• No results found

De rol van stress in de relatie tussen gezinsfactoren en cybercrime bij adolescenten.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van stress in de relatie tussen gezinsfactoren en cybercrime bij adolescenten."

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van stress in de relatie tussen gezinsfactoren en cybercrime bij adolescenten

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek, Graduate School of Child Development and Education, Universiteit van Amsterdam

E. van Kreuningen Studentnummer: 12879118 Begeleider: Mw. prof. dr. J.J. Asscher Tweede beoordelaar: Mw. dr. H.E. Creemers

(2)

Abstract

The aim of this research is to study whether there is a link between family risk factors and involvement of adolescents in cybercriminality. A second aim was to examine if various stressors mediate the link between family risk factors and cybercrime.

In order to investigate these associations, N = 127 participants were included in this study in an age range of 12-19 (M = 16.41), who were asked to fill out an online questionnaire assessing perceived stress, daily stress, school burnout and coronastress as well as family risk factors and cyber delinquency.

Multiple hierarchic regression analyses showed that there was no association between family characteristics and cybercriminality. As family risk factors and cybercrime were not related, no mediation model was tested. Several family risk factors were associated with stress: psychological control of parents and parenting practices were associated with perceived stress of adolescents. Finally, there was a link between everyday stress and cyberdelinquency. This study will have to be repeated in the future due to COVID- 19 outbreak during the time the questionnaire was spread across the participants, which has affected the willingness of adolescents to participate in this study and therefore results may not be generalizable.

(3)

De rol van stress in de relatie tussen gezinsfactoren en cybercrime bij adolescenten De adolescentie is een bewogen periode. Adolescenten zijn volop in ontwikkeling tijdens de puberteit, maar krijgen tegelijkertijd veel te maken met sociale druk van leeftijdsgenoten en prestatiedruk vanuit school (Ange & Huan, 2006). In vergelijking met andere ontwikkelingsperiodes is in de adolescentie het niveau van stress extra hoog (Seiffge-Krenke, 2000). Tijdens de adolescentie komt stress vaak voort uit ontwikkelingstaken die betrekking hebben op verschillende vlakken, namelijk: “veranderende relaties, zorg dragen voor gezondheid en uiterlijk, zinvol invullen van vrije tijd, vormgeven aan intimiteit en seksualiteit, participeren in onderwijs en werk, vriendschappen en sociale contacten onderhouden en omgaan met autoriteit” (van Aken & Slot, 2004 in Kuling, 2016, blz. 1). Meer dan 25% van de jongeren hebben dagelijks last van moeilijkheden en chronische stressoren gelinkt aan school of conflicten in (gezins-)relaties (Donaldson, Prinstein, Danovsky, & Spirito, 2000). Verschillende factoren kunnen stress bij adolescenten veroorzaken. Enerzijds zijn dat individuele kenmerken (kindfactoren). Anderzijds kunnen dat omgevingsfactoren zijn. Er bestaat een wisselwerking tussen de kwetsbaarheid van het individu en de mate van stress in zijn of haar omgeving (Brysbaert, 2006; Ingram & Luxton, 2005). Doordat er individuele verschillen zijn in kenmerken, omgevingsfactoren en mate van stress, is het kwetsbaarheidsniveau bij iedereen verschillend. Een hoog kwetsbaarheidsniveau in combinatie met weinig stress kan resulteren in een probleemloze ontwikkeling en andersom kan een laag kwetsbaarheidsniveau in combinatie met veel stress, tot problemen leiden (Prins & Braet, 2008). Bij stress die ontstaat door de sociale omgeving, kan er onderscheid worden gemaakt tussen stress in de relatie tot ouders en stress in de relatie tot vrienden/anderen (Wright, Creed, & Zimmer- Gembeck, 2010). Wanneer een bepaalde situatie als belastend wordt ervaren door de persoon, kan dit zijn of haar welzijn in gevaar brengen (Lazarus & Folkman, 1984). Er zijn

(4)

verschillende manieren van omgaan met stress, ook wel copingsmechanismen genoemd (Agnew, 2001). Een ervan is dat adolescenten kunnen omgaan met stress en negatieve emoties door zich af te reageren door middel van delinquent gedrag (Agnew, 2001; Agnew, 2006). Delinquentie kan voor adolescenten een manier zijn om stress te reduceren of om aan stress te ontsnappen. Deze delinquentie uit zich in zowel de offline als de online wereld.

Online delinquentie heeft verschillende vormen, een daarvan is internetpesten. Misdaadverslaggever Peter R. de Vries heeft woensdag 13 februari 2020 in de Tweede Kamer gepleit voor zijn burgerinitiatief Internetpesters (Tweede Kamer, 2020). Volgens De Vries schiet de huidige aanpak van internetcriminaliteit tekort. Dit komt overeen met recente cijfers van het CBS (2019), waaruit blijkt dat adolescenten zich tegenwoordig steeds meer bezighouden met internetcriminaliteit. Daarnaast gaf 8,5% van de internetgebruikers van 12 jaar of ouder in 2018 aan in het jaar daarvoor slachtoffer te zijn geweest van digitale criminaliteit. Dat komt neer op 1,2 miljoen mensen. Adolescenten waren vooral het slachtoffer en vermogensdelicten kwamen het vaakst voor.

Zoals eerder genoemd kan stress bij adolescenten, deelname in delinquentie en dus ook online delinquentie vergroten (Agnew, 2006). In dit onderzoek zal de stress in relatie tot de gezinssituatie worden meegenomen en worden bekeken of er een verband bestaat tussen problemen binnen de gezinscontext en stress bij adolescenten. Omdat eerdere onderzoeken lieten zien dat stress bij adolescenten kan leiden tot delinquent gedrag zal er binnen huidig onderzoek worden gekeken of stress bij adolescenten een verband vormt met de betrokkenheid van adolescenten bij dader- en/of slachtofferschap van cybercrime.

Gezinsfactoren en Stress

Verschillende gezinsfactoren kunnen een rol spelen bij de ervaren stress van adolescenten (van der Ploeg, 2013).

(5)

Een lage sociaal economische status kan bij adolescenten zorgen voor een toename van stress en emotionele problemen. Ouderlijke tegenspoed, zoals financiële problemen en stress die dat bij hen oplevert, kan namelijk leiden tot conflicten tussen ouders en een negatieve houding van de ouders ten opzichte van de kinderen, wat weer stress oplevert voor de kinderen (Kavanaugh, Neppl, & Melby, 2018). Het leven in een armer gezin kan ook leiden tot het meemaken van meer stressvolle gebeurtenissen (Luby et al, 2013). Daarbij geven ook factoren die horen bij een lage sociaal economische status indirect meer stress, zoals een slechte woning of geweld in de buurt.

Gescheiden gezinnen

Tevens kan een scheiding van ouders zorgen voor stress bij de kinderen in het gezin (van der Ploeg, 2013). Wanneer er vervolgens eenoudergezinnen ontstaan door de echtscheiding of door andere omstandigheden, kan dit weer zorgen voor stress en kwetsbaarheid bij adolescenten. Dit komt vaak door minder tot geen contact met de ouder waar zij niet bij wonen en door afgenomen financiële mogelijkheden binnen het gezin (Dissing, Dich, Andersen, Lund, & Rod, 2017). Kinderen kunnen worstelen met tegenstrijdige gevoelens over hun ouders, ervaren gevoelens van verdriet en verwarring, maar ook van boosheid en angst. Hoe moeizamer de scheiding van ouders verloopt, hoe meer stress dit kan opleveren voor de kinderen in het gezin (Van der Ploeg, 2013). Het krijgen van stief- broertjes en -zusjes kan eveneens zorgen voor stress (Dunn, 2002). Daarentegen lijkt een positieve broer- zusrelatie wel een bron te zijn van steun tijdens perioden van stress (Gass, Jenkins, & Dun, 2007). Het blijkt dat adolescenten uit intacte gezinnen een hogere levensstandaard hebben, meer coöperatief ouderschap ervaren, closer zijn met hun ouders op emotioneel vlak en beter bestand zijn tegen stress (Amato, 2005).

(6)

Toezicht

Naast intacte gezinnen kunnen ook autonomie bevorderende ouders zorgen voor minder stress bij adolescenten (Willemen, 2008). Adolescenten die een warme relatie hebben met hun ouders die sensitief en responsief op hun emoties reageren, kunnen over het algemeen beter hun emoties reguleren en hebben een aangepast beloop van probleemgedrag, ondanks het meemaken van stressvolle gebeurtenissen. Ouders die te veeleisend en te gedisciplineerd zijn, of hun kinderen fysiek en verbaal misbruiken kunnen een negatief effect hebben op hun kinderen (Colvin, 2000). Dit zal vervolgens zorgen voor stress bij de kinderen, wat weer kan leiden tot delinquentie.

Stress kan leiden tot negatieve emoties zoals angst, depressieve symptomen, verontwaardiging of boosheid (Agnew, 2001). Stress kan naast internaliserend probleemgedrag ook tot uiting komen in de vorm van externaliserend probleemgedrag (Amato, 2005). Adolescenten die meer externaliserend probleemgedrag vertonen zullen over het algemeen ook meer delinquent gedrag vertonen, zowel online als offline (Fomby & Cherlin, 2007; Beulen, Chao, Garritsen, & Simons, 2011). Kortom, stress bij adolescenten zou kunnen leiden tot cyberproblematiek.

