• No results found

Orthorexia: One step in the evolution

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Orthorexia: One step in the evolution"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Orthorexia: Een stap in de evolutie?

In hoeverre is orthorexia naast een ziektebeeld ook een adaptief voordeel?

Thema III - deel 2

Domein: Evolutie

Universiteit van Amsterdam

Mariska van Kan - 10753249 Maxine Gorter - 10733140 Laura de Wal - 10756426

(2)

Abstract

In de loop der jaren zijn er steeds meer tegenstrijdige voedingsadviezen onder de aandacht gebracht. Dit kan voor verwarring zorgen, wat zich kan uiten in orthorexia. Orthorexia is een nieuw opkomende eetstoornis waarbij er een obsessieve drang is voor een ‘gezond en puur’ dieet. Dit onderzoek zoekt antwoord op de vraag of orthorexia naast een ziektebeeld ook een adaptief voordeel kan zijn. Allereerst is er onderzocht of dezelfde cognitieve en biologische mechanismen die verantwoordelijk zijn voor reguliere eetstoornissen orthorexia verklaren. Om vervolgens vast kunnen stellen in hoeverre orthorexia een adaptief voordeel is, is er een empirisch onderzoek gedaan naar het verband tussen algemene gezondheid en de mate van orthorexia. De resultaten geven een significante correlatie van .219 tussen de scores op de EAT-vragenlijst en de scores op de GHQ-12-EAT-vragenlijst. Het causale verband tussen de variabelen is onbepaald gebleven. Hierdoor is niet met zekerheid te zeggen of orthorexia een adaptief voordeel heeft, maar orthorexia als adaptief voordeel wordt ook niet uitgesloten.

(3)

Inhoudsopgav

In hoeverre is orthorexia naast een ziektebeeld ook een adaptief voordeel? 4

1. Cognitieve mechanismen van eetstoornissen 7

I. Orthorexia en andere eetstoornissen 7

II Cognitieve conditionering 7

III. Verslavingsgedrag 8

IV. De nurture kant van orthorexia 8

2. Biologische mechanismen van eetstoornissen 9

I. Central reward circuitry 9

II. Mesolimbische dopamine systeem 10

III. Auto-oploid theroy 11

IV. Adaptieve thermogenesis 11

3. Orthorexia als adaptief voordeel 12

I. Adaptatie 12 II. VSR-algoritme 13 4. Methoden 15 5. Resultaten 17 6. Discussie en conclusie 19 I. Discussie 19 II. Conclusie 21 7. Literatuur 22 8. Bijlagen 25

I. Interview met expert (1): Steph Menken 25

II. Interview met een expert (2): Wico Mulder 27

III. Interview met een expert (3): Yair Pinto 30

IV. Uitvergroting van Figuur 1 33

(4)

In hoeverre is orthorexia naast een ziektebeeld ook een

adaptief voordeel?

In de loop der jaren zijn er steeds meer voedingsadviezen onder de aandacht gebracht. Onder andere Slank met Dr. Frank, De Voedselzandloper, Sonja Bakker, het voedingscentrum en the Green Happiness geven voedingsadviezen. Orthorexia is een nieuw opkomend ziektebeeld waarbij er een obsessieve drang is om een ‘perfect of puur dieet’ te volgen (Fidan, Ertekin, Iskikay & Kirpinar, 2010). Orthorexics streven naar een gevoel van perfectie en puurheid (Marhieu, 2005). Dit in tegenstelling tot de bekende eetstoornissen anorexia en boulimia waarbij er wordt gestreefd naar het voldoen aan een lichaamsbeeld (Fidan, 2010) en obesitas waarbij er een deficiëntie is in hormoonregulatie (Zessen, 2012). In de continue zoektocht van orthorexics naar informatie waarop de voedingskeuzes worden gebaseerd, zorgt de afwezigheid van eenduidigheid voor een gevoel van stress en angst (Rangel, 2012).

Voedselkeuzes worden gebaseerd op verschillende biologische en cognitieve mechanismen. In het lichaam bestaan veel complexe systemen die de beschikbare energie, verkregen uit voedsel, zo efficiënt mogelijk benutten. Een van deze systemen is het dopamine-beloningssysteem dat voedselinname reguleert (Vucetic, 2012). Dit systeem zorgt op zijn beurt ook voor ziektes zoals vetzucht, maar kan zich ook juist uiten in anorexia (Swaab 2012). Deze evolutionair ontwikkelde biologische systemen spelen wellicht ook een rol bij Orthorexia.

Naast motivatie door het mesolimbische dopamine-systeem (MDA-system) worden voedselkeuzes ook beïnvloedt door cognitieve mechanismen. Deze mechanismen zijn gebaseerd op de manier waarop individuen informatie verwerken, opslaan en weer ophalen uit het geheugen. Deze informatieverwerking kan zich uiten in het maken van verschillende (voedings)gedrag (Dodge, 1993). Een van die mechanismen is cognitieve conditionering die teweeggebracht wordt door de eerdergenoemde voedingsadviezen. De discrepantie tussen cognitieve conditionering en biologische beloningssystemen maakt het wellicht lastig om goede keuzes omtrent voedsel te maken, zich mogelijk uitend in orthorexia. Het probleem van orthorexia vereist dus zowel cognitieve als biochemische inzichten om de motivatie voor voedingskeuzes te verklaren. Hiervoor zijn de disciplines brein en cognitie, biomedische wetenschappen en scheikunde nodig.

Biologische en cognitieve mechanismen die verantwoordelijk zijn voor bepaald gedrag, zijn te zien als een eigenschap (Buskes, 2009). Buskes (2009) omschrijft een eigenschap met een bepaalde functie als zijnde een adaptatie. Er is sprake van een adaptief voordeel wanneer een eigenschap zorgt voor een betere aanpassing van het individu aan zijn omgeving (Schmitt, 2004). Een positieve adaptatie resulteert in een grotere overlevingskans en hoger reproductief

(5)

succes van het individu. Binnen biologische evolutie kan een adaptatie veroorzaakt worden door een gen mutatie zich uitend in uiterlijke kenmerken van het individu. Daarnaast kan een adaptatie binnen culturele evolutie ontstaan doordat geleerde informatie invloed heeft op het gedrag (Mesoudi, 2011). Er kunnen interessante parallellen worden getrokken tussen biologische en culturele evolutie. Zo kan maatschappelijke conditionering met betrekking tot voedingskeuzes een wisselwerking hebben met biologisch werkzame systemen. Het is daarom interessant om een fenomeen dat in onze samenleving veel voorkomt, zoals orthorexia, vanuit evolutionair oogpunt te bestuderen. Orthorexia wordt als problematisch ervaren en ondanks de negatieve aandacht die het krijgt via de media lijkt het een steeds meer voorkomend probleem te worden. Wanneer orthorexia een adaptief voordeel blijkt te hebben, kan evolutie een sluitende verklaring geven waarom iets dat als problematisch wordt ervaren toch zo explosief kan zegevieren.

Om de hoofdvraag ‘In hoeverre is orthorexia naast een ziektebeeld ook een adaptief voordeel?’ te beantwoorden zal er vanuit verschillende disciplines naar dit onderwerp worden gekeken. De cognitieve wetenschappen beschrijven motivaties tot bepaalde voedselkeuzes gebaseerd op cognitieve conditionering. Vanuit de scheikunde wordt er uiteengezet hoe bepaalde fysische stoffen veranderingen teweeg kunnen brengen in het dopaminesysteem, het biologische mechanisme dat voedselinname reguleert. Biomedische wetenschappen geeft inzicht in de lichamelijke veranderingen onder invloed van een veranderend dieet door orthorexia, en of deze positief of negatief zijn. Concluderend wordt er in dit onderzoek dus inzicht verkregen in hoe motivaties voor voedselkeuzes op biologische en cognitieve mechanismen gebaseerd zijn. Er blijkt sprake te zijn van theoretisch pluralisme tussen biomedische wetenschappen en cognitieve wetenschappen. Dit pluralisme zit in gedrag gestuurd door value-based decision making. Deze vorm van conditionering is gebaseerd op het geven van een waarde aan een uitkomst, en het kiezen voor de uitkomst met de hoogste waarde. Waar er bij cognitieve conditionering een morele waarde wordt toegekend aan een uitkomst, werkt biologische conditionering via het central reward circuitry dat inspeelt op het dopaminesysteem.

De onafhankelijke disciplines zitten in een onderling nature-nurture conflict doordat ze motivatie tot voedselinname vooral als een compleet sociaal ofwel biologisch proces beschouwen. Zo betoogd Dick Swaab bijvoorbeeld dat anorexia een volledig neurologische ziekte is, waar Fidan (2010) het probleem juist ziet als een sociologisch fenomeen. Psycholoog Yair Pinto (pers. comm. 30 november 2016) stelt weer dat eetstoornissen volledig aangeleerd zijn. In dit onderzoek wordt er een brug geslagen tussen nature en nurture door naar de eerdergenoemde wisselwerking tussen biologische en culturele evolutie te kijken. Nature staat in dit onderzoek voor de beschreven biologische systemen. Onder nurture worden de cognitieve mechanismen bedoeld die actief zijn onder invloed van maatschappelijke input.

