestrijders en hun familieleden staat er een B-beperking op deze bronnen. Na het schrijven van een kort essay, en het beantwoorden van verschillende vragen heb ik na zes weken toestemming gekregen om deze bronnen in te zien. De vragen peilen naar het doel van de inzage van de bronnen en of ze veilig worden opgeslagen.

De bronnen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van zowel de Centrale (1946-1949) als de Binnenlandse Veiligheidsdienst (1949-1952) waren documenten met een B-beperking,46 evenals een ander archiefstuk van Binnenlandse Zaken. In

deze specifieke stukken werd onder andere de oprichting van de Vereeniging van Oud-Spanjestrijders in detail beschreven. Er was klaarblijkelijk een medewerker van het Bureau van Nationale Veiligheid aanwezig die de oud-Spanjestrijders en deze vergadering in de gaten hield waardoor we deze informatie nu hebben.47

De oud-Spanjestrijders werden ook in de jaren vijftig gevolgd. In een niet-openbare bron van de afdeling politie komt een onderzoek naar de communistische overtuigingen van oud-Spanjestrijders naar voren, die bij de Nederlandse overheid een naturalisatieverzoek hebben ingediend.48

De laatste semi-openbare bronnen die ik heb gebruikt zijn de bronnen van het archief van het Nederlandse Gezantschap in Spanje. Ze leverden weinig op.49

In een van de archieven van het Ministerie van Justitie heb ik veel informatie kunnen vinden over de manier waarop mensen naar Spanje werden gesmokkeld. Tussenpersonen, zoals ronselaars, speelden hierin een belangrijke rol.50 In een

archief van Buitenlandse Zaken staat informatie over een verbond van stateloze slachtoffers van het fascisme.51 Alhoewel iedereen, behalve ex-fascisten, deel kon

uitmaken van dit verbond, bestond het vooral uit Duitse Joden.

Bronnen die essentieel zijn om het proces van stateloosheid in Nederland te kunnen verklaren zijn de Eerste en Tweede Kamerdebatten.52 In de gedigitaliseerde

bestanden heb ik gezocht naar “oud-Spanjestrijders”, “Duitse Joden” en “Stateloosheid”. Ik heb vooral de debatten tussen ministers en Kamerleden gebruikt, die betrokken waren bij de door mij gekozen groepen. Andere onderwerpen, zoals de naturalisatie van Poolse staatlozen, heb ik niet meegenomen in mijn onderzoek. De debatten accentueerden de standpunten van voor- en tegenstanders van naturalisatie van oud-Spanjestrijders. 44 NA, BuZa: Afdeling Juridische Zaken, inv. 2.09.99, nr. 1-283 (21 december 1939). 45 NA, Justitie: Rijksvreemdelingendienst (RVD) en Taakvoorgangers, inv. 2.09.45, nr. 1923 (22 juli 1958). 46 NA, BuZa, inv. 2.04.127, nrs. 363 en 1435. 47 NA, BZ: Bureau Nationale Veiligheid (BNV), inv. 2.04.80, nr. 3725 (1945-1946). 48 NA, Justitie: Afdeling Politie, Bureaus Kabinet en Juridische Zaken, inv. 2.09. 107, nr. 478. 49 NA, Archief van het Nederlandse Gezantschap in Spanje, inv. 2.05.286, nr. 652 en 653. 50 NA, Justitie: RVD en Taakvoorgangers, inv. 2.09.45, nr. 1521, Rijksrechercheur H.V.D. Landen. 51 NA, BZ: BNV, inv. 2.04.80, nr. 3641, Verbond van Statenlooze Slachtoffers van het Fascisme (25 juni 1945). 52 Koninklijke Bibliotheek (KB) <http://www.statengeneraaldigitaal.nl/> (14 januari 2018).

(13)

13 Op de website van het Internationaal Instituut van Sociale Geschiedenis staan bronnen van de oud-Spanjestrijders, voornamelijk biografieën.53 Alhoewel ik zelf veel biografieën in het Nationaal Archief heb gevonden heb ik ook gebruik gemaakt van de bronnen van het IISG. Er staat namelijk informatie op de website die ik niet in de archieven heb kunnen vinden.

Als laatste heb ik voor mijn onderzoek 200 krantenartikelen doorgelezen (gevonden via Delpher) waarvan ik er 74 nader bestudeerd heb omdat zij voldoende aandacht gaven aan het onderwerp.

Veel krantenartikelen die belangrijk waren voor mijn onderzoek kwamen uit het sociaaldemocratische blad Het Vrije Volk en de partijkrant van de CPN De Waarheid. Deze kranten zijn veelvuldig in dit onderzoek gebruikt omdat ze vochten voor de rechten van de oud-Spanjestrijders en hun historie vertellen vanuit een communistisch oogpunt. Vanaf de jaren 50 liet De Waarheid dan ook geen moment voorbijgaan om hun communistische geaardheid te tonen. De niet-naturalisatie van de oud-Spanjestrijders werd meermaals bestempeld als een grof schandaal.

