• No results found

Kindermishandeling en partnergeweld : de relatie tussen de vorm van mishandeling en de hechtingsrelatie tussen kinderen en ouders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kindermishandeling en partnergeweld : de relatie tussen de vorm van mishandeling en de hechtingsrelatie tussen kinderen en ouders"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kindermishandeling en Partnergeweld:

De Relatie tussen de Vorm van Mishandeling

en de Hechtingsrelatie tussen Kinderen en Ouders

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education, Universiteit van Amsterdam A.F.M. Hollebrandse (11625619)

Begeleider: M. Noom Tweede beoordelaar: Amsterdam, oktober 2018

(2)

Abstract

Research into the impact of the occurrence of a specific type or multiple types of child maltreatment on the attachment between parent and child appears to be inconsistent. The purpose of this paper was to examine whether the occurrence of a specific type (question 1) or multiple types (question 2) of child maltreatment have an impact on the attachment between parent and child, and if this impact is different for the father-son, mother-son, father-daughter and mother-daughter dyad (question 3). A sample of 1008 parents (most parents between 24 and 35 yrs) and 229 children (M age: 9,66 yrs.) was asked to fill in questionnaires, measuring attachment and child maltreatment. Results showed that psychological maltreated or physical maltreated or neglected children were less attached to their parents, as well as when one of their parents was physically maltreated by the other parent. Children who were both physically maltreated and neglected also showed less attachment to their parents. When physical child maltreatment was occurring without physical maltreatment to one of the parents children were better attached to their parents. Finally, children specifically reported being less attached to their mother in case of psychological child maltreatment. It remains important that prevention and intervention of child abuse should focus on all children who have experienced abuse, in order to prevent or reduce negative outcomes. In addition, this research gives youth workers reason to be particularly alert in the case of psychological child abuse and families where multiple forms of child abuse occur.

Keywords: child maltreatment, partner violence, physical maltreatment, psychological maltreatment, neglect, attachment

(3)

Kindermishandeling en Partnergeweld: De Relatie tussen de Vorm van Mishandeling en de Hechtingsrelatie tussen Kinderen en Ouders

De Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization, WHO) definieert kindermishandeling als alle vormen van fysieke en/of emotionele mishandeling, seksueel misbruik, verwaarlozing, nalatigheid en commerciële of andere uitbuiting, die resulteren in daadwerkelijke of potentiële schade voor de gezondheid, overleving, ontwikkeling of

waardigheid van het kind in de context van een relatie van verantwoordelijkheid, vertrouwen of macht. Partnergeweld wordt eveneens gezien als een vorm van kindermishandeling (WHO, 2006). In dit onderzoek is onderzocht of de vormen van kindermishandeling een verschillende invloed hebben op de hechtingsrelatie tussen ouder en kind. Ook is onderzocht of het voor de hechtingsrelatie van belang is of er sprake is van meerdere vormen van mishandeling. Hierbij is onderscheid gemaakt in de hechtingsrelatie tussen moeder en zoon, moeder en dochter, vader en zoon en vader en dochter.

Van de verschillende vormen kindermishandeling die worden onderscheiden door de WHO (2006), werden in dit onderzoek de volgende vormen meegenomen: fysieke

mishandeling, psychische mishandeling, verwaarlozing en geweld tussen partners. Fysieke mishandeling is het mogelijk of daadwerkelijk aanbrengen van schade of letsel door gedrag als slaan, schoppen of schudden, vaak met het doel het kind te straffen. Psychische

mishandeling verwijst naar alle niet-fysieke vormen van afwijzing en vijandige behandeling, zoals het herhaaldelijk kleineren, beschuldigen, bedreigen of discrimineren van een kind, wat er toe leidt dat een kind er van overtuigd raakt dat het ongewenst is en aandacht of liefde niet waard is. Verwaarlozing houdt in dat een ouder of ander familielid faalt te voorzien in de ontwikkeling en het welzijn van het kind. Dit kan op het gebied van gezondheid, onderwijs, emotionele ontwikkeling, voeding of onderdak en veilige leefomstandigheden. Blootstelling aan geweld tussen ouders wordt steeds vaker gezien als een vorm van kindermishandeling, zo

(4)

ook in dit onderzoek. Partnergeweld, ook wel aangeduid als huiselijk geweld, verwijst naar de intieme context waarbinnen een partner wordt mishandeld door de ander, waarbij zowel mannen als vrouwen het slachtoffer kunnen zijn (Holt, Buckley, & Whelan, 2008). Wat betreft partnergeweld als vorm van kindermishandeling is er in de afgelopen jaren een verschuiving geweest in het begrijpen van de positie van het kind binnen de context van geweld. Waar het kind eerder vaak onafhankelijk gezien werd van het geweld tussen zijn ouders, wordt het kind tegenwoordig gezien als directer slachtoffer van partnergeweld (McIntosh, 2002).

Prevalentie van Kindermishandeling

Onderzoek naar de prevalentie van kindermishandeling in Nederland liet zien dat het aantal kinderen dat wordt mishandeld relatief stabiel is gebleven over een periode van vijf jaar, tussen 2005 en 2010 (Euser et al., 2013). De prevalentie van kindermishandeling was in 2010 33,8 per 1000 kinderen tussen de 0 en 17 jaar oud en 99,4 per 1000 adolescenten. Deze prevalentie is gebaseerd op rapportages van professionals die met kinderen werken,

meldingen bij de jeugdbeschermingsinstanties en zelfrapportage van kinderen tussen de 12 en 17 jaar oud. Een meta-analyse heeft aangetoond dat prevalentie gebaseerd op zelfrapportage bijna vijf keer hoger ligt dan de prevalentie gebaseerd op rapportage van professionals en jeugdbeschermingsinstanties (Stoltenborgh, Bakermans‐Kranenburg, Alink, & IJzendoorn, 2015). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat kindermishandeling vaak onopgemerkt blijft door professionals. Onderzoek liet verder zien dat het aantal meldingen van

kindermishandeling bij jeugdbeschermingsinstanties toeneemt. Dit leek echter niet te komen door een daadwerkelijke toename van kindermishandeling, maar door de groeiende aandacht voor het probleem van kindermishandeling (Euser et al., 2013).

(5)

Kindermishandeling kan ontstaan door verschillende factoren. Er worden daarbij vier categorieën risicofactoren onderscheiden: 1) individuele factoren van ouders of het kind, 2) relationele factoren, 3) gemeenschapsfactoren en 4) maatschappelijke factoren. Individuele risicofactoren voor kindermishandeling zijn factoren als een oudere leeftijd van het kind en het geslacht van het kind (meestal meisjes), ouders die vroeger zijn mishandeld en een niet-Nederlandse achtergrond van de ouders (Cappelleri, Eckenrode, & Powers, 1993; Lamers-Winkelman, Slot, Bijl, & Vijlbrief, 2007; Tucker, 2011; Whitfield, Anda, Dube, & Felitti, 2003). Relationele risicofactoren zijn onder andere weinig familiecohesie en de manier van communiceren met het kind (Stith, 2009). Gemeenschapsrisicofactoren bestaan onder andere uit het wonen in een wijk waarin veel armoede en sociale isolatie voorkomt (Drake, & Pandey, 1996; Hazler, & Denham, 2002). Een belangrijke maatschappelijke risicofactor is het leven in een maatschappij waar geweld de sociale norm is (Jewkes, Flood, & Lang, 2015).

Gevolgen van Kindermishandeling

Algemene Gevolgen

Kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling kunnen hier verschillende negatieve gevolgen van ondervinden. Bestaand onderzoek richt zich in veel gevallen op fysieke kindermishandeling en zo nu en dan op verwaarlozing. In het algemeen hebben

mishandelde kinderen later meer internaliserende en externaliserende problemen, waardoor ze vaker gebruik maken van reguliere en geestelijke gezondheidszorg (Yanos, Czaja, & Widom, 2010). Onderzoek wijst uit dat kinderen die mishandeld zijn een hoger risico lopen op

verschillende psychisch gerelateerde klachten, zoals depressie (Khan et al., 2015), angst (Scott, Smith & Ellis, 2010), suïcidaliteit (Johnson et al., 2002) en middelengebruik (Dube et al., 2003). Kindermishandeling kan ook leiden tot schadelijke fysieke uitkomsten zoals een verhoogde kans op kanker en hartziektes (Scher, Forde, McQuaid, & Stein, 2004). Daarnaast komt uit onderzoek naar voren dat blootstelling aan mishandeling invloed heeft op de

(6)

hersenstructuren en fysiologische reacties van een kind, waardoor de emotionele sensitiviteit verandert en een kind gevoeliger reageert op stress (Carpenter, Shattuk, Tyrka, Geracioti, & Price, 2011; Van Harmelen, 2010). Kindermishandeling kan ook doorwerken van generatie op generatie. Zo hebben kinderen die blootgesteld zijn aan huiselijk geweld een groter risico om zelf ook slachtoffer of dader te worden van huiselijk geweld (Tucker, 2011; Whitfield, Anda, Dube, & Felitti, 2003).

Gevolgen voor Gehechtheidsrelatie

Dit onderzoek is gericht op een ander gevolg van kindermishandeling, namelijk de mate van hechting tussen ouder en kind. In zijn hechtingstheorie omschrijft Bowlby (1969) hechting als een sterke emotionele band, die zich vormt tussen een kind en zijn verzorger als het resultaat van een gedeelde interactie. De verzorger van het kind zorgt voor een veilige basis van waaruit het kind zijn omgeving kan gaan verkennen en op die manier vaardigheden opdoet om zich te ontwikkelen tot een zelfstandig persoon. Een veilige hechting wordt geassocieerd met een optimale ontwikkeling van het kind, wat leidt tot betere taal-, emotionele en cognitieve vaardigheden en betere executieve functies (Belsky, & Fearon, 2002; Bernier, Beauchamp, Carlson, & Lalonde, 2015; Mallinckrodt, & Wei, 2005).