(6)

Om te onderzoeken of orthorexia naast een ziektebeeld ook een adaptief voordeel zou kunnen hebben, zal er allereerst gekeken worden naar de cognitieve mechanismen achter eetstoornissen. Vervolgens zal er gekeken worden naar de biologische mechanismen die invloed hebben op eetstoornissen. Bij het toelichten van de mechanismen van eetstoornissen zal een vergelijking getrokken worden met orthorexia. Daarna zal orthorexia gestationeerd worden vanuit een evolutionair perspectief worden bekeken. Tot slot wordt er op basis van een kwantitatief onderzoek, ondersteund door het theoretische kader, een antwoord gegeven op de

hoofdvraag. De integratie van de theorieën is in Figuur 1 visueel weergegeven. Dit figuur kan geraadpleegd worden ter ondersteuning van de beschreven theorie. Figuur 1 is in de bijlage in de uitvergrote versie toegevoegd.

Figuur 1. Voedingsgedrag uitgelegd aan de hand van het evolutionaire VSR-algoritme (variatie, selectie, reproductie). a. Variatie: Onder de voedingsattitudes vallen een normaal voedingspatroon, overvoeding (obesitas), ondervoeding (anorexia nervosa en boulimia) en orthorexia. Deze attitudes worden beïnvloed door biologische en/of cognitieve mechanismen. b. Selectie: In de figuur is aangegeven waar in het proces de biologische conditionering (groen) en cognitieve conditionering (oranje) zorgen voor bepaald

voedingsgedrag. c. Adaptatie: Bij normaal voedingsgedrag en overvoeding is er sprake van ‘approach behaviour’, bij ondervoeding en orthorexia is er sprake van ‘avoidance behaviour’. d. Reproductie: De

(7)

reproductie van het gedrag vindt bij de biologische mechanismen plaats via genexpressie, ook wel biologische evolutie. Bij de cognitieve mechanismen vindt de reproductie plaats via de informatieoverdracht, ook wel culturele evolutie.

1.

Cognitieve mechanismen van eetstoornissen

Zoals hierboven beschreven zal er eerst gekeken worden naar de cognitieve mechanismen die invloed hebben op eetstoornissen. Allereerst zal er een vergelijking gemaakt worden tussen orthorexia en andere eetstoornissen. Dan zal worden uitgelegd welke cognitieve mechanismen verantwoordelijk zijn voor een eetstoornis. Tot slot zal onderbouwd worden waarom cognitieve mechanismen de nurture kant van orthorexia belichten.

I. Orthorexia en andere eetstoornissen

Zoals vermeld onderscheidt orthorexia zich in het streven een gevoel van puurheid en perfectie en niet het voldoen van een bepaald lichaamsbeeld. Wanneer er gekeken wordt naar de diagnostisering en behandeling van eetstoornissen die gebaseerd zijn op cognitieve mechanismen (zie Figuur 1.b), blijkt dat de eetstoornissen anorexia en boulimia een complexe psychopathologie delen. Deze bevatten stoornis specifieke componenten, zoals verstoorde eetgewoonten en extreme methoden om het gewicht te controleren. Een overeenkomst tussen de stoornissen is dat zij beiden een breed scala aan depressie- en angstsymptomen bevatten (Cooper & Fairburn, 1987), deze symptomen zijn ook terug te zien bij orthorexia. Jeugdarts Wico Mulder (pers. comm. 29 november 2016) bevestigt dat orthorexia gezien worden als een nieuwe ziekte van deze tijd. Mulder stelt dat de precieze veroorzakers van eetstoornissen onbekend zijn, maar dat eetstoornissen zich vrijwel altijd uiten in de vorm van controledrang. Deze drang komt voort uit het gevoel geen controle meer te hebben en dit terug te kunnen vinden in voedselinname. Controledrang is ook zichtbaar bij orthorexia. Mulder (pers. comm. 29 november 2016) adviseert dezelfde behandelmethode voor reguliere eetstoornissen als voor orthorexia, wat over het algemeen cognitieve gedragstherapie inhoudt. Dit suggereert dat orthorexia gebaseerd is op dezelfde cognitieve mechanismen als anorexia en boulimia.

II Cognitieve conditionering

Een andere overeenkomst tussen orthorexia en andere eetstoornissen kan gezocht worden in cognitieve mechanismen. Cognitieve mechanismen van een individu zijn gebaseerd op een neurologische voertaal. Er is sprake van één enkel neuro-anatomisch systeem dat een waarde toekent aan verschillende opties (Andrew, 2013). Aan de hand van deze waarden, die ontstaan door culturele invloeden, wordt een keuze gemaakt voor bepaald gedrag. Op deze

(8)

manier zorgen stimuli die deze waarden beïnvloeden voor cognitieve conditionering zich uitend in (voedings)gedrag (Dodge, 1993; Andrew, 2013). Cognitieve conditionering kan dus gezien worden als het cognitieve mechanisme van eetstoornissen.

Uit onderzoek van Uher et al. (2004) blijkt ook dat een aversieve eetstoornis (zie Figuur 1.c) een ziekte is met een cognitieve basis. Er is namelijk een verhoogde activiteit in de mediale prefrontale cortex in reactie op ‘provocerende stimuli’ bij vrouwen met een aversieve eetstoornis. Vrouwen met eetstoornissen classificeerden de ‘etens’-stimuli, plaatjes van voedsel, als bedreigend en afschuwelijk in vergelijking met plaatjes van andere objecten. Wanneer er naar de activiteit van de mediale prefrontale cortex van de stoornisgroep werd gekeken, bleek dat deze een verhoogde activiteit had bij het zien van etens-stimuli ten opzichte van de controlegroep. Deze verhoogde activiteit maakte dat de vrouwen met een eetstoornis de plaatjes als provocerend ervaren. Dit duidt erop dat vrouwen met een eetstoornis een afwijkende hersenactiviteit hebben bij het zien van eten en dat er sprake is van een cognitieve ziekte.

III. Verslavingsgedrag

Naast deze gemeenschappelijke cognitieve basis, delen de eetstoornissen anorexia, boulimia en obesitas ook verslavingsgedrag. Volgens Davis (1998) zijn er gemeenschappelijke persoonlijkheidskenmerken verantwoordelijk voor verslavingsgedragingen die grondslag vormen voor obsessief eetgedrag zoals bij anorexia en boulimia het geval is. Verslaving en obsessieve-compulsieve karaktertrekken gerelateerd waren aan de mate van bezighouden met gewicht en sporten in zowel de anorexia als de boulimia patiënten. Deze gemeenschappelijke verslavingsgevoeligheid ligt gevestigd in een genetische sensitiviteit voor opioïden. Naast patiënten van anorexia en boulimia, vertonen ook obesitas patiënten verslavingsgedragingen (Wilson, 2010). Op de biologische verslavingsmechanismen zal later in dit onderzoek op worden teruggekomen.

IV. De nurture kant van orthorexia

Naast de neurale aspecten kan er ook gekeken worden naar de culturele invloeden op eetstoornissen. Culturele invloeden zoals normen en waarden over wat gezonde keuzes zijn oefenen druk uit op vrouwen die, evolutionair gezien, belang hebben bij het kiezen van een verantwoord dieet (Rangel 2012). Wanneer een individu namelijk leert om nieuw voedsel te eten dat ervoor zorgt dat de persoonlijke gezondheid en vruchtbaarheid wordt verbeterd, kan dit gezien worden als een adaptief voordeel (Schmitt & Pilcher, 2004). Het uiteenlopen van de normen en waarden waarop voedingskeuzes worden gebaseerd kan zorgen voor angst- en stressklachten, zich uitend in orthorexia (Rangel 2012). Fidan (2010) stelt dat de pathologische

(9)

obsessie met een puur dieet van orthorexics te vergelijken is met de obsessie die aanwezig is bij de eetstoornissen anorexia nervosa en boulimia. Dit komt overeen met de besproken bovenstaande onderzoeken. Deze impliceren dat orthorexia dat onder andere is gevormd door culturele invloeden een ziektebeeld is zoals andere eetstoornissen. Het is dus de vraag of het door Rangel (2012) beschreven evolutionaire conduite juist zorgt voor een verslechterde persoonlijke gezondheid. Dit zou in tegenspraak zijn met het adaptieve voordeel dat kiezen nieuw gezond voedsel juist zou zorgen voor verbeterde fitness (Schmitt & Pelcher, 2004). Op basis van de beschreven literatuur kan gesteld worden dat de cognitieve mechanismen van eetstoornissen, en dus orthorexia, gedreven worden door cognitief geconditioneerde culturele aspecten. Dit is een duidelijke nurture benadering van het fenomeen orthorexia. De cognitieve mechanismen van verklaren slechts een deel van orthorexia. Om een compleet beeld van het fenomeen te geven, zal er ook gekeken worden naar de biologische mechanismen.

2.