Door de keuze van deze bronnen, geeft mijn studie vooral inzicht in het overheidsstandpunt omtrent stateloosheid na de Tweede Wereldoorlog. Mijn keuze van de kranten, gebaseerd op hun interesse voor de problematiek, heeft door hun visie, wellicht mijn onderzoek enigszins gekleurd. De rechtse pers besteedde minder aandacht aan de oud-Spanjestrijders, waardoor ik ze minder gebruikt heb, maar hoe summier ook, hun bijdrage had meer toegevoegde waarde kunnen krijgen. Structuur Hoofdstuk 1 beschrijft de context van mijn onderzoek, met aandacht voor juridische redenen. De Nederlandse sociale en economische situatie zal op concrete wijze beschreven worden. Hoofdstuk 2 behandelt de motivatie van de oud-Spanjestrijders deel te nemen aan de Internationale Brigades. Hun terugkomst naar Nederland en de juridische processen die volgden zullen met primaire bronnen van bijvoorbeeld een proces-verbaal worden aangekaart. Met betrekking tot de stateloze, van origine Duitse Joden, zal er vooral omschreven worden hoe, wanneer en waarom de Duitse Joden naar Nederland vluchtten. De invloed van het Nederlandse immigratiebeleid zal worden besproken. Hoofdstuk 3 bespreekt de consequenties van naoorlogse problemen, als grootschalige volksverhuizingen en intense armoede, op de behandeling van staatlozen. Hoofdstuk 4 bespreekt de internationale conventie betreffende de status van staatlozen. De Nederlandse inbreng van wetsvoorstellen en hun reacties op aangedragen voorstellen komen aan de orde. Bovendien zal er worden gekeken naar het behandelingsproces van staatlozen in Nederland door de regering en externe instanties. Het laatste hoofdstuk is een “epiloog” en gaat verder dan mijn onderzoeksperiode. 53 Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) <https://spanjestrijders.nl/bronnen> (23 juni 2017).

(14)

14

Hoofdstuk 1. De periode 1933 -1956

Om een beeld te krijgen van de periode waarin de oud-Spanjestrijders en Duitse Joden stateloos werden beginnen we met de context. Dit bestaat uit drie gedeelten: de algemene Nederlandse situatie na de Tweede Wereldoorlog, het juridische kader en als laatste stateloosheid in Nederland.

1.1. De Nederlandse situatie na de Tweede Wereldoorlog

Dit gedeelte gaat over de woningnood, wederopbouw en de komst van mensen uit Nederlands Indië en Indonesië. De periode na de Tweede Wereldoorlog was een periode van economische en sociale problemen. Tijdens de oorlog zijn 200.000 Nederlanders, waarvan de helft Joden, omgekomen en zijn 20% van de Nederlanders verplaatst of verhuisd. Van die 20% bevonden 400.000 mensen zich na de oorlog buiten de Nederlandse grenzen. De 5.000 Joden die de concentratiekampen overleefden maakten hier deel van uit.54 Het aantal staatlozen na de Tweede

Wereldoorlog betrof volgens statistieken rond de 70.000 mensen (Dit bleek uit latere bronnen een enorme overschatting).55

Door de verwoestingen en plunderingen van Nederlandse huizen, gebouwen, bibliotheken, elektriciteitscentrales, musea en bedrijven slonk de Nederlandse industrie met 30% in vergelijking met voor de oorlog. Dit kwam neer op zo’n 25 miljard gulden.56 Het zou nog rond de twee jaar duren voordat de infrastructurele

problemen waren opgelost.57

De Nederlandse samenleving zocht naar antwoorden, gerechtigheid en represailles voor het leed dat hen door de Duitsers was aangedaan. De Nederlandse regering lanceerde het plan “Black Tulip” om de overgebleven Duitsers (zo’n 25.000 duizend) Nederland uit te zetten.58 Dit gebeurde overigens niet en er werden veel

minder Duitsers Nederland uitgezet. De wrok die de Nederlanders voelden ten opzichte van Duitsers bleef echter lang voortleven.59 Ook Duitse Joden, waarvan de

meeste voor de Tweede Wereldoorlog naar Nederland waren gevlucht, werden in Nederland geconfronteerd met negatieve Duitse sentimenten. Volgens een schatting zouden er kort na de oorlog tussen de 5.000 en 6.000 Duitse Joden in Nederland verblijven.60 Zij werden als vreemdelingen beschouwd die uitgezet moesten worden

of geen mogelijkheid kregen om naar Nederland terug te keren.61

Zowel het bruto binnenlands product als de totale Nederlandse industriële productie waren vanaf 1947 weer op, of zelfs boven, het niveau van 1938. De

54 Berghuis, Geheel ontdaan van onbaatzuchtigheid, 13. 55 Dankaart e.a., De oorlog begon in Spanje, 136. 56 Chris van der Heijden, Dat nooit meer: de nasleep vaan de Tweede Wereldoorlog in Nederland (Amsterdam 2011) 65. 57 Van der Heijden, Dat nooit meer, 66. 58 Berghuis, Geheel ontdaan van onbaatzuchtigheid, 19. 59 Marlou Schrover, ‘The Deportation of Germans from the Netherlands 1946-1952’, Immigrants & Minorities: Historical Studies in Ethnicity, Migration and Diaspora, vol. 33, nr. 3 (2015) 250-278. 60 Berghuis, Geheel ontdaan van onbaatzuchtigheid, 30. 61 M.D. Bogaarts, ‘Weg met de moffen. De uitwijzing van Duitse ongewenste vreemdelingen uit Nederland na 1945’, Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945. De periode van het kabinet- Beel, band C (3 juli 1946- 7 augustus 1948) 1716.