Daarentegen wordt een onveilige hechting bij een kind geassocieerd met een groter risico op een minder optimale ontwikkeling (Moss et al., 2006), waaronder het ontwikkelen van psychische problemen (Bogaerts, Vanheule, & Declercq, 2005).

Kinderen die blootgesteld zijn aan huiselijk geweld zijn in het algemeen minder gehecht aan hun ouders en ontvangen minder steun van hen (Rikhye et al., 2008). Een reviewstudie naar de impact van fysieke mishandeling en verwaarlozing van kinderen op de kwaliteit van ouder-kind hechtingsrelatie toonde aan dat 76% van alle mishandelde kinderen werd geclassificeerd als onveilig gehecht (Morton, & Browne, 1998). De impact van

(7)

(Weinfeld, Sroufe, & Egeland, 2000). Zo zijn kinderen die opgroeien in stressvolle

thuissituaties minder in staat om een goede verbinding aan te gaan met hun ouders, wat deze kinderen vatbaar maakt voor voortdurende relatieproblemen (Gewirtz & Edleson, 2007). Een veilige hechting aan een niet-gewelddadige ouder vormt daarentegen een belangrijke

beschermende factor, die de door mishandeling veroorzaakte trauma en stress kan verminderen (Graham-Bermann, DeVoe, Mattis, Lynch, & Thomas, 2006).

Hoewel onderzoek over de negatieve invloed van kindermishandeling op de hechtingsrelatie overeenstemt, zijn er aanwijzingen dat verschillende vormen van

kindermishandeling op een verschillende manier samenhangen met de hechtingsrelatie (Cyr, Euser, Bakermans-Kranenburg, & Van Ijzendoorn, 2010; Levendosky, Huth, Bocks, & Semel, 2002; McIntosh, 2002; Zeanah et al., 1999). De huidige literatuur geeft echter geen eenduidig beeld over de samenhang tussen verschillende vormen van kindermishandeling en de hechtingsrelatie. Zo komt uit onderzoek van Stronach et al. (2011) naar voren dat er geen verschillen zijn tussen groepen die verschillende vormen van mishandeling hebben ervaren in relatie tot de hechting tussen ouder en kind, terwijl andere onderzoekers in hun meta-analyse aanraden om verder onderzoek te doen naar de verschillende manieren waarop de vormen van kindermishandeling de hechtingsrelatie kunnen beïnvloeden (Baer, & Daly Martinez, 2006).

Blootstelling aan meerdere Vormen van Kindermishandeling

Hoewel veel onderzoek ingaat op de relatie tussen een specifieke vorm van

kindermishandeling en hechting, kan dit leiden tot een overschatting van de unieke relatie tussen deze enkele vorm van kindermishandeling en de hechtingsrelatie, omdat weinig rekening wordt gehouden met het tegelijkertijd voorkomen van andere vormen van

kindermishandeling (Finkelhor, Ormrod, & Turner, 2007). In de ontwikkelingsliteratuur is het een bekend gegeven dat als meerdere stressoren gecombineerd worden dit kan leiden tot een meer schadelijk en onomkeerbaar resultaat (Felitti, Anda, & Nordenberg, 1998). Eerder

(8)

onderzoek gaat voornamelijk in op het gezamenlijk voorkomen van kindermishandeling en partnergeweld, waarbij kindermishandeling bestaat uit verwaarlozing, fysieke en psychische mishandeling. In veel gevallen is het zo dat kindermishandeling en partnergeweld samen voorkomen, dat wil zeggen dat in families waar een vorm van geweld aanwezig is, vaak een verhoogd risico is op de aanwezigheid van een andere vorm van geweld (Gewirtz & Edleson, 2007; Herrenkohl, Sousa, Tajima, Herrenkohl, & Moylan, 2008; Moffitt, & Caspi, 2003; Renner & Slack, 2006). Het blijkt dat jongeren die blootgesteld zijn aan zowel

kindermishandeling als geweld tussen hun ouders, minder gehecht zijn aan hun ouders in de adolescentie dan jongeren die niet blootgesteld zijn aan geweld, of alleen mishandeld zijn of alleen blootgesteld zijn aan partnergeweld (Sousa et al., 2011). Echter, in een andere studie werd gevonden dat het gezamenlijk voorvallen van fysieke mishandeling en partnergeweld niet zorgde voor een slechtere hechting bij kinderen, dan wanneer zij alleen blootgesteld waren aan partnergeweld (Kitzmann, Gaylord, Holt, & Kenny, 2003). Het plaatsvinden van partnergeweld leidt in sommige gevallen juist tot een betere hechting, wat verklaard kan worden door het feit dat ouders het geweld gaan compenseren door een goede band met hun kind op te bouwen (Levendosky, & Graham-Bermann, 2001). Literatuur naar de invloed van blootstelling aan meerdere vormen van kindermishandeling op de hechtingsrelatie lijkt dus tegenstrijdig.

Sekseverschillen in de Gevolgen van Kindermishandeling

Onderzoek naar sekseverschillen in de gevolgen van kindermishandeling geeft tot op heden geen eenduidig beeld. Enerzijds lijken de gevolgen van geweld op verschillende manieren tot uitdrukking te komen bij jongens en meisjes. Zo suggereert onderzoek dat fysieke mishandeling een schadelijker effect heeft op jongens dan op meisjes (Jaffe, Wolfe, Wilson, & Zak, 1986). Meisjes worden daarentegen eerder geraakt door relationele,

(9)

2006). Als gevolg van blootstelling aan geweld vertonen jongens vaker externaliserend gedrag, zoals agressie, terwijl meisjes eerder internaliserende problemen laten zien, zoals depressie (Widom, 2000). Anderzijds worden deze onderzoeken tegengesproken door onderzoek waarbij geen sekseverschillen gevonden zijn met betrekking tot agressie bij kinderen die blootgesteld zijn aan geweld (McCloskey & Lichter, 2003). Een reviewstudie stelt dat er mogelijk sekseverschillen zijn in de gevolgen van kindermishandeling

(Herrenkohl, et al., 2008). Vanwege de inconsistentie van eerder onderzoek is uitgebreider systematisch onderzoek noodzakelijk voor een beter begrip van de manier waarop de gevolgen van geweld tot uiting komen bij jongens en meisjes.

Over verschillen tussen mishandelde jongens en meisjes met betrekking tot de

hechtingsrelatie met vaders en moeders is weinig bekend. Deze verschillen zijn echter wel te verwachten, aangezien zowel jongens als meisjes de kwaliteit van de relatie met hun vader in het algemeen lager beoordeelden en hun vader minder gebruikten voor steun en nabijheid dan hun moeder (Paterson, Field, & Pryor, 1994). Dit wordt ondersteund door onderzoek dat uitwijst dat moeders meer emotioneel betrokken zijn bij het directe zorgen voor hun kinderen en meer tijd met hen doorbrengen dan vaders (Pleck, 1997). In de tijd die vaders met hun kinderen doorbrengen is sprake van minder een-op-een interactie, tonen zij minder affectie en zijn zij minder verantwoordelijk voor de zorg van hun kinderen dan moeders (Lamb & Oppenheim, 1989). Een betere band valt te verwachten tussen vaders en zoons, dan tussen vaders en dochters, omdat vaders meer betrokken zijn bij zoons dan bij dochters (Blair, Wenk, & Hardesty, 1994). Daarnaast wordt de relatie tussen vaders en dochters naarmate ze ouder worden emotioneel afstandelijker (Youniss, & Smollar, 1985). De band die kinderen met hun moeder ervaren, verschilt niet voor jongens en meisjes (Kerns, Klepac, & Cole, 1996), ondanks dat jongens vaker de nabijheid van hun vader zoeken en meisjes de nabijheid van hun moeder (Lamb, 1977). In dit onderzoek is onderzocht of deze sekseverschillen in de

(10)

hechtingsrelatie met vaders en moeders ook gevonden worden voor kinderen die blootgesteld zijn aan kindermishandeling.

Doel van Huidig Onderzoek

Eerder onderzoek toont dus aan dat mishandeling een negatieve invloed heeft op de hechtingsrelatie tussen ouder en kind. Over de mate waarin de vorm van mishandeling

gerelateerd is aan de hechtingsrelatie tussen ouder en kind is echter geen consensus. Daarbij is de seksespecificiteit van de relatie tussen mishandeling en de hechtingsrelatie nog weinig onderzocht. In dit onderzoek is daarom onderzocht welke relatie bestaat tussen enerzijds de vorm kindermishandeling (fysiek geweld, verwaarlozing, psychisch geweld of partnergeweld verzorgers) en het voorkomen van meer dan één vorm van kindermishandeling en anderzijds de hechtingsrelatie van kinderen met hun opvoeders. Ook is onderzocht of deze relatie verschillend is voor de vier ouder-kind dyades: moeder-zoon, moeder-dochter, vader-zoon en vader-dochter.

