• No results found

De Achterhoek D'ran. Hoe een naamswijziging een regionale identiteit verstevigde.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Achterhoek D'ran. Hoe een naamswijziging een regionale identiteit verstevigde."

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Achterhoek D’ran

Hoe een naamswijziging een regionale identiteit verstevigde

Rick Klein Gunnewiek (S4073525)

Begeleider: Prof. dr. T.H.G. Verhoeven

(2)

2

Inhoud

Inleiding... 3 De casus ... 8 Vraagstelling ... 9 Werkwijze en methode ... 9 Terminologie ... 11 Waarom de Achterhoek? ... 11 350 jaar Achterhoek? ... 11

Visie van buitenaf ... 14

De ommekeer ... 18

De politieke situatie ... 19

Een vierde bestuurslaag? ... 19

BoN gebieden ... 21

De Regio verkrijgt zijn identiteit ... 24

Eerste samenwerking in de regio ... 24

Bedreiging BoN ... 26

De Regio Achterhoek ontstaat ... 28

8rhk ... 31

Conclusie ... 32

Literatuurlijst ... 36

Bronnenlijst ... 37

(3)

3

I

NLEIDING

“Anno 2018 schaamt niemand er zich nog voor in de Achterhoek te wonen. Maar nog niet zo lang

geleden werd alleen gesproken over De Graafschap of Oost-Gelderland, als deze streek werd bedoeld.”1

Met deze inleiding begint een artikel uit de Gelderlander uit 2018. In de Achterhoek, de regio in het oosten van Gelderland, wordt er sinds een aantal jaren hard gewerkt aan het versterken en het naar buiten toe uitdragen van de eigen Achterhoekse identiteit. Zo wordt in 2018 het 350 jarig bestaan van de Achterhoek gevierd aan de hand van een gedicht van de Eibergse dominee Willem Sluyter, wordt er in datzelfde jaar een ontwerpwedstrijd uitgeschreven voor de Achterhoekse vlag en wordt er vanaf eind 2019 een Achterhoekse Courant rondgebracht die het Achterhoekse nieuws brengt. Verder zijn er organisaties als de Achterhoek Board, bestaande uit ondernemers, organisaties en gemeenten. Zij buigen zich over de toekomst van de regio en zij maken plannen om de problematiek in de regio, zoals vergrijzing, het hoofd te bieden. Een stichting als Pak An, stelt geld beschikbaar voor initiatieven die voor de Achterhoek en door Achterhoekers worden bedacht. Op die manier helpen zij mee aan de ontwikkeling en het in stand houden van die eigen identiteit. Daarnaast spelen clubs binnen de regio ook steeds meer in op die eigen identiteit. Een goed voorbeeld hiervan is de voetbalclub De Graafschap, die in het seizoen 2019-2020 tijdens uitwedstrijden speelt in een tenue geïnspireerd op de Achterhoekse vlag. Zij zijn zich in de loop van de jaren steeds meer gaan profileren als de club uit de Achterhoek in plaats van de club uit Doetinchem. Ook kan je denken aan bedrijven als de Feestfabriek, die onder meer de festivals de Zwarte Cross en Mañana Mañana in de Achterhoek organiseren en daarnaast binnen de Achterhoek aan veel van de andere initiatieven meewerkt. De Achterhoek en de Achterhoekse identiteit is daarmee in alle lagen van de regio doorgedrongen.

Dat het hierbij niet alleen maar gaat om een kleinere groep fanatiekelingen blijkt wanneer onderzoeken en enquêtes worden bekeken. Zo heeft de gemeente Berkelland middels een inwonerpanel getoetst hoe er wordt gedacht over de identiteit binnen de gemeente. 78 procent van het inwonerpanel gaf hierbij aan zich Achterhoeker te voelen. 79 procent gaf aan trots te zijn op de Achterhoek.2 Ook uit een onderzoek uitgevoerd aan de Universiteit Twente uit 2006 blijkt dat er

draagvlak is voor een gezamenlijke identiteit in de Achterhoek. 26,5 procent geeft in dit onderzoek aan dat het formuleren van één gezamenlijke identiteit kan gebeuren zonder enige voorwaarden, terwijl

1 Geraadpleegd op:

https://www.gelderlander.nl/achterhoek/achterhoek-van-minkukel-tot-geuzennaam~aebc80f8/ (10-6-2020).

2 Geraadpleegd op:

https://www.achterhoeknieuwsborculoruurlo.nl/nieuws/algemeen/272007/inwonerpanel-spreekt-zich-uit-over-identiteit-en-profiel-van-berkelland- (11-3-2020).

(4)

4 nog eens 60 procent zegt dat het mogelijk is, mits er inbreng is van de gemeenten.3 Ook dit jaar, in

2020, lijkt het enthousiasme voor de Achterhoek onverminderd door te groeien. Een onderzoek dat werd uitgevoerd door het panel Achterhoek Spreekt, in opdracht van Achterhoek Ambassadeurs (onderdeel van de Regio Achterhoek), heeft gevraagd hoe de inwoners van de verschillende Achterhoekse gemeenten kijken naar de Achterhoek en de Achterhoekse identiteit. 42% zegt zich meer Achterhoeker dan Nederlander te voelen, terwijl 33% er neutraal tegenover staat. Ook werd er gevraagd of de eigen vlag de identiteit heeft versterkt. Hierop gaf 67% aan het daarmee eens te zijn. 9% was het daar niet mee eens. Verder geeft 63% van de ondervraagden aan dat ze trots zijn op het Achterhoekse dialect ten opzichte van 11% niet en 71% vind het behoud van het Achterhoekse dialect belangrijk tegenover 9% die het minder belangrijk acht.4 De meerderheid van de inwoners van de regio

zien de Achterhoekse identiteit dus wel zitten.

