• No results found

Een vergelijking tussen het 3-daagsbeweegdagboek en de PAM-accelerometer als meetmethoden voor het schatten van de PAL-waarde bij obese ouderen met diabetes mellitus type 2 en jongvolwassenen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een vergelijking tussen het 3-daagsbeweegdagboek en de PAM-accelerometer als meetmethoden voor het schatten van de PAL-waarde bij obese ouderen met diabetes mellitus type 2 en jongvolwassenen."

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een vergelijking tussen het 3-daagsbeweegdagboek en

de PAM-accelerometer als meetmethoden voor het

schatten van de PAL-waarde bij obese ouderen met

diabetes mellitus type 2 en jongvolwassenen

Afstudeeropdracht

Bacheloropleiding Voeding en Diëtetiek 2015200, 5 juni 2015 Iris Prosper Jelle de Haas

(2)

1

Een vergelijking tussen het 3-daagsbeweegdagboek en de PAM-accelerometer als meetmethoden voor het schatten van de PAL-waarde bij obese ouderen met diabetes mellitus type 2 en

jongvolwassenen

Auteurs Iris Prosper 500 616006

iris.prosper@hva.nl Jelle de Haas 500 643618

jelle.de.haas@hva.nl Afstudeerproject 2015200

Opdrachtgever Lectoraat gewichtsmanagement, PROBE Docentbegeleider drs. ir. Robert Memelink

Praktijkbegeleider Mariëtte Rijmenam/ Suzanne van der Plas Examinator ir. Amely Verreijen

(3)

2

Voorwoord

Wij zijn Iris Prosper en Jelle de Haas, studenten Voeding & Diëtetiek aan de Hogeschool van Amsterdam. De opdrachtgever van deze studie is het lectoraat gewichtsmanagement dat momenteel de PROBE-studie uitvoert. Voor de PROBE-studie hebben wij onderzocht wat een geschikte manier is om een PAL-waarde te bepalen bij de deelnemende doelgroep.

Bij deze willen we de mensen bedanken die zich hebben ingezet voor onze studie en scriptie. In het bijzonder willen we Robert Memelink bedanken voor zijn inzichten en zijn enthousiaste begeleiding. Uiteraard willen we ook alle deelnemers bedanken voor hun interesse en hun inzet voor onze studie. Amsterdam, 5 juni 2015

(4)

3

Samenvatting

Doel: Bij het voorschrijven van een dieet is het van belang om de energiebehoefte te kunnen schatten. De mate van fysiek activiteit speelt hierin een belangrijke rol. Veel gebruikte methoden om de mate van fysieke activiteit te kunnen schatten zijn zelfrapportage en accelerometrie. In eerdere onderzoeken zijn accelerometrie en zelfrapportage voornamelijk gevalideerd bij jongvolwassenen en volwassenen. De doelgroep obese ouderen met diabetes mellitus type 2 is nog niet onderzocht(1). Methoden: In deze studie is gekeken naar welke meetmethode het meest geschikt is om de PAL-waarde te kunnen schatten bij obese ouderen met diabetes mellitus type 2 (n=28); het 3-daagsbeweegdagboek of de PAM-accelerometer. Ter vergelijking is ook een groep jongvolwassenen (n=38) geïncludeerd. Resultaten: Uit deze studie blijkt dat het 3-daagsbeweegdagboek en de PAM-accelerometer statistisch significant van elkaar verschillen (P <0,001). Het 3-daagsbeweegdagboek geeft een overschatting ten opzichte van de PAM-accelerometer. De ouderen hadden een PAL-waarde van 1,371 ±0,125 volgens het 3-daagsbeweegdagboek en 1,206 ±0,083 volgens de PAM-accelerometer, bij de jongvolwassenen was dit respectievelijk 1,450 ±0,119 en 1,206 ±0,083. Het gemiddelde verschil tussen het 3-daagsbeweegdagboek en de PAM-accelerometer was bij de ouderen 0,165 ±0,121 en bij de jongvolwassenen 0,204 ±0,106. Er was geen verschil te zien tussen de ouderen en jongvolwassenen bij de PAM-accelerometer. Bij het 3-daagsbeweegdagboek was wel een verschil te zien tussen beide groepen. Beide groepen gaven aan een voorkeur te hebben voor de PAM-accelerometer. Discussie: In andere onderzoeken is te zien dat zelfrapportage een onder- en een overschatting geeft op de PAL-waarde(1,2). In deze studie is een overschatting van het 3-daagsbeweegdagboek te zien ten opzichte van de PAM-accelerometer. Er is geen vergelijking gemaakt met een gouden standaard. Tevens is te zien dat er verschil gemeten is tussen de jongvolwassenen en de ouderen bij het invullen van het 3-daagsbeweegdagboek, dit zou er op kunnen wijzen dat de ouderen meer moeite hebben met het invullen van het dagboek. Er is geen verschil gemeten tussen beide groepen bij de PAM-accelerometer, dit zou erop kunnen wijzen dat de fysieke kenmerken van obese ouderen geen beperking vormen om de PAM-accelerometer te kunnen dragen. Bij het interpreteren van de resultaten van de PAM-accelerometer dient men er alert op te zijn dat de meter activiteiten als zwemmen en krachttraining niet of minder goed waarneemt. Conclusie: De PAM-accelerometer is een objectievere en een gebruiksvriendelijke manier om fysieke activiteit bij obese ouderen met diabetes mellitus type 2 te meten. We adviseren om de PAM-accelerometer bij deze doelgroep te gebruiken om de PAL-waarde te bepalen.