Methode

Steekproef

De onderzoeksvragen zijn geanalyseerd op basis van een bestaande dataset. Deze dataset bestond uit N = 1008 ouders, waarvan 26,1% mannen en 73,9% vrouwen, die de vragenlijst hebben ingevuld over een van hun kinderen. Van de kinderen over wie de vragenlijst is ingevuld, hebben N = 228 kinderen die vragenlijst ook zelf ingevuld, waarvan 51,1% jongens (N = 117) en 48,9% meisjes (N = 111). Hierdoor ontstonden 84 moeder-dochter dyades, 81 moeder-zoon dyades, 27 vader-moeder-dochter dyades en 36 vader-zoon dyades. De gezinnen in de onderzoeksgroep hebben enige vorm van hulp (gehad) naar aanleiding van een zorgmelding van hoogstens een jaar geleden bij Veilig Thuis vanwege

kindermishandeling of huiselijk geweld in hun gezin. De kinderen in de onderzoeksgroep hebben een leeftijd van 8 tot 17 jaar (Mleeftijd = 9,66, SD = 4,44). Hun ouders konden hun

(11)

leeftijd aangeven in verschillende categorieën, namelijk jonger dan 18 jaar, 18-24 jaar, 25-34 jaar, 35-44 jaar, 45-54 jaar of 55 jaar of ouder. De meest voorkomende leeftijd van de ouders ligt tussen de 24 en 34 jaar. Het merendeel van de ouders is in Nederland geboren (75,5%), 5,8% in Suriname, 2,6% in Marokko, 2,2% in de Nederlandse Antillen, 1,0% in Turkije, 0,5% in Indonesië en 12,3% geeft aan in een ander land geboren te zijn.

Procedure

In het kader van het onderzoek ‘Effectiviteit van de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling in Nederland’, uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut, zijn gezinnen benaderd waarover een zorgmelding van kindermishandeling is gedaan bij Veilig Thuis. Tijdens telefonisch contact is uitgelegd wat het doel van het onderzoek was, de tijdsinvestering die dit kostte en welke vergoeding hier tegenover stond. Gezinnen die deel wilden nemen aan het onderzoek werden thuis bezocht door een onderzoeksassistente die opnieuw de belangrijkste informatie over het onderzoek met het gezin doornam en beschikbaar was voor vragen in het geval van onduidelijkheden. Na het invullen van het toestemmingsformulier hebben ouder(s) en kind(eren) zelfstandig online vragenlijsten ingevuld. Het onderzoek bestond uit verschillende vragenlijsten waarmee verschillende variabelen werden gemeten, waaronder vorm van kindermishandeling, mate van voorkomen van kindermishandeling en de hechtingsrelatie tussen ouder en kind. De dataverzameling zal doorlopen tot begin 2021 en zal bij iedere participant worden afgenomen op drie verschillende momenten gedurende anderhalf jaar. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het eerste meetmoment, aangezien de verzamelde data van het tweede en derde meetmoment nog niet van voldoende omvang was om in dit onderzoek mee te kunnen nemen.

Instrumenten

Hechtingsrelatie tussen ouder en kind. Dit werd gemeten door middel van de

(12)

kinderen van 8 tot 18 jaar die de waargenomen hechting in relatie met de ouder meet. De formulering van de items is aangepast aan de doelgroep. De Security Scale is gebaseerd op de gehechtheidstheorie (Bowlby, 1980) en richt zich op de mate waarin het kind vindt dat de ouder responsief en beschikbaar is, de mate waarin het kind de ouder vertrouwt in tijden van stress en de mate waarin het kind zich op zijn gemak voelt in de communicatie met de ouder en interesse toont in deze communicatie. De vragenlijst bestaat uit 15 items die op een 5-punts Likertschaal van ‘helemaal niet mee eens’ tot ‘heel erg mee eens’ konden worden beoordeeld. Een hogere score betekent dat het kind een betere hechting ervaart in de relatie met de ouder. Het kind vult de items van de Security Scale in over zowel moeder als vader. Een

voorbeelditem dat het kind invult over moeder is: ‘Ik weet zeker dat mijn moeder er is als ik haar nodig heb’. De Cronbach's alfa van de Security Scale is .82 voor de moederversie en .87 voor de vaderversie, wat gezien kan worden als een goede interne consistentie.

Ouders vullen de Security Scale in over de relatie tussen zichzelf en hun kind(eren). De ouderversie van de Security Scale is voor het onderzoek ontwikkeld en de items zijn gebaseerd op de kinderversie. Een voorbeelditem van de ouderversie is: ‘Mijn kind weet zeker dat ik er ben als hij/zij mij nodig heeft.’ Cronbach’s alfa is voor de ouderversie van de Security Scale .72, waardoor de schaal gezien kan worden als intern consistent.

Vorm en voorkomen van kindermishandeling. Dit werd gemeten door middel van

de Revised Conflict Tactic Scale (CTS2) (Straus, Hamby, Boney-McCoy, & Sugarman, 1996), die werd ingevuld door één of beide ouders. De CTS2 meet de mate waarin partners betrokken zijn bij fysiek en psychisch geweld tegen elkaar in het jaar voorafgaand aan het invullen van de vragenlijst. Er wordt gekeken naar de prevalentie (welke vormen van geweld voorkwamen) en de chroniciteit of frequentie (hoe vaak de gedragingen voorkwamen in het afgelopen jaar). De vragenlijst bestaat uit 39 items en gaat zowel over geweld dat de

(13)

gaan over de manier waarop betrokkenen omgaan met conflictsituaties, 8 items gaan over psychisch geweld en 25 items over (ernstig) geweld. Van de vragenlijst zijn de subschalen fysiek geweld en psychologisch geweld gebruikt. Een voorbeelditem uit de subschaal fysiek geweld is: ‘Ik heb mijn (ex-)partner geslagen’ / ‘Mijn (ex-)partner heeft mij geslagen’. Een voorbeelditem uit de subschaal psychologisch geweld is: ‘Ik heb tegen mijn (ex-)partner gegild en geschreeuwd’ / ‘Mijn (ex-)partner heeft tegen mij gegild en geschreeuwd’. Op een 8-punts Likertschaal van ‘dit is nooit gebeurd’ tot ‘meer dan twintig keer in het afgelopen jaar’ konden de items worden beantwoord. De Cronbach’s alfa’s voor de subschaal fysiek partnergeweld is .78 en voor de subschaal psychisch partnergeweld .68. Dit geldt als een acceptabele interne consistentie.

Naast de CTS2 is de zelfrapportagevragenlijst Conflict Tactic Scale Parents Child (CTSPC, Straus, Hamby, Finkelhor, Moore, & Runyan, 1998; vertaald naar het Nederlands door Lamers-Winkelman, Slot, Bijl, & Vijlbrief, 2007) ingevuld door een of beide ouders. De CTSPC meet door middel van 27 items kindermishandeling op verschillende subschalen: niet-gewelddadige disciplinering (4 items), psychische agressie (6 items), fysiek geweld (12 items), verwaarlozing (5 items). Een voorbeelditem van de subschaal fysiek geweld is ‘Toen mijn kind vervelend, lastig, ongehoorzaam was heb ik hem/haar in elkaar geslagen’. De Cronbach’s alfas voor de verschillende subschalen zijn .78 voor psychische agressie, .78 voor niet-gewelddadige disciplinering, .46 voor verwaarlozing, .69 voor fysiek geweld. De lage interne consistentie op de subschaal verwaarlozing en acceptabele betrouwbaarheid op fysiek geweld zijn volgens de auteurs te wijten aan de zeldzaamheid van de gebeurtenissen die de items van deze schalen beschrijven. Daardoor is het minder waarschijnlijk dat de items onderling correleren (Straus, et al., 1998).

De CTSPC is eveneens voorgelegd aan de kinderen en jongeren. Zij beantwoordden de items van de subschalen niet-geweldadige disciplinering, psychische agressie en fysiek

(14)

geweld, maar niet van de subschaal verwaarlozing. Daarnaast werden kinderen door middel van 18 items gevraagd naar de ruzie en onenigheid tussen hun ouders, waarvan 9 items over fysiek geweld, 6 items over psychisch geweld en 3 items over hoe de ouders omgaan met conflictsituaties. Een voorbeelditem van de schaal fysiek geweld is: ‘Mijn vader/moeder heeft mij in elkaar geslagen’. Cronbach’s alfa is voor de subschaal fysieke kindermishandeling .85, voor de subschaal psychische kindermishandeling .83, dit betekent dat de interne consistentie goed is. Voor de subschaal niet-gewelddadige disciplinering is Cronbach’s alfa .60, wat gezien kan worden als een twijfelachtige interne consistentie.

Analyseplan

Om de data te analyseren is gebruik gemaakt van het Statistical Package of Social Sciences (SPSS) versie 24. Allereerst zijn frequentieverdelingen opgevraagd om een overzicht te krijgen van de aantallen, percentages, gemiddeldes en standaarddeviaties van de

afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Vervolgens zijn correlaties berekend tussen de mishandelingsvariabelen enerzijds en de hechtingsvariabelen anderzijds om een eerste indruk te krijgen van de univariate relaties tussen beide constructen. Om de onderzoeksvragen te toetsen is gebruik gemaakt van variantieanalyse (ANOVA) en meervoudige variantieanalyse (MANOVA). De onafhankelijke variabelen zijn hierin het wel of niet voorkomen van de vormen van kindermishandeling en de afhankelijke variabelen zijn de hechtingsrelatie tussen ouder en kind, gerapporteerd door de ouder en gerapporteerd door het kind. Als

controlevariabelen zijn de leeftijd en het geslacht van de ouder meegenomen. Ten slotte zijn variantie-analyses uitgevoerd om te testen of een eventuele relatie tussen kindermishandeling en gehechtheid afhankelijk is van de ouder-kind dyade (i.e. vader-zoon, vader-dochter, moeder-zoon, moeder-dochter).