Ook buiten de streek is de Achterhoek een bekende benaming voor de regio. Hier hoor je vaak wat andere verhalen. Er wordt sneller gewezen op de typisch Achterhoekse tongval, het lompe boertje of de stijve hark (het stereotype dat de Achterhoeker niet kan dansen). Uiteindelijk wordt de identiteit van een regio gevormd door wat er van buitenaf over gezegd wordt, maar ook hoe de inwoner de regio zelf ziet. Identiteit is daardoor een lastig te grijpen begrip en het is daarom voor dit onderzoek ook van belang om te bekijken wat de wetenschappelijke literatuur over identiteit en identiteitsontwikkeling zegt.

In de inaugurele rede van historica Dolly Verhoeven, bij de aanvaarding van het ambt hoogleraar Gelderse geschiedenis, stelt zij dat er twee manieren zijn om naar identiteit en identiteitsvorming te kijken. De eerste manier is de manier waarop er in het publieke debat over identiteit wordt gesproken. De gemeenschap wordt daarin verbeeld als een vaststaand iets, een identiteit die uit feitelijk bestaande eigenschappen is opgebouwd.5 Een goed voorbeeld van deze visie

op identiteit is de verontwaardiging die in Nederland ontstond na een toespraak, die werd gehouden op 24 september 2007 door toenmalig prinses Maxima. In de toespraak sprak zij over de zoektocht die zij had gemaakt naar het vinden van de Nederlandse identiteit. Haar conclusie was dat ‘de’ Nederlandse identiteit niet bestond.6 Hierop kwam er vanuit de Nederlandse samenleving felle kritiek.

Als de Nederlandse identiteit niet bestaat, hoe kan je dan überhaupt Nederlander zijn?

3 Aileen Heinsmann, De regio geïdentificeerd (Gronau 2006) 47.

4 Geraadpleegd op: https://8rhk.nl/wp-content/uploads/2020/06/factsheet-identiteit-def.pdf

(10-6-2020).

5 Dolly Verhoeven, Het Gelderse gevoel en de betekenis van grenzen in ruimte en tijd (Nijmegen 2015)

6.

6 Geraadpleegd op:

(5)

5 De tweede manier waarop je volgens Verhoeven naar identiteit kan kijken, is zoals dat in het wetenschappelijke debat gebeurd. In het wetenschappelijke debat domineert de visie dat de collectieve identiteit van een gemeenschap een constructie is.7 Dat is het tegenovergestelde van de

voorstelling die er van identiteit wordt gemaakt in het publieke debat. Daar wordt een feitelijk en onveranderlijke weergave gegeven van identiteit, terwijl in het wetenschappelijke debat identiteit wordt gezien als iets dat veranderlijk is en opgebouwd wordt uit de dingen waar personen en groepen zich mee vereenzelvigen. Hoewel historici veelal deze definitie van identiteit aanhouden wil het per vakgebied nog wel verschillen wat de precieze definitie van identiteit is.

In de jaren zestig spreekt de socioloog Ernest Gellner zich als een van de eersten uit over het idee van identiteit. Zijn idee van identiteit is nog erg gericht op het nationalisme. De grote fout die volgens hem gemaakt wordt wanneer mensen praten over nationalisme, is dat zij een nationaliteit zien alsof het een natuurlijk feit is. Iemand is bijvoorbeeld een Nederlander, zoals hij ook een bepaalde lengte heeft, een bepaald gewicht heeft of met een bepaald geslacht geboren wordt.8 Gellner zegt dat

dit niet klopt. Er is niets universeels of natuurlijks aan een nationaliteit. In plaats van de focus van nationaliteit op het natuurlijke te leggen alsof het een vaststaand gegeven is, moet er gekeken worden naar de in de tijd en context gebonden wortels van die nationaliteit. Nationaliteiten bestaan, omdat er bepaalde elementen aan toegeschreven worden. Ze bestaan niet omdat die elementen er van nature al zijn. Als voorbeeld geeft hij een Schotse gemeenschap die in de moderne tijd in Birmingham leeft, maar die qua doen en laten geen enkele gelijkenis meer vertonen met de levensstijl van de clans van de Schotse Hooglanden een paar eeuwen daarvoor. Toch zien zij zichzelf nog wel steeds als Schot, ook al lijken zij in niks meer op hun voorouders.9

In de jaren tachtig verschijnt vervolgens een ander boek dat veel invloed heeft gehad op de wetenschappelijke visie over identiteit en identiteitsvorming. Dit boek is de Invention of Tradition van Eric Hobsbawm. In dit boek legt Hobsbawm uit dat tradities die geclaimd worden als eeuwen oud, vaak niet zo oud zijn als ze worden voorgesteld. Hobsbawm zegt hierover:

“’Invented tradition’ is taken to mean a set of practices, normally governed by overtly or tacitly

accepted rules and of a ritual or symbolic nature which seek to inculcate certain values and norms of behaviour by repetition, which automatically implies continuity with the past.”10