Gezinsfactoren en Cybercrime

Naast stress zijn er ook een aantal gezinsfactoren die specifiek gelinkt worden aan cyberproblematiek.

Sociaal- Economische Status

Naast dat een lage sociaal economische status voor stress kan zorgen bij adolescenten, komt uit onderzoek van Sonck en de Haan (2011) ook naar voren dat adolescenten die afkomstig zijn uit een gezin met een lage sociaal economische status significant eerder geneigd zijn ontmoetingen te ondergaan met onbekenden die zij op internet hebben ontmoet (laag; 13,8%, midden 5,3%, hoog 5,6%). Ook kinderen uit eenoudergezinnen doen dit meer, namelijk

(7)

17,4% tegenover 5,4% uit tweeoudergezinnen. Ook beleven deze kinderen meer negatieve ervaringen door blootstelling aan internetrisico’s (laag 30,3%, midden 23,4%, hoog 24,2%). Tenslotte vertonen deze jongeren vaker riskant digitaal gedrag. Een verklaring hiervoor kan zijn dat lager opgeleiden het internet meer gebruiken voor sociale interactie en spelletjes. Informatie over de gevaren van onoplettend internetgebruik komt daardoor niet bij hen aan (Van Deursen & van Dijk, 2014). Daarentegen zijn hoger opgeleide ouders meer ervaren in het gebruik van digitale technologieën en hebben zij meer oog voor de mogelijkheden van computers en het internet. Ook beschikken ze over meer vaardigheden om de activiteiten van hun kinderen op het internet te begeleiden (Clark, Demont-Heinrich, & Webber, 2005). Adolescenten met hoger opgeleide ouders zijn door deze redenen waarschijnlijk beter geïnformeerd over de mogelijkheden van het internet, waardoor zij meer bewust zijn van risico’s die het internet met zich meebrengt (Livingstone & Helsper, 2010).

Gescheiden gezinnen

Gezinsomstandigheden kunnen bij adolescenten zorgen voor betrokkenheid bij internetrisico’s. Zoals hierboven vermeld ervaren adolescenten uit gescheiden- of eenoudergezinnen meer stress dan adolescenten uit twee oudergezinnen (Dissing, Dich, Andersen, Lund, & Rod, 2017). Daarbij komt dat adolescenten die gescheiden ouders hebben of uit eenoudergezinnen komen, vaker digitale technologieën gebruiken dan leeftijdsgenoten die zich bevinden in een tweeoudergezin (Sonck & de Haan, 2011). Er wordt in eenoudergezinnen minder tijd besteed aan de begeleiding van het mediagebruik van de kinderen (Notten & Kraaykamp, 2009). Ook vertonen kinderen uit eenoudergezinnen vaker afwijkend en risicovol gedrag op het internet dan kinderen uit tweeoudergezinnen (McLanahan & Sandefur, 1994).

(8)

Adolescenten die dader zijn geweest van cyberpesten geven aan dat ze minder open met hun ouders kunnen communiceren over hun internetgebruik (Symons et al, 2018). Ook vanuit het perspectief van de ouders bleek de openheid van de communicatie lager te worden ingeschat bij adolescenten die online pestgedrag vertonen. Ook gaven adolescenten die cyber- en gedigitaliseerde delicten hebben gepleegd aan dat zij niet of weinig open waren naar hun ouders toe (Rokven, Weijters, & Van der Laan, 2017). Daarentegen blijkt dat een adolescent juist meer open communiceert met de ouders wanneer de jongere zich bevindt in een warme en ondersteunende gezinscontext (Soenens, Vansteenkiste, Luyckx, & Goossens, 2006).

Toezicht

Wanneer er meer ouderlijk toezicht is binnen het gezin, zal er een lagere mate van delinquent en normoverschrijdend gedrag bij adolescenten plaatsvinden, zowel online als offline (Leung & Lee, 2011). De beperkingen die ouders opleggen over de tijd die online wordt doorgebracht en de inhoud die op het internet mag worden bekeken, blijken effectief te zijn in het verminderen van online risico’s (Livingstone & Helsper, 2008; Lee, 2013). Zoals eerder vermeld zal het bevorderen van de autonomie van adolescenten zorgen voor minder stress (Willemen, 2008). Door hun kinderen te leren verstandig om te gaan met nieuwe media, kunnen ouders bijdragen aan het welzijn van hun kinderen (Leung & Lee, 2011). Met name begeleiding gericht op internetgebruik door ouders is effectief in het verminderen van online risicogedrag van adolescenten (Notten, 2013). Wanneer ouders regels voor internetgebruik hanteren, verkleinen ouders de kans dat hun adolescente kinderen online risicovol gedrag zullen vertonen. Dit geldt ook voor het gezamenlijk gebruiken van internet met hun kinderen. Ouderlijk toezicht blijkt een protectieve factor te zijn voor het voorkomen van illegaal hacken bij adolescenten (Chiesa, Ducci, & Ciappi, 2009). Ouderlijk toezicht op het online gedrag blijkt bij plegers van online delicten daarentegen nogal beperkt (Bae, 2017). Daders van illegaal hacken worden

(9)

redelijk vrijgelaten door hun ouders en krijgen daardoor gelegenheid om veel tijd online te spenderen (Bae, 2017).

Cybercrime en Cyberpesten

Als gekeken wordt naar internet probleemgedrag is het van belang cybercrime en cyberpesten te onderscheiden. Cybercrime kan ook wel ‘online delinquentie’ worden genoemd (Rokven, Weijters, & van der Laan, 2017). Online delinquentie kan worden opgedeeld in gedigitaliseerde- en cyberdelinquentie. Gedigitaliseerde delinquentie zijn traditionele delicten waarbij gebruik wordt gemaakt van informatie- en communicatie technologie zoals; online bedreiging, sexting en online fraude. Cyberdelinquentie zijn delicten daarbij ICT zowel het middel als het doel is.

Cyberpesten kan worden afgeleid van het traditionele pesten, maar hier wordt een elektronische vorm van contact aan toegevoegd (Smith, Mahdavi, Carvalho, Fisher, Russell, & Tippet, 2008). Bij cyberpesten vindt er een indirecte vorm van contact plaats, de anonimiteit van de dader is vergelijkbaar met indirecte agressie en de gerichtheid van de aanval op het slachtoffer komt overeen met directe agressie.

Kerstens en Veenstra (2013) lieten zien dat adolescenten die aangeven alleen online te pesten, een minder expliciet daderprofiel hadden dan adolescenten die aangeven alleen offline te pesten of aangeven zowel offline als online te pesten. Ook blijkt uit onderzoek dat 12 tot en met 25- jarigen die verdacht werden van cybercriminaliteit nauwelijks verschillen van verdachten van overige misdrijven op sociaal- demografische kenmerken (Ruiter & Bernaards, 2013).

Relatie Stress en Cybercrime

Uit bovenstaande blijkt dat een aantal factoren zowel een rol speelt bij het ontstaan van stress als het ontstaan van internet probleemgedrag. Om (preventief) in te kunnen grijpen is het van belang om duidelijker te maken hoe deze gezinsfactoren, stress en internet probleemgedrag

(10)

met elkaar samenhangen. Naast gezinsfactoren kan ook het zich sociaal verhouden op internet stress met zich meebrengen (Amedie, 2015). Enerzijds biedt het internet talloze mogelijkheden om snel informatie te vinden, maar anderzijds biedt het ook mogelijkheden om sociale contacten te vinden en te onderhouden. Dit kan mogelijk leiden tot stress.

Het internet als uitlaatklep

Het internet zou ook stressverminderend kunnen werken, door als afleiding of uitlaatklep te functioneren (Martin, Coyier, VanSistine, & Schroeder, 2013). Daderschap van cyberpesten wordt onder andere in verband gebracht met zwakkere sociale vaardigheden, concentratieproblemen en hyperactiviteit. De emotionele- en sociale problemen die daders van cyberpesten ervaren kunnen ze in de vorm van cyberpesten kwijt op het internet (van Ouytsel, Vandebosch, Walrave, & Ponnet, 2014). Vervolgens ontstaat de vraag of ervaren stress leidt tot cybercrime of dat cybercrime juist leidt tot stress.

In eerdere literatuur staat nog niets beschreven over het verband tussen het ervaren stress door de gezinssituatie en de betrokkenheid bij cybercrime of cyberpesten. Wel komt naar voren dat het vertonen van gedragsproblemen zoals grensoverschrijdend gedrag, agressieproblemen, delinquent gedrag en spijbelen gerelateerd zijn aan daderschap van cybercrime (Ybarra, Diener- West, & Leaf, 2007). Wanneer adolescenten meer stress ervaren in het leven is de kans groter dat zij delinquent gedrag zullen vertonen (Custers & Engels, 2003). Daarnaast wordt vermeld dat de gezinssituatie van de adolescenten veel invloed heeft op risicovol internetgebruik, cyberpesten en cybercrime (Livingstone & Helsper, 2008; Clark et al, 2005; Sonck & de Haan, 2011). Veel daders van cybercrime komen uit gezinnen met aanzienlijke problemen en een dysfunctioneel opvoedklimaat (van der Hulst & Neve, 2008). In dit onderzoek zal worden gekeken of het verband tussen de gezinssituatie en de betrokkenheid bij cybercrime wordt gemedieerd door de stress die adolescenten ervaren vanuit de gezinssituatie.