Resultaten

(15)

Voorafgaand aan het uitvoeren van de variantieanalyse zijn de assumpties van onafhankelijkheid, normaliteit, en homogeniteit getest voor alle variabelen. De

onafhankelijkheid van de data houdt in dat iedere respondent maar een keer deelneemt aan het onderzoek en dat dit geen invloed heeft op de deelname van andere respondenten. In dit onderzoek is geprobeerd de onafhankelijkheid van de data te bewerkstelligen door uit elk gezin een van de twee ouders mee te nemen, zodat nooit meerdere keren over hetzelfde kind is gerapporteerd. De assumptie van normaliteit houdt in dat alle scores ongeveer normaal verdeeld zijn. Zowel de afhankelijke variabele gehechtheid als de onafhankelijke variabelen van mishandeling waren niet normaal verdeeld volgens de Saphiro-Wilk test van normaliteit. Echter, deze test heeft de reputatie oversensitief te zijn, vooral in grotere studies (Tabachnick & Fidell, 2007). Daarnaast is bij de kindermishandelingsvariabelen een scheve verdeling te verwachten, aangezien ernstige vormen van kindermishandeling minder vaak voorkomen. In dit onderzoek zorgde de grootte van de steekproef dat de niet-normale verdeling geen gevaar vormde voor de uitkomst van de ANOVA en daarom zijn de variabelen meegenomen in de analyse. De assumptie van homogeniteit houdt in dat de variantie van de data in de

verschillende groepen ongeveer hetzelfde is. Uit Levene’s test bleek dat de data van dit onderzoek voldoet aan de assumptie van homogeniteit.

Ter inzicht is in tabel 1 een overzicht gegeven van de gemiddelden, standaarddeviaties en range van de kindermishandelingsvariabelen. Uit tabel 1 blijkt dat de respondent aangaf zelf minder geweld te hebben gebruikt richting de partner dan de partner tegen de respondent heeft gebruikt. Dit verschil is getoetst door middel van een t-toets en bleek significant te zijn, zowel voor fysiek partnergeweld, t(904) = 12.70, p < .001, als psychisch partnergeweld, t(905) = 5.36, p < .001. In tabel 2 is een overzicht gegeven van de gemiddelden,

(16)

Tabel 1. Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) van de kindermishandelingsvariabelen Respondent over mishandeling door hem/haar zelf Respondent over mishandeling door partner

Range Kind over mishandeling door ouders Range M SD M SD M SD Fysiek partnergeweld 1.07 1.94 3.09 3.72 0-12 1.57 2.41 0-13 Psychisch partnergeweld 2.39 2.01 3.42 2.59 0-8 1.63 1.46 0-4

Fysieke mishandeling kind 0.83 1.47 0-13 1.46 2.20 0-9

Psychische mishandeling kind

1.40 1.46 0-5 2.37 2.10 0-6

Verwaarlozing kind 0.41 0.80 0-5

Tabel 2. Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) van de variabele hechting Ouder over hechting

met kind

Kind over hechting met vader

Kind over hechting met moeder

Range

M SD M SD M SD

Hechting 4.02 0.53 3.40 0.90 3.92 0.68 1-5

In tabel 3 is weergegeven in welke mate de kindermishandelingsvariabelen en hechtingsvariabelen met elkaar correleren. Significante negatieve correlaties zijn gevonden tussen kindermishandelingsvariabelen en hechtingsvariabelen zoals gerapporteerd door de ouder en tussen kindermishandelingsvariabelen en hechtingsvariabelen zoals gerapporteerd door het kind. Dit houdt in dat een kind dat aangeeft dat een bepaalde vorm van

kindermishandeling voorkomt in het gezin vaak ook een minder goede hechtingsrelatie heeft met de ouders. Als een ouder aangeeft dat sprake is van kindermishandeling in het gezin, geeft deze vaak ook aan dat sprake is van een minder goede hechtingsrelatie met het kind. Dit zou te maken kunnen hebben met het broneffect, wat inhoudt dat er eerder een bepaalde samenhang is binnen een bron, omdat de antwoorden die een respondent geeft vaak in lijn liggen met eerdere antwoorden (Araña, & León, 2012). Een kind dat aangeeft dat er geen partnergeweld plaatsvindt, zou volgens dit broneffect een betere hechting rapporteren dan een kind dat zich wel bewust is van partnergeweld tussen ouders.

(17)

Tabel 3. Correlaties tussen kindermishandelingsvariabelen gerapporteerd door ouder (o) en kind (k) en hechtingsvariabelen

Kind over hechting met moeder

Kind over hechting met vader

Ouder over hechting met kind

Fysiek partnergeweld zelf (o) .016 -.029 -.015

Fysiek partnergeweld partner (o) .079 -.105 .022

Fysiek partnergeweld (k) -.223** -.096 -.038

Psychisch partnergeweld zelf (o) -.008 -.030 -.108**

Psychisch partnergeweld partner (o) .030 .017 -.018

Psychisch partnergeweld (k) -.193** -.166** -.064

Fysieke mishandeling kind (o) -.036 -.150* -.092**

Fysieke mishandeling kind (k) -.016 .042 .048

Psychische mishandeling kind (o) -.076 -.047 -.234**

Psychische mishandeling kind (k) -.117 -.183** -.010

Verwaarlozing kind (o) -.086 -.050 -.161**

Noot. * p < .05, ** p < .01

Toetsende Statistiek

Met variantieanalyses zijn drie onderzoeksvragen onderzocht, namelijk 1) Bestaat er een relatie tussen enerzijds de vorm van kindermishandeling en anderzijds de hechtingsrelatie tussen ouder en kind?, 2) Bestaat er een relatie tussen het voorkomen van meer dan één vorm van kindermishandeling enerzijds en anderzijds de hechtingsrelatie tussen ouder en kind? en 3) Is deze relatie verschillend voor de vier ouder-kind dyades, namelijk moeder-zoon, moeder-dochter, vader-zoon, vader-dochter? Bij het beschrijven van de resultaten behorende bij deze onderzoeksvragen is uitgegaan van de bron van de informatie.

Relatie tussen kindermishandeling en gehechtheid tussen ouder en kind

(gerapporteerd door de ouder).

Onderzoeksvraag 1. Om antwoord te geven op de vraag of er een relatie bestaat tussen de vorm van kindermishandeling en de hechtingsrelatie tussen ouder en kind zoals

(18)

eerste ANOVA bleek dat een significant hoofdeffect bestaat van psychische

kindermishandeling op de hechtingsrelatie tussen ouder en kind, F (1,755) = 4.55, p = .033, Cohen’s d = .16. Hieruit blijkt dat de hechtingsrelatie tussen ouder en kind minder goed is als een ouder zijn kind psychisch mishandelt (M = 3.82, SD = .90), ten opzichte van wanneer een ouder zijn kind niet psychisch mishandelt (M = 3.97, SD = .10).

Ook bleek dat er een significant hoofdeffect was van verwaarlozing op de

hechtingsrelatie tussen ouder en kind, F (1,755) = 10.22, p = .001, Cohen’s d = .23. Hieruit blijkt dat ouders de hechtingsrelatie met hun kind als minder goed beschouwen als een ouder zijn kind verwaarloost (M = 3.78, SD = .11), dan wanneer een ouder zijn kind niet

verwaarloost (M = 4.02, SD = .08).

Onderzoeksvraag 2. Om antwoord te geven op de vraag of een relatie bestaat tussen het voorkomen van meerdere vormen van kindermishandeling zoals gerapporteerd door de ouder en de hechtingsrelatie tussen ouder en kind is gebruikt gemaakt van dezelfde ANOVA als die van onderzoeksvraag 1. Uit deze ANOVA bleek een interactie-effect tussen fysieke kindermishandeling en verwaarlozing, F (1,755) = 7.42, p = .004, Cohen’s d = .21. Hieruit blijkt dat ouders de hechtingsrelatie met hun kind als minder goed beschouwen als een ouder zijn of haar kind zowel fysiek mishandelt als verwaarloost (zie figuur 1).

Eveneens bestaat een interactie-effect tussen fysieke kindermishandeling en fysiek partnergeweld door de partner van de respondent, F (1, 755) = 6.73, p = .042, Cohen’s d = .14. Uit figuur 2 blijkt dat ouders de hechtingsrelatie met hun kind als minder goed

beschouwen als wel sprake is van fysieke kindermishandeling en geen sprake van fysiek partnergeweld door de partner van de respondent.

(19)

Figuur 1. Interactie-effect van fysieke kindermishandeling en verwaarlozing op gehechtheid

Figuur 2. Interactie-effect van fysieke kindermishandeling en fysiek partnergeweld door de partner op gehechtheid

Relatie tussen kindermishandeling en gehechtheid tussen ouder en kind

(gerapporteerd door het kind).

Onderzoeksvraag 1. Om antwoord te geven op de vraag of een relatie bestaat tussen de door het kind gerapporteerde vorm van kindermishandeling en de hechtingsrelatie tussen ouder en kind is gebruikt gemaakt van een meervoudige variantie analyse (MANOVA). Hierbij zijn als afhankelijke variabelen de hechting met de moeder en de hechting met de

(20)

vader meegenomen zoals deze gerapporteerd zijn door het kind. Als onafhankelijke variabelen zijn de vormen van kindermishandeling meegenomen zoals deze gerapporteerd zijn door het kind. Uit de resultaten van de MANOVA bleek dat er geen significante

hoofdeffecten waren tussen de vormen van kindermishandeling en de hechtingsrelatie tussen vader en kind.