Biologische mechanismen van eetstoornissen

Uit de bovenstaande onderzoeken blijkt dat dat eetstoornissen een duidelijke neurologische basis hebben. Nu de cognitieve processen in kaart zijn gebracht, zal er gekeken worden naar de biologische mechanismen die invloed kunnen hebben op eetstoornissen (zie Figuur 1.b). In de loop van de miljoenen jaren zijn er veel complexe systemen in het lichaam ontstaan die de beschikbare energie verkregen uit voedsel zo efficiënt mogelijk benutten. Om te onderzoeken welke biologische mechanismen invloed hebben, zullen de mechanismen: het central reward circuitry, het mesolimbische dopaminesysteem, en adaptieve thermogenesis besproken worden. Afsluitend zal er een algemene conclusie over deze mechanismen met betrekking tot eetstoornissen worden geformuleerd.

I. Central reward circuitry

Biologische mechanismen nemen het over van psychologische disposities wanneer een conditionering zich uit in het central reward circuitry (CRC) en daardoor bepaald gedrag motiveert (Davis 1998). Het central reward circuitry bestaat uit de pre-frontale cortex (PFC), de nucleus accumbens (NAc) en de vental tragmental area (VTA) (Vucetic 2012). Samen zijn deze hersengebieden verantwoordelijk voor het maken van voedingskeuzes gebaseerd op homeostatische en hedonische behoefte, oftewel voedingsgedrag. Terugkijkend op de resultaten van het onderzoek van Uher (2004) (sectie 1.II), is het CRC actief bij mensen met een eetstoornis. In het VTA worden signalen verwerkt in dopaminergic neurons (DA-neuronen). DA-neuronen zijn neuronen die gevoelig zijn voor dopamine en zo het mesolimbische dopaminesysteem

(10)

(MDA-systeem) vormen. Het MDA-systeem wordt gezien als een systeem waarin verschillende stimuli appetitieve en aversieve signalen genereren. Diverse hormonen, zoals leptine en ghreline oefenen invloed uit op het VTA en spelen zo een rol in voedingsgedrag en energiebalans (Zessen, 2012).

In het CRC wordt er een waarde toegekend aan verschillende alternatieven in de vorm van signal prediction errors (PEs). Dit zijn signalen die worden veroorzaakt door dopamine en in het CRC worden verwerkt als het verschil tussen de verwachte beloning en de daadwerkelijk verkregen beloning. Wanneer de beloning groter is dan verwacht, zal dit worden ervaren als de beste optie. Een PE-signaal kan zo worden ervaren als positief voor appetitieve uitkomsten en negatief voor aversieve uitkomsten (of andersom). Op deze manier worden voedingskeuzes geconditioneerd en ontstaat er approach-avoidance behavior (Andrew 2013) (zie Figuur 1.c).

II. Mesolimbische dopamine systeem

Het MDA-systeem is onderdeel van het zojuist besproken CRC en reguleert voedingsgedrag onder invloed van dopamine, leptine en ghreline. Dopamine is cruciaal in de regulatie van voedselinname (Zivjena 2012). Het is een lichaamseigen opioïde, dat wil zeggen een stof die belonende eigenschappen heeft omdat het inwerkt op het eigen beloningssysteem (ook wel het auto-opioid systeem). De belonende eigenschappen van het auto-opioïde systeem zijn niet alleen gerelateerd aan een gevoel van geluk, maar kunnen ook worden ervaren als stress en angst onderdrukkend (Zessen 2012). Dopamine neuronen hebben verschillende gevoeligheid voor dopamine afhankelijk van de hoeveelheid dopamine-1 receptoren en dopamine-2 receptoren in het neurotisch celmembraan. Dopamine-1 receptoren zijn receptoren met een lage affiniteit voor dopamine, dopamine-2 receptoren zijn daarentegen receptoren met een hoge affiniteit voor dopamine. Indien het dopamine level omhoog gaat, worden ook de D1R geactiveerd. Wanneer er een onverwachte beloning is, zoals voedsel waarbij er een appetitieve associatie is, is er een dopamine piek zichtbaar die een positieve PE genereert en dus ervaren wordt als belonend (Uher 2004). Op deze manier vindt er conditionering plaats gebaseerd op de belonende eigenschap van dopamine (Sodersten 2015, Zessen 2012). De conditionering kan dus worden veroorzaakt door hormonen of andere stoffen (biologische conditionering) of door culturele invloeden (cognitieve conditionering) (zie Figuur 1.b).

Een toename van leptine zorgt voor verminderde activiteit van dopamine neuronen in het VTA. Hierdoor neemt de motivatie tot voedselconsumptie af. Echter, de effecten van leptine-signalering zijn afhankelijk van de metabole toestand en beïnvloedbaar door het dieet. Dit houdt in dat er leptine resistentie kan optreden wanneer er continu overexpressie is door het dieet, resulterend in overvoeding (Zessen 2012).

(11)

Ghreline is een hormoon dat wordt geproduceerd door de maag en de tegenhanger vormt voor leptine. Het zorgt juist voor toename van signalering door dopamine neuronen in de VTA en heeft een motiverend effect in voedingsgedrag en voedingskeuzes. Remming van ghreline signallering in de VTA verminderd voedselinname. Hiermee zijn VTA-dopamine neuronen verantwoordelijk voor associatieve leerprocessen (Zessen 2012).

Het MDA-systeem, cognitieve conditionering en genetische disposities zijn samen verantwoordelijk voor verschillende gedragingen. Deze gedragingen zijn onder te verdelen in approach-behaviour (motiverend) en avoidance-behaviour (demotiverend) (Brooks, 2013) (zie figuur 1.c).

III. Auto-oploid theroy

Het MDA-systeem motiveert tot voedselinname waarmee het overvoeding versterkt (Vucetic 2012). Naast appetitieve stimuli wekt het MDA-systeem ook aversieve stimuli op (Uher, 2004; Andre, 2013). Volgens de auto-opioid theory is uithongering op zich een verslaving aan lichaamseigen opioïden (Davis, 1998; Swaab, 2016).

Volgens de auto-opioid theory zou het CRC verantwoordelijk kunnen zijn voor gedragingen zoals te zien zijn bij anorexia. De anorexiapatiënten associëren bepaalde voedingskeuzes met een positieve uitkomst. Er komt hierdoor dopamine vrij die op zijn beurt verslavend werkt. Anders gezegd: de door dopamine gedreven conditionering werkt verslavend (Swaab 2012). Dit is een biologische verklaring voor het verslavingsgedrag zoals gezien werd in sectie 1.III.

IV. Adaptieve thermogenesis

Het laatste biologische mechanisme dat verantwoordelijk is voor het ontstaan van eetstoornissen is adaptieve thermogenesis. Adaptieve thermogenesis is het aanpassen van de energiebehoefte binnen een bepaalde omgeving. Het ene individu kan zich beter aanpassen aan zijn energiebehoefte dan een ander individu.

De eetstoornis obesitas (een overschot aan voedselinname) vormt een belasting voor het lichaam. Volgens Tappy (2004) zit daar meer achter dan alleen een overschot aan koolhydraten en vetten. De energie-inname moet in balans zijn met het energieverbruik van een individu. Het aanpassingsvermogen aan de energiebehoefte verschilt per individu. Adaptieve thermogenesis is de gereguleerde productie van warmte als reactie op de energie-inname. Bij eetstoornissen waar er sprake is van een overschot of tekort van energie-inname, zal er minder productie van warmte zijn. Hierdoor zal het metabolisme slechter functioneren.

Adaptieve thermogenesis vindt plaats in de mitochondriën van de cel. Mitochondriën zijn de energiefabrieken van de cel omdat hier de ATP-synthese plaatsvindt. ATP is een molecuul dat

(12)

chemische energie draagt. Gedurende de synthese worden er een vast aantal ATP-moleculen gegenereerd. Zodra de thermogenesis verandert, bijvoorbeeld door een verandering in voedselinname, zal er ook een verandering in de ATP-synthese moeten komen om de energiehuishouding in balans te houden. Wanneer dit niet gebeurt zullen er onvoltooide ATP-cycli plaatsvinden waarbij er ATP verspild wordt met spierverslapping tot gevolg (Bradford, 2000). Dit kan zowel bij overvoeding als ondervoeding gebeuren.

Het proces van adaptieve thermogenesis wordt gereguleerd door voedselinname. Een eetpatroon waarbij veel vet eten wordt geconsumeerd heeft invloed op dit biologische mechanisme. Gereguleerde thermogenesis heeft een grote correlatie met ‘brown adipose’, (bruin vetweefsel). Waar het witte vetweefsel vooral voor vetopslag zorgt, heeft het bruine vetweefsel de functie om de warmte te genereren door middel van de verbranding van vetzuren en glucose. Het eiwit dat hierbij betrokken is, UPC-1 is gelegen in het membraan van de mitochondriën en zorgt voor de ontkoppeling van protonen in de ATP-synthese, waarbij warmte vrijkomt. Bij obesitas is de hoeveelheid brown adipose gereduceerd, waardoor er in het lichaam minder warmte geproduceerd wordt (Bradford, 2000). Een bijeffect hiervan is een deficiëntie in de leptine regulatie, zorgend voor een continue stijging van dit hormoon.