7 Verhoeven, Het Gelderse gevoel, 6.

8 Ernest Gellner, Thought and Change (Chicago 1964) 150. 9 Ibidem, 151/178.

(6)

6 Net als nationaliteiten zijn tradities constructies die een langere geschiedenis van die traditie doen vermoeden.

Eén van de belangrijkste werken die op deze ideeën heeft voortgebouwd is het in 1983 verschenen boek Imagined Communities van politicoloog Benedict Anderson. In het boek legt Anderson zijn theorie van verbeelde gemeenschappen uit, waarbij ook hij, de natiestaat en het nationalisme als voorbeeld gebruikt. Deze verbeelde gemeenschappen zijn verbeeld, omdat zelfs in de kleinste natie mensen wonen die elkaar niet persoonlijk kennen. Toch vereenzelvigen zij zich met die ander en met de natie waar zij in leven. De moderne natie bestaat in zijn optiek bij de gratie van de mensen die zich er toe rekenen. Zowel Gellner als Anderson zien de natie dus als een constructie. Toch kijken ze er beide op een andere manier naar. Gellner ziet de natie veel meer als een fabricatie en dus als iets dat niet echt is. Anderson ziet dit anders. Hij bekijkt de natie als een constructie of als een creatie. Gellner impliceert daar mee dat er onder de fabricatie nog een échte gemeenschap bestaat. Anderson ziet elke vorm van gemeenschap als verbeeld. Dat wil niet zeggen dat de gemeenschappen niet bestaan. Gemeenschappen worden gecreëerd en bestaan zolang personen zich blijven vereenzelvigen met die gemeenschap.11

Hoewel deze theorieën vooral gericht zijn op nationale identiteiten, kunnen we ze ook gebruiken voor andere collectieve identiteiten zoals de regionale (Achterhoekse) of lokale (Nijmeegse). Deze collectieven zijn net als de nationale identiteit constructies die worden vormgegeven door zowel de mensen binnen de gemeenschap als die daarbuiten. Er wordt een bepaalde continuïteit gesuggereerd, zowel door de manier waarop buitenstaanders naar de gemeenschap kijken, als door de personen binnen de gemeenschap. Beiden kennen ze bepaalde karakteriserende elementen toe aan die gemeenschap, zelfs wanneer deze constant aan verandering onderhevig is.12

De meeste historici zien identiteit ook als een sociale constructie. Historicus Willem Frijhoff geeft daar in een artikel uit 1992 misschien wel het meest duidelijke voorbeeld van. Hij stelt dat er vaak verwezen word naar een gezamenlijk verleden of een gezamenlijk erfgoed. Dat gemeenschappelijke verleden zou de identiteiten vormgeven. Het is echter niet het gemeenschappelijke verleden dat de identiteit vormgeeft na al die jaren, maar de perceptie in het heden over dat gemeenschappelijke verleden.13 Historicus Maarten Duijvendak lijkt dit in een 11 Benedict Anderson, Imagined Communities: reflections on the origin and spread of nationalism

(Londen en New York 2006) 6.

12 Hester Dibbets, ‘Volkscultuur en identiteit’ in: Hester Dibbets e.a., Splitsen of knopen? Over

volkscultuur in Nederland (Rotterdam 2009) 69.

13 Willem Frijhoff, ‘Identiteit en identiteitsbesef. De historicus en de spanning tussen verbeelding,

(7)

7 artikel uit 2008 te erkennen. Identiteiten zijn constructies en gebaseerd op beeldvorming. Het idee van een gedeeld verleden draagt daar aan bij. Wel wordt er door hem nog een extra dimensie toegevoegd, namelijk dat van het sociale aspect binnen een gemeenschap. Het is nuttig voor mensen om sociaal wenselijk gedrag te vertonen op basis van de geldende normen en waarden. Dit heeft een wisselwerking die naast het idee van de gezamenlijke geschiedenis de gemeenschappelijke identiteit kan versterken.14 De manier waarop er naar het ‘gezamenlijke

verleden’ wordt gekeken blijkt vaak van groot belang te zijn voor de vorming van identiteiten. Ze vormen de wortels van een gemeenschap en lijken daarmee een bepaalde legitimiteit af te geven.

Ook vanuit andere disciplines wordt er over identiteit nagedacht. Die definities komen niet direct overeen met de definities die hiervoor al zijn genoemd. Ook zijn ze niet altijd even bruikbaar voor historici, zoals bijvoorbeeld de volgende visies op identiteit vanuit een economisch of

geografisch oogpunt laten zien. Vanuit de economie bestaat bijvoorbeeld het idee dat er een verschil is tussen je identiteit (wat je bent) en je imago (hoe je lijkt).15 De manier waarop er naar een

bepaalde regio wordt gekeken hoeft in die zin niet per se overeen te komen met hoe de regio daadwerkelijk in elkaar steekt. Het gaat hierin vooral om beeldvorming. De identiteit van iets of iemand staat vast, terwijl het imago iets is dat veranderd kan worden. Vanuit de geografie zien we dat de band tussen personen en de grond waarop ze geboren worden en opgroeien wordt

aangevoerd als identiteitsbepalend. Dit kan zowel voor een individu (lokaal) als voor een collectief (regionaal/nationaal) gelden. Personen bouwen er een persoonlijke identiteit mee op, maar tegelijkertijd laten ze ook blijken onderdeel van een bepaalde gemeenschap te zijn.16 Met deze

definitie is de identiteit zelf wel een constructie, maar wordt die opgebouwd aan de hand van vaststaande gegevens. Ook deze visie op wat identiteit is, is minder bruikbaar voor een historicus.