Uit de MANOVA bleek wel een significant hoofdeffect te bestaan van psychisch partnergeweld op de hechtingsrelatie met de moeder, F (1,200) = 6.23, p = .013, Cohen’s d = .35. Hieruit blijkt kinderen de hechtingsrelatie met hun moeder als minder goed beschouwen als sprake is van psychisch partnergeweld (M = 3.89, SD = .10), dan wanneer er geen sprake is van psychisch partnergeweld (M = 4.54, SD = .25).

Daarnaast bleek uit de MANOVA een significant hoofdeffect te bestaan van fysiek partnergeweld op de hechtingsrelatie tussen ouder en kind, F (1,200) = 3.41, p = .035,

Cohen’s d = .37. Hieruit blijkt dat de hechtingsrelatie tussen ouder en kind minder goed is als sprake is van fysiek partnergeweld, dan wanneer geen sprake is van fysiek partnergeweld. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de hechtingsrelatie met vader of moeder. Wanneer wel onderscheid werd gemaakt tussen vader en moeder, bleek de invloed van fysiek partnergeweld op de hechtingsrelatie tussen vader en kind of moeder en kind niet significant te zijn.

Onderzoeksvraag 2. Om een antwoord te geven op de vraag of er een relatie bestaat tussen het voorkomen van meerdere vormen kindermishandeling en de hechtingsrelatie tussen ouder en kind zoals gerapporteerd door het kind is gebruikt gemaakt van dezelfde MANOVA als die van onderzoeksvraag 1. Uit de MANOVA zijn geen significante interactie-effecten gebleken van de verschillende vormen van kindermishandeling op de hechtingsrelatie tussen zowel moeder en kind als vader en kind.

(21)

Relatie tussen kindermishandeling en gehechtheid tussen ouder en kind per

ouder-kind dyade.

Onderzoeksvraag 3. Om een antwoord te geven op de vraag of de relatie tussen het voorkomen van (meerdere vormen van) kindermishandeling en de hechtingsrelatie verschilt voor de vier ouder-kind dyades (moeder-zoon, moeder-dochter, vader-zoon, vader-dochter) is gebruik gemaakt van de resultaten van twee ANOVA’s. Uit de resultaten van deze ANOVA’s bleek dat er geen significante interactie is met de vier ouder-kind dyades in de relatie tussen zowel de vorm als het voorkomen van meerdere vormen van kindermishandeling enerzijds en de hechtingsrelatie tussen ouder en kind anderzijds.

Discussie

In de literatuur is tot op heden geen overeenstemming over de mate waarin specifieke vormen van kindermishandeling (fysiek partnergeweld, psychisch partnergeweld, fysieke kindermishandeling, psychische kindermishandeling en verwaarlozing) gerelateerd zijn aan de hechtingsrelatie tussen ouder en kind. Daarnaast heeft onderzoek naar de betekenis van sekse van het kind en de ouder op de relatie tussen kindermishandeling en de hechtingsrelatie wisselende uitkomsten. Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of bepaalde vormen van kindermishandeling en het voorkomen van meerdere vormen van

kindermishandeling samenhangen met de hechtingsrelatie tussen ouder en kind, daarbij specifiek rekening houdend met de vier ouder-kind dyades. Dit is onderzocht door middel van drie onderzoeksvragen: 1) bestaat er een relatie tussen enerzijds de vorm van

kindermishandeling en anderzijds de hechtingsrelatie tussen ouder en kind, 2) bestaat er een relatie tussen het voorkomen van meer dan één vorm van kindermishandeling enerzijds en anderzijds de hechtingsrelatie tussen ouder en kind en 3) is deze relatie verschillend voor de vier ouder-kind dyades, namelijk moeder-zoon, moeder-dochter, vader-zoon, vader-dochter?

(22)

Ten aanzien van de eerste onderzoeksvraag is gevonden dat bepaalde vormen van kindermishandeling sterk samenhangen met de hechtingsrelatie tussen ouder en kind. Zo werd gevonden dat op basis van de rapportage van de ouder de hechtingsrelatie tussen ouder en kind minder goed is als een ouder zijn kind psychisch mishandelt of verwaarloost. Een mogelijke verklaring voor de minder goede hechting bij psychisch mishandelde of

verwaarloosde kinderen is dat deze kinderen zichzelf beschermen tegen de effecten van de mishandeling door het vormen van beschermende mechanismen in hun hoofd, om op die manier het gevoel van afwijzing wat ontstaat door de psychische mishandeling of

verwaarlozing te minimaliseren (Cassidy, & Kobak, 1988). Een beschermend mechanisme is dat van vermijding, Bowlby (1980) noemt dit gedrag ook wel onthechten. Het mishandelde kind gaat zich richten op andere activiteiten omdat het geen aandacht krijgt van zijn ouders in het geval van verwaarlozing, of het kind blijft uit de buurt van zijn ouders om in het geval van psychische mishandeling bijvoorbeeld uitschelden of denigrerende opmerkingen te vermijden. Op basis van de rapportage van het kind werd gevonden dat de hechtingsrelatie tussen moeder en kind minder goed is als het kind psychisch werd mishandeld, terwijl deze

samenhang niet werd gevonden voor de relatie tussen vader en kind. Een verklaring hiervoor zou kunnen liggen in het gegeven dat moeder-kind relaties vaak worden beschouwd als primair, waarbij sprake is van steun en nabijheid, en vader-kind relaties als secundair, waarbij minder affectie wordt getoond (Blair, et al., 1994; Lamb, et al., 1989; Paterson, et al., 1994; Pleck, 1997). Daarnaast blijkt dat vaders in vergelijking met moeders minder frequent met hun kinderen communiceren (Belsky, 1979). Aangezien psychische mishandeling

voornamelijk verbaal plaatsvindt, heeft deze vorm van mishandeling mogelijkerwijs een grotere negatieve invloed op de hechtingsrelatie met moeder dan met vader.

Op basis van rapportage van het kind bleek ook dat een minder goede hechtingsrelatie bestaat tussen ouder en kind als sprake is van fysiek partnergeweld, als daarbij geen

(23)

onderscheid gemaakt wordt tussen vader of moeder. Dit wordt ondersteund door eerdere onderzoeken die een verband vinden tussen fysiek partnergeweld en een minder goede hechting (Main, & Hesse, 1990; Shaw, Keenan, & Vondra, 1994; Zeanah, et al., 1999). Een verklaring hiervoor is dat de minder goede hechting kan komen door de aanwezigheid van kindermishandeling, aangezien onderzoek uitwijst dat kindermishandeling leidt tot een minder goede hechting (Levendosky, Huth-Bocks, & Semel, 2002; Weinfeld, Sroufe, & Egeland, 2000) en partnergeweld vaak gezamenlijk voorkomt met kindermishandeling (Moffitt, & Caspi, 2003). Een andere verklaring is dat het aanschouwen van geweld tussen ouders angst kan oproepen bij het kind over het welzijn van de mishandelde ouder en of deze ouder kan voorzien in diens eigen veiligheid en die van het kind (Zeanah, et al., 1999).

In dit onderzoek werd niet gevonden dat fysiek mishandelde kinderen een minder goede hechtingsrelatie hadden met hun ouders, terwijl dit wel blijkt uit eerdere onderzoeken (Cicchetti, & Barnett, 1991; Cyr, et al., 2010). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat fysieke kindermishandeling enerzijds een heftige impact kan hebben, maar dat anderzijds ook sprake kan zijn van compenserend gedrag van ouders die zich schuldig voelen na fysieke mishandeling (Levendosky, & Graham-Bermann, 2001), waardoor de hechting toch relatief goed zou kunnen zijn. Onderzoek wijst uit dat blootstelling aan psychische

kindermishandeling een betere voorspeller is voor de negatieve gevolgen voor een kind dan de ernst van verwondingen toegebracht door fysieke kindermishandeling (Claussen, & Crittenden, 1991). Compenserend gedrag treedt mogelijkerwijs eerder op bij ouders die zich schuldig voelen over de zichtbare impact van hun fysieke mishandeling, dan bij ouders die geen zichtbare gevolgen waarnemen bij hun psychisch mishandelde kind. Dit zou kunnen verklaren dat psychisch mishandelde kinderen over het algemeen een minder goede hechtingsrelatie ervaren met hun ouders dan fysiek mishandelde kinderen.

(24)

Ten aanzien van de tweede onderzoeksvraag is gevonden dat het voorkomen van meer dan één vorm van kindermishandeling bij bepaalde combinaties samenhing met een slechtere hechtingsrelatie tussen ouder en kind. Dit bleek het geval te zijn als een ouder zijn kind zowel fysiek mishandelt als verwaarloost. Een verklaring hiervoor zou kunnen liggen in het gebrek aan liefde wat een fysiek mishandeld en verwaarloosd kind ervaart. Fysiek mishandelde kinderen bouwen vaak geen goede hechtingsrelatie op met hun ouders, omdat zij wisselend liefde en boosheid ervaren bij hun ouders (Blizard, & Bluhm, 1994). Een verwaarloosd kind daarentegen ervaart weinig boosheid, maar ook zelden liefde en emotionele verbondenheid met zijn ouder(s) (Finzi, Ram, Har-Even, Shnit, & Weizman, 2001). Als een kind dus naast fysiek mishandeld ook verwaarloosd wordt, zijn er maar weinig momenten waarop het kind momenten ervaart waarop het geliefd is en aandacht krijgt. Ouders die hun kinderen zowel fysiek mishandelen als verwaarlozen zijn op die manier niet alleen de reden van de angst van het kind, maar zijn er ook niet om het kind te helpen met deze ervaring van angst om te gaan (Cyr, et al., 2010). Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat er een goede hechtingsband ontstaat tussen ouder en kind, wat een verklaring zou kunnen zijn voor het gevonden resultaat.