Sleutelwoorden:

(5)
(6)

5

Inhoud

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 1. Inleiding ... 7 2. Materialen en methoden ... 9 3. Resultaten ... 11 4. Discussie ... 16 5. Conclusie ... 18 6. Aanbevelingen ... 19 Referenties ... 20 Bijlagen ... 21

Bijlage I: Forestplot uit het artikel van Prince et al. ... 21

Bijlage II: Scatterplot uit het artikel van Prince et al. ... 22

Bijlage III: De database van de PAL-waarden ... 23

(7)
(8)

7

1. Inleiding

De opdrachtgever van deze studie is het lectoraat gewichtsmanagement dat momenteel de PROBE-studie uitvoert. De PROBE-PROBE-studie is een PROBE-studie naar het behoud van de spiermassa tijdens een leefstijlinterventie bij ouderen met diabetes mellitus type 2 en overgewicht. Het doel van de studie is om te kijken of een supplement met eiwitten, vitaminen en mineralen het verlies van spiermassa kan tegen gaan tijdens de leefstijlinterventie. De leefstijlinterventie bestaat uit een combinatie van een dieetbehandeling en een beweegprogramma van 13 weken.

Om een goed dieet voor te kunnen schrijven is het van belang om de energiebehoefte van de deelnemer te kunnen schatten. Een overschatting kan leiden tot een dieet met een te hoog advies in calorieën, waardoor gewichtsafname belemmerd kan worden. De energiebehoefte kan worden berekend door middel van het rustmetabolisme, gecorrigeerd voor het activiteitsniveau, ook wel Physical Activity Level (PAL) genoemd(3). Een gouden standaard om de PAL-waarde te bepalen is de Doubly Labeled Water (DLW) methode. Bij deze methode wordt gelabeld water in het lichaam gebracht en na een periode geëvalueerd, Hieruit kan worden geconcludeerd wat de energiebehoefte is. Deze methode is echter relatief duur en wordt daardoor voornamelijk ingezet in kleine onderzoeksgroepen(4). Andere veel gebruikte methoden om de PAL-waarde te bepalen zijn zelfrapportage via een dagboek en het gebruik van accelerometrie. In de systematische review van Prince et al.(1) werden 187 artikelen bekeken om de overeenkomst te bepalen tussen subjectieve (zelfrapportage, vragenlijsten en dagboeken) en objectieve (accelerometrie, DLW en indirecte calorimetrie) meetmethoden bij het meten van fysieke activiteit. 74 van de 187 artikelen bevatten zowel data over zelfrapportage als directe meetmethoden. Van deze 74 artikelen werden de gemiddelde verschillen berekend. 60 procent van de artikelen laat zien dat zelfrapportage een hoger niveau van fysieke activiteit meet dan directe meetmethoden. Van de 74 artikelen geven 58 artikelen data over zelfrapportage en accelerometrie, deze uitkomsten zijn in bijlage I te zien(1). Hieruit blijkt dat het beweegdagboek een subjectieve meetmethode is waarbij vaak een overschatting gemaakt wordt van de dagelijkse activiteit. Accelerometrie is een objectieve meetmethode die goed inzetbaar is om de dagelijkse activiteiten, zoals wandelen en joggen, te registreren. Accelerometrie is echter minder nauwkeurig in het juist registreren van andersoortige activiteiten, zoals armbewegingen, fietsen en zwemmen(1,5,6). Verder wordt in de systematische review van Prince et al. beschreven dat zelfrapportage en directe meetmethoden matig tot laag correleren, zoals te zien in bijlage II(1). Er is al veel onderzoek gedaan naar het beweegdagboek en accelerometrie, maar er is geen literatuur beschikbaar over het meten van de PAL-waarde bij ouderen tussen de 55 en 85 jaar met overgewicht en diabetes mellitus type 2.

Tijdens het verrichten van de PROBE-studie is het vermoeden gerezen dat de PAL-waarde wordt overschat met zelfrapportage. Daarom is besloten om de PAL-waarde vast te stellen door middel van accelerometrie. De gebruikte meetmethoden tijdens de PROBE-studie zijn het 3-daagsbeweegdagboek, waarbij fysieke activiteiten per half uur worden bijgehouden, en de accelerometer (Physical Activity Monitor). Vanuit de literatuur komt naar voren dat de PAM-accelerometer geschikt is voor het meten van de dagelijkse fysieke activiteit(5,6). Slootmaker et al.(6) laten zien dat de PAM-accelerometer in vergelijking met de indirecte calorimetrie een correlatie heeft van 0,93 voor wandelen op de loopband en een correlatie van 0,64 voor traplopen (P < 0,001 voor beide correlaties)(6).

De verwachting is dat het 3-daagsbeweegdagboek een overschatting maakt van de PAL-waarde bij de obese ouderen met diabetes mellitus type 2. De PAM-accelerometer zou een relevantere en objectievere meting van de PAL-waarde moeten geven. Het doel van de huidige studie is het onderzoeken van de verschillen tussen deze twee meetmethoden voor het bepalen van de PAL-waarde bij ouderen tussen de 55 en 85 jaar met overgewicht en diabetes mellitus type 2 om zo tot een advies en/of voorstel te komen voor de meest geschikte methode.

(9)

8

De verwachting is echter dat de groep obese ouderen met diabetes mellitus type 2 uit de PROBE-studie niet groot genoeg is om de probleemstelling te kunnen beantwoorden. Daarom is ervoor gekozen om een groep jongvolwassenen te includeren in de studie, zodat er een grotere onderzoeksgroep ontstaat. Hiermee is het tevens mogelijk om de overeenkomsten en/of verschillen te analyseren tussen deze twee groepen.

(10)

9

2. Materialen en methoden

2.1 Doelgroep

In deze studie zijn twee groepen geïncludeerd. De eerste groep waren de deelnemers van de PROBE-studie. Dit zijn ouderen tussen de 55 en 85 jaar met diabetes mellitus type 2 of pre-diabetes (HbA1c ≥ 43 mmol/mol) en met obesitas (BMI ≥ 30) of overgewicht (BMI ≥ 27) in combinatie met een te hoge middelomtrek (vrouw ≥ 88cm; man ≥ 102cm). De deelnemers binnen de PROBE-studie gebruiken geen insuline. De tweede groep waren jongvolwassenen van de opleiding Voeding en Diëtetiek tussen de 17 en 25 jaar.