(11)

Huidig onderzoek richt zich op de volgende vraag: Welke gezinsfactoren hangen samen met betrokkenheid bij cybercrime en versterkt stress gegenereerd door de gezinsfactoren deze relatie bij adolescenten tussen de 12 en 18 jaar? Bij deze hoofdvraag zijn de volgende deelvragen opgesteld: ‘Welke gezinsfactoren hangen samen met stress?’, ‘Welke gezinsfactoren hangen samen met cybercrime?’, ‘Hangt stress samen met cybercrime?’ En als laatste ‘Medieert stress het verband tussen gezinsfactoren en cybercrime?’

De verwachting is dat hoe meer negatieve gezinsfactoren er spelen, hoe meer stress adolescenten zullen ervaren. Daarnaast is de verwachting dat hoe meer negatieve gezinsfactoren er spelen, hoe meer adolescenten betrokken zijn bij cybercrime. Als laatste is de verwachting dat de stress die adolescenten ervaren door de gezinssituatie het verband met cybercrime medieert, dus hoe meer stress zij ervaren, hoe meer zij betrokken zullen zijn bij cybercrime. Alle verwachte verbanden zijn positief.

Figuur 1. Weergave van Hypothesen.

Methode Participanten

N = 218 adolescenten zijn gestart met het invullen van de vragenlijst, dit betekent dat ze de termen hebben geaccepteerd en bij de eerste vraag van de vragenlijst zijn gekomen. Van

Gezinsfactoren (onafhankelijk) Cybercrime (afhankelijk) Stress (mediator)

(12)

deze 218 deelnemers hadden N = 91 de vragenlijst echter maar voor de helft ingevuld, om deze reden zijn ze verwijderd. Dit resulteerde in een overgebleven steekproef van 127 proefpersonen waarvan 90 meisjes (70,9%) en 33 jongens (26%), vier participanten hadden geen geslacht ingevuld. De leeftijd van de participanten lag tussen de 12 en 19 jaar (M=16.41, SD=1.50). De meeste participanten zaten op het Gymnasium (33,1%), dan het VWO (25,2%) en daarna de Havo (19,7%). De rest zat op het VMBO of anders (22%). N = 124 participanten hadden een niet-migrantenachtergrond (98%) en drie hadden een migrantenachtergrond (2%), de overige drie participanten hebben deze vraag niet ingevuld.

Procedure

Benadering van participanten werd gedaan via sociale media, waarop een oproep werd verspreid voor het invullen van de vragenlijst. Alle vragen werden ingevuld in Qualtrics. Er werd duidelijk aangegeven in de vragenlijst dat het invullen ervan vrijwillig was en dat de gegevens van het onderzoek anoniem werden verwerkt. De adolescenten zelf gaven actieve informed consent voor deelname. Adolescenten onder de 16 jaar oud hadden toestemming nodig van hun ouders/gezaghebbenden om deel mogen te nemen aan het onderzoek en dienden hiervoor een andere hyperlink aan te klikken dan adolescenten van 16 jaar en ouder. Het was mogelijk voor de ouders om aan te geven dat ze hun kind lieten deelnemen aan het onderzoek door het e- mailadres van het kind te verzenden naar de onderzoekers. Vervolgens kregen de adolescenten dan een link naar hun e-mail gestuurd, zodat zij de vragenlijst zelfstandig kunnen invullen. Alle deelnemers maakten kans op het winnen van een Bol.com bon ter waarde van 20 euro.

Naast de werving via sociale media werd er ook contact opgenomen met 226 middelbare- en basisscholen. Het contact met deze scholen verliep moeizaam door de COVID-19 uitbraak in de gehele wereld, hierdoor verplichtte de Nederlandse overheid alle scholen in Nederland te sluiten voor een onbepaalde periode. Scholen hadden hierdoor de taak om

(13)

leerlingen te voorzien van online onderwijs. Het vermoeden bestaat dat hierdoor de prioriteit van scholen ergens anders lag en er daarom niet is gereageerd op het verzoek tot medewerking aan het onderzoek.

Instrumenten

De vragenlijst, die opgebouwd was uit verschillende subschalen van veelal bestaande gevalideerde lijsten, bestond in totaal uit 68 items.

Demografische kenmerken werden gemeten aan de hand van losse vragen geformuleerd door de onderzoekers van het huidige onderzoek (Asscher et al, 2018). Een voorbeeldvraag is: ‘Wie zie jij als jouw ouder(s)?’, met bijvoorbeeld de antwoordopties ‘mijn vader en mijn moeder’, ‘alleen mijn vader’ en ‘mijn twee moeders’. Ook werden er vragen gesteld over de sociaal- economische status van de ouders, het aantal broertjes en zusjes en de gezinssamenstelling. Een voorbeeld hiervan is: ‘Zijn je ouders samenwonend of gescheiden?’. Om stress bij adolescenten te meten werd er gebruik gemaakt van de Perceived Stress Scale (Cohen, 1994). Deze subschaal bestaat uit tien items. Een voorbeeld item is; ‘In de afgelopen maand, hoe vaak voelde je dat je niet in staat was controle te hebben over belangrijke dingen in je leven?’. De vragen werden beantwoord op een 5- punts Likertschaal met antwoordopties; 1= nooit tot 5= vaak. De Cronbach’s Alpha in huidig onderzoek was goed: .86.

Daarnaast werd er gebruik gemaakt van de School Burnout Inventory (Salmela- Aro, Kiuru, Leskinen, & Nurmi, 2009). Deze vragenlijst bestond uit negen items. Een voorbeeld item is; ‘Ik heb het gevoel dat mijn schoolwerk mij te veel wordt.’ De vragen worden beantwoord op een 6- punts Likertschaal met antwoordopties; 1= helemaal mee oneens tot 6= helemaal mee eens. De Cronbach’s Alpha in huidig onderzoek was goed: .83.

Als laatste werd er gebruik gemaakt van vragen over Alledaagse Stress (Asscher, 2018). Deze vragenlijst bestond uit 11 items. Een voorbeeld item is; Hoeveel stress krijg je van:

(14)

‘Hoeveel likes ik krijg op Instagram/Facebook/Snapchat’ De Cronbach’s Alpha van deze vragenlijst was voldoende: .71. Aan deze vragen werden ook vier vragen over het coronavirus toegevoegd, met als reden dat dit een mogelijke stressor is tijdens de periode dat deze vragenlijsten werden afgenomen. Dit waren vragen als ‘Hoeveel stress krijg je van: Dat een familielid ziek wordt van het coronavirus?’. De Cronbach’s Alpha in huidig onderzoek was voldoende: .67.

De vragenlijst Parenting Practices (Kerr & Stattin, 2000), werd gebruikt voor het in kaart brengen van de opvoeding die de ouders hanteerden. Deze vragenlijst gaat vooral over het monitoren van de kinderen door de ouders. Monitoring kan beschouwd worden als het bijhouden en controleren van de dagelijkse activiteiten van de eigen kinderen (Frick, Christian, & Wootton, 1999). Dit komt ook naar voren uit de vragen. Een vraag uit deze vragenlijst luidt; ‘Eist je vader/moeder altijd dat je hem/haar zegt waar je ’s avonds bent, met wie je bent en wat jullie gaan doen?’. Deze vragen waren te beantwoorden op een 5- punts Likertschaal. De antwoordopties liepen van 1= nooit tot 5=altijd. De Cronbach’s Alpha van deze vragenlijst bleek goed: .83.

Als laatste werd er onderzocht of psychologische controle van ouders op hun kind een voorspeller is van stress. Om dit te onderzoeken werd er gebruik gemaakt van de Psychological Control Scale – Youth Self Report (PCS-YSR) (Barber, 2002). Psychologische Controle heeft betrekking op de inmenging van ouders in de gedachten, gevoelens van hun kinderen. Ook gaat het om het onderbreken van de kinderen wanneer zij iets zeggen. Ouders dringen hun eigen inbreng op aan de kinderen. Deze vragenlijst bestond uit acht items. Een stelling uit de vragenlijst kon zijn; ‘Mijn ouder verandert vaak van onderwerp als ik iets te zeggen heb.’ Deze vragen zijn te beantwoorden op een 5- punts Likertschaal. De antwoordopties liepen van 1= helemaal niet van toepassing tot 5= helemaal wel van toepassing. De Cronbach’s Alpha van deze vragenlijst was goed: .87.