Ook bleek de hechting minder goed te zijn als een ouder zijn kind fysiek mishandelt en geen sprake is van fysiek partnergeweld door de partner van de respondent. Als een ouder zijn kind fysiek mishandelde en daarnaast sprake was van fysiek partnergeweld door de partner van de respondent bleek de hechting beter te zijn. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat bij een ouder die weet hoe het is om zelf mishandeld te worden, schuldgevoelens of medelijden kunnen optreden na fysieke mishandeling van zijn kind. Als gevolg van deze gevoelens zou de ouder compenserend gedrag kunnen gaan vertonen richting het kind, wat er toe leidt dat de hechtingsrelatie verbetert ondanks de fysieke kindermishandeling

(25)

Hoewel eerder onderzoek heeft uitgewezen dat kinderen die blootgesteld zijn aan zowel kindermishandeling als geweld tussen hun ouders minder gehecht zijn aan hun ouders dan kinderen die aan een van beide vormen werden blootgesteld (Sousa et al., 2011), werd dit niet gevonden in dit onderzoek. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat kinderen in staat zijn de eigen relatie met hun ouders te scheiden van de relatie die ouders hebben met elkaar. Dat wil zeggen dat kinderen die geweld zien tussen hun ouders niet gelijk ervaren dat dit betekent dat de eigen relatie met hun ouders slecht is. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat partnergeweld en kindermishandeling op zichzelf al een negatief effect hebben op de hechtingsrelatie tussen ouder en kind en dat het gezamenlijk voorkomen van partnergeweld en kindermishandeling niet zorgt voor een nog slechtere hechtingsrelatie.

Ten aanzien van de derde onderzoeksvraag is gevonden dat de specifieke ouder-kind dyade (moeder-zoon, moeder-dochter, vader-zoon, vader-dochter) niet bepalend was voor de mate waarin kindermishandeling samenhangt met de hechtingsrelatie tussen ouder en kind. Een verklaring hiervoor zou kunnen liggen in het lage aantal vader-zoon en vader-dochter dyades in vergelijking met moeder-zoon en moeder-dochter dyades. Mogelijk heeft deze scheve verdeling er toe geleid dat met betrekking tot de derde onderzoeksvraag geen significante resultaten werden gevonden.

Beperkingen

De scheve verdeling van het aantal vader-kind en moeder-kind dyades dat is meegenomen voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen is een beperking van dit onderzoek. Hier moet bij het generaliseren van de data naar de algemene populatie rekening mee worden gehouden. Een beperking die hiermee samenhangt, is de manier waarop de respondenten zijn geworven. Hoewel van alle gezinnen zowel man als vrouw benaderd werden, bleek dat vrouwen vaker toestemming gaven voor deelname aan dit onderzoek. Uit onderzoek blijkt echter dat mannen vaker hun partner of kind mishandelden dan vrouwen

(26)

(Briere, & Elliott, 2003; Tjaden, & Thoennes, 2000). Mogelijkerwijs zijn de ouders die toestemming gaven voor het onderzoek niet de ouders die zelf mishandelden, of was de mishandeling door deze ouders minder zwaar dan door ouders die geen toestemming gaven voor deelname. Ook dit kan invloed hebben op de generaliseerbaarheid van de

onderzoeksresultaten. Eerder onderzoek erkent deze beperking en noemt dit moeilijk te voorkomen in het doen van onderzoek naar risicogroepen binnen de hulpverlening en jeugdzorg (Cyr, et al., 2010). Een kracht van dit onderzoek is het gebruik van twee verschillende bronnen voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Door het plaatsvinden van kindermishandeling en de hechtingsrelatie te onderzoeken zoals dit gerapporteerd is door zowel het kind als door de ouder, is geprobeerd een breed inzicht te geven in de samenhang tussen deze variabelen. Door de bronnen apart te onderzoeken, wordt duidelijk dat binnen een bron eerder samenhang optreedt tussen kindermishandeling en de hechtingsrelatie (Araña, & León, 2012).

Aanbevelingen Vervolgonderzoek

Voor dit onderzoek is gebruikt gemaakt van data gemeten op één meetmoment. Om een beter beeld te krijgen van hoe hechting zich over een langere tijd verhoudt tot

kindermishandeling is het waardevol om de huidige onderzoeksvragen te toetsen met de longitudinale data die momenteel wordt verzameld voor het tweede en derde meetmoment. Onderzoek laat namelijk zien dat de hechting tussen ouder en kind gedurende de tijd kan veranderen, vooral onder de invloed van stressvolle levensgebeurtenissen (Sternberg, Lamb, Guterman, Abbott, & Dawud-Noursi, 2005; Waters, Merrick, Treboux, Crowell, &

Albersheim, 2000). Door gezinnen waar mishandeling plaatsvindt gedurende een langere tijd te volgen, kan onderzocht worden in hoeverre een toenemende of afnemende mate van kindermishandeling samenhangt met de hechting tussen ouder en kind. Ook biedt dit

(27)

mogelijkheden om de relatie tussen hechting en kindermishandeling te vergelijken voor verschillende leeftijdsgroepen.

Ter aanvulling op het gebruik van zelfrapportagevragenlijsten zou het inzetten van interviews zinvol kunnen zijn voor het meten van de hechting tussen ouder en kind.

Onderzoek wijst namelijk uit dat hechting specifieke gedragingen afnemen in frequentie en intensiteit naar mate een kind ouder wordt. Ook veroorzaken de contexten geschetst in de vragenlijst mogelijk niet bij alle kinderen dezelfde hechtingsgedragingen of -gedachten (Kerns, Schlegelmilch, Morgan, & Abraham, 2005). In een interview is meer ruimte voor flexibiliteit in het stellen van de vragen, waardoor gezorgd kan worden voor een betere aansluiting bij het niveau van het kind.

Klinische Implicaties

Eerder wetenschappelijk onderzoek wees uit dat kindermishandeling invloed heeft op de hechtingsrelatie tussen ouder en kind. In dit onderzoek is getracht meer inzicht te krijgen in hoe deze relatie verschilt voor de verschillende vormen van kindermishandeling, om op die manier beter aan te kunnen sluiten bij gezinnen waar mishandeling heeft plaatsgevonden. Waar hulpverleners bij fysieke kindermishandeling erg bedacht zijn op de negatieve gevolgen voor het kind, is dit bij verwaarlozing en psychische mishandeling minder snel aan de orde, ook vanwege het feit dat deze vormen van mishandeling minder snel opgemerkt worden (Dubowitz, & Bennett, 2007). Uit dit onderzoek blijkt echter dat de invloed van psychische mishandeling en verwaarlozing op de hechtingsrelatie niet moet worden onderschat.

Daarnaast is het van belang om in het geval van een melding van partnergeweld ook te onderzoeken of er sprake is van kindermishandeling, aangezien onderzoek uitwijst dat dit vaak gezamenlijk voorkomt (Moffitt, & Caspi, 2003). Hoewel in dit onderzoek niet werd gevonden dat deze vormen van kindermishandeling gezamenlijk een versterkend negatief effect hebben op de hechtingsrelatie tussen ouder en kind, hebben beiden afzonderlijk wel

(28)

degelijk invloed. Als in het geval van partnergeweld door middel van een interventie ingezet wordt op het verbeteren van de relatie tussen partners, is de behandeling niet zo effectief als daarbij vergeten wordt te kijken naar wat het kind nodig heeft om de hechtingsrelatie te verbeteren. Hierin is het belangrijk om te focussen op de niet-mishandelende partner, aangezien onderzoek aantoont dat een goede hechtingsrelatie met een niet-mishandelende ouder een belangrijke beschermende factor kan zijn in het voorkomen van negatieve gevolgen van kindermishandeling voor het kind (Graham-Bermann, DeVoe, Mattis, Lynch, & Thomas, 2006).

Al met al tonen de resultaten van dit onderzoek een redelijke consistentie met eerdere onderzoeken die het schadelijke effect van kindermishandeling op de hechtingsrelatie tussen ouder en kind hebben onderzocht. Het blijft belangrijk dat preventie en interventie van kindermishandeling zich richt op alle kinderen die mishandeling hebben ervaren, om op die manier negatieve ontwikkelingsuitkomsten voor te zijn of te verminderen. Daarbij geeft dit onderzoek hulpverleners reden om bijzonder alert te zijn in het geval van psychische kindermishandeling en in gezinnen waar meerdere vormen van kindermishandeling voorkomen.