Leptine is een hormoon zorgt voor een verzadigd gevoel. Wanneer een individu overvoed raakt zorgt de continue stijging van leptine voor een ongevoeligheid voor dopamine (Wellen 2005). Dit veroorzaakt op zijn beurt een hogere motivatie voor voedselinname, leidend tot obesitas (Zessen 2012). De consequentie van obesitas is een verandering in energiebalans en deze verandering brengt op zijn beurt weer een verandering in genexpressie teweeg. Hierdoor treedt er een alteratie in het MDA-system op (Vucetic 2012). Het gevolg is een ongevoeligheid voor leptine, waardoor de motivatie om te eten toeneemt. Er is dus sprake van een feedbackloop zich uitend in een eetstoornis.

3.

Orthorexia als adaptief voordeel

Naast dat orthorexia als eetstoornis te benaderen is, zou het ook gezien kunnen worden als een adaptief voordeel. Om te kunnen bepalen of orthorexia een adaptief voordeel is, zal er eerst verduidelijking worden gegeven over de begrippen adaptatie, het VSR-algoritme en culturele evolutie (zie Figuur 1).

(13)

I. Adaptatie

Schmitt & Pelcher (2004) beschrijven hoe bepaald wordt of een eigenschap een adaptatie is. Allereerst dient het de vorm van ‘special design’ te hebben. De mechanismen waarop voedingskeuzes zijn gebaseerd zijn erg complex. Bovendien zijn ze ook universeel: de cognitieve en biologische mechanismen zijn in elk persoon terug te zien. Deze complexe en universele aard van voedingsgedrag maakt het een special design. Ten tweede dient er ook sprake te zijn van fitness verhoging. Schmitt (2004) omschrijft een verhoogde fitness als ‘een eigenschap die leidt tot differentiële genetische bijdragen over generaties’. Hierom, zo stelt hij, zullen de meeste psychologische adaptaties een wezenlijke functionaliteit hebben. Elke adaptatie zou zijn eigen, expliciete functie hebben. Als laatste eigenschap van adaptaties stelt Schmitt (2004) dat ze omgevingsafhankelijk zijn. Dit zou kunnen verklaren waarom sommige eigenschappen, ondanks dat een individu de genetische dispositie ervoor bezit, niet in elk individu tot uiting komen.

Fidan (2010) verondersteld dat de afgelopen jaren het aantal individuen met ‘hoog sensitief eetgedrag’ erg is toegenomen. Volgens Rangel (2012) is er zelfs sprake van een verschuiving in de westerse wereld naar orthorexische samenlevingen. Deze samenlevingen worden gekarakteriseerd door een orthorexische leefstijl, waarbij er een continue focus is op gezond leven. Dit zou wijzen op een universaliteit van de variatie orthorexia. Daarnaast haalt Mathieu (2005) aan dat er vrijwel geen gevallen van orthorexia zijn waarbij er sprake is van fysiek gevaar. Zoals eerder vermeld zorgt het kiezen voor nieuw (gezond) voedsel voor een verhoogde fitness (Schmitt & Pelcher, 2004). Het feit dat een samenleving verschuift naar een orthorexische samenleving waarin er gestreefd wordt naar gezonde voeding kan dus duiden op de ontwikkeling van een gezondere samenleving. In plaats van orthorexia te zien als een pathologisch fenomeen, zou het wellicht kunnen worden beschouwd als een adaptief voordeel.

II. VSR-algoritme

Volgens geïnterviewde evolutiebioloog Steph Menken (pers. comm. 11 november 2016) lost een voordelige adaptatie een overlevingsprobleem op, leidend tot een verhoogd reproductief succes. Een adaptatie ontstaat volgens het VSR-algoritme, waarbij een bepaalde variant van een eigenschap wordt uitgeselecteerd en gereproduceerd, uiteindelijk zorgend voor een eigenschap die beter is aangepast aan zijn omgeving, oftewel ‘fitter’ is (Mesoudi, 2011). Zodra er sprake is van een complex kenmerk met verschillende variaties kun je de principes van evolutie hanteren (Menken 2016). Een complex kenmerk heeft specifieke eigenschappen die universeel, of in ieder geval binnen een groot aantal leden van een populatie, voorkomen (Schmitt 2004).

Deze evolutionaire principes gelden voor zowel biologische als culturele evolutie (Mesoudi 2011). Mesoudi beschrijft de variatie waarop selectiedruk wordt uitgeoefend bij biologische evolutie als genen, zich uitend in uiterlijke kenmerken en bij culturele evolutie als

(14)

informatie zich uitend in gedrag. Wanneer orthorexia wordt benaderd als zijnde een evolutionair fenomeen zou het culturele evolutie betreffen, waarbij er een ‘cultuur van gedragingen’ ontstaat die een wisselwerking heeft met biologische eigenschappen (Mesoudi 2011).

In dit onderzoek is de variatie een attitude ten opzichte van voedsel (zie Figuur 1a). Deze attitude kan bijvoorbeeld anorexisch of orthorexisch zijn. De selectiedruk (zie Figuur 1.b), lichamelijke en psychische gezondheid, zal in het empirische onderzoek worden onderzocht. Hoe groter de lichamelijke en psychische gezondheid, oftewel ‘General Health’, onder invloed van een bepaalde voedingsattitude zal zijn, des te hoger het reproductief succes (zie Figuur 1.d) en dus des te voordeliger de adaptatie. Op basis van deze benadering, wordt er verwacht dat een milde vorm van orthorexia zorgt voor een betere algemene gezondheid waarbij er een wisselwerking is tussen maatschappelijke invloeden en genetische factoren. Dit zou verklaren waarom een op het eerste gezicht ziektebeeld toch zo veel voorkomt in de samenleving. Verwacht wordt dat er een positieve correlatie is tussen orthorexia en de algemene gezondheid.

(15)

4. Methoden

Om te onderzoeken of orthorexia een adaptief voordeel kan zijn, is er eerst theoretisch onderzocht op welke mechanismen orthorexia berust. Om orthorexia als ziekte te begrijpen is er gekeken naar de mechanismen van andere eetstoornissen om vervolgens een vergelijking te maken met orthorexia. Als orthorexia een eetstoornis is, dan zou dit nadelige gevolgen hebben op de reproductiviteit en fitness. Echter zou op basis van de theorie ook gesuggereerd kunnen worden dat orthorexia juist positieve aspecten zou kunnen hebben. De positieve effecten van orthorexia zijn nog nooit onderzocht. In het empirische onderzoek zal er daarom onderzocht worden of orthorexia ook positieve gezondheidseffecten en dus een adaptief voordeel heeft.

Voor extra verdieping in de theorie zijn er verschillende wetenschappers geraadpleegd. Zo is er extra inzicht verkregen in de psychologische mechanismen door een interview met Yair Pinto. Om verder te onderzoeken of Orthorexia valt onder een eetstoornis is een interview gehouden met Wico Mulder. De raadpleging van expert op het gebied van evolutie, Steph Menken, helpt ons te definiëren of orthorexia een adaptief voordeel kan hebben.

In het empirisch onderzoek wordt er een correlatie gezocht tussen orthorexia en een gezonde levensstijl om zo te kunnen afleiden of orthorexia kan zorgen voor een adaptief voordeel. Het adaptieve voordeel zou hierbij inhouden dat orthorexia zorgt voor een betere algemene gezondheid en dus een betere fitness. Wanneer mensen significant hoger scoren op de orthorexia-schaal en tegelijkertijd significant hoger scoren voor algemene gezondheid, zou dit kunnen betekenen dat er een correlatie is tussen deze twee. Maar tegelijkertijd zou een correlatie van een lage algemene gezondheid met een hoge score van orthorexia kunnen betekenen dat orthorexia negatieve gevolgen heeft. Als de positieve gevolgen groter zijn dan de negatieve gevolgen zal dit zich uiten in een adaptatie, terwijl grotere negatieve gevolgen, zich uiten in een ziektebeeld.

In het onderzoek is gebruik gemaakt van een combinatie van twee vragenlijsten, om zo te testen er een adaptief voordeel zit in het hebben van een relatief lichte vorm van Orthorexia. Dit is gedaan door gebruik te maken van ‘The Eating Attitude Test’ (EAT)-vragenlijst van Garner en Garfinkel (1979). Deze vragenlijst wordt oorspronkelijk gebruikt voor het meten van anorexia, maar met een aangepaste cut-off score kan deze test valide gemaakt worden voor orthorexia patiënten (Garner en Garfinkel, 1979). Omdat orthorexia en anorexia gelijkenissen hebben wat betreft de obsessie met eten, maar een andere motivatie hebben, is er kritisch gekeken naar de bruikbaarheid van elke vraag. Een voorbeeld van een vraag die voor dit onderzoek onbruikbaar werd, was de vraag naar het wel willen koken, maar niet willen eten. Daarnaast zijn vragen over een oncontroleerbare eetdrang uit de vragenlijst gehaald. Tot slot zijn er twee controlevragen in

(16)

gehouden om zo orthorexia en anorexia van elkaar te onderscheiden. De controlevragen bevatten een onderdeel van anorexia naar de drang tot overgeven, een element dat anorexia duidelijk onderscheid van orthorexia. ‘The Eating Attitude Test’ -vragenlijst bestaat uit 40 vragen, waarbij een cut-off score van 30 punten wordt gebruikt. Elke deelnemer die meer dan 30 punten scoort, valt onder de categorie anorexia. Echter in dit onderzoek hebben we gebruik gemaakt van 27 vragen, met een cut-off score van 121,5 punten [2].