(15)

15 Nederlandse bevolking was er echter in sommige aspecten niet op vooruit gegaan. In 1947 zat het inkomen nog onder het niveau van 1938. Dit veranderde wel vanaf 1948 maar de groei bleef nihil.62 De Nederlandse bevolking kampte met tekorten aan

voedsel, woningen en textiel. Onder andere via enquêtes kwam de woningnood tussen 1947 tot en met 1950 naar boven als grootste probleem.63

Ondanks het feit dat de Nederlandse overheid immigratie zoveel mogelijk aan banden probeerde te leggen kwamen er in de tweede helft van de jaren veertig 125.000 mensen vanuit Nederlands-Indië naar Nederland. Een groot gedeelte, circa 76.000 mensen, ging ook weer terug tussen 1947 en 1949. In totaal kwamen er, tussen 1945 en 1962, 400.000 mensen vanuit Nederlands-Indië. Daarnaast werden er in de periode van 1945 tot februari 1953 12.000 Molukkers toegelaten.64

Tussen 1946 en 1969 vertrokken er 352.918 mensen uit Nederland.65 Vanaf de

jaren 50 zijn er zelfs meer mensen uit Nederland vertrokken dan erbij gekomen. Binnen de periode van wederopbouw en ontplooiing van de verzorgingsstaat, van 1945 tot 1947, voerde de overheid een sobere politiek van expansie, industrialisatie en gestuurde emigratie. De woningnood en de bevolkingsgroei gaven de burgers en politici een gevoel dat Nederland vol was. Als reactie, en een manier van preventie, werden vanaf 1949 de eerste migranten die naar Australië vertrokken gesubsidieerd.66

1.2. Juridisch kader

De wet op het Nederlanderschap, die dateerde uit 1892, trad op 1 juli 1893 officieel in werking. Voortaan ging het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit bij de geboorte via het Jus Sanguinis beginsel (recht van het bloed); het jus soli beginsel (recht van de grond) was vanaf toen niet meer van toepassing. Dit betekent dat in Nederland de nationaliteit bij geboorte werd verbonden aan de nationaliteit van de (voor)ouders en niet zoals bij het Jus soli beginsel aan het land waar je geboren bent.

Artikel 7 lid 4 van deze wet stelt dat het Nederlanderschap verloren werd “door zich zonder Ons verlof te begeven in vreemde krijgs- of staatsdienst”.67 Het was zoals

reeds vermeld van toepassing op de oud-Spanjestrijders die hun nationaliteit verloren door te vechten in de Internationale Brigades en op de Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog vochten in Duitse krijgsdienst.

Op 10 december 1948 werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) door 48 landen, waaronder Nederland, ondertekend. Hierin werd bepaald dat: eenieder het recht heeft op een nationaliteit en dat aan niemand willekeurig zijn 62 Van der Heijden, Dat nooit meer, 71. 63 Ibidem, 74-75. 64 NA, BuZa, inv. 2.05.118, nr. 26552, Goedkeuring ondertekende verdrag betreffende status van vluchtelingen, 90ste vergadering (12 juli 1955) 1245. 65 Marlou Schrover en Marijke van Faassen, ‘Invisibility and selectivity: Introduction to the special issue on Dutch overseas emigration in the nineteenth and twentieth century’, Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis vol. 7 nr. 2 (2010) 3-31, 19. 66 Marijke van Faassen, ‘Min of meer misbaar. Naoorlogse emigratie vanuit Nederland: achtergronden en organisatie, particuliere motieven en overheidsprikkels 1946-1967’, in: Saskia Poldervaart, Hanneke Willemse en Jan Willem Schilt (eds.), Van hot naar her: Nederlandse migratie vroeger, nu en morgen (Amsterdam 2001) 50-67, 50. 67 Peter van Markus, ‘Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap’ <https://pvmarkus.home.xs4all.nl/wet.htm> (19 september 2017).

(16)

16 nationaliteit mag worden ontnomen, of het recht mag worden ontzegd om van nationaliteit te veranderen.68 Desalniettemin bleef de wet op het Nederlanderschap

tot 19 december 1984 voorbestaan. Pas vanaf toen werd de Nederlandse nationaliteit niet meer verloren door in vreemde krijgsdienst te gaan.69

De (UNVRM) was de eerste stap in de richten van de verdragen betreffende de status van stateloosheid van 1954, en het verdrag tot beperking der stateloosheid van 1961. Zoals ik in de theorie aangaf werd er in artikel 1 van het verdrag van 1954 een juridische definitie van stateloosheid aangenomen die tot op heden hetzelfde is gebleven. De inhoud van het verdrag draaide vooral om het vaststellen van de rechten van staatlozen zodat ze in grote mate werden gelijkgesteld met de rechten van vluchtelingen. Het tweede verdrag van 1961 was vooral gericht op de vermindering van staatloosheid.