(29)

Referenties

Araña, J. E., & León, C. J. (2012). Scale-perception bias in the valuation of environmental risks. Applied Economics, 44(20), 2607-2617. doi:10.1080/00036846.2011.566188 Baer, J. C., & Martinez, C. D. (2006). Child maltreatment and insecure attachment: a meta‐

analysis. Journal of Reproductive and Infant Psychology, 24(3), 187-197. doi:10.1080/02646830600821231

Belsky, J. (1979). Mother-father-infant interaction: A naturalistic observational study. Developmental Psychology, 15, 601-607. doi:10.1037/0012-1649.15.6.601 Belsky, J., & Fearon, R. M. (2002). Early attachment security, subsequent maternal

sensitivity, and later child development: Does continuity in development depend on continuity of caregiving? Attachment and Human Development, 4(3), 361−387. doi:10.1080/14616730210167267

Bernier, A., Beauchamp, M. H., Carlson, S. M., & Lalonde, G. (2015). A secure base from which to regulate: Attachment security in toddlerhood as a predictor of executive functioning at school entry. Developmental psychology, 51(9), 1177.

doi:10.1037/dev0000032

Blair, S. L., Wenk, D., & Hardesty, C. (1994). Marital quality and paternal involvement: interconnections of men’s spousal and paternal roles. Journal of Men’s Studies, 2(3), 221 – 237. doi:10.3149/jms.0203.221

Blizard, R. A., & Bluhm, A. M. (1994). Attachment to the abuser: Integrating object-relations and trauma theories in treatment of abuse survivors. Psychotherapy: Theory,

Research, Practice, Training, 31(3), 383. doi:10.1037/0033-3204.31.3.383 Bogaerts, S., Vanheule, S., & Declercq, F. (2005). Recalled parental bonding, adult

(30)

study. Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 16(3), 445-458. doi:10.1080/14789940500094524

Bowlby, J. (1969). Attachment and loss, volume 1. New York: Basic Books. Bowlby, J. (1980). Attachment and loss, volume 3. New York: Basic Books.

Briere, J., & Elliott, D. M. (2003). Prevalence and psychological sequelae of self-reported childhood physical and sexual abuse in a general population sample of men and women. Child abuse & neglect, 27(10), 1205-1222. doi:10.1016/j.chiabu.2003.09.008 Cappelleri, J. C., Eckenrode, J., & Powers, J. L. (1993). The epidemiology of child abuse:

findings from the Second National Incidence and Prevalence Study of Child Abuse and Neglect. American Journal of Public Health, 83(11), 1622-1624.

doi:10.2105/AJPH.83.11.1622

Carpenter, L. L., Shattuck, T. T., Tyrka, A. R., Geracioti, T. D., & Price, L. H. (2011). Effect of childhood physical abuse on cortisol stress response. Psychopharmacology, 214(1), 367-375. doi:10.1007/s00213-010-2007-4

Cassidy, J., & Kobak, R. R. (1988). Avoidance and its relation to other defensive processes. In J. Belsky & T. Nezworski (Eds.), Clinical implications of attachment (pp. 300– 323). Hillsdale, NJ: Erlbaum

Cicchetti, D., & Barnett, D. (1991). Attachment organization in maltreated preschoolers. Development and psychopathology, 3(4), 397-411. doi:10.1017/S0954579400007598 Claussen, A. H., & Crittenden, P. M. (1991). Physical and psychological maltreatment:

Relations among types of maltreatment. Child abuse & neglect, 15(1-2), 5-18. Coyne, S. M., Archer, J., & Eslea, M. (2006). “We're not friends anymore! Unless…”: The

frequency and harmfulness of indirect, relational, and social aggression. Aggressive Behavior, 32(4), 294-307. doi:10.1016/0145-2134(91)90085-R

(31)

Cyr, C., Euser, E. M., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van Ijzendoorn, M. H. (2010).

Attachment security and disorganization in maltreating and high-risk families: A series of meta-analyses. Development and psychopathology, 22(1), 87-108.

doi:10.1017/S0954579409990289

Drake, B., & Pandey, S. (1996). Understanding the relationship between neighborhood poverty and specific types of child maltreatment. Child Abuse and Neglect, 20, 1003-1018. doi:10.1016/0145-2134(96)00091-9

Dube, S. R., Felitti, V. J., Dong, M., Chapman, D. P., Giles, W. H., & Anda, R. F. (2003). Childhood abuse, neglect, and household dysfunction and the risk of illicit drug use: The Adverse Childhood Experiences Study. Pediatrics, 111(3), 564–572.

doi:10.1542/peds.111.3.564

Dubowitz, H., & Bennett, S. (2007). Physical abuse and neglect of children. The Lancet, 369(9576), 1891-1899. doi:10.1016/S0140-6736(07)60856-3

Euser, S., Alink, L. R., Pannebakker, F., Vogels, T., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (2013). The prevalence of child maltreatment in the Netherlands across a 5-year period. Child Abuse & Neglect, 37(10), 841-851.

doi:10.1016/j.chiabu.2013.07.004

Felitti, V. J., Anda, R. F., & Nordenberg, D. (1998). Relationship of childhood abuse and household dysfunction to many of the leading causes of death in adults: The Adverse Childhood Experiences (ACE) Study. American Journal of Preventative Medicine, 14, 245–258. doi:10.1016/S0749-3797(98)00017-8

Finkelhor, D., Ormrod, R. K., & Turner, H. A. (2007). Poly-victimization: A neglected component in child victimization. Child abuse & neglect, 31(1), 7-26.

(32)

Finzi, R., Ram, A., Har-Even, D., Shnit, D., & Weizman, A. (2001). Attachment styles and aggression in physically abused and neglected children. Journal of youth and adolescence, 30(6), 769-786. doi:10.1023/A:1012237813771

Gewirtz, A. H., & Edleson, J. L. (2007). Young children’s exposure to intimate partner violence: Towards a developmental risk and resilience framework for research and intervention. Journal of Family Violence, 22, 151-163. doi:10.1007/s10896-007-90653 Graham-Bermann, S. A., DeVoe, E. R., Mattis, J. S., Lynch, S., & Thomas, S. A. (2006).

Ecological predictors of traumatic stress symptoms in Caucasian and ethnic minority children exposed to intimate partner violence. Violence against women, 12(7), 662-692. doi:10.1177/1077801206290216

Hazler, R. J., & Denham, S. A. (2002). Social isolation of youth at risk: Conceptualizations and practical implications. Journal of Counseling and Development, 80(4), 403-409. doi:10.1002/j.1556-6678.2002.tb00206.x

Herrenkohl, T. I., Sousa, C., Tajima, E. A., Herrenkohl, R. C., & Moylan, C. A. (2008). Intersection of child abuse and children's exposure to domestic violence. Trauma, Violence, & Abuse, 9(2), 84-99. doi:10.1177/1524838008314797

Holt, S., Buckley, H., & Whelan, S. (2008). The impact of exposure to domestic violence on children and young people: A review of the literature. Child Abuse & Neglect, 32, 797-810. doi:10.1016/j.chiabu.2008.02.004. doi:10.1016/j.chiabu.2008.02.004

Jaffe, P., Wolfe, D., Wilson, S. K., & Zak, L. (1986). Family violence and child adjustment: a comparative analysis of girls' and boys' behavioral symptoms. The American journal of psychiatry, 143(1), 74-77. doi:10.1176/ajp.143.1.74

Jewkes, R., Flood, M., & Lang, J. (2015). From work with men and boys to changes of social norms and reduction of inequities in gender relations: a conceptual shift in prevention

(33)

of violence against women and girls. The Lancet, 385(9977), 1580-1589. doi:10.1016/S0140-6736(14)61683-4

Johnson, J. G., Cohen, P., Gould, M. S., Kasen, S., Brown, J., & Brook, J. S. (2002).

Childhood adversities, interpersonal difficulties, and risk for suicide attempts during late adolescence and early adulthood. Archives of General Psychiatry, 59, 741–749. doi:10.1001/archpsyc.59.8.741

Kerns, K. A., Klepac, L., & Cole, A. K. (1996). Peer relationships and preadolescents' perceptions of security in the mother-child relationship. Developmental Psychology, 32(3), 457-466. doi:10.1037/0012-1649.32.3.457

Kerns, K. A., Schlegelmilch, A., Morgan, T. A., & Abraham, M. M. (2005). Assessing Attachment in Middle Childhood. In Kerns, K. A., & Richardson, R. A. (eds.). Attachment in Middle Childhood. New York: Guilford Press, pp. 46-70.

Khan, A., McCormack, H. C., Bolger, E. A., McGreenery, C. E., Vitaliano, G., Polcari, A., & Teicher, M. H. (2015). Childhood maltreatment, depression, and suicidal ideation: critical importance of parental and peer emotional abuse during developmental sensitive periods in males and females. Frontiers in psychiatry, 6, 42.

doi:10.3389/fpsyt.2015.00042

Kitzmann, K., Gaylord, N. K., Holt, A. R., & Kenny, E. D. (2003). Child witnesses to domestic violence: A meta-analytic review. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71(2), 339–352. doi:10.1037/0022-006X.71.2.339

Lamb, M. E. (1977). The development of mother-infant and father-infant attachments in the second year of life. Developmental psychology, 13(6), 637. doi:10.1037/0012-1649.13.6.637

(34)

Lamb, M. E., & Oppenheim, D. (1989). Fatherhood and father-child relationships: Five years of research. In S. H. Cath, A. Gurwitt, & L. Gunsberg (Eds.), Fathers and their families (pp. 11-26). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Lamers-Winkelman, F., Slot, N. W., Bijl, B., & Vijlbrief, A. C. (2007). Scholieren over mishandeling: Resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling onder leerlingen van het voortgezet onderwijs. Amsterdam/ Duivendrecht: VU, PIResearch.

Levendosky, A. A., & Graham-Bermann, S. A. (2001). Parenting in battered women: The effects of domestic violence on women and their children. Journal of Family Violence, 16, 171–192. doi:10.1023/A:1011111003373

Levendosky, A. A., Huth-Bocks, A., & Semel, M. A. (2002). Adolescent peer relationships and mental health functioning in families with domestic violence. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 31(2), 206-218.

doi:10.1207/S15374424JCCP3102_06

Main, M., & Hesse, E. (1990). Parents' unresolved traumatic experiences are related to infant disorganized attachment status: Is frightened and/or frightening parental behavior the linking mechanism?. In M. Greenberg, D. Cicchetti & E.M. Cummings (Eds.),

Attachment in the preschool years: Theory, research and intervention (pp. 161–184). Chicago: University of Chicago Press.