Om de link te kunnen leggen met het adaptieve voordeel, is er gebruik gemaakt van de vragenlijst ‘General Health Questionaire -12’ (GHQ-12). De GHQ-12 is een veelgebruikte vragenlijst in onderzoeken naar algemene gezondheid (Yuofoff, Rahim & Yaacob, 2009). De vragenlijst meet de mate van distress. Hoe hoger de score op de GHQ-12, hoe hoger de distress is. Distress is een algemene term die gebruikt wordt voor de mate van fysieke en psychische stress en de algemene gemoedstoestand (Yuofoff, Rahim & Yaacob, 2009). Bij deze vragenlijst wordt een cut-off score van 36 is gebruikt. Deze is ook gehanteerd in dit onderzoek.

Aan het onderzoek deden 200 deelnemers mee. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 22,81 (sd= 6,72). Van deze deelnemers waren er 55 man en 145 vrouw. 155 mensen van het totaalaantal deelnemers woont zelfstandig en 45 van het totaal is inwonend. De deelnemers werden niet in verschillende condities ingedeeld. Bij alle deelnemers werden er twee vragenlijsten afgenomen. Voor het analyseren van de data werd een significantieniveau van

= 0.05 gehanteerd. α

(17)

5.

Resultaten

Zoals beschreven wordt er in het empirisch onderzoek onderzocht of orthorexia een adaptief voordeel is. Dit wordt gedaan door te kijken of er een correlatie is tussen de mate van orthorexia en de mate van algemene gezondheid.

Om dit te onderzoeken, werden zoals eerder vermeld, bij de deelnemers twee verschillende vragenlijsten afgenomen. Gemiddeld scoren de deelnemers 36,93 (SD = 4,52) punten op de General Health Questionnaire-12 (GHQ-12). De gehanteerde cut-off score van deze vragenlijst is 36,00. Dit betekent dat de deelnemers gemiddeld boven deze cut-off score zitten en dus distress hebben. Anders gezegd betekent dit dat de deelnemers gemiddeld een lage algemene gezondheid hebben. De deelnemers hebben gemiddeld een score van 118,36 (SD = 12,92) op de Eating Attitude Test (EAT). De cut-off score voor deze test was 121,50. Dit betekent dat de deelnemers gemiddeld gezien net onder de score van orthorexia zitten en dus geen orthorexia hebben.

Om te onderzoeken of de eetgewoonten en algemene gezondheid met elkaar in verband staan is er gekeken of er een correlatie aanwezig is tussen deze twee variabelen. Voordat er gekeken is naar deze correlatie is er eerst gekeken of er aan de assumpties van een correlatie voldaan werd. Deze assumpties zijn uitbijters, lineariteit en normaliteit. Er bleken geen extreme outliers in de data te zitten. De assumptie normaliteit werd getest met de Shapiro-Wilk-test. Uit deze test bleek dat de zowel scores voor de EAT als voor de GHQ-12 niet normaal verdeeld zijn, p= .023 voor de EAT-scores en p < .001 voor de GHQ-12-scores. Dit betekent dat er geen parametrische toets gedaan kan worden en er naar de Spearman’s correlatie gekeken moet worden. De correlatie van de scores op de EAT en GHQ-12 zijn weergegeven in het scatterplot in Figuur 2.

(18)

Figuur 2: Scatterplot.

Uit de scatterplot blijkt dat er al een lichte correlatie te zien is. Uit de Spearman’s correlatie blijkt dat er inderdaad een significante correlatie is tussen de scores op de EAT-vragenlijst en de scores op de GHQ-12-EAT-vragenlijst, Spearmans’ ρ= .219, p= .002.

(19)

6.

Discussie en conclusie

I. Discussie

In dit onderzoek is bekeken of orthorexia naast een ziektebeeld ook een adaptief voordeel heeft. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de scores op algemene gezondheid correleren met de scores van orthorexia. Er is een significante correlatie gevonden van ongeveer 20%. Dit houdt in dat er een samenhang is gevonden van de scores op de vragenlijst voor orthorexia en de vragenlijst voor algemene gezondheid. Omdat het een correlatie betreft en geen causaal verband, kunnen er geen conclusies worden getrokken over de richting van dit verband. Uit de correlatie bleek dat hoe hoger de mate van orthorexia, hoe hoger de distress en hoe slechter de algemene gezondheid. Er kan echter niet gezegd worden of de mate van algemene gezondheid komt door de mate van orthorexia of andersom. Anders gezegd, door de vorm van het onderzoek kan de verklarende variabele dus niet worden bepaald. Met de gevonden resultaten zouden er twee aannames kunnen worden gedaan, een voor elke richting van het verband. De aannames die gedaan kunnen worden op basis van de bovenstaande resultaten zijn als volgt:

Aanname 1: De mate van algemene gezondheid is voorspellend voor de mate van orthorexia. Hoe lager de algemene gezondheid, hoe hoger de mate van orthorexia. Orthorexia zou hierbij gedeeltelijk gezien kunnen worden als adaptief voordeel.

Aanname 2: De mate van orthorexia is voorspellend voor de mate van algemene gezondheid. Hoe hoger de mate van orthorexia, hoe lager de mate van algemene gezondheid. Orthorexia zou hierbij gezien kunnen worden als eetstoornis.

Indien de eerste aanname waar is, geldt hoe lager de algemene gezondheid is, hoe hoger de mate van orthorexia. Deze aanname is nog niet sluitend om te kunnen stellen dat orthorexia een adaptief voordeel is. Hiervoor moet namelijk worden onderzocht of het hebben van orthorexia over een tijdsspanne de algemene gezondheid verbeterd. Bij de interpretatie van de resultaten in de eerste aanname zouden we de hypothese gedeeltelijk moeten verwerpen. De resultaten wijzen namelijk niet op een volledig adaptief voordeel, maar sluiten een gedeeltelijk adaptief voordeel niet uit.

Deze resultaten komen gedeeltelijk overeen met de besproken literatuur. In de theorie wordt gesuggereerd dat orthorexia wel gezien kan worden als een adaptief voordeel. Dit is omdat het kiezen voor nieuw (gezond) voedsel kan zorgen voor een verhoogde fitness (Schmitt & Pelcher, 2004). De samenleving kan dan verschuiven naar een orthorexische samenleving waarin er gestreefd wordt naar gezonde voeding. Dit kan dus duiden op de ontwikkeling van een

(20)

gezondere samenleving. In plaats van orthorexia te zien als een pathologisch fenomeen, zou het wellicht kunnen worden beschouwd als een adaptief voordeel.

Om te kunnen concluderen dat orthorexia een adaptief voordeel zou hebben zou er within-subjects vervolgonderzoek gedaan moeten worden. Hierbij zouden de proefpersonen een lage algemene gezondheid moeten hebben, en een orthorexische leefstijl moeten aannemen vanaf het eerste meetpunt. Na een bepaalde tijd zou gemeten moeten worden of de algemene gezondheid verbeterd is. Op deze manier zou de gezondheid verklaard worden door de mate van orthorexia en zou geconcludeerd kunnen worden of orthorexia een adaptief voordeel heeft.

Indien de tweede aanname waar is, geldt hoe hoger de mate van orthorexia, hoe ongezonder iemand is. In deze zin zou orthorexia verantwoordelijk zijn voor een lage gezondheid en daarmee voldoen aan een eetstoornis. Bij de interpretatie van de resultaten in deze aanname zouden we de hypothese verwerpen omdat orthorexia hierbij gezien kan worden als ziektebeeld, maar niet als adaptief voordeel.

Dat orthorexia gezien kan worden als ziektebeeld komt wel overeen met de besproken literatuur. Uit het interview met Wico Mulder (pers. comm. 29 november 2016) kwam onder andere dat orthorexia gezien kan worden als een nieuwe ziekte van deze tijd. Orthorexia heeft zowel binnen de cognitieve als biologische mechanismen veel overeenkomsten met reguliere eetstoornissen. Wico adviseert dan ook dezelfde cognitieve behandelmethode voor orthorexia als voor reguliere eetstoornissen.