(15)

Voor het meten van online delinquentie bij de adolescenten werd er gebruik gemaakt van de Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit (MZJ) (Rokven, Weijters, & van der Laan, 2017). Hierin werd cybercrime door de onderzoekers vertaald naar online delinquentie. De term criminaliteit werd niet gehanteerd, omdat gebruik werd gemaakt van zelf gerapporteerde delicten. Online delinquentie werd gemeten met 11 items opgedeeld in twee subschalen; online delinquentie en gedigitaliseerde delicten. Een vraag uit de vragenlijst kon zijn ‘Heb je wel eens met opzet via internet of per e- mail virussen rondgestuurd naar andere computers?’ of ‘Heb je weleens jezelf voorgedaan als iemand anders op internet?’. De 11 vragen die betrekking hadden op online delinquentie waren opgedeeld in gedigitaliseerde delicten (bijvoorbeeld identiteitsfraude of online bedreiging) en cyberdelicten (bijvoorbeeld hacken of virussen sturen). Voor elk van de delicten die werden voorgelegd aan de adolescenten werd gevraagd aan te geven of ze dit ooit hebben gepleegd, en zo ja, hoe vaak in de afgelopen 12 maanden. De antwoorden op de vragen werden gedichotomiseerd waarbij een score van 0 betekende dat de jongere het delict niet heeft gepleegd en een score van 1 betekende dat de jongere het delict wel heeft gepleegd in de afgelopen 12 maanden. Vervolgens werd voor een totaalscore per subschaal de scores opgeteld. Zelfrapportage heeft in dit onderzoek dus betrekking op de prevalentie en niet op de frequentie van het plegen van delicten.

Analyseplan

De data van huidig onderzoek werden ingevoerd en geanalyseerd in Statistical Package for Social Sciences (SPSS) versie 23. De voorspellers op gezinsniveau zijn de onafhankelijke variabelen. Stress is in de eerste onderzoeksvraag de afhankelijke variabele en zou mogelijk kunnen werken als mediator, wat voor elke stressmaat apart wordt bekeken. Cybercrime is in de laatste onderzoeksvraag de afhankelijke variabele.

Door middel van beschrijvende statistieken werden gemiddelden, correlaties en standaarddeviaties van de variabelen berekend. Items binnen een aantal schalen werden

(16)

omgescoord zodat de richting van de hypothesen kon worden getoetst. Om de onderzoeksvraag ‘Welke gezinsfactoren hangen samen met stress?’ te beantwoorden werd een multipele hiërarchische regressie analyse uitgevoerd waarin stress de afhankelijke variabele was en gezinsfactoren de onafhankelijke variabele. Ook werd de onderzoeksvraag ‘Welke stressfactoren hangen samen met cybercrime?’ op deze manier beantwoord, waarin stress de onafhankelijke variabele was en cybercrime de afhankelijke variabele. Om de onderzoeksvraag ‘Welke gezinsfactoren hangen samen met cybercrime?’ te beantwoorden werd deze analyse herhaald maar dan met cybercrime als afhankelijke variabele. De multipele hiërarchische regressie geldt ook voor de onderzoeksvraag ‘Hangt stress samen met cybercrime?’, hierin is stress de onafhankelijke variabele en cybercrime de afhankelijke variabele.

Om de laatste onderzoeksvraag ‘Medieert stress het verband tussen gezinsfactoren en cybercrime?’ te onderzoeken werd een mediatie analyse uitgevoerd met gezinsfactoren als onafhankelijke variabele, cybercrime als afhankelijke variabele en stress als mediator. Daarbij werd ten eerste een multipele hiërarchische regressie gekeken naar het ongemedieerde model; de relatie tussen gezinsfactoren en cybercrime. Vervolgens werd er met een tweede multipele hiërarchische regressie gekeken of gezinsfactoren en stress gerelateerd zijn. Daarna werd er een derde meervoudige regressie analyse uitgevoerd om te kijken of stress en cybercrime gerelateerd zijn, gecontroleerd voor de relatie tussen gezinsfactoren en cybercrime. Als laatste werd er ook gekeken of er een direct effect is van gezinsfactoren op stress (gedeeltelijke mediatie), is dat niet zo, dan geldt er alleen een indirect effect van gezinsfactoren op cybercrime via stress, wat het een complete mediatie maakt. De mediatie werd getoetst met een mediatie- analyse. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de Process macro van Hayes (Hayes, 2017). De parameters van de variabelen werden met behulp van de macro geschat. Ook werd de Sobel’s test uitgevoerd om de significantie van de mediatie te analyseren, daarbij werd een alpha niveau van .05 aangehouden.

(17)

Power

Een poweranalyse werd uitgevoerd met het programma G*Power (versie 3.1.9.2). De power dient bij onderzoeken minstens .80 te zijn. Met uitgang van een multipele regressieanalyse (Multiple Regression: Omnibus (R2 deviation from zero)) is in dit programma de steekproefgrootte ingevoerd (N = 127) en het alpha niveau (α = .05). Na het uitvoeren van de analyse kwam naar voren dat huidig onderzoek een power heeft van .98 en een kritieke F- waarde van 3.07. Dit betekent dat er 98% kans bestaat dat er een daadwerkelijk effect kan worden gevonden.

Resultaten

Huidig onderzoek beoogt te onderzoeken wat het verband is tussen gezinskenmerken, stress en cyberdelicten. De verwachting was dat hoe meer negatieve gezinsfactoren er spelen, hoe meer stress adolescenten zullen ervaren. Daarnaast was de verwachting dat hoe meer negatieve gezinsfactoren er spelen, hoe meer adolescenten betrokken zijn bij cybercrime. Als laatste was de verwachting dat stress die adolescenten ervaren het verband met cybercrime medieert, dus hoe meer stress zij ervaren, hoe meer zij betrokken zullen zijn bij cybercrime. Allereerst werd er gekeken of er sprake was van multicollineariteit, dit was niet het geval. De Tolerance waarden waren boven de .10 en de VIF waarden onder de 4. Dit wil zeggen dat de verklarende variabelen onderling niet met elkaar correleerden of overlapten.

Om te onderzoeken hoe de verschillende variabelen met elkaar samenhingen, zijn de correlaties tussen de variabelen bekeken. De uitkomsten van deze analyses zijn weergegeven in Tabel 1.

(18)

Correlaties tussen verklarende en uitkomstvariabelen.

Note.**Correlatie is significant bij een alpha niveau van .01 (tweezijdig). *Correlatie is significant bij een alpha niveau van .05 (tweezijdig).

1Status Ouderrelatie werd opgedeeld in Samenwonend en Gescheiden/Alleenstaand.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

1. Perceived Stress Scale 1

2. Alledaagse Stress Totaal .30** 1 3. School Burnout Inventory

Totaal .55** .31** 1 4. Coronastress Totaal .33** .28** .29** 1 5. Psychologische Controle Totaal .38** .26* .45** .03 1

6. Parenting Practices Totaal .14 .13 .22* .27** .13 1

7. Gedigitaliseerde Delicten .20* .28** .19* .05 .16 .06 1 8. Cyberdelicten .06 .17 .11 .02 .01 .19* .19* 9. Opleiding ouders -.04 -.04 -.10 -.12 -.21 -.07 -.01 -.05 1 10. Financiële problemen -.01 -.05 -.02 .12 -.07 .12 -.03 .10 .08 1 11. Status Ouderrelatie1 .17 -.05 .11 .10 .11 -.12 .11 -.01 -.13 .13 1 12. Broers/zussen .02 .08 .07 -.11 .07 -.04 .04 .01 .00 -.02 .02 1 13. Leeftijd .11 -.09 .12 .05 -.04 -.38** -.07 -.03 -.02 -.04 .09 -.15 1 14. Geslacht .27** .09 .08 .19* .05 .33** .05 .10 -.03 -.04 .08 .03 -.30** 1 15. Migrantenachtergrond -.07 -.12 -.02 .02 -.05 -.11 -.04 -.04 .00 -.03 .17 -.05 .09 -.15 1 16. Schoolniveau .00 -.04 .05 -.02 .06 .23* -.10 -.04 .11 -.01 -.06 .28** -.19* .05 .02

(19)

De vier indicatoren van stress hingen samen. Psychologische controle bleek samen te hangen met alle drie de algemene stress schalen, maar niet met stress verkregen door corona. Zowel Psychologische Controle als Parenting Practices bleken samen te hangen School Burnout. Parenting Practices hing samen met Coronastress, maar beiden opvoedschalen hingen niet samen met stress gemeten door de Perceived Stress Scale of Alledaagse Stress. Daarnaast bleken Gedigitaliseerde Delicten samen te hangen met alle drie de algemene stress schalen en niet met Coronastress of Parenting Practices. Cyberdelicten bleken samen te hangen met Parenting Practices en Gedigitaliseerde Delicten. De opleiding van ouders, relatie van ouders, het hebben van broertjes of zusjes en financiële problemen van ouders bleken met geen enkele andere schaal samen te hangen. Leeftijd van de adolescent bleek samen te hangen met Parenting Practices en Geslacht, dit zou betekenen dat meisjes die de vragenlijst hebben ingevuld ouder waren. Geslacht bleek samen te hangen met Perceived Stress, Coronastress en Parenting Practices, meisjes ervaren over het algemeen meer stress dan jongens. Migrantenachtergrond bleek nergens een samenhang mee te hebben. Als laatste bleek dat er een samenhang bestond tussen Schoolniveau van de adolescent en Parenting Practices, de hoeveelheid broers en zussen en leeftijd. Hoe hoger het schoolniveau, hoe meer Parenting Practices ouders uitvoerden (monitoring), hoe meer broers en zussen de participanten hadden en hoe jonger ze waren.