1.3. Staatlozen in Nederland

Ten gevolge van de wet op het Nederlanderschap van 1892, en de beslissingen die Nederlanders voor en tijdens de oorlog namen, verloren bijna 40.000 Nederlanders hun nationaliteit.70 Zoals in de inleiding werd vermeld waren dit grotendeels de

Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog vochten voor de Waffen SS, Wehrmacht, Landstorm of andere Duitse legerorganisaties. Alhoewel de meeste van hen pas later in de jaren vijftig hun Nederlandse nationaliteit terugkregen, wist een enkeling door te vechten in de Korea oorlog zijn nationaliteit eerder terug te verdienen. De groep mensen die Korea op 24 oktober 1950 zou bereiken bestond uit Tweede Wereldoorlog veteranen, soldaten net terug uit Indonesië, SS’ers en vrijwilligers die om diverse redenen besloten te strijden.71

Verder waren er de Molukkers die zich tijdens de Indonesische onafhankelijkheidstrijd aan de kant van Nederland geschaard hadden en vanaf de jaren vijftig een probleem vormden voor de Nederlandse regering. Nadat de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog in december 1949 was beslist, en Indonesië onafhankelijk was geworden, werden een groot aantal KNIL-soldaten naar Nederland overgebracht. De Nederlandse overheid zag hun verblijf als tijdelijk en plaatste deze Molukkers in kampen, zoals Vught en Westerbork, om hun toetreding tot de Nederlandse maatschappij te belemmeren. De Molukkers wilden onafhankelijkheid voor hun gebied in Indonesië en weigerden daarom, voor aankomst in Nederland, de Indonesische nationaliteit.72 In Nederland aangekomen waren de Molukkers, die niet

de Nederlandse nationaliteit kregen, stateloos. Dit betekende dat er in 1951 rond de 13.000 Molukkers naar Nederland kwamen waarvan de meeste stateloos waren. 73

Hun situatie zou pas vanaf de jaren tachtig en negentig worden opgelost toen een grote meerderheid koos voor de Nederlandse nationaliteit.74 68 Amnesty International, ‘Universele verklaring van de rechten van de mens’, <https://www.amnesty.nl/encyclopedie/universele-verklaring-van-de-rechten-van-de-mens- uvrm-volledige-tekst> (6 december 2017). 69 Overheid <http://wetten.overheid.nl/BWBR0003738/2017-03-01> (14 januari 2018). 70 Griffioen e.a., En gij… wat deed gij voor Spanje?, 13. 71 Stanley Sandler, The Korean War: An Encyclopedia (New York 1995) 244. 72 Van Amersfoort, The waxing and waning of a diaspora. 73 Han Nicolaas en Arno Sprangers, ‘Buitenlandse migratie in Nederland 1795-2006: de invloed op de bevolkingssamenstelling’, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (2008) 32-47, 37. 74 UNHCR <http://www.unhcr.org/nl/wp-content/uploads/UNHCR-Staatloosheid-in-Nederland-

(17)

17 Als laatste groep staatlozen wil ik de Polen benoemen die een belangrijk deel van de Oost-Europese staatlozen in Nederland vertegenwoordigden. Na de oorlog mochten de 2.750 Polen die voor de oorlog al naar Nederland waren gekomen, om bijvoorbeeld in de Limburgse mijnindustrie te werken, blijven. De Polen die hadden geholpen Nederland te bevrijden door te vechten aan de kant van de geallieerden mochten eveneens blijven. Door na de oorlog te weigeren terug te keren naar hun vaderland werden deze veteranen stateloos.75 Begin jaren vijftig vroegen opnieuw

veel Polen asiel aan; een gedeelte van hen hadden geen nationaliteitspapieren of verlengden hun nationaliteit binnen Nederland niet.76

Hoofdstuk 2. De situatie voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog en het

verlies van nationaliteit

Dit hoofdstuk behandelt, net als in hoofdstuk 1, de periode tot en met de Tweede Wereldoorlog maar gaat specifiek over de geschiedenis van de oud-Spanjestrijders en Duitse Joden. Dit hoofdstuk gebruikt merendeels primaire bronnen.

2.1. Situatie van de Duitse Joden door de opkomst van Hitler

In 1933 werd Hitler tot rijkskanselier benoemd en werd de situatie voor de Joden gevaarlijk.77 Voor de Joden, die naast het verbranden van Joodse en anti-Nazi

literatuur steeds meer te maken kregen met onaangekondigde huiszoekingen en aanvallen op straat, verergerde de situatie snel. Duitsers werden ontmoedigd om producten te kopen bij Joodse winkels. Koosjer slachten werd verboden. In 1933 verlieten meer dan 10.000 mensen Duitsland, waarvan zo’n 90% bestond uit Joden. In datzelfde jaar verloor een bescheiden groep mensen hun nationaliteit door de zogenoemde inwerkingtreding van de Ausbürgerung.78 Deze overheidsmaatregel

berustte op een wet die de Minister van Buitenlandse Zaken de mogelijkheid verschafte om politieke tegenstanders te denaturaliseren indien ze ongewenst werden gevonden.79 Hoewel het gros van de Joden zijn nationaliteit behield, verloren

enkele Oost-Joden, die na 1918 de Duitse nationaliteit gekregen hadden, hun nationaliteit.

De Nederlandse regering, getroffen door de economische depressie, zaten niet op deze vluchtelingen te wachten. Ze hoopte door middel van een versterkte visumplicht de vluchtelingenmigratie in te perken.