Een eerste punt van discussie is dat de algemene gezondheid mogelijk op een verkeerde manier gemeten is. De GHQ-12 is namelijk wel een erkende vragenlijst voor het meten van algemene gezondheid (Yuosoff, Rahim & Yaacob, 2009), maar wordt daarnaast ook veel gebruik om de psychologische toestand te meten (Montazari, et al., 2003). Deze vragenlijst is daarom misschien te sterk gefocust op de psychische gezondheid in plaats van ook op de fysieke gezondheid. Hierdoor kan het zijn dat het adaptieve voordeel niet goed geoperationaliseerd is. Wellicht dat de psychische gezondheid achteruit gaat door orthorexia, maar de fysieke gezondheid juist verbetert. Een suggestie voor vervolgonderzoek zou daarom zijn om meer de fysieke gezondheid te betrekken in het onderzoek, zodat dit effect gemeten kan worden.

Een volgend discussiepunt op de gevonden resultaten is dat de gevonden correlatie een lage correlatie betreft. Een lage correlatie kan komen doordat een lage algemene gezondheid andere oorzaken heeft dan de mate van orthorexia. Een lage algemene gezondheid kan komen doordat proefpersonen bijvoorbeeld lijden onder stress of dat hun algemene gemoedstoestand op dat moment lager was. Ook zouden de deelnemers aan een (lichte) vorm van depressie kunnen leiden, wat de resultaten heeft kunnen beïnvloeden. In dit onderzoek is geen rekening gehouden met eventueel andere aandoeningen die de algemene gezondheid kunnen

(21)

beïnvloeden. In vervolgonderzoek zou daarom ook rekening gehouden kunnen worden met andere psychische stoornissen die de algemene gezondheid zouden kunnen aantasten.

Een laatste discussiepunt voor het onderzoek is dat er met dit onderzoek nog niks gezegd kan worden over de richting van de correlatie. Uit de beschreven correlatie kan niet geconcludeerd worden of de mate van orthorexia de algemene gezondheid beïnvloedt of andersom. Een goede suggestie voor vervolgonderzoek zou daarom zijn om een design te ontwerpen waarbij gemeten kan worden in hoeverre de algemene gezondheid verklaard kan worden door de mate van orthorexia. Dit kan, zoals eerder vermeld, gedaan worden door deelnemers over langere tijd te onderzoeken. Wellicht dat daarbij de achterliggende keuze voor het kiezen van gezond eten betrokken kan worden. Hierdoor kan duidelijk gemaakt worden de voedingskeuzes daadwerkelijk komen door culturele evolutie.

II. Conclusie

In dit onderzoek is naar een antwoord gezocht op de vraag of orthorexia naast een ziektebeeld ook een adaptief voordeel kan zijn. Vanuit de theorie kan gesteld worden dat cognitieve en biologische mechanismen die verantwoordelijk zijn voor reguliere eetstoornissen spelen ook een rol bij orthorexia. Voorspeld werd dat als orthorexia een adaptief voordeel is, de algemene gezondheid verbetert naarmate de mate van orthorexia toeneemt. Vanuit het empirische onderzoek is er een correlatie gevonden tussen de mate van orthorexia en de mate van algemene gezondheid. Echter is er op basis van dit empirisch onderzoek geen inzicht verkregen in de richting van een causaal verband tussen deze twee variabelen. Hierdoor is ook niet met zekerheid te zeggen of orthorexia een volledig adaptief voordeel heeft, maar een adaptief voordeel wordt met deze resultaten ook niet uitgesloten.

(22)

7.

Literatuur

Bolhuis, J.J., Brown, G.R., Richardson, R.C., Laland, K.N. (2011). Darwin in Mind: New opportunities for Evolutionary Psychology. Plosbiology.9(7): 1 - 6.

Brooks, A. M., & Berns, G.S., (2013). Aversive stimuli and loss in de mesocorticolimbic dopamine system. Trends in cognitive sciences. 17(6):281 - 286.

Buskes, C. (2009). Evolutionair denken: De invloed van Darwin op ons wereldbeeld. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds.

Cooper, Z. & Fairburn, M.D. (1987). The Eating Disorder Examination: A Semi-structured Interview for the Assesment of the Specific Psychopathology of Eating Disorders. International Journal of Eating Disorders, 6(1): 1-8.

Dodge, K.A. (1993). Social-Cognitive Mechanisms in the Development of Conduct Disorder and Depression. Annu. Rev. Psychol. 44: 559-584.

Davis, C. & Claridge, G. (1998). The eating disorder as addiction a psychobiological perspective. Addictive behaviors, 23(4): 463 - 475.

Ferdowsian, H. R., & Barnard, N. D. (2009). Effects of plant-based diets on plasma lipids. The American journal of cardiology, 104(7), 947-956.

Fidan, T. , Ertekin, V., Isikay, S., Kirpinar, I. (2010). Prevalence of orthorecia among medical students in Erzurum, Turkey. Comprehensive psychiatry.51: 49-51.

Hardus, M. E., Lameira, A.R., Which, S.A., Vries de, H., Wahyudi, R., Shumaker, R.W., Menken, S.B.J. (2015). Effect of repeated exposures and sociality on novel food acceptance and consumption by orangutans. Primates, 56 (1), 21-27.

Hardus, M.E., Vries de, H., Dellatore, D.F., Lameira, A.R., Menken, S.B.J., Wich, S.A. (2013). Socioecological correlates of inter-individual variation in orangutan diets at Ketambe, Sumatra.Behavioral Ecology and Sociobiology, 67 (3), 429-437.

(23)

Lowell, B. B., & Spiegelman, B. M. (2000). Towards a molecular understanding of adaptive thermogenesis. Nature, 404(6778), 652-660.

Mathieu, J. (2005). What is orthorexia? Journal of the American Dietic Association. 105 (10), 1510 - 1512.

Montazeri, A., Harirchi, A.M., Shariati, M., Garmaroudi, G., Ebadi, M. & Fateh, A. (2003). The item General Health Questionnaire (GHQ-12): translation and validation study of the

Iranian version. Healt and Quality of Life Outcomes, 1:66.

Mesoudi, A. (2011). Culural Evolution: How Darwinian Theory Can Explain Human Culture and Synthesize the Social Sciences. University of Chicago Press.

Rangel, C., Dukeshire, S., & MacDonald, L. (2012). Diet and anxiety. An exploration into the Orthorexic society. Appetite, 58: 124 - 132.

Schmitt, D.P. & Pilcher, J.J. (2004). Evaluating Evidence of Psychological Adaptation. How Do We Know One When We See One? Psychological Science, 13(10), 643-649.

Södersten, P., Bergh, C., Leon, M., Zandian, M. (2016). Dopamine and anorexia nervosa. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 60. 26-30.

Swaab, D, F. 2016. Wij Zijn Ons Brein. Van Baarmoeder tot Alzeimer. Drukkerij Koninklijke Wohrmann, Zutphen. 43e druk.

Tappy, L. (2004). Metabolic consequences of overfeeding in humans. Current Opinion in Clinical Nutrition & Metabolic Care, 7(6), 623-628.

Uher, R., Murphy, T., Brammer, M.J., Dalgleish, T., Phillips, M.L., Ng, V.W., Andrew, C.M., Williams, S.C.R., Campbell, I.C., & Treasure, J. (2004). Medial Prefrontal Cortex Activity Associated With Symtom Provocation in Eating Disorders. The American Journal of Psychiatry, 161(7):1238-1246.

Vucetic, Z., Carlin, J. L., Totoki, K. & Reyes R.M. (2012). Epigenetic dysregulation of the dopamine system in diet-induced obesity. Journal of neurochemistry. 120: 891 - 898.

(24)

Wellen, K. E., & Hotamisligil, G. S. (2005). Inflammation, stress, and diabetes. The Journal of clinical investigation, 115(5), 1111-1119.

Wilson, G.T. (2010). Eating disorders, obesity and addiction. Eur. Eat. Disorders Rev., 18: 341-351.

Yuosoff, M.S. B. Y., Rahim, A.F.A. & Yaacob, M, J. (2009). The sensitivity, specificity and reliability

of the malay version 12-items general health questionnaire (GHQ-12) in detecting

distressed medical students. Asean Journal of Psychiatry, 11(1).

Zessen, van R., Plasse van der, G., Adan, R. A. H. (2012). Contribution of the mesolimbic dopamine system in mediating the effects of leptin and ghrelin on feeding. Proceedings of the Nutrition Society, 71: 435 - 445.

(25)

8.

Bijlagen

I.

Interview met expert (1): Steph Menken

Verslag raadpleging disciplinaire expert, adequaatheid, en voorlopige resultaten Op 11 november 2016

Wie is er geraadpleegd en waarom

Om een beter inzicht te krijgen in de evolutionaire mechanismen die voedselgedragingen sturen wilden we een expert op het gebied van evolutie interviewen. We hebben dhr. Prof. Dr. S.B.J. (Steph) Menken geraadpleegd wegens zijn bijdrage aan de artikelen “Effect of repeated exposures

and sociality on novel food acceptance and consumption by orangutans (Hardus, 2015)” en

“Socioecological correlates of inter-individual variation in orangutan diets at Ketambe, Sumatra (Hardus, 2013)”.

Raadgeving Steph Menken:

Hoe is adaptief voordeel te meten?