De gemiddelden, standaarddeviaties en range van elke variabele werden getoetst en zijn weergegeven in Tabel 2. Hieruit bleek dat cyberdelicten en gedigitaliseerde delicten erg weinig voorkwamen in de onderzochte steekproef.

(20)

Tabel 2

Beschrijvende Statistieken

N M SD R*

Perceived Stress Scale Totaal 123 2.82 .63 1.00 – 4.80

Alledaagse Stress Totaal 123 1.47 .37 1.00 – 2.71

School Burnout Inventory Totaal 123 3.37 .96 1.22 – 5.67 Psychologische Controle Totaal 121 2.90 1.11 1.33 – 7.17

Parenting Practices Totaal 121 3.11 .96 1.00 – 4.83

Gedigitaliseerde Delicten 121 0.23 .57 0.00 – 3.00

Cyberdelicten 121 0.23 .51 0.00 – 2.00

Note. *Range van score respondenten.

Om de onderzoeksvraag ‘Hangen gezinskenmerken samen met stress?’ te beantwoorden werd het verband tussen Gezinskenmerken en Stress getoetst. In de multipele hiërarchische regressieanalyse tussen gezinskenmerken en stress werd ook gecontroleerd voor geslacht (zie Tabel 3).

Wanneer Perceived Stress de afhankelijke variabele was, bestond er een positieve samenhang met geslacht. Meisjes ervaren meer algemene stress zoals gemeten met de Perceived Stress index dan jongens. De proportie verklaarde variantie van Perceived Stress door geslacht en gezinskenmerken bleek 23,8% met F(1, 122) = 5,89, p < .001.

Als Alledaagse Stress als afhankelijke variabele werd ingezet, bleek er geen enkel verband te zijn met geslacht of gezinskenmerken. De proportie verklaarde variantie van Alledaagse Stress door gezinskenmerken was 7,4% met F(1, 120) = 1.51, p = .183.

Er bleek dat wanneer School Burnout de afhankelijke variabele was er een positieve samenhang was met Psychologische Controle. De proportie verklaarde variantie van School

(21)

Burnout door gezinskenmerken was 21.2% met F(1, 120) = 5.06, p <.001. Kortom, hoe meer Psychologische Controle ouders uitoefenden, hoe meer School Burnout jongeren rapporteerden. Dit betekent dat hoe meer ouders hun kinderen onderbraken, zaken voor hen invulden of wil mengen in de gedachten of gevoelens van hun kinderen, hoe meer de adolescenten het schoolwerk niet meer zagen zitten of de motivatie voor school verloren.

Als laatste bleek dat wanneer Coronastress afhankelijke variabele was, er een samenhang bleek te zijn met Parenting Practices. Dit betekent dat hoe meer ouders hun kinderen monitoren, hoe meer dit leidde tot coronagerelateerde stress bij jongeren. De proportie verklaarde variantie van Coronastress door gezinskenmerken was 11,0% met F(1, 122) = 2.32, p < .05.

Tabel 3

Multipele Regressie Gezinskenmerken en Stress- schalen

Voorspeller Perceived

Stress

Alledaagse Stress School Burnout Inventory

Coronastress

Bèta Bèta Bèta Bèta

1. Geslacht 29** .09 .06 .11

2. Totaal Score

Psychologische Controle

.34** .18 .36** -.01

3. Totaal Score Parenting Practices .02 .11 .18 .23* 4. Status Ouderrelatie .12 -.08 .05 .09 5. Sociaal Economische Status .03 .02 .02 .09 6. Aantal Broers/Zussen -.02 .01 .00 -.12

Note.**Relatie is significant bij een alpha niveau van .01 (tweezijdig). * Relatie is significant bij een alpha niveau van .05 (tweezijdig).

(22)

Om de onderzoeksvraag ‘Welke gezinskenmerken hangen samen met cybercrime?’ te beantwoorden werd het verband tussen Gezinskenmerken en Gedigitaliseerde Delicten getoetst. Uit de multipele hiërarchische regressieanalyse kwam naar voren dat er geen significant verband bestond tussen Parenting Practices of Psychologische Controle en Gedigitaliseerde Delicten (zie Tabel 4). Voor zowel gedigitaliseerde delicten als cyberdelicten bleek geen enkel gezinskenmerk samen te hangen met cybercrime. De proportie verklaarde variantie van Gedigitaliseerde Delicten door gezinskenmerken bleek 8,5% met F(1, 120) = 3.64, p <.005.

Om dezelfde onderzoeksvraag te beantwoorden werd ook het verband tussen Gezinskenmerken en Cyberdelicten getoetst. Uit de multipele hiërarchische regressieanalyse kwam naar voren dat er geen verband bestaat tussen gezinskenmerken en cyberdelicten. De totaal verklaarde variantie van Cyberdelicten door Gezinskenmerken bleek 3,9% met F(1, 120) = .928, p = .466.

(23)

Tabel 4

Multipele Regressie Gezinskenmerken en Cybercrime (Gedigitaliseerde delicten, Cyberdelicten). Voorspeller Gedigitaliseerde Delicten Cyberdelicten Bèta Bèta 1. Totaal Score Psychologische Controle -.05 -.01

2. Totaal Score Parenting Practices .19 .18 3. Ouderrelatie .13 .02 4. Sociaal Economische Status .08 .07 5. Aantal Broers/Zussen -.07 .01

Note.**Relatie is significant bij een alpha niveau van .01 (tweezijdig). * Relatie is significant bij een alpha niveau van .05 (tweezijdig).

Om de onderzoeksvraag ‘Hangt stress samen met cybercrime?’ te beantwoorden werd het verband tussen de vier operationalisaties van Stress en Cybercrime gemeten. Uit de multipele hiërarchische regressieanalyse kwam naar voren dat er een positief verband bestond tussen Alledaagse Stress en Gedigitaliseerde Delicten. Hoe meer Alledaagse Stress werd ervaren, hoe vaker adolescenten betrokken waren bij Gedigitaliseerde delicten. Verder bestond er tussen de stress vragenlijsten en betrokkenheid bij ofwel Gedigitaliseerde Delicten ofwel Cyberdelicten geen samenhang (zie Tabel 5). De totaal verklaarde variantie van Gedigitaliseerde Delicten door Stress was 5,7% met F(1, 120) = 1.38, p = .236. De totaal verklaarde variantie van Cyberdelicten door Stress was 3,9% met F(1, 120) = .93, p = .466.

(24)

Tabel 5

Multipele Regressie Stress en Cybercrime Voorspeller Gedigitaliseerde Delicten Cyberdelicten Bèta Bèta 1. Totaal Score Perceived Stress .11 -.03 2. Totaal Score Alledaagse Stress .25* .17

3. Totaal Score School Burnout

.07 .08

4. Totaal Score Coronastress

-.08 -.04

Note.**Relatie is significant bij een alpha niveau van .01 (tweezijdig). * Relatie is significant bij een alpha niveau van .05 (tweezijdig).

Er bestond geen significant verband tussen een van de gezinskenmerken en cybercrime, waardoor een mediatie- analyse geen mogelijkheid was.

(25)

Discussie

Het huidige onderzoek onderzocht of er een verband bestond tussen gezinskenmerken en stress en tussen gezinskenmerken en betrokkenheid bij cybercrime bij adolescenten tussen de 12 en 19 jaar. Daarnaast werd er bekeken of er een verband bestond tussen stress en de betrokkenheid bij cybercrime. Ook werd er in dezelfde doelgroep onderzocht of stress verkregen door de gezinssituatie het verband tussen gezinskenmerken en de betrokkenheid bij cybercrime beïnvloedde.

Uit huidig onderzoek bleek dat gezinskenmerken nauwelijks samenhingen met stress. Alleen het uitoefenen van psychologische controle door ouders hing samen met stress gemeten met de perceived stress scale en met een hogere mate van school burnout verschijnselen bij adolescenten. Hoe meer ouders zich mengden in de gedachten en gevoelens van hun kinderen, hen onderbraken of kritiek leverden, hoe meer stress ze ervaarden.

Er kwam ook naar voren dat psychologische controle van ouders van invloed was op school stress. Mogelijk heeft de opdringerigheid van ouders en de neiging van hen om hun kinderen te verbeteren, invloed op het ervaren van stress door school. Doordat ouders bijvoorbeeld de zinnen van hun kinderen afmaken of hun kinderen de schuld geven van problemen in het gezin, kunnen de ouders de kinderen indirect het gevoel van onkunde geven. Hierdoor daalt mogelijk het zelfvertrouwen van de adolescent waardoor zij meer stress kunnen ervaren wanneer zij moeten presteren. Zij kunnen dan mogelijk het gevoel krijgen geen fouten te mogen maken en hierdoor niet te voldoen aan verwachtingen van de ouders (Depreeuw, 1995).