2.2 Onderzoeksopzet en werving

De studie die uitgevoerd is om de hypothese te kunnen beantwoorden is een experimenteel en toetsend onderzoek naar het gebruik van een 3-daagsbeweegdagboek en de PAM-accelerometer. Het 3-daagsbeweegdagboek en de PAM-accelerometer zijn onderdeel van het protocol van de PROBE-studie. Het 3-daagbeweegdagboek en de PAM-accelerometer zijn door de ouderen in de periode van 2 februari tot 26 juni 2015 bij de baseline en op de eindmeting na 13 weken gedragen en bijgehouden. In deze studie worden de waarden die verzameld zijn op de baselinemeting gebruikt. De deelnemers van de PROBE-studie zijn geworven doormiddel van flyers, advertenties en posters in de regio Amsterdam. De verwachting was dat de groep obese ouderen met diabetes mellitus type 2 uit de PROBE-studie niet groot genoeg zou zijn om de probleemstelling te kunnen beantwoorden. Er is daarom gekozen om een groep jongvolwassenen te includeren in deze studie, zodat er een grotere onderzoeksgroep ontstond. Deze jongvolwassen zijn studenten Voeding en Diëtetiek aan de hogeschool van Amsterdam, die hiermee de mogelijkheid kregen om kennis te maken met onderzoek en verschillende meetmethoden. Zij zijn geworven tijdens twee hoorcolleges door middel van een presentatie en een inschrijflijst. De studenten die mee hebben gedaan aan de studie krijgen geen financiële beloning, maar krijgen via de mail de resultaten van de PAM-accelerometer en het 3-daagsbeweegdagboek terug. Met deze resultaten kunnen zij inzicht krijgen in hun eigen beweegpatroon.

2.3 Meetmethoden

In deze studie werd de PAM AM200 (PAM bv, Oosterbeek, Nederland) gebruikt. Dit is een accelerometer met een afmeting van 58x42x13 mm en een gewicht van 28 gram. De PAM-accelerometer werd aan de rechterkant op het lichaam gedragen tussen de navel en de heup in. De PAM-accelerometer werd bevestigd door middel van een klip, aan de achterzijde van de meter, aan de broeksrand of de riem. De PAM-accelerometer heeft een piëzo-elektrische sensor die onder invloed van acceleratie een bepaalde elektrische spanning genereert. De meter heeft één as, die naar voren staat gericht in een hoek van 45 graden ten opzichte van de grond bij een rechtop geplaatste PAM. De PAM-accelerometer werd door middel van het computerprogramma van PAM bv uitgelezen. De formule (PAM-score/100+1) werd gebruikt om de PAM-score om te rekenen naar een PAL-waarde. Naast het dragen van de PAM-accelerometer werd op de zelfde dagen door de deelnemers een 3-daagsbeweegdagboek bij gehouden. Het 3-daagsbeweegdagboek is een vragenlijst waarin drie dagen achter elkaar per 30 minuten wordt opgeschreven welke fysieke activiteiten verricht zijn. Om de 3-daagsbeweegdagboeken om te kunnen rekenen naar een PAL-waarde is gebruik gemaakt van een referentielijst. In deze lijst staan alle mogelijke soorten fysieke activiteit weergegeven, met de bijbehorende PAL-waarde per 30 minuten (zie bijlage III).

(11)

10

2.4 Onderzoeksgroep

De onderzoeksgroep bestond uit 29 obese ouderen met diabetes mellitus type 2 en 67 jongvolwassenen. In de groep obese ouderen met diabetes mellitus type 2 is één deelnemer uitgevallen, omdat de meting niet goed is gegaan. 67 jongvolwassenen hebben zich aangemeld via de inschrijflijst, hiervan hebben 41 jongvolwassenen de metingen gedaan. In de groep jongvolwassen waren drie uitvallers, omdat de meting niet gelukt is. Uiteindelijk zijn de resultaten van 28 obese ouderen met diabetes mellitus type 2 en 38 jongvolwassenen gebruikt voor de analyses. Vanuit de Sample Size berekening zouden in de studie per groep 33 deelnemers geïncludeerd moeten worden(7,8). De groep obese ouderen is zoals verwacht kleiner dan het benodigde aantal deelnemers namelijk 28 in plaats van 33. De groep jongvolwassenen met 38 deelnemers is wel groot genoeg.

2.5 Dataverzameling

De gegevens bij de groep jongvolwassenen zijn verzameld op dezelfde manier als bij de obese ouderen met diabetes mellitus type 2 binnen de PROBE-studie, zodat de onderzoeksmethode vergelijkbaar is. De gegevens zijn verzameld in een datadocument met daarin een algemene vragenlijst, een 3-daagsbeweegdagboek en een handleiding en registratieformulier voor de PAM-accelerometer. De meetmethoden werden uitgelegd en meegegeven aan de deelnemers die vervolgens het 3-daagsbeweegdagboek en de PAM-accelerometer op drie opeenvolgende dagen (2 weekdagen en één weekenddag) bijhielden. Uit de algemene vragenlijst kwamen de volgende gegevens: leeftijd, geslacht, gewicht, lengte en gebruiksgemak van de meetmethoden.

2.6 Data-analyse

Met de gegevens die verzameld zijn, is een dataset gemaakt in Microsoft Excel. Vervolgens werd de dataset geanalyseerd met SPSS. De Pearson correlatiecoëfficiënt werd gebruikt om de samenhang tussen de meetmethoden te analyseren. De Bland-Altman methode werd gebruikt om het gemiddelde verschil te berekenen tussen de meetmethoden. De gepaarde t-test is gebruikt om de twee meetmethoden te toetsen op significantie. De Independent t-test is gebruikt om tussen de groepen per meetmethode te toetsen op significantie. Voor de analyse van de vragenlijst voor het gebruiksgemak van de PAM-accelerometer en het 3-daagsbeweegdagboek is de Kruskal-Wallis test gebruikt. Bij alle statistische toetsingen is voor de significantie een afkapwaarde van ≥0,05 gebruikt.