Zoals geschreven is er niet één duidelijke wetenschappelijke definitie voor identiteit te bedenken. De term wordt daarom binnen de verschillende disciplines ook op verschillende manieren ingevuld. Hoewel de verschillende definities werken binnen hun respectievelijke

vakgebied, is het voor historici niet bruikbaar. Voor historici is het begrip identiteit bruikbaar op het moment dat je realiseert dat identiteit een constructie is. Identiteit kan opgevat worden als een vaststaand iets, ook al is dat niet het geval. Tegelijkertijd moet je als historicus, om een bepaalde gemeenschap te kunnen zien, een bepaald idee hebben van wat die gemeenschap is en wat het

14 Maarten Duijvendak, ‘Ligamenten van de staat? Over regionale identiteit en de taaiheid van de

provincie’, BMGN – Low Countries Historical Review, 123:3 (2008) 343.

15 P.H. Pellenbarg, Identiteit, imago en economische ontwikkeling van regio’s (Groningen 1991) 2. 16 David Storey, Making sense of place (2012) 11.

(8)

8 inhoudt om onderdeel te zijn van die gemeenschap. Een constructie dat iets wat vaststaat doet vermoeden. “Streken bestaan niet als er geen identiteiten aan worden toegekend.”17

De casus

In deze scriptie wil ik gaan onderzoeken hoe de naamswijziging van het Samenwerkingsverband Oost-Gelderland (SOG) naar de Regio Achterhoek heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de Achterhoekse identiteit. De historische literatuur over de Achterhoek als regio is vrij beperkt. Het is ook maar de vraag in hoeverre die kan bestaan voor een regio die tot voor kort nog een andere naam kende. De initiatiefnemers van de Achterhoekse vlag zeggen daarover wat gekscherend op hun site dat er buiten wat kleine onenigheden tussen hertogen en graven en de Slag om Grol weinig historische hoogtepunten te vermelden zijn over het gebied.18 Ook de literatuur over de Achterhoekse identiteit

is beperkt. De stukken die er beschikbaar zijn laten zich vooral uit over de gebruiken en de tradities binnen de Achterhoek, het geven van verklaringen voor de namen die de regio heeft (gehad) of gaan over de geografie van de regio. Een historisch onderzoek naar de wortels van de Regio Achterhoek in zijn huidige (bestuurlijke) vorm is er nog niet. Met dit onderzoek wil ik daar verandering in brengen. Centraal in dit onderzoek staat daarom ook de al genoemde Regio Achterhoek, het samenwerkingsverband van een aantal gemeenten in het oosten van Gelderland. Halverwege de jaren negentig gaat het SOG onder de naam Regio Achterhoek verder. De naamswijziging kan gezien worden als een omslagpunt in het zelfbewustzijn van de regio. Er werd een bewuste keuze gemaakt om onder die naam, Regio Achterhoek, verder te gaan. De ontwikkelingen en de motivaties die er gegeven worden voor de naamswijziging en geleid hebben tot die naamswijziging worden onderzocht. Verder is het interessant om te zien hoe de Regio Achterhoek en de Achterhoekse identiteit zich na die naamswijziging ontwikkelt hebben. Dit is allemaal van invloed geweest op de ontwikkeling die de regionale identiteit daarna heeft doorgemaakt.

Met de focus op de Regio Achterhoek en niet voor de Achterhoek als geheel is er ook gekozen voor een duidelijke geografische afbakening die wat uitleg verdiend. Afhankelijk van de persoon aan wie je het vraagt zijn de grenzen van de Achterhoek niet altijd dezelfde. Er bestaat nogal wat onduidelijkheid over wat wel of niet tot de Achterhoek gerekend moet worden. Zo rekent de ene persoon Zutphen wel tot de Achterhoek, terwijl een ander dat weer niet doet. Dat het niet zo

duidelijk is wat wel tot de Achterhoek wordt gerekend en wat niet blijkt ook wel uit een

supporterslied dat bij de Graafschap over de Achterhoek wordt gezongen: “Van Winterswijk, tot aan

Didam, ’s-Heerenberg en Zutphen komen we vandaan. Voor onze club uit Doetinchem gaat de

17 Carola Simon, Ruimte voor identiteit. De productie en reproductie van streekidentiteiten in

Nederland (Groningen 2004) 37.

(9)

9

Achterhoek d’ran.” Van drie van de plaatsen die genoemd worden, Didam, ’s-Heerenberg en Zutphen

is het maar de vraag of je ze tot de Achterhoek kunt rekenen. Didam kan ook tot de Liemers gerekend worden en de relatie die ’s-Heerenberg en Zutphen hebben tot de Achterhoek is ook niet altijd even duidelijk. Alleen van Winterswijk kan je met enige zekerheid zeggen dat het onderdeel is van de Achterhoek.