Tenslotte bleek dat het monitoren van het gedrag (parenting practices) van de jongere en psychologische controle door zijn of haar ouders samenhing met meer stress ervaren door Corona. Mogelijk waren kinderen en ouders vaker en meer op hetzelfde moment thuis tijdens de periode gedurende corona. Het beleid vanuit de regering had mogelijk invloed op de

(26)

monitoring van ouders op de kinderen, omdat men zoveel mogelijk thuis moest blijven. Ouders waren hierdoor mogelijk geneigd om hun kinderen meer te monitoren en te controleren op hun gedrag. Dit komt overeen met de onderzoeksliteratuur, waarin duidelijk wordt gemaakt dat autonomie bevorderende ouders zorgen voor minder stress bij hun kinderen (Willemen, 2008). Dit schept de verwachting dat meer monitoring en meer controle kan zorgen voor meer stress bij de adolescenten.

Op het moment dat ouders hun kinderen alleen monitoren, veeleisend en gedisciplineerd zijn, is de kans op stress bij adolescenten groter (Colvin, 2000; Willemen, 2008). Echter, tegen de verwachting in hingen de beide vormen van opvoedgedrag niet samen met alle gemeten aspecten van stress. Psychologische Controle en Parenting Practices hingen niet samen met Alledaagse stress en Parenting Practices ook niet met Perceived stress of School Burnout. Psychologische controle hing ook niet samen met coronastress. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat alledaagse stress meer beïnvloed wordt door de omgeving dan de meer intern aangestuurde algemene stress en school burnout. Alledaagse stress heeft duidelijkere externe oorzaken.

Monitoring van ouders blijkt, behalve op coronastress, in dit onderzoek geen invloed uit te oefenen op het ervaren van stress door adolescenten. Daarentegen blijkt uit literatuur dat minder monitoring gelijk staat aan meer stress op ouderlijk- en gezinsniveau (Loeber & Stouthamer- Loeber, 1986). Alleenstaande moeders en ongelukkig getrouwde gezinnen monitoren hun kinderen minder, oftewel gezinnen met meer problemen monitoren minder. Ook hebben gezinnen met liefhebbende ouders meer supervisie dan gezinnen met niet- liefhebbende ouders. Er lijkt daarnaast minder ouderlijke supervisie te bestaan in eenoudergezinnen dan in twee-oudergezinnen (Loeber & Stouthamer- Loeber, 1986). Kortom, gezinnen waarin meer stress bestaat wordt minder gemonitord. Dit kan suggereren dat er voor het kind over het algemeen minder stress bestaat als zij meer worden gemonitord, omdat er minder stress wordt

(27)

ervaren in de gezins- en ouderomgeving. Dit is tegengesteld aan de bevindingen in huidig onderzoek, omdat binnen huidig onderzoek monitoren geen enkele invloed blijkt te hebben op stress bij adolescenten.

In huidig onderzoek bleek, in tegenstelling tot eerdere onderzoeken, dat de status van de ouderrelatie, de sociaal economische status van het gezin en het hebben van broertjes en zusjes geen invloed hebben op de ervaren stress door de adolescenten. Dit is tegen verwachting, aangezien in eerdere literatuur werd aangegeven dat deze aspecten juist konden zorgen voor veel stress bij adolescenten en sluit aan bij de vorige bevinding over het monitoren van de ouders (Kavanaugh, Neppl, & Melby, 2018; Dissing, Dich, Andersen, Lund, & Rod, 2017; Van der Ploeg, 2013; Dunn, 2002; Amato, 2005). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er voor deze aspecten niet werd gevraagd naar de situatie over de afgelopen maanden, maar alleen op het huidige tijdstip. Veel jongeren zaten in de periode van de coronacrisis thuis, zij hoefden niet naar school en sociale activiteiten waren niet mogelijk door de restricties die werden opgelegd door de Nederlandse overheid. Dientengevolge hadden de adolescenten waarschijnlijk minder stress als het ging om school of huiswerk. Ook konden zij minder goed invloed uitoefenen op sociale aspecten en waren er waarschijnlijk weinig tot geen gebeurtenissen die onverwachts waren, waar stress door kon ontstaan. Een andere verklaring voor het niet vinden van een verband is mogelijk dat in de huidige steekproef er wellicht minder variatie is in de kenmerken van de respondenten. De meesten van de adolescenten uit de steekproef zitten op het gymnasium of havo (tweetalig), komen uit een gezin waarbij de vader en moeder nog bij elkaar waren en in één enkel gezin bestonden maar financiële problemen.

Voorts bleek dat geen van de gezinskenmerken samenhing met het plegen van gedigitaliseerde delicten of cyberdelicten door jongeren tussen de 12 en 19 jaar oud. Dit betekent dat opdringerig opvoedgedrag (psychologische controle) door ouders, het monitoren door ouders (parenting practices), de status van de relatie van ouders, de sociaal economische

(28)

status van het gezin of het hebben van broertjes en zusjes geen invloed hadden op of de jongere zich bezig hield internetcriminaliteit. Mogelijk kwamen cyberdelicten en gedigitaliseerde delicten te weinig voor in deze steekproef om zinvolle analyses op te doen. Het grootste deel van de steekproef bevond zich op een bovengemiddeld schoolniveau, waarbij de grootste groep op het gymnasium zat. Daarnaast was enkel twee procent van de steekproef van een migratie achtergrond. In eerdere onderzoeken is bevonden dat de onderwijsloopbaan van een jongere afhankelijk is van de sociaal- economische achtergrond van de ouders (Tieben, De Graaf, & De Graaf, 2010; Breen & Goldthorpe, 1997). De economische status geeft dan de financiële positie van het gezin weer, en de culturele status heeft invloed op het opleidingsniveau. Financiële hulpbronnen zouden de socialisatie van de adolescent kunnen faciliteren, bijvoorbeeld aan schoolmateriaal, bijlessen en andere school aangelegenheden (Jacob & Wilder, 2010). Ook culturele hulpbronnen structureren de toekomst van adolescenten. Een hoog opleidingsniveau brengt een bekendheid met hoge cultuur met zich mee (Bourdieu, 1986). De sociaal economische en culturele herkomst beïnvloeden de verwachtingen via intergenerationele overdracht van waarden en attitudes (Roest, 2009). Dit wil zeggen dat de adolescenten binnen huidig onderzoek, waarin zich veel hoogopgeleiden en niet- immigranten bevinden, waarschijnlijk ten opzichte van hun leeftijdsgenoten in de populatie minder moeilijkheden ervaren door de gezinssituatie. Dit kan vervolgens ook effect hebben op de betrokkenheid van de steekproef bij cybercrime. Uit eerder genoemde literatuur bleek ook dat hoger opgeleide ouders meer oog hebben voor de mogelijkheden van computers en internet, en daarmee ook beter hun kinderen kunnen begeleiden en informeren als het gaat om de risico’s van het internet (Clark, Demont-Heinrich, & Webber, 2005; Livingstone & Helsper, 2010).

Wanneer gekeken wordt naar het verband tussen verschillende facetten van stress en cybercrime, blijkt dat alleen Alledaagse stress samenhing met Gedigitaliseerde Delicten. Dit betekent dat stress voortkomend uit invloeden van sociale media en onzekerheid met betrekking

(29)

tot partnerrelaties er onder anderen voor kunnen zorgen dat adolescenten sneller overgaan op het sturen van berichten met de intentie om een ander bang te maken, stelen via internet, het voordoen als iemand anders op het internet of het verspreiden van seksueel getinte foto’s of filmpjes van personen onder de 18 jaar oud. Stress verkregen door de schoolsituatie, coronastress of ervaren stress door overige situaties (Perceived Stress) bleken niet samen te hangen met betrokkenheid bij cybercrime. De veronderstelling dat het plegen van cyberdelicten gezien kan worden als coping mechanisme is in ieder geval in huidige steekproef niet bevestigd. Een verklaring voor het vinden van een relatie tussen alledaagse stress en cybercrime is dat de items binnen de alledaagse stressfactoren gerelateerd lijken met online activiteit, wat de relatie met gedigitaliseerde delicten logischer en makkelijker maakt. Hoewel zoals eerder benoemd de kans dat er delinquent gedrag wordt vertoond groter is bij adolescenten die stress ervaren (Custers & Engels, 2003), blijkt binnen dit onderzoek dat stress ervaren door druk vanuit school of ervaren stress (perceived stress) niet samenhangt met cybercriminaliteit of cyberdelinquentie.

Omdat er geen verband was tussen stress en cyberdelicten, kan er ook geen sprake zijn van een mediërend effect van stress op het verband tussen gezinskenmerken en cyberdelicten.

Tenslotte bleek uit huidig onderzoek dat meisjes meer algemene stress ervaarden dan jongens. Voor school burnout, alledaagse stress en coronastress was dit niet het geval. Een verklaring hiervoor is dat meisjes gevoeliger zijn voor stressvolle gebeurtenissen in de interpersoonlijke sfeer, ze zijn sensitiever dan jongens (van der Ploeg, 2013). Daarbij trekken ze zichzelf meer aan van negatieve gebeurtenissen in omgang met leeftijdsgenoten, maken zij zich sneller druk over de emotionele kanten van contacten en ervaren zij sneller angst en depressieve klachten.