Mallinckrodt, B., & Wei, M. (2005). Attachment, social competencies, social support, and psychological distress. Journal of Counseling Psychology, 52(3), 358.

doi:10.1037/0022-0167.52.3.358

McCloskey, L. A., Figueredo, A. J., & Koss, M. P. (1995). The effects of systemic family violence on children’s mental health. Child Development, 66(5), 1239-1261. doi:10.1111/j.1467-8624.1995.tb00933.x

(35)

McIntosh, J. E. (2002). Thought in the face of violence: A child’s need. Child abuse & neglect, 26(3), 229-241. doi:10.1016/S0145-2134(01)00321-0

Moffitt, T. E., & Caspi, A. (2003). Preventing the intergenerational continuity of antisocial behaviour: Implications of partner violence. In D. P. Farrington & J. W. Coid (Eds.), Early prevention of adult antisocial behaviour (pp. 109-129). Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Morton, N., Browne, K. (1998). Theory and observation of attachment and its relation to child maltreatment: A review. Child Abuse, 22(11), 1093–1104.

doi:10.1016/S0145-2134(98)00088-X

Moss, E., Smolla, N., Cyr, C., Dubois-Contois, K., Mazzarello, T., & Berthiaume, C. (2006). Attachment and behavior problems in middle childhood as reported by adult and child informants. Development and Psychopathology, 18(2), 425−444.

doi:10.1017/S0954579406060238

Paterson, J. E., Field, J., & Pryor, J. (1994). Adolescents' perceptions of their attachment relationships with their mothers, fathers and friends. Journal of Youth and

Adolescence, 23, 579-600. doi:10.1007/BF01537737

Pleck, J. H. (1997). Paternal involvement: levels, sources, and consequences. In M. E. Lamb (Ed.), The role of the father in child development (3rd ed., pp. 66 – 103). New York: Wiley.

Renner, L. M., & Slack, K. S. (2006). Intimate partner violence and child maltreatment: Understanding the intragenerational and intergenerational connections. Child Abuse & Neglect, 30, 599-617. doi:10.1016/j.chiabu.2005.12.005

Rikhye, K., Tyrka, A. R., Kelly, M. M., Gagne Jr., G. G., Mello, A. F., Mello, M. F., Price, L. H., & Carpenter, L. L. (2008). Interplay between childhood maltreatment, parental

(36)

bonding, and gender effects: Impact on quality of life. Child Abuse & Neglect, 32(1), 18-34. doi:10.1016/j.chiabu.2007.04.012

Scher, C. D., Forde, D. R., McQuaid, J. R., & Stein, M. B. (2004). Prevalence and

demographic correlates of childhood maltreatment in an adult community sample. Child abuse & neglect, 28(2), 167-180. doi:10.1016/j.chiabu.2003.09.012

Scott, K. M., Smith, D. R., & Ellis, P. M. (2010). Prospectively ascertained child

maltreatment and its association with DSM-IV mental disorders in young adults. Archives of general psychiatry, 67(7), 712-719.

doi:10.1001/archgenpsychiatry.2010.71

Shaw, D. S., Keenan, K., & Vondra, J. I. (1994). Developmental precursors of externalizing behavior: Ages 1 to 3. Developmental Psychology, 30, 355–364. doi:10.1037/0012-1649.30.3.355

Sousa, C., Herrenkohl, T. I., Moylan, C. A., Tajima, E. A., Klika, J. B., Herrenkohl, R. C., & Russo, M. J. (2011). Longitudinal study on the effects of child abuse and children’s exposure to domestic violence, parent-child attachments, and antisocial behavior in adolescence. Journal of interpersonal violence, 26(1), 111-136.

doi:10.1177/0886260510362883

Sternberg, K. J., Lamb, M. E., Guterman, E., Abbott, C. B., & Dawud-Noursi, S. (2005). Adolescents’ perceptions of attachments to their mothers and fathers in families with histories of domestic violence: A longitudinal perspective. Child Abuse &

Neglect, 29(8), 853-869. doi:10.1016/j.chiabu.2004.07.009

Stith, S. M., Liu, T., Davies, L. C., Boykin, E. L., Alder, M. C., Harris, J. M., ... & Dees, J. E. M. E. G. (2009). Risk factors in child maltreatment: A meta-analytic review of the literature. Aggression and violent behavior, 14(1), 13-29.

(37)

Stoltenborgh, M., Bakermans‐Kranenburg, M. J., Alink, L. R., & IJzendoorn, M. H. (2015). The prevalence of child maltreatment across the globe: Review of a series of meta‐ analyses. Child Abuse Review, 24(1), 37-50. doi:10.1002/car.2353

Straus, M. A., Hamby, S. L., Boney-McCoy, S., & Sugarman, D. B. (1996). The revised conflict tactics scales (CTS2) development and preliminary psychometric data. Journal of family issues, 17(3), 283-316. doi:10.1177/019251396017003001 Straus, M. A., Hamby, S. L., Finkelhor, D., Moore, D. W., & Runyan, D. (1998).

Identification of child maltreatment with the Parent-Child Conflict Tactics Scales: Development and psychometric data for a national sample of American parents. Child abuse & neglect, 22(4), 249-270. doi:10.1016/S0145-2134(97)00174-9

Stronach, E. P., Toth, S. L., Rogosch, F., Oshri, A., Manly, J. T., & Cicchetti, D. (2011). Child maltreatment, attachment security, and internal representations of mother and mother-child relationships. Child Maltreatment, 16(2), 137–145.

doi:10.1177/1077559511398294

Tabachnick, B. G., & Fidell, L. S. (2007). Experimental design using ANOVA. Belmont: Duxbury/Thomson/Brooks/Cole.

Tjaden, P., & Thoennes, N. (2000). Prevalence and consequences of male-to-female and female-to-male intimate partner violence as measured by the National Violence Against Women Survey. Violence against women, 6(2), 142-161. doi:

10.1177/10778010022181769

Tucker, M. C. (2011). Behind the cycle of violence, beyond abuse history: A brief report on the association of parental attachment to physical child abuse potential. Violence and victims, 26(2), 246. doi:10.1891/0886-6708.26.2.246

Van Harmelen, A. L., van Tol, M. J., van der Wee, N. J., Veltman, D. J., Aleman, A.,

(38)

in adults reporting childhood emotional maltreatment. Biological psychiatry, 68(9), 832-838. doi:10.1016/j.biopsych.2010.06.011

Waters, E., Merrick, S., Treboux, D., Crowell, J., & Albersheim, L. (2000). Attachment security in infancy and early adulthood: A twenty‐year longitudinal study. Child development, 71(3), 684-689. doi:10.1111/1467-8624.00176

Weinfeld, N. S., Sroufe, L. A., & Egeland, B. (2000). Attachment from infancy to early adulthood in a high-risk sample: Continuity, discontinuity, and their correlates. Child Development, 71(3), 695–702. doi:10.1111/1467-8624.00178

Whitfield, C. L., Anda, R. F., Dube, S. R., & Felitti, V. J. (2003). Violent childhood

experiences and the risk of intimate partner violence in adults: Assessment in a large health maintenance organization. Journal of interpersonal violence, 18(2), 166-185. doi:10.1177/0886260502238733

Widom, C. S. (2000). Childhood victimization: Early adversity and subsequent psychopathology. In Dohrenwend, B. P. (Ed.) (1998). Adversity, stress, and psychopathology. Oxford University Press.

World Health Organization and International Society for Prevention of Child Abuse and Neglect, (2006). The nature and consequences of child maltreatment. Preventing Child Maltreatment: A Guide to Taking Action and Generating Evidence. Geraadpleegd op http://www.who.int/violence_injury_prevention/publications/child_maltreatment/en/ Yanos, P. T., Czaja, S. J., & Widom, C. S. (2010). A prospective examination of service use by abused and neglected children followed up into adulthood. Psychiatric Services, 61(8), 796-802. doi:10.1176/ps.2010.61.8.796

Youniss, J., & Smollar, J. (1985). Adolescent relations with mothers, fathers and friends. Chicago: University of Chigago Press.

(39)

Zeanah, C., Danis, B., Hirshberg, L., Benoit, D., Miller, D., & Heller, S. (1999). Disorganized attachment associated with partner violence: A research note. Infant Mental Health Journal, 20(1), 77–86. doi:10.1002/(SICI)1097-0355(199921)20:1<77::AID-IMHJ6>3.0.CO;2-S

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit rapport zijn we voornamelijk geïnteresseerd in de acute effecten van middelengebruik op de bovengenoemde reactieve (impulsieve) vorm van

The findings in this paper are based on international data from European ERTMS implementations linked with national data obtained from semi-structured interviews with Dutch ERTMS

[17] the authors present the main reasons attributed to these fail- ures that include: the political agenda of the financing government, the process of awarding RE development

Another design wave was proposed for a linear description of a freak wave based on the phase coherence by a so-called (pseudo-)maximal wave [1].. In the exceptional case of a

These recommender systems, which are based on trajectory data and social media profiles, are used for the recommendation of location-bound objects, such as holiday homes or

We assessed the cardiometabolic phenotype and prevalence of CVD in middle‐aged women with PCOS, compared with age‐matched controls from the general popula‐ tion,

Inferring some potential reasons for these results, it could be easier to avoid the restricted area within the morning hours and substitute to another mode of

The disturbances induced by model uncertainties and force perturbations (e.g. variations in skull contact force), are expected to be amplified by the non-linear kinematic and