De Regio Achterhoek is geografisch wat duidelijker uit te leggen, omdat het zich beperkt tot de aangesloten gemeenten Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude

IJsselstreek en Winterswijk. Daarmee is de Regio Achterhoek een stuk kleiner dan het gebied dat veelal als Achterhoek wordt aangeduid. Wel moet vermeld worden dat ook de grenzen van de Regio Achterhoek niet altijd op dezelfde plek hebben gelegen. Gemeentelijke herindelingen en uit- en toetredingen van gemeenten hebben er voor gezorgd dat de grenzen van de Regio Achterhoek in de loop van de jaren nog wel eens zijn veranderd. De focus in deze scriptie ligt daarmee voornamelijk op de rol die de Regio Achterhoek heeft gehad op de ontwikkeling van de Achterhoekse identiteit. Dat wil niet zeggen dat dit onderzoek beperkt blijft tot de grenzen van dat huidige

samenwerkingsverband. Zoals te zien is ligt dat iets gecompliceerder. Uiteindelijk gaat deze scriptie over het vinden van een verklaring voor de naamswijziging van het samenwerkingsverband en de gevolgen die dat heeft gehad op de groei van het gebruik van de Achterhoek als identiteitsgever.

Vraagstelling

De naamswijziging en de gevolgen die deze naamswijziging hebben gehad op de ontwikkeling van de Achterhoekse identiteit staan centraal in deze scriptie. Om daarop antwoord te kunnen geven staat daarom de volgende vraag centraal: Waarom heeft het Samenwerkingsverband Oost-Gelderland in 1993 haar naam veranderd in de Regio Achterhoek? Om die vraag te kunnen beantwoorden zijn er een aantal deelvragen die beantwoord dienen te worden. Deze zijn:

- Hoe heeft de term Achterhoek zich in relatie tot de regio ontwikkelt?

- Welke politieke ontwikkelingen hebben in de tweede helft van de twintigste eeuw bijgedragen aan deze regiovorming?

- Wat heeft de naamswijziging betekent voor de ontwikkeling van de identiteit in de regio?

Werkwijze en methode

Dat de regio zichzelf zou gaan identificeren met de naam Achterhoek was allerminst zeker. In het eerste hoofdstuk wordt daarom de ontwikkeling die de naam Achterhoek in relatie tot het gebied heeft doorgemaakt behandeld. Dit is van belang om een tunnelvisie te voorkomen. Het gevaar is anders dat er naar de uitkomst, de naamswijziging naar Regio Achterhoek, wordt toegewerkt alsof een andere uitkomst niet mogelijk is geweest. In het tweede hoofdstuk zal vervolgens de politieke

(10)

10 situatie in Nederland, die in grote mate bijgedragen heeft aan het besluit van het SOG om tot een naamswijziging over te gaan, uitgelegd worden. De Nederlandse regering is na de Tweede

Wereldoorlog op meerdere momenten bezig geweest met plannen voor de herstructurering van het provinciale en regionale bestuur in Nederland. Dit vraagstuk dat zich in de tweede helft van de twintigste eeuw in verschillende verschijningsvormen heeft getoond, is van grote invloed geweest op hoe er werd gedacht over de verschillende vormen van bestuur in de regio’s. Het laten zien van die plannen is daarom van groot belang in het kunnen begrijpen van hoe de regio’s werken en waarom de regio’s bepaalde keuzes maken. In het derde hoofdstuk zien we de ontwikkeling van de naam Achterhoek en de politieke situatie van dat moment samenkomen. De gevolgen die dat heeft gehad, zoals de naamswijziging, worden belicht. Dit is een compleet andere benadering van de onderwerpen de Achterhoek en de Achterhoekse identiteit. Het belicht veel meer de politieke invloed die heeft bijgedragen aan het gebruik en de verdere ontwikkeling van die identiteit. Ik probeer in dit onderzoek een nieuw inzicht te bieden in het hoe en waarom de Achterhoek, de Achterhoek is geworden. Met deze nieuwe inzichten hoop ik een nuttige bijdrage te leveren aan zowel de informatie over de Achterhoek, als aan het grotere debat dat zich rond de kwestie van (regionale) identiteit afspeelt.

In het eerste hoofdstuk zal ik aan de hand van een artikel van de historicus Willem Frijhoff, getiteld De Graafschap, een historische realiteit? Vragen van een historicus en bronmateriaal de ontwikkeling van de term Achterhoek in relatie tot het gebied beschrijven. Aangezien Frijhoff de ontwikkeling van de naam al ten dele onderzocht heeft, is het niet zinvol zelf een compleet nieuw bronnenonderzoek te doen naar de relatie van de naam Achterhoek en het gebied. Toch is het ook geen herhaling van zetten. Frijhoff beperkt zich in zijn artikel tot het oosten van Gelderland en de negentiende eeuw. De ontwikkeling van de Achterhoek als benaming beperkt zich echter niet alleen tot die grenzen van plaats en tijd. Het is dus zinvol om aan de hand van bronnen verder te kijken dan wat Frijhoff heeft beschreven.

In het tweede hoofdstuk wordt de politieke situatie binnen Nederland beschreven die specifiek is gericht op de ontwikkeling van regiobesturen. Zoals gezegd zijn er in de tweede helft van de twintigste eeuw meerdere pogingen gedaan tot herstructurering van het binnenlands bestuur. De plannen, rapporten en voorstellen die werden gemaakt hadden een direct effect op het ontstaan, maar ook het functioneren van de verschillende regio’s. Door bronnenonderzoek kan ik in dit hoofdstuk de situatie beschrijven die van invloed is geweest op dat regionale bestuur. Deze beschrijvingen zijn voornamelijk gebaseerd op basis van informatie uit kamerstukken en

(11)

11 voor zich ziet en wat zij verlangt van die nieuwe regio’s. Waar nodig zal dit worden aangevuld met literatuur.