In 1935 werd in Duitsland onderscheid gemaakt tussen Reichsbürger (dus staatsburgers) en Deutsche Staatsangehörige, een groep niet-staatsburgers met

NLD.pdf> (7 januari 2018). 75 Berghuis, Geheel ontdaan van onbaatzuchtigheid, 36. 76 Ibidem, 160-161. 77 Hannah Arendt, The origins of totalitarianism. 78 NA, BuZa, inv. 2.05.87, nr. 1151, Dr. B. Karlsberg, Memorandum (17 juni 1945). 79 NA, BuZa, inv. 2.05.87, nr. 1151.

(18)

18 aanzienlijk minder rechten. 80 Wat in Duitsland gebeurde wekte enorme

verontwaardiging op bij de Nederlandse bevolking. Duitse joden probeerden te vluchten maar slechts een klein aantal mocht zich in Nederland vestigen.81

2.2. De Spaanse Burgeroorlog en de Nederlandse vrijwilligers

Op 17 juli 1936, begon de Spaanse Burgeroorlog. Door de filmbeelden, die in Nederland via het Polygoonjournaal werden verspreid, kreeg de burgeroorlog internationale aandacht. In 1936 trokken rond de 700 Nederlanders naar Spanje. Deze Nederlanders maakten, zoals 35.000 andere internationale vrijwilligers, voornamelijk deel uit van de Internationale Brigades. Ondanks het besluit van de Nederlandse regering om het non-interventie pact (een pact gesloten tussen Europese landen om niet in Spanje te interveniëren) te honoreren, kwamen sommige Nederlandse burgers in opstand.

De politieke partijen waren verdeeld over de kwestie. De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), de grootste linkse partij, wilde geen samenwerking met de Communistische Partij van Nederland (CPN), maar wilde via parlementaire verkiezingen de strijd aangaan met het fascisme. Zo was de partij eveneens tegen inmenging in de Spaanse Burgeroorlog, een conflict dat zij zagen als een buitenlandse aangelegenheid. Johan Willem Albarda, de voorman van de SDAP, verwoordde het als volgt: “Wij willen zelf ook beoordeeld worden naar ons eigen politiek beleid. Hoeveel we ons ook verbinden moge met de sociaal-democraten van andere landen, wij zijn niet aansprakelijk voor hun verhouding tot de communisten.”82

De communisten en het communistische blad De Tribune, zowel als politieke dissidenten, waren naarmate de tijd vorderde wel degelijk voor politieke interventie. Andere groeperingen, zoals bijvoorbeeld de katholieken, waren tegen politieke inmengingen en hadden het over dwazen en avonturiers, die zich hadden laten manipuleren door Spanje en ondanks spijtbetuigingen met de consequenties moesten leven.83 Nadat paus Pius XI goedkeuring had verleend aan de opstandelingen van

Franco, kozen de katholieken kant voor de nationalisten. De Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), onder leiding van Anton Mussert, was duidelijker in zijn steun en zagen de Spaanse nationalisten als politieke geestverwanten.

Onder de Nederlanders die naar Spanje gingen, was er over het algemeen een onderscheid tussen mannen die vochten en vrouwen die zich als verpleegster inzetten. Een typerende anekdote was die van Jan May, bekend door zijn interview in Het Vrije Volk van 18 februari 1969. Hij vertrok in 1937, op 23 jarige leeftijd, naar Spanje om voor de Internationale Brigades te vechten. Hoewel May door een ronselaar werd benaderd vertrok hij, door zijn communistische overtuiging, vrijwillig naar Spanje.84

Fanny Schoonheyt, een grillig en tevens vermaard persoon, is uitvoerig beschreven door Yvonne Scholten. Zij gold als strijdende vrouw juist als een uitzondering op de regel. Zij vocht op jonge leeftijd, als journalist in spe, als ‘koningin 80 Ibidem. 81 De Jong, De bezetting, 165. 82 De Tribune (27 augustus 1936) 5. 83 IISG <https://spanjestrijders.nl/bronnen> (4 januari 2018). 84 Het Vrije Volk (18 februari 1969) 5.

(19)

19 van de mitrailleur’ mee in de Burgeroorlog.85 In tegenstelling tot Schoonheyt was het

gros van de strijders van jonge leeftijd vaak lager opgeleid. Mensen zonder baan en ongehuwden maakten de stap eerder dan anderen. Toch waagden ook enkele gezinnen de sprong in het diepe. De veronderstelling dat alleen communisten zich bij de Internationale Brigades voegden klopt niet: ook sociaaldemocraten en partijlozen namen deel. Veel oud-Spanjestrijders wilden het fascisme stoppen door wat ze gehoord hadden over de erbarmelijke situatie waarin de Duitse Joden zich bevonden en omdat het fascisme indruiste tegen hun overtuigingen.