De vier verschillende soorten stress typeren door de verschillende facetten van stress die zij meten. Perceived Stress wordt gemeten aan de hand van vragen die betrekking hebben

(30)

op met het ervaren van stress door verlies van controle, het ervaren van nervositeit in algemene situaties en het ervaren van opstapelende moeilijkheden (Cohen, 1994). School Burnout typeert zich door het hanteren van vragen die betrekking hebben op het ervaren van stress door de school situatie, bijvoorbeeld dat het schoolwerk te veel kan worden, of dat een adolescent slecht slaapt door de gedachte aan school of schoolwerk (Salmela-Aro, Kiuru, Leskinen, & Nurmi, 2009). Alledaagse Stress is de stress die een adolescent ervaart door dagelijkse ervaringen die te maken hebben met social media gebruik en het vinden van een partner (Asscher, 2018). Als laatste is Coronastress de stress die een adolescent ervaart naar aanleiding van de COVID-19 uitbraak, met vragen die betrekking hebben op getroffen familie door de ziekte, of het ervaren van stress door de angst zelf besmet te raken met het virus. Deze vragen zijn in huidig onderzoek opgesteld.

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen die invloed kunnen hebben op de resultaten. Allereerst is het van belang dat de vragenlijst is afgenomen tijdens de periode dat het wereldwijde virus COVID-19 uitbrak in Nederland. Een gebeurtenis die nog niet eerder heeft plaatsgevonden in de moderne maatschappij. Hierbij zijn er in Nederland strenge maatregelen genomen om verdere besmettingen door het virus te voorkomen. Onder anderen maatregelen als alleen naar buiten gaan als het noodzakelijk is, het sluiten van scholen, het stoppen van sociale gelegenheden, samenscholingsverboden voor boven de drie individuen bij elkaar en het onderling houden van 1,5 meter afstand van ieder ander werden ingezet. Het leven van elk individu in Nederland zag er tijdens deze periode anders uit, zo ook voor adolescenten. Dit kan van invloed zijn geweest op de antwoorden die de adolescenten hebben gegeven op de vragenlijst. Dit kan ook van invloed zijn geweest op het niet compleet invullen van de vragenlijst door veel van de participanten. Een andere kanttekening die kan worden gegeven bij de uitbraak van COVID-19 is dat scholen slecht te bereiken waren in verband met het reorganiseren van het onderwijs. Scholen waren niet in staat om mee te doen aan het onderzoek

(31)

door drukte. Hierom hebben veel minder participanten meegedaan aan het onderzoek dan geanticipeerd. Dit brengt men naar de volgende kanttekening.

Een beperking is dat slechts een beperkt aantal participanten heeft meegedaan aan het onderzoek. Deze participanten waren geen goede afspiegeling van de populatie. Het overgrote deel van de participanten zat op het gymnasium, daarna het vwo, vervolgens havo en de rest op verschillende soorten vmbo of lager. In de populatie bevinden de meeste adolescenten zich op het vmbo en de minste adolescenten op het gymnasium of het vwo. Daarbij komt dat een erg klein percentage afkomstig was van een migrantenachtergrond. Deze ligt in realiteit veel hoger. Deze factoren hebben kunnen meespelen in de uitkomsten van het onderzoek.

Een derde kanttekening is dat alle vragenlijsten zelfrapportage vereisten van de adolescenten. Zelfrapportage kan leiden tot andere verbanden, omdat alle gegevens van dezelfde participant afkomstig zijn. De participant zal altijd een subjectieve kijk hebben op bepaalde onderwerpen. Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden naast de zelfrapportage gebruik te maken van andere vormen van onderzoek, zoals fysiologische metingen om stress te meten.

Tenslotte is een beperking van huidig onderzoek dat er relatief veel analyses zijn gedaan met vier soorten stress als afhankelijke variabelen en twee soorten cyberdelicten als afhankelijke variabelen. Mogelijk is er daarom sprake geweest van kanskapitalisatie waardoor de effecten die we wel vinden op toeval berusten (Vanbrabant, van de Schoot & Rossel, 2015). Samenvattend kan gesteld worden dat psychologische controle en parenting practices van ouders op hun kinderen van invloed kan zijn op het ervaren van stress door de adolescenten. Tevens bleek dat alledaagse stressoren van invloed kunnen zijn op de betrokkenheid bij gedigitaliseerde delicten bij adolescenten. Echter, kon er geen antwoord worden gegeven op de hoofdvraag ‘Welke gezinsfactoren hangen samen met betrokkenheid bij cybercrime en versterkt stress gegenereerd door de gezinsfactoren deze relatie bij adolescenten tussen de 12

(32)

en 18 jaar?’, omdat hiervoor geen analyse mogelijk was. Voorgaande bevindingen bieden aanknopingspunten om in de toekomst meer onderzoek uit te voeren wat betreft sociale mediagebruik en alledaagse stress bij jongeren en of dit van invloed is op cybercriminaliteit. Dit kan bijvoorbeeld door te onderzoeken of de hoeveelheid uren die een adolescent dagelijks spendeert op internet van invloed is op de stress die zij hierdoor ervaren of de betrokkenheid die zij hebben bij internetcriminaliteit. Ook kan worden onderzocht of de hoeveelheid uren gespendeerd op het internet of op sociale media kan zorgen voor normalisatie van pornografische en/of criminele beelden bij adolescenten. Door de groot meespelende factor COVID-19 werd het onderzoek op meerdere punten belemmerd en moeten bevindingen met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Er wordt aangeraden om dit onderzoek in de toekomst te herhalen wanneer de maatschappij weer is hersteld van de COVID-19 periode.

(33)

Referentielijst

Amato (2005). The Impact of Family Formation Change on the Cognitive, Social, and Emotional Well- Being of the Next Generation. The Future of Children, 15(2), 75-96. Amedie, J. (2015). The Impact of Social Media on Society.

Ange, R. P., & Huan, V. S. (2006). Relationship between academic stress and suicidal ideation: Testing for depression as a mediator using multiple regression. Child Psychiatry and Human Development, 37, 133-143. doi:10.1007/s10578-006-0023-8.

Bae, S. M. (2017). The influence of strain factors, social control factors, self- control and computer use on adolescent cyber delinquency: Korean National Panel Study. Children and Youth Services Review, 78, 74-80.

Barber, B. K. (1996). Parental psychological control: Revisiting a neglected construct. Child Development, 67, 3296-3319. doi:10.2307/1131780.

Barber, B. K. (2002). Intrusive Parenting: How psychological control affects children and adolescents. Washington, DC: American Psychological Association.

Beulen, J., Chao, L. C., Garritsen, L., P., & Simons, L. E. (2011). Internetgebruik en probleemgedrag: Een onderzoek naar de relatie tussen internetgebruik (internetverslaving en cyberpesten) en probleemgedrag (internaliserend en externaliserend.

Breen, R., & Goldthorpe, J. H. (1997). Explaining educational differentials. Rationality and Society, 9 (3), 275-305.

Bourdieu, P. (1986). The forms of capital. Readings in Economic Sociology, 280-291. Brysbaert, M. (2006). Psychologie. Gent: Academia Press.

(34)

CBS (2019). 1,2 miljoen slachtoffers van digitale criminaliteit. Geraadpleegd op 22 maart 2020.

https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2019/29/1-2-miljoen-slachtoffers-van-digitale-criminaliteit

Chiesa, R., Ducci, S., & Ciappi, S. (2009). Profiling hackers. The science of criminal profiling as applied to the world of hacking. Boca Raton: Auerbach Publications.

Clark, L. S., Demont- Heinrich, C. & Webber, S. (2005). Parents, ICTs, and children’s prospects for success: Interviews along the digital ‘Acces rainbow’. Critical Studies in Media Communication, 22, 409- 426.

Cohen, S. (1994). Perceived Stress Scale (PSC). Geraadpleegd op 7 februari 2020. http://mindgarden.com/documents/PerceivedStressScale.pdf

Custers, K. E., & Engels, R. C. (2003). Delinquentie van adolescenten: De rol van delinquente vrienden en emotionele problemen.

Depreeuw, E. (1995). De waarheid over faalangst. Caleidoscoop, 7e jrg, (1).

Dissing, A. S., Dich, N., Andersen, A. M. N., Lund, R., & Rod, N. H. (2017). Parental break-ups and stress: Roles of age & family structure in 44 509 pre-adolescent children. European Journal of Public Health, 27, 829-834 doi:10.1093/eurpub/ckx040.