(12)

11

3. Resultaten

De kenmerken van de 66 deelnemers zijn te zien in tabel 1. De deelnemers zijn verdeeld over twee groepen, 28 obese ouderen met diabetes mellitus type 2 en 38 jongvolwassenen. De groepen verschilden voornamelijk in leeftijd, gewicht en BMI.

Tabel 1: Kenmerken van de onderzoeksgroep Totale groep1 (n=66) Ouderen1 (n=28) Jongvolwassenen1 (n=38) Geslacht (M/V) 23/43 15/13 8/30 Leeftijd (jaren) 39,5±22,8 65,3 ±6,8 20,5 ±2,3 Lengte (m) 1,72 ±0,07 1,70 ±0,08 1,72 ±0,07 Gewicht (kg) 79,3 ±22,2 99,1 ±18,2 64,8 ±10,6 BMI (kg/m2) 27,2 ±7,6 34,6 ±5,5 21,7 ±2,7

M = mannen; V = vrouwen; BMI = Body Mass Index; kg/m2 = kilogram per vierkante meter;

1

; Gemiddelde±SD, tenzij anders weergegeven

In de totale groep hadden de deelnemers met het 3-daagsbeweegdagboek een gemiddelde PAL-waarde van 1,416 ±0,127 en met de PAM-accelerometer een gemiddelde PAL-PAL-waarde van 1,229 ±0,084. Bij de groep ouderen was dit respectievelijk 1,371 ±0,125 en 1,206 ±0,083, bij de jongvolwassenen was dit respectievelijk 1,450 ±0,119 en 1,245 ±0,082. Het verschil tussen beide meetmethoden was in alle groepen statistisch significant (P < 0,001).

Figuur 1 geeft het verband weer tussen de gemiddelde PAL-waarden over drie dagen van het daagsbeweegdagboek en de PAM-accelerometer van de totale groep. Hierbij valt op dat het 3-daagsbeweegdagboek hogere waarden geeft dan de PAM-accelerometer. De weergegeven x=y lijn laat zien dat het 3-daagsbeweegdagboek een overschatting van de PAL-waarde geeft ten opzichte van de PAM-accelerometer. In figuur 2 en 3 is het verband te zien per groep. Ook per groep is te zien dat het 3-daagsbeweegdagboek hogere PAL-waarden geeft dan de PAM-accelerometer.

(13)

12

De correlatie tussen de twee meetmethoden is door middel van de Pearson correlatiecoëfficiënt berekend. Bij de groep ouderen is de correlatie matig (r=0,381; P = 0,046). Bij de groep jongvolwassenen is de correlatie ook matig (r=0,492; P = 0,002). Figuur 2 en 3 geven deze waarden weer in een scatterplot.

(14)

13

Met behulp van de Paired t-test is het gemiddelde verschil in PAL-waarde tussen de twee meetmethoden berekend. Bij de totale groep is het gemiddelde verschil 0,187 ±0,114, bij de ouderen is dit 0,165 ±0,121 en bij de jongvolwassenen 0,204 ±0,106. In alle gevallen is P < 0,001. Figuur 4 en 5 laten door middel van de Bland-Altman plot het verschil en de overeenkomst tussen de twee meetmethoden per doelgroep zien. Ook is te zien dat bij de ouderen de spreiding groter is dan bij de jongvolwassenen.

(15)

14

Tevens is gekeken naar het verschil in PAL-waarde tussen de ouderen en de jongvolwassenen, zowel gemeten met het 3-daagsbeweegdagboek, als de PAM-accelerometer. De PAL-waarde van de ouderen voor het 3-daagsbeweegdagboek en PAM-accelerometer zijn respectievelijk 1,371 ±0,125 en 1,206 ±0,083 en voor jongvolwassenen is dit respectievelijk 1,450 ±0,0119 en 1,245 ±0,082. Om deze gegevens te kunnen analyseren is er gebruik gemaakt van de Independent t-test. Het verschil tussen beide groepen bij de PAM-accelerometer is niet statistisch significant (P = 0,058). Bij het 3-daagsbeweegdagboek is dit wel statistisch significant (P = 0,011).

3.1 Gebruiksgemak

Van de totale groep vinden de meeste deelnemers (35,9%) het bijhouden van het 3-daagsbeweegdagboek ‘’gemakkelijk’’ en bij het dragen van de PAM-accelerometer gaf de grootste groep (51,6%) aan dat het ‘’zeer gemakkelijk’’ was. De meeste deelnemers (73,4%) hebben een voorkeur om de PAM-accelerometer te dragen ten opzichte van het bijhouden van het 3-daagsbeweegdagboek.

In figuur 6 is het gebruiksgemak te zien van het 3-daagsbeweegdagboek voor beide groepen. Het beoordelen van het gebruiksgemak van het 3-daagsbeweegdagboek is verschillend tussen ouderen en jongvolwassen (P < 0,001).

(16)

15

In figuur 7 is het gebruiksgemak te zien van de PAM-accelerometer voor beide groepen. Het beoordelen van het gebruiksgemak van de PAM-accelerometer is niet verschillend tussen ouderen en jongvolwassen (P = 0,223).

Figuur 8 laat de voorkeur zien van beide groepen voor het 3-daagsbeweegdagboek of de PAM-accelerometer. Het figuur laat duidelijk zien dat het grootste gedeelte van de onderzoeksgroep de voorkeur geeft aan de PAM-accelerometer.