Uit verschillende bronnen blijkt dat Nederlandse vrijwilligers niet erg hoog in aanzien stonden. Verhalen van desillusie, desertie, psychische ineenstorting en krijgsgevangenschap zijn er in grote getalen. 86 Buiten May, Schoonheyt, en enkele

andere strijders, ging oorlog voeren de Nederlanders niet goed af en problemen zoals drankmisbruik en desertie kwamen volgens sommige bronnen meer voor bij Nederlanders dan bij andere nationaliteiten.87

Veel van die deserteurs die teruggingen naar Nederland zeiden, om strafvervolging tegen te gaan, dat zij gedwongen werden om naar Spanje te reizen. Twee radiotechnici uit Zaandam verklaarden dat ze naar Zuid-Frankrijk gingen om te helpen bouwen aan een geheime radiozender, maar onder bedreiging van een revolver naar Spanje werden ontvoerd.88 Na het lezen van enkele verklaringen van

deserteurs, die hulp voor repatriëring vroegen, werd het mij duidelijk dat vele Nederlanders geen idee hadden wat hen in Spanje te wachten stond en soms naar Spanje gingen om burgerwerk te verrichten. De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken schreef: “Ik heb echter in geen enkel geval met zekerheid kunnen vaststellen of zij naar Spanje waren gekomen voor burgerwerk of om te vechten, al bestond er voor mij geen twijfel, ondanks de verhalen die mij werden opgedist, dat het merendeel wel degelijk wist dat zij niet naar Spanje waren gezonden om er burgerwerk te verrichten. Ik kon echter nooit bewijzen krijgen dat zij in vreemde krijgsdienst waren gegaan.”89

De verhalen die ik heb gelezen in het archief van Buitenlandse Zaken over Oud-Spanjestrijders komen veelal overeen.90 Zo werden Bernardus Johannes Leusink,

25 jaar, geboren te Hengelo en Gerrit Johan Horn, 22 jaar, aangesproken bij het stempellokaal, waar tijdens de crisisjaren werklozen geld kregen. Dit was uiteraard een perfecte plek voor ronselaars om in contact te komen met werklozen. Hendrik Joannes Leendert Acquoy, geboren te Uitgeest, kwam in gesprek met een veertigjarige man nadat hij hem vroeg voor een vuurtje voor zijn sigaret. Het beeld van de man van veertig, rond de 175cm lang met een Amsterdams accent die Acquoy sprak in Zaandam, komt overeen met de ronselaar die Leusink sprak in Enschede. Die man had dezelfde lengte, leeftijd en Amsterdams accent. De paden van Leusink en Acquoy zouden zich pas in Spanje weer kruisen. Na een zenuwslopende reis kwamen beiden aan in de plaats Albacete, het hoofdkwartier van de Internationale Brigades, waar ze onder burgerlijk toezicht belast waren met het aanleggen van bomvrije schuilplaatsen. Naargelang de oorlog voortduurde en het aantal gewonden steeg,

85 Yvonne Scholten, Fanny Schoonheyt; Een Nederlands meisje strijdt in de Spaanse Burgeroorlog (Amsterdam 2011). 86 Koen Vossen, ‘Syrië als het Spanje van toen’, Trouw (2 april 2013) <https://www.trouw.nl/home/syrie-als-het-spanje-van-toen~a2e101be/> (25 juni 2017). 87 Vossen, Syrië als het Spanje van toen. 88 Ibidem. 89 NA, BuZa: Afdeling Juridische Zaken, inv. 2.09.99, nr. 1, A.M. Snouck Hurgronje (21 december 1939). 90 NA, BuZa: Afdeling Juridische Zaken, inv. 2.09.99, nr. 1.

(20)

20 moest er plaats worden gemaakt voor ervaren gewonde soldaten, die aan het front actief waren geweest, en ander werk nodig hadden. De Nederlanders moesten nu naar het front om de plaats van gewonden in te nemen. Ondanks veelvuldig aandringen hielden de Nederlanders voet bij stuk en weigerden aan het front te vechten. Dit ging ten koste van hun dienstverband, soldij en rantsoen. Na het uitblijven van substantiële maaltijden waarbij zelfs aan erge ondervoeding werd geleden, grepen de Nederlanders hun kans om, met hulp van het Nederlandse consulaat in Barcelona, op een Frans schip terug naar Nederland te varen. Een andere Nederlander, Gerrit John Horn, is volgens zijn eigen verklaring nimmer in Spanje aangekomen omdat hem in Frankrijk werd duidelijk gemaakt dat hij in Spanje daadwerkelijk gevechtshandelingen zou moeten uitvoeren. Hij besloot vroegtijdig te ontsnappen en weer naar Nederland terug te keren.91

De Nederlandse overheid verzette zich ertegen dat vrijwilligers vertrokken naar Spanje en hield hen nauwlettend in de gaten. De Centrale Inlichtingendienst vreesde dat de strijders, waarvan een groot aantal communist was, zouden radicaliseren. 92 Zodoende ging de overheid naarstig op zoek naar informatie over de

wervingsstrategieën en ronselpraktijken. De informatie van oud-Spanjestrijders die spijt kregen en vroegtijdig terug naar Nederland kwamen - vaak met hulp van buitenlandse consulaten - was voor de overheid zeer belangrijk.