Een adaptatie lost een overlevingsprobleem op en leidt tot verhoogd voortplantingssucces. Een fenomeen moet dus voor of tijdens de reproductieve fase optreden omdat het anders niet kan worden uitgeselecteerd, en er dus ook geen sprake is van evolutie.

Zou u orthorexia als een evolutionair fenomeen benaderen?

Als je kijkt naar biologische evolutie is een evolutionair fenomeen genetisch. Als orthorexia aangeleerd is en niet aangeboren dan is er sprake van culturele evolutie. Zodra er sprake is van een bepaald complex kenmerk met verschillende variabelen, in dit geval de hoeveelheid en type voedsel dat je tot je neemt, binnen een complex systeem kun je de principes van evolutie hanteren.

Kan kennisoverdracht (dwz culturele evolutie) leiden tot adaptief voordeel?

Kennisoverdracht of cognitieve verhogen onze fitness. Het verhoogt onze fitness wel degelijk. Een kind dat zonder ouders opgegroeid heeft niet de kennis bij de geboorte om vuur te maken, maar wel de genetische aanleg om te begrijpen hoe dat werkt.

(26)

De hamvraag is: zijn er nadelen aan orthorexia verbonden. Verlaagt of verhoogt het de overlevingsmogelijkheden en daarmee het voortplantingssucces? Bij anorexia, wat wel heel erg genetisch zit ingeramd, is er minder voortplantingssucces en daardoor verlaagt het de fitness.

Wat zou het VSR-algoritme van dit fenomeen inhouden? ● Variatie: attitudes ten opzichte van voedselinname.

● Selectie: het optimaliseren van lichamelijke en psychische gezondheid ● Reproductie: culturele evolutie, via informatiebronnen en sociale interacties.

Conclusie

Concluderend kunnen we dus stellen dat we orthorexia als zijnde een cultureel-evolutionair fenomeen moeten benaderen waarbij sociale interacties inspelen op genetische aanleg. Om het begrip culturele evolutie beter te begrijpen raadt Steph Menken ons aan zijn college over culturele evolutie en Mesoudi (Cultural evolution, 2011) te raadplegen.

(27)

II.

Interview met een expert (2): Wico Mulder

Op 29 november 2016. Aanwezig: Laura de Wal. Uitwerking: Laura de Wal.

Wico Mulder is een jeugdarts, werkzaam op een MBO-school in Amsterdam vanuit de GGD. Eerder heeft hij ook gewerkt op een VWO-Gymnasium school. Hij is een ervaringsdeskundige op het gebied van problemen waar jongeren mee rondlopen. Eetproblemen en eetstoornissen komen daarbij regelmatig voor, aldus Wico Mulder. Het interview met jeugdarts Wico Mulder is een toevoeging aan ons onderzoek omdat het inzicht geeft in of Orthorexia echt speelt onder jongeren en jongvolwassenen. Uit het interview is duidelijk geworden dat eetstoornissen een belangrijk onderwerp is onder jongeren. Orthorexia kan gezien worden als een ziekte van deze tijd en is belangrijk serieus genomen te worden.

Ziet u veel jongeren die moeite hebben met eetproblemen? Zonder twijfel werd er ‘ja’ geantwoord.

Om wat voor eetproblemen gaat dit dan?

Er is een groot scala aan gradaties van eetproblemen. Ik zie veel mensen die moeite hebben met gezond eten, en zo een eetprobleem ontwikkelen. Dit betekent niet meteen dat ze ook echt een eetstoornis hebben. Voor eetstoornissen wordt het DSM 5/6 gebruikt. Dit is een manual beschrijving voor (eet)stoornissen. Per jaar verwijs ik ongeveer 6 jongeren door waarvan ik het vermoeden heb van een eetstoornis. Dit gaat dan voornamelijk om anorexia, binge disorder of boulimia.

Waar komt dit eetprobleem/eetstoornis meestal vandaan?

Om te beginnen met een eetprobleem, hierbij zie groot verschil in de bevolkingslagen in de soorten eetproblemen. Helaas zie ik op MBO-scholen dat er veel ongezonder wordt gegeten dan op de VWO/gymnasium school. Dit komt doordat de lagere bevolkingslagen, die vaker naar MBO scholen gaan, vaak minder geld hebben voor gezonde voedingsmiddel thuis. Hierdoor is er vanuit thuis minder ondersteuning over gezond eten. Daarnaast zie je dat veel jongeren niet ontbijten en dan een grotere drang krijgen om te snacken. Bij de hogere bevolkingslagen wordt er vaker samen ontbeten en krijgen de kinderen vaker een lunchpakketje mee. Zo is het

makkelijker om gezond te eten.

Daarnaast is het voor eetstoornissen een stuk minder duidelijk waar het vandaan komt. Een eetstoornis komt meestal voort uit de drang naar controle. Dit kan voorkomen uit een slechte

(28)

hechting met de thuisomgeving. Hierbij kan gedacht worden aan de band met de ouders, of de veiligheid thuis. Ook kan het zijn dat jongeren en jongvolwassen met een eetstoornis zich overvraagd voelen door hun omgeving. Door het gevoel dat ze van alles moeten, dat ze de controle kwijt raken en deze gaan zoeken in eten.

Welke klachten spelen dan voornamelijk een rol?

Eetstoornissen komen voort uit het gebrek aan controle en grip op de dingen in het leven. Dit wordt teruggevonden in eten. Het verliezen van de controle geeft meestal een somber en verdrietig humeur.

Bij de drie bekendste bestaande eetstoornissen spelen verschillende componenten van controle een rol. Bij boulimia gaat het om de controle om niet te eten, tot dat ze de controle verliezen en heel veel gaat eten. Hierdoor wordt een schuldgevoel veroorzaakt wat lijdt tot overgeven. Bij anorexia werkt het anders, zij zullen veel minder snel/ niet de controle verliezen, maar zullen alleen eten omdat het van anderen moet of verwacht wordt. Dit zullen ze doen om niet op te vallen. Hierdoor zullen ze het gegeten voedsel er weer uit gooien. Bij het binge disorder is er nauwelijks controle, en door het ontbreken van een rem zal er juist heel veel gegeten worden.

Het onregelmatig eten en het niet binnen krijgen van genoeg voedsel heeft ook ernstige lichamelijke gevolgen.

Wat is een geschikte manier om eetstoornissen aan te pakken?

Het is van groots belang dat als er een vermoeden is van een eetstoornis, er meteen aan de bel getrokken wordt. Jongeren zullen nooit zelf meteen bij mij aankloppen met dat ze een eetstoornis hebben. Meestal komen de jongeren eerst met andere klachten, als ze al komen. Zodra er een vermoeden is van een eetstoornis verwijs ik ze meteen door naar een psycholoog. Deze geeft meestal een passende gedragstherapie.

Om te illustreren hoe ernstig eetstoornissen zijn, bij anorexia herstelt slechts 40% volledig van de eetstoornis. Een andere 40% blijft de controle drang houden, maar dit is een grijs gebied en kan er wel mee leven. Bij de overige 20% blijft levenslang patiënt, waarbij de eerste 10% komt te overlijden aan lichamelijke kwalen en de laatste 10% er zelf een einde aan maakt.

Ziet u Orthorexia als een echte eetstoornis?

Ik zie dat Orthorexia absoluut speelt, het komt wel vaker voor in de hogere klasse. Ik verwacht dat gezonde levensstijl vooral vanuit huis wordt meegenomen. Ook bij Orthorexia gaat het over

(29)

de controle van eten. Hierbij speelt controle drang een grote rol. De obsessieve drang naar gezond eten kost veel tijd en aandacht. Ik denk dat dit een serieus probleem is. Onderzoek moet nog uitwijzen in hoeverre dit belemmerd is. Maar ik verwacht wel dat dit een ziekte is van deze tijd.

Heeft dit dezelfde oorzaak/afkomst dan van andere eetstoornissen?

Er is nog weinig bekend over Orthorexia, maar ik verwacht dat het deels dezelfde oorzaken heeft. Jongeren en jongvolwassenen met deze nieuwe eetstoornis zijn ook op zoek naar grip en controle in hun leven en vinden dat in gezond eten.

Bij Orthorexia is het goed voor te stellen dat de media een grote invloed heeft. Er is veel via de media en op internet te vinden over gezond eten. Hierdoor kunnen jongeren en jong volwassenen zich helemaal verliezen in alle informatie. Er kan verwarring ontstaan door al die ‘vloggers’ die filmpjes maken over gezond voedsel wat niet wetenschappelijk onderbouwd is. Zo is het moeilijk te onderscheiden wat waar is en wat niet.

Denkt u dat Orthorexia op de zelfde manier aangepakt moet worden als andere stoornissen?

Zeker, over Orthorexia is nog weinig bekend, maar dit moet zeker serieus genomen worden. Ik verwacht dat Orthorexia componenten van OCD heeft en dat het misschien ook met zulke gedragstherapieën behandeld moet worden. Bij Orthorexia geldt ook, net als bij andere eetstoornissen, als er een vermoeden is, dat dit zo snel mogelijk gediagnostiseerd wordt. Zodat een psycholoog kan helpen met deze soort van controledrang.