(17)

16

4. Discussie

De hypothese voortkomend uit de PROBE-studie, dat de metingen van het 3-daagsbeweegdagboek en de PAM-accelerometer statistisch significant verschillen is in deze studie bevestigd. Het 3-daagsbeweegdagboek geeft hogere PAL-waarden aan dan de PAM-accelerometer (ouderen: 1,371 ±0,125 en 1,206 ±0,083, jongvolwassenen: 1,450 ±0,119 en 1,245 ±0,082). In het onderzoek van Prince et al.(1) is een gemiddelde overschatting van 44% te zien van zelfrapportage ten opzichte van de accelerometers (zie bijlage I)(1). In deze studie is bij de obese ouderen met diabetes type 2 een gemiddelde overschatting van 13,6% te zien van het 3-daagsbeweegdagboek ten opzichte van de PAM-accelerometer. In de totale groep is de overschatting van de PAL-waarde van het 3-daagsbeweegdagboek ten opzichte van de PAM-accelerometer 0,187. Dit zou betekenen dat een persoon met een basaal metabolisme van 1500 kcal per dag en een PAL-waarde van 1,4 die vastgesteld is met het 3-daagsbeweegdagboek een energiebehoefte heeft van 2100 kcal per dag. Als we de overschatting van 0,187 corrigeren, dan komt dezelfde persoon uit op een behoefte van 1820 kcal per dag, dit is een overschatting van 280 kcal per dag. Dit zou er toe kunnen leiden dat deze persoon op basis van het voorgeschreven dieet minder afvalt dan beoogd en mogelijk zelfs aankomt. In vergelijking met ander onderzoek naar zelfrapportage (3-daagsbeweegdagboek) en accelerometers (PAM-accelerometer) zijn er overeenkomsten en verschillen te zien. Zo zou zelfrapportage leiden tot een over- en onderschatting van de fysieke activiteit(9). Tevens, bij Prince et al(1). is in 60% van de onderzoeken een overschatting van zelfrapportage op directe meetmethoden te zien(1). In deze studie is een overschatting van het 3-daagsbeweegdagboek te zien op de PAM-accelerometer. Helaas was het niet mogelijk om in deze studie een vergelijking te maken met een gouden standaard om de meetmethoden bij de doelgroep te kunnen valideren. Verder wordt er beschreven dat zowel zelfrapportage methoden als accelerometers minder goed zijn in het accuraat meten van lage fysieke activiteit, maar wel goed zijn voor het meten van zware fysieke activiteit(5,6,9).

Het verschil tussen beide groepen voor het 3-daagsbeweegdagboek is statistisch significant verschillend, echter is dit niet zo voor de PAM-accelerometer. Dit is mogelijk te verklaren doordat de ouderen meer moeite zouden kunnen hebben met het invullen van het 3-daagsbeweegdagboek dan de jongvolwassenen die hier in geschoold zijn. Ook kunnen deze metingen aangeven dat de PAM-accelerometer een objectievere meetmethode is. In deze studie is niet meer duidelijkheid gekomen over de soorten beweging die de PAM-accelerometer kan meten. Uit de studie komt naar voren dat de metingen van de PAM-accelerometer en het 3-daagsbeweegdagboek verschillen, daarnaast meet het 3-daagsbeweegdagboek ook statistisch significant anders tussen de groepen. Ainswordt et al(9). geven ook aan dat zelfrapportage lastig te corrigeren is met een directe meting zoals de PAM-accelerometer, omdat zelfrapportage niet systematisch is maar willekeurig afwijkt. Hierdoor is de richting van de afwijking van de meting moeilijk te voorspellen(9). De voorkeursmeetmethode van de totale groep is de PAM-accelerometer. Echter is er in de beoordeling van het gebruiksgemak tussen de ouderen en de jongeren wel een verschil gemeten. Vanuit de resultaten komt naar voren dat dit verschil te verklaren is doordat de ouderen genuanceerdere antwoorden geven die alleen positief zijn. De jongvolwassen geven daarentegen juist wel een slechte beoordeling aan de meetmethoden of juist een positieve beoordeling.

Een beperking binnen de studie is dat er weinig bekend is over de accuraatheid van de PAM-accelerometer in het dagelijks leven. De PAM-PAM-accelerometer is voornamelijk getest in het lab en nog niet in het dagelijks leven(6). Het is bekend dat de PAM-accelerometer beweging van de armen, het tillen van gewicht en zwemmen niet zou kunnen meten. Het is eveneens nog niet duidelijk of de PAM-accelerometer fietsen goed kan meten. De PAM-accelerometer is echter wel geschikt voor het meten van lopen, joggen en dergelijke activiteiten. Dit zou ook moeten gelden voor lopen, wandelen en joggen in het dagelijks leven(5,6). Een nadeel van het 3-daagsbeweegdagboek is dat per 30

(18)

17

minuten wordt aangegeven welke activiteit is gedaan. Dit geeft een vertekend beeld, omdat beweging die korter dan 30 minuten duurt wordt afgerond naar boven waardoor een overschatting ontstaat van de fysieke activiteit. Van te voren was niet duidelijk of de PAM-accelerometer bij de ouderen een goede meting zou geven als de meter gedragen werd op de heup. Dit vermoeden kwam voort uit het verschil in lichaamssamenstelling tussen beide groepen en de mogelijke gevolgen hiervan op positionering van de PAM-accelerometer. Dit blijkt echter geen probleem te zijn, mits beide groepen een vergelijkbaar beweegpatroon hebben. De metingen van de ouderen en de jongvolwassenen bij de PAM-accelerometer waren niet verschillend. Een paar positieve punten van de studie zijn dat de PAM-accelerometer gedragen op de heup in andere onderzoeken wordt aanbevolen als meest accurate plek voor het meten van de fysieke activiteit(9,10). Daarnaast zijn beide metingen drie dagen bijgehouden; dit zou voor de groep ouderen voldoende moeten zijn, echter zou dit voor de jongvolwassenen te kort kunnen zijn om een relevant beeld te krijgen van hun beweging(10). Vanuit de huidige resultaten kan geen advies gegeven worden over de juiste methoden om te gebruiken, omdat er geen referentie meetmethode is gebruikt zoals de DLW of zuurstofconsumptie. Echter kunnen wij met aanvulling vanuit de literatuur wel een advies geven over de meest toepasselijke en geschikte methode.