De Nederlandse overheid was niet bij machte, door het missen van de juiste tactiek en wetgeving, om het vertrek van Nederlanders te blokkeren. De overheid maakte bekend dat Nederlanders die naar Spanje vertrokken hun Nederlandse nationaliteit zouden verliezen. Daarnaast werden nieuwe paspoorten uitgegeven met een expliciet stempel dat het verbood om met dit paspoort naar Spanje te reizen.93 De

regering besloot, gesteund door het parlement, om het wervingsapparaat te bestraffen en een opsporingsbeleid in te voeren. De uitvoerige informatie van het Ministerie van Justitie, in het Nationaal Archief, is daarvan het resultaat.94

In 1938 werd duidelijk dat de strijders die de oorlog hadden overleefd en terug naar Nederland waren gekomen niet meer konden rekenen op hun Nederlanderschap. De strijders werden officieel stateloos. Wel konden de oud-Nederlanders terugkeren naar Nederland zonder bij de grens tegengehouden te worden.95

2.3. De aanloop naar de Tweede Wereldoorlog

Na de inlijving van Oostenrijk bij Duitsland in 1938 (de anschluss), ontvluchtten opnieuw een groot aantal mensen Duitsland. De Nederlandse regering sprak zijn zorgen uit en probeerde het aantal vluchtelingen te verminderen.96 De minister van

Justitie verwoordde het zo in een van zijn brieven in 1938: "Een vluchteling zal voortaan als een ongewenst element voor de Nederlandse maatschappij en derhalve als een ongewenste vreemdeling worden beschouwd, die derhalve aan de grens

91 NA, BuZa: Afdeling Juridische Zaken, inv. 2.09.99, nr. 1, De Rijksrechercheur H.J. Hermis (21 december 1939). 92 Griffioen e.a., En gij… wat deed gij voor Spanje?, 16. 93 De Tribune (8 maart 1937). 94 Griffioen e.a., En gij… wat deed gij voor Spanje?, 16. 95 Utrechts Volksblad (19 juli 1938) 1. 96 De Jong, De bezetting, 6.

(21)

21 geweerd en, binnenlands aangetroffen, over de grens gebracht zal moeten worden".97

Indien er werkelijk levensgevaar voor de vluchteling was bij niet-toelating, terugzending of in geval van twijfel omtrent toelating, kon de beslissing van de minister worden ingeroepen. Op 15 december 1938 besloot de regering de grenzen te sluiten nadat er opnieuw sprake was van een toename van het aantal vluchtelingen. Beroering ontstond door de uitzetting van Poolse Joden uit Duitsland en de tegenreactie van Herschel Grynszpan, die een lid van de Duitse ambassade in Parijs doodschoot. Winkels en synagogen werden als gevolg daarvan vernietigd en geplunderd tijdens de Kristallnacht.

De reactie van de Nederlandse overheid om de grenzen te sluiten was onderdeel van een internationale beweging. Het verdwijnen van het recht tot het verlenen van asiel aan vluchtelingen, een erfenis uit de klassieke oudheid, was een grote verandering in het internationale vluchtelingenbeleid.98 Een brief aan de

minister van Justitie benoemde de constante toestroom van emigranten - voornamelijk Duitse, Oostenrijkse, Poolse, Tsjechische en Hongaarse Joden - te substantieel, waardoor de regering zich genoodzaakt zag om de eigen bevolking en arbeidsmarkt te beschermen.99 Deze strikte maatregelen ten spijt kwamen

Duits-Joodse vluchtelingen op clandestiene manieren het land binnen.

Er werd gebruik gemaakt van mensensmokkelaars zoals Herman Levie die tegen betaling mensen de Nederlandse grens over wist te krijgen. In een zaak van de Rijksrecherche werd duidelijk hoe Levie van een Nederlander, Georg Ossedrijver, een paspoort wist te bemachtigen door er herhaaldelijk om te vragen en op zijn geweten in te spelen.100

Door de omvang van het vluchtelingenprobleem en de beperkte woonruimte in Nederland werden vluchtelingen in kampen geplaatst. Het doorgangskamp Westerbork in Drenthe begon als centraal vluchtelingenkamp om Joodse vluchtelingen onderdak te bieden. Na de Kristallnacht mochten 8.000 vluchtelingen komen, op voorwaarde dat zij in Westerbork zouden worden ondergebracht. De Joodse gemeenschap binnen Nederland werd verantwoordelijk gesteld voor de financiering van transport en levensmiddelen. De vluchtelingen werden ingezet om het kamp, dat toen nog in aanbouw was, te bouwen en te voorzien van de juiste benodigdheden.101 2.3. Het einde van de Spaanse Burgeroorlog en de terugkeer van de oud-Spanjestrijders In Spanje werden de Republikeinen verslagen. 100.000 mensen, waaronder burgers en soldaten, ontvluchtten Spanje, vooral naar Frankrijk. De strijd ging door tot de val van Madrid. Op 1 april 1939 was de strijd afgelopen en hadden naar schatting een

97 NA, BZ: zorg voor vluchtelingen uit Duitsland, inv. 2.04.58, nr. 48, Minister van Justitie C.M.J.F. Goseling, in een rondbrief (7 mei 1938). 98 Arendt, The origins of totalitarianism, 280. 99 NA, Justitie, inv. 2.09.5026, nr. 257, Een brief van het hoofd van de RVD P. Meijer aan de Minister van Justitie (9 augustus 1946). 100 NA, Justitie: RVD en Taakvoorgangers, inv. 2.09.45, nr. 1521. 101 Harm van der Veen, Westerbork 1939-1945; het verhaal van vluchtelingenkamp en Durchgangslager Westerbork (Hooghalen 2003).