In het derde hoofdstuk zullen de beide samenkomen en zal duidelijk worden onder welke omstandigheden het SOG zich genoodzaakt zag de naam te veranderen naar Regio Achterhoek en welke consequenties dit had voor de ontwikkeling van het identiteitsbesef van de regio tot nu. Voor dit hoofdstuk wordt voornamelijk gebruik gemaakt van beleidsstukken van de Regio Achterhoek en de correspondentie van en naar de Regio Achterhoek. Daarmee kunnen op een goede manier de overwegingen van het samenwerkingsverband over de naamswijziging en de verdere samenwerking getoond worden. Buiten dat de Achterhoek een interessante casus is, sluit de scriptie met dit onderwerp ook goed aan bij de opleiding Geschiedenis en Actualiteit. Een actueel thema, de Achterhoekse identiteit, wordt vanuit een historisch perspectief belicht.

Terminologie

In deze scriptie zal het woord Achterhoek op verschillende manieren gebruikt worden. Wanneer het gaat over de benaming van de regio zal het met een hoofdletter worden geschreven. Wordt het woord gebruikt als een beschrijving, als in iets is een achterhoek, dan zal het met een kleine letter worden geschreven. Ook kan er overlap zijn met andere termen voor de regio zoals de Graafschap. Door de aard van dit onderzoek ontkom ik er niet aan om in bepaalde passages, verschillende benamingen voor dezelfde regio door elkaar heen te gebruiken. In de tekst wordt zo goed mogelijk verduidelijkt waar het dan over gaat.

W

AAROM DE

A

CHTERHOEK

?

350 jaar Achterhoek?

In 2018 werd het 350-jarige bestaan van de Achterhoek gevierd. Er werden allerlei activiteiten georganiseerd die dit jubileumjaar glans moesten geven. Maar klopt het wel dat de Achterhoek 350 jaar bestaat? De viering was gebaseerd op een regel uit een gedicht van de dichter en dominee Willem Sluyter die in één van zijn gedichten de volgende zin schreef: ‘Waer yemand duysend

vreugden soek, mijn vreugd is in dees' achter-hoek’.19 Sluyter werd geboren in Neede en werd later

dominee in Eibergen. Deze beide plaatsen liggen in de Achterhoek in de gemeente Berkelland en de link tussen de Achterhoek en Sluyter als zijn naamgever zijn daarom snel gelegd. Toch is de

naamgeving van de regio niet zo voor de hand liggend als het daarmee lijkt. Buiten deze ene regel van Sluyter om is er in de zeventiende eeuw geen enkele verdere verwijzing te vinden naar de regio

(12)

12 als Achterhoek. De eerste verwijzingen van de Achterhoek in relatie tot de regio vinden we pas twee eeuwen later in de negentiende eeuw. Over het algemeen wordt dan ook aangenomen dat Sluyter niet de regio bedoelde zoals we die nu kennen. Het is aannemelijker dat hij zijn directe leefomgeving, de omgeving van Neede en Eibergen bedoelde. De viering van het 350 jarige bestaan van de

Achterhoek op basis van dit gedicht klopt dan ook niet. Er wordt een continuïteit aangebracht die niet bestaat.

Historicus Willem Frijhoff, zelf geboren in Zutphen en daardoor bekend met de streek, ziet een soortgelijke ontwikkeling in het gebruik van de Achterhoek als naam. Willem Sluyter kan niet de naamgever van de regio zijn. Frijhoff beschrijft dat pas vanaf de negentiende eeuw de term

Achterhoek als aanduiding voor de regio ontstaat. Als reactie op het steeds groter wordende centrale gezag, ontstaan binnen Nederland in verschillende regio’s, waaronder de Achterhoek,

tegenbewegingen die het regionale, het eigene, accentueren. Een voorbeeld hiervan is het bewust gebruik maken van het streekdialect in teksten. Tradities maken er ook een onderdeel van uit. Zo is er in de Achterhoek de traditie van het vogelschieten. Er wordt dan een houten ‘vogel’ hoog in een paal opgehangen. Om de beurt mogen de inwoners van het dorp schieten en wie de vogel naar beneden weet te halen is de koning van het dorp voor dat jaar. De paasvuren, waarbij grote stapels in de brand worden gezet tijdens het paasweekend, is nog zo’n traditie. Ook de lokale klederdracht maakt er een onderdeel van uit. Zolang het eigene maar geaccentueerd werd.20

De Achterhoek is echter niet de enige naam die gebruikt wordt voor de regio. De streek staat ook bekend onder de namen de Graafschap (naar het voormalige graafschap Zutphen),

Oost-Gelderland of het Kwartier van Zutphen. Met die veelheid aan namen die min of meer hetzelfde betekenen en vaak als synoniemen van elkaar gebruikt worden, onderscheidt de regio zich volgens Frijhoff van andere regio’s.21 Er is niet één sterke identiteit te vinden. Een belangrijke oorzaak is dat

de regio niet homogeen is. Van oudsher lopen er verschillende grenzen door het gebied, zowel kerkelijke grenzen als staatsgrenzen. Zo behoorde een deel van het gebied toe aan het bisdom Utrecht en een ander deel aan het bisdom Münster. In het begin van de zeventiende eeuw kwam er pas meer duidelijkheid over de grenzen. De Heerlijkheid Borculo onttrok zich aan het gezag van het bisdom Münster en kwam in Staatse handen terecht. In diezelfde periode zorgde de winst van het Staatse leger in de slag om Grol in 1627 ervoor dat er een duidelijkere politieke eenheid in het gebied onder het graafschap Zutphen kon ontstaan.22 De grenzen kwamen vanaf dat moment grotendeels 20 W. Frijhoff, ‘De Graafschap, een historische realiteit? Vragen van een historicus’, Jaarboek

Achterhoek en Liemers 21 (1998) 28.