(19)

18

5. Conclusie

Zoals verwacht geeft het 3-daagsbeweegdagboek een overschatting ten opzichte van de PAM-accelerometer. In beide onderzoeksgroepen verschillen de PAM-accelerometer en het daagsbeweegdagboek statistisch significant van elkaar. De PAM-accelerometer en het 3-daagsbeweegdagboek correleren matig met elkaar; echter is de correlatie tussen de twee meetmethoden voor de jongvolwassenen hoger dan voor de ouderen. Van tevoren was niet duidelijk of de PAM-accelerometer een juiste meting zou geven bij obese ouderen met diabetes mellitus type 2. Uit de toetsing van de PAM-accelerometer tussen de groepen is geen statistisch significant verschil gemeten. Dit zou erop kunnen wijzen dat de meting zowel bij de jongvolwassenen als bij de ouderen hetzelfde is, mits het beweegpatroon vergelijkbaar is. Bij het 3-daagsbeweegdagboek is wel een statistisch significant verschil te zien tussen de jongvolwassenen en de ouderen, wat erop zou kunnen wijzen dat de ouderen moeite hebben met het invullen van het 3-daagsbeweegdagboek. Beide groepen hebben een voorkeur voor de PAM-accelerometer, omdat deze methode gebruiksvriendelijker is.

(20)

19

6. Aanbevelingen

Het uiteindelijke doel van de studie is dat er een advies wordt gegeven voor de te gebruiken methode voor de PROBE-studie. Daarnaast wordt uitgelegd wat deze studie in de praktijk zou kunnen betekenen.

Vanuit de literatuur die omschreven is in deze studie komt naar voren dat het 3-daagsbeweegdagboek wordt gezien als een minder betrouwbare meting in verband met de bias bij het invullen van de vragenlijst. Dit zorgt ervoor dat de uitkomst van het 3-daagsbeweegdagboek moeilijk te voorspellen is(1,9). Ook in deze studie is te zien dat het 3-daagsbeweegdagboek ten opzichte van de PAM-accelerometer bijna altijd overschat. Het 3-daagsbeweegdagboek wordt daarnaast minder positief beoordeeld op gebruiksgemak en is een intensievere meetmethode als de PAM-accelerometer. De PAM-accelerometer is een objectieve meetmethode die menselijke fouten wegneemt bij het invullen van het 3-daagsbeweegdagboek, doordat de PAM-accelerometer de resultaten objectief meet en automatisch opslaat. De PAM-accelerometer is een minder intensieve meetmethode voor de deelnemers en wordt door de deelnemers verkozen tot voorkeursmeetmethode boven het 3-daagsbeweegdagboek.

Om de juiste keuze te maken voor een meetmethode die past bij de PROBE-studie moet eerst gekeken worden naar wat gemeten moet worden. Ainswordt et al.(9) omschrijven dat het van belang is de juiste methode te kiezen, omdat de error hoog kan zijn en dan voornamelijk bij zelfrapportage meetmethoden(9). Bij de PROBE-studie en in deze studie is de dagelijkse activiteit gemeten door middel van een 3-daagsbeweegdagboek en de PAM-accelerometer. Zowel Ainswordt et al.(9) als Plasqui et al.(10) beschrijven dat een dagboek en een accelerometer op de heup gedragen een goede keuze zijn voor het meten van de totale dagelijkse activiteit(9,10). Ook wordt omschreven dat voor een onderzoeksgroep die bestaat uit ouderen een meting van 3 dagen voldoende zou moeten zijn(10).

Het advies dat uit deze studie naar voren komt is dat de PAM-accelerometer een objectieve meetmethode is met de minste fout marge in vergelijking met het 3-daagsbeweegdagboek. Echter zou voor de bewegingsvormen die de PAM-accelerometer niet goed kan meten een correctie gemaakt moeten worden. De bewegingsvormen waarvan zeker is dat deze niet of nauwelijks gemeten worden zijn zwemmen en krachttraining(1,5,6). Deze beweging zou met het 3-daagsbeweegdagboek of met een kortere vragenlijst achterhaald kunnen worden. De PAM-accelerometer heeft de voorkeur, omdat het een minder intensieve meetmethode is voor de deelnemers dan het 3-daagsbeweegdagboek. Tevens spreken de deelnemers van deze studie hun voorkeur uit naar de PAM-accelerometer. Ook is er in de resultaten terug te zien dat er statistisch significant verschil zit tussen de ouderen en de jongvolwassenen bij het invullen van het 3-daagsbeweegdagboek wat erop zou kunnen wijzen dat de ouderen meer moeite hebben met het invullen van het 3-daagsbeweegdagboek.

In de toekomst is het belangrijk dat er meer duidelijkheid komt over het meten met de PAM-accelerometer in het dagelijks leven en over de bewegingsvormen die de PAM-PAM-accelerometer minder goed of juist wel goed kan meten. Zo is het nog onduidelijk of fietsen goed gemeten kan worden met de PAM-accelerometer(5).

(21)

20

Referenties

1. Prince S a, Adamo KB, Hamel ME, Hardt J, Gorber SC, Tremblay M. A comparison of direct versus self-report measures for assessing physical activity in adults: a systematic review. Int J Behav Nutr Phys Act. 2008;5:56.

2. Ainsworth B, Cahalin L, Buman M, Ross R. The current state of physical activity assessment tools. Prog Cardiovasc Dis [Internet]. 2015 Jan [cited 2015 Jan 13];57(4):387–95. Available from: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0033062014001674

3. Gibney M, Elia M, Ljungqvist O, Dowsett J. Clinical Nutrition. Oxford: Blackwell Science; 2005. 36 p.

4. Plasqui G, Westerterp KR. Physical activity assessment with accelerometers: an evaluation against doubly labeled water. Obesity (Silver Spring). 2007;15(10):2371–9.