(22)

22 half miljoen mensen hun leven verloren en een half miljoen mensen vluchtten.102 Van

de 700 Nederlanders die naar Spanje waren gegaan verloren er 300 hun leven; vooral het Ebro-offensief bleek rampzalig te zijn. Ook Jan May vocht mee en kwam niet ongeschonden uit de strijd: hij raakte opnieuw gewond. Dit keer bleek het letsel ernstiger: een afgeketste kogel tastte zijn netvlies aan en maakte hem blind aan één oog. Hij was een van de strijders die voor het leven verminkt zou blijven.103

220 vrijwilligers keerden terug naar Nederland, waarvan overigens een gedeelte niet meteen na de Burgeroorlog kwam omdat zij in werkkampen van Franco waren beland. In het Zaans Dagblad van zaterdag 9 december 1939 stond dat een 25-tal Nederlanders nog gevangen zaten in Burgos. Volgens de krant zouden zij bang moeten zijn voor een veroordeling tot levenslange dwangarbeid.104

Het onthaal van de oud-Spanjestrijders werd gekenmerkt door dezelfde tegenstrijdige reacties als die werden geuit tijdens de Burgeroorlog zelf. Toen Jan May op 5 december 1938 eindelijk terugkwam naar Nederland, werd hij aan de grens opgewacht door de marechaussee. Dit had zogenaamd niets te maken met zijn politieke opvattingen of met het vechten in een vreemde krijgsdienst, maar met het betalen van een openstaande boete. Voor zijn reis naar Spanje was hij namelijk betrapt op het rijden zonder wielplaatje. Hij betaalde nu drie gulden en wist vrij te blijven.105

Bij terugkomst in Nederland, realiseerden de oud-Spanjesrijders zich dat hun nationaliteit was ingenomen. Het verlies van de Spaanse Burgeroorlog drong nog maar nauwelijks tot hen door toen hun wereld plotseling verder instortte bij het horen van het ontgoochelende nieuws van het Molotov-Ribbentroppact. Het niet-aanvalsverdrag tussen Hitler en Stalin beschermde Hitler, die van plan was om Polen te annexeren, tegen oorlog op twee fronten en gaf Stalin territoriaal gewin. Voor de Spanjestrijders, die om ideologische redenen hun leven hadden gewaagd om het fascisme te bestrijden, moest dit verbond tussen hun dierbare communistische kamp en het verachtelijke Nazi-Duitsland, voelen als een dolksteek.106 2.4. De situatie van de Duitse Joden en de oud-Spanjestrijders tijdens de Tweede Wereldoorlog Toen op 10 mei 1940 de oorlog voor Nederland begon met de aanval van Duitsland op Nederland, België en Luxemburg, werd de situatie voor Joden en oud-Spanjestrijders een stuk gecompliceerder. De Duitse Joden, die al in kamp Westerbork zaten, schrokken toen Nederland capituleerde. De Nederlandse Joden en buitenlandse Joden buiten Westerbork trachtten te ontsnappen via de havens. Dit lukte maar weinigen en de Duitse Joden kwamen niet verder dan Leeuwarden.107

De situatie van de oud-Spanjestrijders werd bemoeilijkt doordat de Centrale Inlichtingendienst (CID), die de oud-Spanjestrijders intensief volgde, een lijst van

102 Griffioen e.a., En gij… wat deed gij voor Spanje?, 13. 103 Het Vrije Volk (18 februari 1969) 5. 104 Het Zaans Dagblad (9 december 1939). 105 Het Vrije Volk (18 februari 1969) 5. 106 Koen Vossen, ‘Nederland en de Spaanse Burgeroorlog’, Een Nederlandse blik op de Spaanse Burgeroorlog. Une mirada holandesa sobre la Guerra Civil española (Utrecht 2006) 21-34. 107 De Jong, De bezetting, 66.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat deze term ook crimineel gedrag kan omvatten, maar niet uitingen van de bevolking tegen de bezetter kan omvatten die formeel niet strafbaar waren, maar wel werden gezien als

De hoop van veel Duitse joden dat ze tijdens de Eerste Wereldoorlog door loyale steun aan hun vaderland volwaardige en werkelijk geïntegreerde burgers zouden worden en dat

§ Bezit brede en specialistische kennis van middenspanningsdistibutienetten in relatie tot schakelwerkzaamheden § Bezit kennis van onderdelen/componenten en apparatuur

Their contribution to- wards the integrated MANOEUVRES noise estimation process is illustrated in Figure 2, where the rotor state measurement system delivers blade attitude

uated the nonwestern population and added them to the full model as specific groups, only children with a Surinamese ethnic background had higher odds of having current asthma

het Internationale Militaire Gerechtshof onder meer vernam, dat het slagwoord ‘de Vijfde Colonne’ ‘in de Auslands-Organisation beschouwd werd als een handige bluf van

Een inpassing van aflatoxine H 1 onderzoek op individuele bedrijven van melk en kaas in bestaande moni- toringprogramma ' s lijkt :dnvol.. Verantwoordelijk: ir

To what extent is the 2016 Blue Card Directive more attractive for HSM than the Dutch highly skilled migrant programme and how could the 2016 Blue Card Directive be improved in