21 Ibidem, 16. 22 Ibidem, 19.

(13)

13 vast te liggen. Dit wil niet zeggen dat het graafschap Zutphen ook op andere terreinen een eenheid wordt. Zo was de regio op religieus vlak erg verdeeld tussen katholieken en protestanten. Een verklaring die hier vaak voor gegeven wordt, is dat gebieden die tijdens het Twaalfjarig Bestand in handen blijven van de Spanjaarden daarna katholiek blijven. Gebieden die in handen van de

Republiek waren, bleven daarna grotendeels protestants.23 Aan het einde van de zeventiende eeuw

is het graafschap Zutphen nog even het toneel van oorlog. In het rampjaar 1672, valt de bisschop van Münster, Bernard von Galen (in de Achterhoek ook wel Bommen Berend genoemd, doordat hij veel gebruik maakte van artillerie), een deel van het graafschap Zutphen binnen. Hij had de Heerlijkheid Borculo nog niet opgegeven. Na twee jaar oorlog wordt in 1674 de vrede getekend. Het gebied keert weer terug in de handen van de Republiek.24 Hoewel het gebied onder het graafschap Zutphen pas

tot elkaar kwam, was het verder allesbehalve een eenheid.

Het idee dat de regio een achterhoek is ziet Frijhoff vooral in het westen van Nederland ontstaan. Het werd een aanduiding voor het oosten van Gelderland, omdat het zich minder

ontwikkelt had ten opzichte van de rest van Nederland en omdat het moeilijk bereikbaar was door de slechte infrastructuur in het gebied. De term werd vooral minachtend gebruikt. Vanaf de

negentiende eeuw ziet Frijhoff langzaamaan een verandering plaatsvinden in het gebruik van het woord in de regio. De bewoners van de regio gaan het als een geuzennaam gebruiken. Frijhoff beschrijft dit als volgt:

“De naam Achterhoek wijst op het gevoel het achterland van iets anders te zijn, met desondanks een

stukje eigen identiteit. De Achterhoek wordt later de naam voor heel ‘de’ Graafschap, als achterhoek van Gelderland, en, naarmate Gelderland meer in Nederland opgaat, als achterhoek van Nederland. We proeven in die naam een zeker grensgevoel: de Achterhoek is het uiteinde van Oost-Gelderland, van Gelderland, van Nederland. Maar elke grens heeft voor de grensbewoners zelf ook een positieve bijklank: ze maakt grensoverschrijding mogelijk, contact met anderen. In dit geval bevestigt ze de band met de Duitse grensstreek. Het gaat bij een achterhoek dus niet alleen om een uithoek, maar om een overgangsgebied dat steeds nieuwe mogelijkheden biedt. Voor zijn zelfbeeld en zijn identiteitsgevoel kan het niet alleen van het moederland maar ook van het land over de grens profiteren.”25

Dat het gebruik van de naam Achterhoek steeds prominenter wordt, had volgens Frijhoff nog een andere reden. Politiek gezien had het graafschap Zutphen vanaf de negentiende eeuw geen rol

23 Benjamin J. Kaplan, Bob Moore, Henk van Nierop en Judith Pollman, Catholic communities in

protestant states, Britain and the Netherlands c. 1570-1720 (Manchester 2009) 158.

24 TH.A.M. Thielen, Geschiedenis van de enclave Groenlo-Lichtenvoorde (Zutphen 1966) 116. 25 Ibidem, 27.

(14)

14 meer. Het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden zorgde er met het nieuwe provinciale bestuur voor dat de oude machtsstructuren verdwijnen. Het graafschap Zutphen werd de Graafschap en werd een onderdeel van de nieuwe provincie Gelderland. De Graafschap ontwikkelde zich tot een geografische benaming voor de regio en daarmee een plek waaraan je je identiteit kon ontlenen. Tegelijkertijd met deze veranderingen ziet Frijhoff vanuit het oosten van de regio de toe-eigening van de waarden en eigenschappen die van buitenaf werden toegewezen onder de naam Achterhoek groeien. De vriendelijke, eenvoudige, langzame en landelijke karakterisering van het gebied en zijn inwoners zorgen er voor dat het gebruik van de naam Achterhoek onder de inwoners zelf groeit. Er is sprake van een zekere assimilatie van de term. Ook zijn er op dat moment in de regio nog kenmerken te vinden van een andere en oudere cultuur die in andere delen van Nederland al verdwenen was of überhaupt nooit had bestaan. Dit gaf eveneens vorm aan de Achterhoekse identiteit, omdat het iets eigens was, wat ergens anders niet meer gevonden kon worden. Door de verbetering van de

infrastructuur wordt het gebied, dat eerst moeilijk te bereizen was, geleidelijk wat toegankelijker voor reizigers. De Achterhoek (het oostelijke deel) wordt daarmee een verlengstuk van de