5. Sprenger S, Greef de M, Zijlstra W, Mulder T. The accuracy of the PAM accelerometer in assessing daily physical activity. :1–17. Available from:

http://www.pam.com/uploads/files/The accuracy of the Pam accelerometer.pdf 6. Slootmaker SM, Chin A Paw MJM, Schuit a. J, Van Mechelen W, Koppes LLJ. Concurrent

validity of the PAM accelerometer relative to the MTI Actigraph using oxygen consumption as a reference. Scand J Med Sci Sport. 2009;19(1):36–43.

7. Rosner B. Fundamentals of biostatistics. 7th ed. Boston: BROOKS/COLE, Cengage learning; 2011. 301-4 p.

8. Bharathi A V, Kuriyan R, Kurpad A V, Thomas T, Ebrahim S, Kinra S, et al. Assessment of physical activity using accelerometry, an activity diary, the heart rate method and the Indian migration study questionnaire in south Indian adults. Public Health Nutr. 2010;13(1):47–53. 9. Ainsworth B, Cahalin L, Buman M, Ross R. The current state of physical activity assessment

tools. Prog Cardiovasc Dis. 2015;57(4):387–95.

10. Plasqui G, Bonomi AG, Westerterp KR. Daily physical activity assessment with accelerometers: new insights and validation studies. Obes Rev. 2013;14(6):451–62.

(22)

21

Bijlagen

Bijlage I: Forestplot uit het artikel van Prince et al.

Voor deze tabel is een selectie gemaakt van de artikelen die resultaten weergeven van accelerometers in vergelijking met zelfrapportage. Positieve uitkomsten laten zien dat zelfrapportage meer fysieke activiteit meet dan de accelerometers, daarnaast laten negatieve uitkomsten zien dat zelfrapportage minder fysieke activiteit meet dan de accelerometers.(1)

Forest plot of percent mean differences between accelerometers and self-report measures from studies reporting combined results for males and females (excluding outliers ≥ 400%)(1).

(23)

22

Bijlage II: Scatterplot uit het artikel van Prince et al.

(24)

23

Bijlage III: De database van de PAL-waarden

Activiteit PAL

Slapen 0,9

In bed liggen 1,0

Tv kijken, lezen, praten, telefoneren 1,0

Auto rijden (bijrijder) 1,0

Staan (stil) 1,2

Zittend: boek, krant lezen 1,3

Ontbijten, lunchen, avondeten 1,5 Op bezoek bij familie, sportevenement, concert 1,5 Zittend werk, licht kantoorwerk: Typen, computerwerk, vergaderen 1,5 Praten, relaxen, eten, praten, telefoneren, spelletje spelen 1,5

Gemiddeld werk/ beroep 1,5

Zittend: schrijven, bureauwerk, typen 1,8 Les/ college volgen inclusief notities maken en/ of discusiëren 1,8

Opstaan/ naar bed/ douchen 2,0

Staan (gemiddeld) 2,0

Auto rijden (bestuurder) 2,0

Huishouden: Was opvouwen/ ophangen, was in wasmachine doen, bed opmaken, koken 2,0 Afwas doen, strijken, boodschappen doen (lopen/ staan), winkelen 2,3 Lichte werkzaamheden: Tafel afruimen, stoffen, bed verschonen, opruimen 2,5 Wandelen (gemiddeld 4 km/ uur) met of zonder hond 3,0 Deuren, ramen sluiten, schoonmaken (gemiddeld), ramen zemen, auto wassen 3,0 Timmermans/ loodgieterswerk, reperaties aan auto, schilderen, schuren, behangen 3,0 Krachttraining met losse gewichten of toestel 3,0

Tuinieren (gemiddeld) 4,0

Huishouden: vloer schobben, badkamer schoonmaken, dweilen, stofzuigen 4,0 Tuinieren (gemiddeld): Harken, snoeien, planten, grasmaaien (electrisch) 4,0 Fietsen, gemiddeld op stadsfiets 4,0

Nordic walking 5,0

Sporten in een sportschool 5,0

Timmerwerk (buitenshuis) regengoot plaatsen, schutting plaatsen, gras maaien 6,0 Fietsen, intensief op stadsfiets 6,0 Zwemmen vrije slag, rugslag, schaatsen 7,0

(25)

24

Bijlage IV: Syntax

DATASET ACTIVATE DataSet1.

RECODE Leeftijd (Lowest thru 40=1) (55 thru Highest=2) INTO leeftijdgroep. VARIABLE LABELS leeftijdgroep 'leeftijdscategorie in oud en jong'.

EXECUTE.

FREQUENCIES VARIABLES=Geslacht /ORDER=ANALYSIS.

SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep. FREQUENCIES VARIABLES=Geslacht /ORDER=ANALYSIS.

SPLIT FILE OFF.

DESCRIPTIVES VARIABLES=Leeftijd /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep. DESCRIPTIVES VARIABLES=Leeftijd /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. SPLIT FILE OFF.

DESCRIPTIVES VARIABLES=Lengte /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep. DESCRIPTIVES VARIABLES=Lengte /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. SPLIT FILE OFF.

DESCRIPTIVES VARIABLES=Gewicht /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep. DESCRIPTIVES VARIABLES=Gewicht /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. SPLIT FILE OFF.

(26)

25 DESCRIPTIVES VARIABLES=BMI

/STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep. DESCRIPTIVES VARIABLES=BMI

/STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX. SPLIT FILE OFF.

SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep. CORRELATIONS

/VARIABLES=PAMgem dagboekgem /PRINT=TWOTAIL NOSIG

/MISSING=PAIRWISE. SPLIT FILE OFF.

COMPUTE meangemPAMDAG=mean(dagboekgem,PAMgem). EXECUTE.

COMPUTE differencegemDagPAM=(dagboekgem-PAMgem). EXECUTE.

SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep.

DESCRIPTIVES VARIABLES=differencegemDagPAM /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.