Donaldson, D., Prinstein, M. J., Danovsky, M., & Spirito, A. (2000). Patterns of children’s coping with life stress: implications for clinicians. Am.J.Orthopsychiatry/, 70, 351-359. doi: 10.137/h0087689

Dunn, J. (2002). The adjustment of children in stepfamilies: Lessons from community studies. Child and Adolescent Mental Health, 7, 154-161. doi: 10.1111/1475-3588.00028

Fomby, P. & Cherlin, A. J. (2007). Family instability and child well- being. American Sociological Review, 72, 181- 204. doi: 10.1177/000312240707200203

(35)

Frick, P. J., Christian, R. E., & Wootton, J. M. (1999). Age Trends in the Association Between Parenting Practices and Conduct Problems. Behavior Modification, 23, 106-128. Gass, K., Jenkins, J., & Dun, J. (2007). Are sibling relationships protective? A longitudinal

study. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 48, 167- 175. doi: 10.1111/j.1469-7610.2006.01699.x

Hasebrink, U., Livingstone, S., Haddon, L., & Ólafsson, K. (2009). Comparing children’s online opportunities and risks across Europe: cross-national comparisons for EU Kids Online. London: LSE, EU Kids Online.

Hayes, A. F. (2017). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis: A regression-based approach. Guilford publications.

Ingram, R. E., & Luxton, D. D. (2005). Vulnerability- stress models. Development of psychopathology: A vulnerability- stress perspective, 32- 46. doi: 10.4135/9781452231655.n2

Jacob, B. A., & Wilder, T. (2010). Educational Expectations and Attainment.

Kavanaugh, S. A., Neppl, T. K., Melby, J. N. (2018). Economic Pressure and Depressive Symptoms: Testing the Family Stress Model From Adolescence to Adulthood. Journal of Family Psychology, 32, 957–965. doi:10.1037/fam0000462

Kerr, M., & Stattin, H. (2000). What parents know, how they know it, and several forms of adolescent adjustment: Further support for a reinterpretation of monitoring. Developmental Psychology, 36, 366-380. doi:10.1037/0012-1649.36.3.366

Kerstens, J., & Stol, W. P. (2012). Jeugd en Cybersafety: Online slachtoffer- en daderschap onder Nederlandse adolescenten. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.

(36)

Kerstens, J., & Veenstra, S. (2013) Cyberpesten vanuit een criminologisch perspectief. Tijdschrift voor Criminologie, 55(4), 375-393.

Kuling, S. (2016). Dagelijkste Stress en Negatief Affect bij Adolescenten, de modererende Rol van Zelfwaardering. Student Undergraduate Research E- journal!, 2.

Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress, appraisal and coping. New York: Springer. Lee, S. J. (2013). Parental restrictive mediation of children’s internet use: effective for what

and for whom? New Media and Society, 15, 466- 481.

Lueng, L., & Lee, P. S. N. (2011). The influence of information literacy, internet addiction and parenting styles on internet risks. New Media and Society, 14, 117- 136.

Livingstone, S., & Helsper, E. (2008). Parental mediation of children’s internet use. Journal of Broadcasting and Electronic Media, 52, 581- 599.

Livingstone, S., & Helsper, E. (2010). Balancing opportunities and risks in teenagers’ use of the internet: The role of online skills and self- efficacy. New Media and Society, 12, 309- 329.

Livingstone, S., & Smith, P.K. (2014). Annual research review: harm experienced by child users of online and mobile technologies: The nature, prevalence and management of sexual and aggressive risks in the digital age. The Journal of Child Psychology and Psychiatry, 55, 635-654.

Loeber, R., & Stouthamer- Loeber, M. (1986). Family Factors as Correlates and Predictors of Juvenile Conduct Problems and Delinquency. Crime and Justice, 7, 29- 149.

Martin, R. C., Coyier, K. R., VanSistine, L. M., & Schroeder, K. L. (2013). Anger on the Internet: The Perceived Value of Rant-Sites. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 16, 119- 122.

(37)

McLanahan, S., & Sandefur, G. (1994). Growing up with a Single Parent. What Hurts, what Helps. Cambridge: Harvard University Press.

Notten, N., & Kraaykamp, G. (2009). Parents and the media. A study of social differentiation in parental media socialization. Poetics, 37, 185- 200.

Notten, N. (2013). Risicogedrag en het wereldwijde web - De invloed van gezin en samenleving op het online risicogedrag van adolescenten vanuit een Europees perspectief. Mens En Maatschappij, 88(4), 350–374. doi.org/10.5117/MEM2013.4.NOTT

Parke, R., Coltrane, S., Duffy, S., Buriel, R., Dennis, J., Power, J., & Widaman, K. (2004). Economic stress, parenting, and child adjustment in Mexican American and European American families. Child Development, 75(6), 1632- 1656. doi: 10.1111/j.1467-8624.2004.00807.x

Ponnet, K., Wouter, E., & Mortelmans, D., (2014). Financiële stress van ouders en het probleemgedrag van adolescenten.

Prins, P. J. M., & Braet, C. (2008). Handboek Klinische Ontwikkelingspsychologie: Over Aanleg, Omgeving en Verandering. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Roest, A. M. C. (2009). Value similarities and transmissions among family members (dissertatie). Universiteit van Tilburg.

Rokven, J. J., Weijters, G., & van der Laan, A. M. (2017). Jeugddelinquentie in de virtuele wereld: Een nieuw type daders of nieuwe mogelijkheden voor traditionele daders?

Seiffge-Krenke, I. (2000). Causal links between stressful events, coping style, and adolescent symptomatology. Journal of Adolescence, 23(6), 675- 691. doi: 10.1006/jado.2000.0352

(38)

Smith, P. K., Mahdavi, J., Carvalho, M., Fisher, S., Russell, S., & Tippett, N. (2008). Cyberbullying: Its nature and impact in secondary school pupils. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 376-385.

Soenens, B., Vansteenkiste, M., Luyckx, K., & Goossens, L. (2006). Parenting and adolescent problem behavior: An integrated model with adolescent self- disclosure and perceived parental knowledge as intervening variables. Developmental Psychology, 42, 305-318. Sonck, N., & de Haan, J. (2011). Kinderen en internetrisico’s.

Symons, K., Ponnet, K., Walrave, M., & Heirman, W. (2018). Cyberbullying among the young. Kind en Adolescent, 39(1), 22-40. doi:10.1007/s12453-017-0163-6.

Tieben, N., de Graaf, P. M., & de Graaf, N. D. (2010). Changing effects of family background on transitions to secondary education in the Netherlands: consequences of educational expansion and reform. Research in Social Stratification and Mobility, 28 (1), 77-90. Tweede Kamer (2020). Debat over het Burgerinitiatief Internetpesters aangepakt.

Geraadpleegd op 14 februari 2020.

http://tweedekamer.nl/kamerstukken/plenaire_verslagen/kamer_in_het_kort/debat-over-het-burgerinitiatief-internetpesters

Van Aken, M., & Slot, W. (2004). Inleiding in de Psychologie van de Adolescentie. Editors: HB Uitgevers: Baarn.

Van Deursen, A. J., & Van Dijk, J. A. (2014). The digital divide shifts to differences in usage. New Media & Society, 16(3), 507- 526.

Van der Hulst, R. C., & Neve, R. J. M. (2008). High-tech crime, soorten criminaliteit en hun daders: Een literatuurinventarisatie. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers/ WODC.

(39)

Van Ouytsel, J., Vandebosch, H., Walrave, M., & Ponnet, K. (2014). Cyberpesten: hoeveel komt het voor en wat kunnen scholen ertegen doen?. 4W: Weten wat werkt en waarom: wetenschappelijk tijdschrift over opbrengsten en werking van ict in het onderwijs.-Zoetermeer, 2013-2015, 4, 6-13.

Vanbrabant, L., van de Schoot, R., & Rossel, Y. (2015). An introduction to restrictor: informative hypothesis testing for AN(C)OVA and linear models. 1-49.

Willemen, A. M. (2008). Stress, parent-adolescent interaction, and the course of psychopathology.

Wright, M., Creed, P., Zimmer- Gembeck, M. J. (2010). The development and initial validation of a brief daily hassles scale suitable for use with adolescents. European Journal of Psychological Assessment, 26(3), 220-234.

Ybarra, M. L., Diener-West, M., & Leaf, P. J. (2007). Examining the overlap in internet harassment and school bullying: implications for school intervention. Journal of Adolescent Health, 41, 42-50.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een tweede mogelijkheid om cybercriminaliteit mee te nemen is door de wetsarti- kelen uit de onderscheiden delicttypen te halen en vervolgens vormen van cyber- criminaliteit te

Be- cause there is a general shift from offline to online crime, we believe that trends in cybercrime should be analyzed alongside trends in more traditional crimes... 20 |

Mediation Analysis of White Blood Cell Count on the Association Between Periodontal Inflammation and Digit Symbol Substitution Test Scoring Cognitive Function Among Older

Finally, this chapter will look at the grant lists and programs of the MNE foundations to further determine their precise targets with respect to health, primary education,

The simulation experiment results associated with the content migration support show that, for all performance metrics the proposed solution can work well in

Several studies of the Austrian breast and colorectal study group showed excellent survival data in both premenopausal (Jakesz et al, 2002; Gnant et al, 2009, 2011) and

Wanneer er gekeken wordt naar de secundaire uitkomstmaten van insomnia, blijkt het verschil tussen de behandelgroep en de wachtlijstgroep niet significant te zijn bij de

Two experiments showed that precueing with the achromatic target and nontarget orientations can improve subsequent orientation discrimination performance while simultaneously