Denkt u dat een obsessie met gezond eten snel kan lijden tot ondervoeding?

Het zou heel goed kunnen dat Orthorexia lijdt tot ondervoeding. Ik zie het voor me als een soort smetvrees voor eten, waardoor er niks meer over blijft om te eten. Voor een gezonde levensstijl heb je macro (koolhydraten, eiwitten en vetten) en micro (vitamines, mineralen, ect) nutriënten nodig. Dit is bijvoorbeeld nodig voor de opbouw van cellen. Door een beperkte voeding tot je te nemen kunnen deze macro en micro nutriënten ontbreken. Hierdoor kunnen er onvolwaardige cellen ontstaan. Dit wordt meestal als eerst opgemerkt in de darmen, deze gaan dan minder goed functioneren.

(30)

III.

Interview met een expert (3): Yair Pinto

Op 30 november 2016. Aanwezig: Maxine Gorter & Laura de wal. Uitwerking: Maxine Gorter

Yair Pinto is een wetenschapper op de faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen en doet onderzoek binnen de programmagroep Brein en Cognitie aan de Universiteit van Amsterdam. Binnen zijn onderzoek heeft hij veel te maken met patiënten en verschillende soorten stoornissen. Hij onderzoek gedaan naar onder andere bewustzijn, geheugen en (visuele) aandacht. Het interview met Yair Pinto is een toevoeging aan ons onderzoek omdat hij meer inzichten kan geven in de psychologische processen bij stoornissen en bijvoorbeeld de invloed van een stoornis op het dopaminesysteem. Daarnaast zou hij advies kunnen geven over de manier van onderzoek doen.

Zou u eetstoornissen onder een nature of nurture fenomeen indelen?

Hersenstoornissen hebben over het algemeen een hoge erfelijkheid, vaak een erfelijkheid van 50%. Aan de hand van deze informatie zou je kunnen zeggen dat het duidelijke nature aspecten heeft. Echter zijn stoornissen vaak veel minder strak gedefinieerd en daarmee minder strak te meten. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om aan de hand van een brainscan een bepaalde stoornis aan te tonen.

Als je naar stoornissen zoals depressies en angststoornissen gaat kijken, gaat de erfelijkheidsfactor al weer omlaag. Ongeveer 25% van de bevolking heeft weleens of vaker een angststoornis gehad. Dit duidt erop dat er bij dit soort stoornissen externe factoren een rol spelen, dus meer nurture aspecten. Het feit dat er veel externe factoren een rol spelen zorgt wel dat de behandeling makkelijker is, dit soort stoornissen zijn bijvoorbeeld redelijk goed te behandelen met gedragstherapie.

Dat het meer een nurture fenomeen zou zijn, zou ook kunnen komen doordat de hersenen heel plastisch zijn. De hersenen zijn namelijk veel flexibeler dan een gebroken been. Wanneer er ergens een functie uitvalt, kan deze gemakkelijk over genomen worden door een ander gebied. Dit geldt natuurlijk niet voor een gebroken been. Echter kunnen niet alle functies overgenomen worden. Dit hangt ook erg van de plaats van de beschadiging af. Als er bijvoorbeeld in de occipitaalkwab een schade is, is iemand blind en kan daar niks meer aan gedaan worden. De frontale en parietale gebieden zijn veel plastischer. Dit zorgt er ook voor dat deze stoornissen makkelijker te behandelen zijn.

(31)

In hoeverre kan een stoornis zoals orthorexia aangeleerd zijn?

Het is vrijwel zeker dat dit soort stoornissen aangeleerd zijn. Er kan dus wel een genetische component zijn, maar deze is nooit gevonden. Ook bij een stoornis als depressie is er heel veel onderzoek gedaan naar losse genen en ingewikkelde genencomplexen, maar hier komt niks uit. Je kan dus bijna met zekerheid zeggen dat deze stoornissen aangeleerd zijn.

U heeft een artikel geschreven over “the automatic link between affect and tendencies to approach and avoid”. Dit gaat over verschillende psychologische theorieën over het uitvoeren van gedrag. Op basis van emoties en op basis van evaluaties. Hoe denkt u dat het gedrag binnen een eetstoornis als orthorexia zich manifesteert?

Het artikel ging er juist om om deze theorie te ontkrachten. Deze “approach and avoid”-methode is namelijk nog niet zo goed onderbouwd. In de praktijk komt het effect veel minder vaak naar voren en reflecteren de reactietijden niet de verschillen waar ze het in de theorie over hebben. Bij deze taak gaat het erom dat met met een joystick een afbeelding naar voren of naar achter moeten laten gaan en bijvoorbeeld alcohol verslaafden zouden een bias hebben voor de plaatjes waarop alcoholische dranken staan.

Voor het meten van gedrag bij eetstoornissen zou daarom de Implicit Association Task het beste zijn, hiermee meet je namelijk de impliciete associatie van de patiënten met eten. Maar ook het “gewoon vragen” aan de deelnemers blijkt goed te werken bij de patiënten doelgroep. De deelnemers blijken over het algemeen nog eerlijke antwoorden te geven. Je kan dit doen door erkende vragenlijsten, hiervan weet je dan ook meteen dat ze valide en betrouwbaar zijn en is er van te voren al een score indeling bekend.

In ons onderzoek hebben we inderdaad de deelnemers “gewoon gevraagd” wat hun eetgewoontes waren en hiernaast hebben we een vragenlijst afgenomen voor de algemene gezondheid. We hebben toen vervolgens gekeken naar de correlatie van deze twee uitkomsten. Is dit een juiste methode om wat nuttigs te zeggen over de resultaten? We hebben hierbij een significante correlatie van .22 gevonden.

Ja dat is zeker nuttig. Je zou bijvoorbeeld een “Ranked correlatie” kunnen gebruiken, deze is wat basaler en controleert voor uitbijters. Hierdoor is deze correlatie betrouwbaarder dan de Pearson correlatie die jullie gebruikt hebben. Een correlatie van .22 is een prima correlatie. Als je genoeg deelnemers hebt is deze correlatie ook betrouwbaar. Meestal heb je voor een betrouwbare correlatie rond de 70-100 deelnemers nodig.

(32)

Weer even terug naar de theorie. In hoeverre denkt u dat de beloningssystemen (o.a. het dopaminesysteem) in de hersenen invloed hebben op gedrag met betrekking tot voedsel? Het beloningssysteem kan niet aangetast worden. Dit systeem is te basaal en ligt te diep in de hersenen. Wel kan het beloningssysteem op verschillende manieren getriggerd worden. Je hebt bijvoorbeeld oersystemen, zoals hoe het beloningssysteem werkt bij eten. Dit systeem werkt bij iedereen hetzelfde dit systeem kan ook niet aangetast worden. Maar bij stoornissen kan er wel een signaal vanuit de frontale gebieden komen die het beloningssysteem kan triggeren. Dit zorgt voor een afwijking in het beloningssysteem. Maar dit komt dus niet doordat het beloningssysteem verstoord is, maar doordat het signaal vanuit een afwijkend gebied komt.

Doordat men bij stoornissen zichzelf aanleert dat voedsel goed of slecht is, en er sprake is van een obsessie, is er vaak sprake van frontale activiteit wanneer het om voedsel gaat. Deze frontale gebieden kunnen dus signalen sturen naar de beloningssystemen waardoor ze anders reageren op voedsel dan gezonde mensen.

Dus als ik het goed begrijp zijn er niet verschillende soorten beloningssystemen?

Klopt, er is maar één beloningssysteem die bij iedereen hetzelfde werkt. Het gaat om de signalen die van andere gebieden komen en een effect hebben op het beloningssysteem. Deze signalen kunnen afwijkend zijn waardoor het beloningssysteem op een andere manier getriggerd wordt dan bij gezonde mensen.

(33)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To answer the formulated research question, “To what extent are Orthorexia Nervosa, Anorexia Nervosa, and the use of Instagram related” it can be said that a relation of AN with

Physical activity (PA), exercise addiction (EA) and orthorexia nervosa (ON) tendencies First of all, in line with previous research, the results showed a significant association

relationship between ON, YouTube consumption, healthy eating vlogs and social media motives among university students.. The students completed an online survey including

AIs praktische handleiding is veelvuldig gebruik gemaakt van de handleiding die de Human- Computer Interaction afdeling van IBM heeft opgesteld voor het vormgeven van 3D

De nulhypothese: ‘Er is geen verschil tussen drijvende en niet drijvende woningen over de invloed van inspraak op het ontwerp die zorgt voor meer tevredenheid over de woning

Het netwerk wordt geleid door een sterke onderneming; • het machinenetwerk: in dit netwerk zijn de verschillende ondernemingen sterk gespecialiseerd en is sprake van een

Tijdens het veldonderzoek zijn binnen het plangebied enkel recente of natuurlijke sporen aangetroffen.. Met uitzondering van zeer recente fragmenten aardewerk, die

Those hninesi are put back into the number by \multiexpand@iterate, unless the next significant digit is also 0, in which case \multiexpand@zero is called again, until finding