GRAPH

/SCATTERPLOT(BIVAR)=meangemPAMDAG WITH differencegemDagPAM /MISSING=LISTWISE.

SPLIT FILE OFF.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

EXAMINE VARIABLES=PAMgem dagboekgem /PLOT BOXPLOT STEMLEAF HISTOGRAM NPPLOT /COMPARE GROUPS

/STATISTICS DESCRIPTIVES /CINTERVAL 95

/MISSING LISTWISE /NOTOTAL.

T-TEST PAIRS=dagboekgem WITH PAMgem (PAIRED) /CRITERIA=CI(.9500)

(27)

26 NPAR TESTS

/WILCOXON=dagboekgem WITH PAMgem (PAIRED) /MISSING ANALYSIS.

SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep. EXAMINE VARIABLES=PAMgem dagboekgem /PLOT BOXPLOT STEMLEAF HISTOGRAM NPPLOT /COMPARE GROUPS

/STATISTICS DESCRIPTIVES /CINTERVAL 95

/MISSING LISTWISE /NOTOTAL.

T-TEST PAIRS=dagboekgem WITH PAMgem (PAIRED) /CRITERIA=CI(.9500)

/MISSING=ANALYSIS. NPAR TESTS

/WILCOXON=dagboekgem WITH PAMgem (PAIRED) /MISSING ANALYSIS.

SPLIT FILE OFF.

T-TEST GROUPS=leeftijdgroep(1 2) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=PAMgem /CRITERIA=CI(.95). NPAR TESTS /M-W= PAMgem BY leeftijdgroep(1 2) /MISSING ANALYSIS. T-TEST GROUPS=leeftijdgroep(1 2) /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=dagboekgem /CRITERIA=CI(.95). NPAR TESTS /M-W= dagboekgem BY leeftijdgroep(1 2) /MISSING ANALYSIS.

SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep. CORRELATIONS

/VARIABLES=PAMwand dagboekwand /PRINT=TWOTAIL NOSIG

(28)

27 SPLIT FILE OFF.

COMPUTE MeanwandelenPAMDAG=mean(dagboekwand,PAMwand). EXECUTE.

COMPUTE DifferencewandelenPAMDAG=(dagboekwand - PAMwand). EXECUTE.

SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep.

DESCRIPTIVES VARIABLES=DifferencewandelenPAMDAG /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.

GRAPH

/SCATTERPLOT(BIVAR)=MeanwandelenPAMDAG WITH DifferencewandelenPAMDAG /MISSING=LISTWISE.

SPLIT FILE OFF.

SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep. CORRELATIONS

/VARIABLES=PAMfiets dagboekfiets /PRINT=TWOTAIL NOSIG

/MISSING=PAIRWISE. SPLIT FILE OFF.

COMPUTE MeanfietsPAMDAG=mean(dagboekfiets,PAMfiets). EXECUTE.

COMPUTE differencefietsPAMDAG=(dagboekfiets - PAMfiets). EXECUTE.

SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep.

DESCRIPTIVES VARIABLES=differencefietsPAMDAG /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.

GRAPH

/SCATTERPLOT(BIVAR)=MeanfietsPAMDAG WITH differencefietsPAMDAG /MISSING=LISTWISE.

SPLIT FILE OFF.

SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep. CORRELATIONS

(29)

28 /VARIABLES=dagboekauto PAMauto

/PRINT=TWOTAIL NOSIG /MISSING=PAIRWISE. SPLIT FILE OFF.

COMPUTE meanautoPAMDAG=mean(dagboekauto,PAMauto). EXECUTE.

COMPUTE differenceautoPAMDAG=(dagboekauto - PAMauto). EXECUTE.

SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep.

DESCRIPTIVES VARIABLES=differenceautoPAMDAG /STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.

GRAPH

/SCATTERPLOT(BIVAR)=meanautoPAMDAG WITH differenceautoPAMDAG /MISSING=LISTWISE.

SPLIT FILE OFF.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

FREQUENCIES VARIABLES=Gebrvr1 Gebrvr2 Gebrvr3 /ORDER=ANALYSIS.

SORT CASES BY leeftijdgroep.

SPLIT FILE SEPARATE BY leeftijdgroep.

FREQUENCIES VARIABLES=Gebrvr1 Gebrvr2 Gebrvr3 /ORDER=ANALYSIS.

SPLIT FILE OFF. NPAR TESTS /K-W=Gebrvr1 BY leeftijdgroep(1 2) /MISSING ANALYSIS. NPAR TESTS /K-W=Gebrvr2 BY leeftijdgroep(1 2) /MISSING ANALYSIS. NPAR TESTS /K-W=Gebrvr3 BY leeftijdgroep(1 2) /MISSING ANALYSIS.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Insulin resistance in type 2 (non-insulin-dependent) diabetic patients and their relatives is not associated with a defect in the expression of the insulin-responsive

Activation of PPAR-γ and C/EBP α leads to the expression of many adipocyte specifi c proteins involved in glucose and lipid metabolism (LPL, aP2, fatty acid synthase, etc.),

The purpose of this study was to evaluate the long-term (18 months) eff ect of a once-only 30-day VLCD (Modifast®, 450 kCal/day) on body weight and glycaemic control in obese type

Considerable weight loss not only restores basal EGP to normal levels but also greatly enhances peripheral insulin sensitivity, especially insulin-stimulated glucose

Table 6.33: The distribution ratio and separation factor of Ti and Fe in H 3 PO 4 acidic medium using NaPT in different organic solvents

In our study A denotes an infinite matrix of special form called a Vandermonde matrix and b will be a vector from a given sequence space.. We will consider two cases of the

While the scandalous Swiss banks saga is the feature of this book, Finkelstein also deals with how the Holocaust has been capitalised, as a tool for political support.. The

The notion of cultural memory which attempts to link the three elements, memory (the contemporised past), culture, and the group (or community) to each other (Assmann 1995:129)