Graafschap (het westelijke deel). Dit zorgt er uiteindelijk voor dat de namen overlappen en de regio onder meerdere namen bekend wordt.26

Visie van buitenaf

Frijhoff beperkt zich in het artikel alleen tot het oosten van Gelderland. Dat is jammer, want

daardoor blijft een belangrijk onderdeel in de ontwikkeling van de naam Achterhoek in relatie tot het gebied onbesproken. Het oosten van Gelderland bleek namelijk niet de enige regio te zijn die als een achterhoek werd aangeduid. De complete grensstreek van het oosten van Gelderland tot het oosten van Drenthe werd binnen Nederland een achterhoek genoemd. Dat het woord zich niet beperkte tot de regio die we nu als Achterhoek kennen, blijkt ook uit de toevoeging van de provincie of streek voor het woord Achterhoek, zoals de Gelderse Achterhoek, de Twentse Achterhoek of de Drentse Achterhoek. Veel van deze benamingen zien we terug in krantenartikelen uit de negentiende en begin twintigste eeuw waarvan een aantal voorbeelden:

“,,Twenthe is een achterhoek,” wordt er wel eens met opgetrokken neus gezegd. Maar in ’s

hemelsnaam, waarom dan?”27

“Voetbode te zijn is op zich zelf reeds een vreesselijk denkbeeld, voor u, lezer, en voor mij, die bij nacht

en ontijd uw stille woonkamer of warme kagchel niet dan geheel uit vrije keuze behoeft te verlaten.

26 Ibidem, 31.

27 “* ENSCHEDE, den 29 Junij.". "Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant : staats-, handels-,

(15)

15

Maar – voetbode te zijn in den achterhoek van Drenthe, … is er voor wie wat verfijnd is van zinnen en smaak, wel een plaag of kwelling uit de Heidensche onderwereld, … die zulk een baantje evenaart?”28

“Sedert eenigen tijd zijn de werkzaamheden aan den te maken grindweg van Enschede, over

Haaksbergen naar de geldersche grenzen met ijver voortgezet; de aardenbaan is, voor zooverre die door het ongekultiveerde loopt, weldra voltooid, zoodat men mag vertrouwen dat deze gemeente door eene dusdanige verbeterde gemeenschap op Enschede en Gelderland niet lang den naam van achterhoek meer zal dragen.”29

Over Almelo: “Dank deze beginselen, zien wij met vreugde de industrie in onze streken, welke men

elders den Achterhoek gelieft te noemen, eene hooge vlugt aannemen.”30

“In ieder geval is het zeker, dat die streek des lands, het thans zoo industrieele Twenthe, de

voormalige zoogenoemde ,,Achterhoek”, gaarne blijk er van wil geven, dat zij erkentelijk is voor de vrijheid ook in handel en wandel, waarin Nederland zich thans mag verheugen.”31

“In den zoogenaamden Achterhoek, te Hengelo is de eerste steen gelegd van de Twentsche beurs.”32

“Eene gunstige gelegenheid, dacht ik, om ook de belangen van Twenthe aan zijne aandacht te

bevelen, - van Twenthe, dat om zijne ligging soms de achterhoek, om zijne tallooze fabrieken te regt het nijvere Twenthe genoemd wordt.”33

“… die voor ons bewoners van den ,, Gelderschen Achterhoek” voorzeker als een levenquestie kan

beschouwd worden.”34

28 "Willem Naber. (°)". "Drentsche courant". (Assen 08-10-1850) 3. Geraadpleegd op Delpher op

12-03-2020.

29 "Binnenlandsche Nieuwstijdingen. ZWOLLE, den 19 Junij.". "Provinciale Overijsselsche en Zwolsche

courant : staats-, handels-, nieuws- en advertentieblad". (Zwolle 20-06-1854) 1. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2020.

30 "INGEZONDEN STUKKEN. DE VRIJHEID VAN DRUKPERS TE ALMELO. DE HAGEN EN ONS

GEMEENTEBESTUUR (*),". "Algemeen Handelsblad". (Amsterdam 25-10-1859) 2. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2020.

31 "Middelburg 5 Maart.". "Middelburgsche courant". (Middelburg 06-03-1866) 1. Geraadpleegd op

Delpher op 12-03-2020.

32 "Brieven uit Nederland. van den Korrespondent van „De Locomotief."". "De locomotief :

Samarangsch handels- en advertentie-blad". (Semarang 24-09-1866) 3. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2020.

33 "TWEATSCHE BRIEVEN.". "De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad". ('s-Hertogenbosch

23-01-1869) 2. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2020.

34 "Ingezonden. Kag eens de GRAAF-SCHAPSBELANGEN.". "De Graafschap-bode : nieuws- en

advertentieblad voor stad- en ambt-Doetinchem, Hummelo en Keppel, Wehl, Zeddam, 's

(16)

16 De benaming van Drenthe als een achterhoek lijkt van kortere duur te zijn geweest. Voor Twente en het oude graafschap Zutphen wordt het een meer algemene verwijzing en naam. Zo wordt bijvoorbeeld in het Woordenboek der Nederlandsche Taal uit 1867 bij het woord Achterhoek nog geschreven:

“In ’t bijzonder, en zonder mv. Gewone volksbenaming der oostelijke gedeelten van Gelderland en

Overijsel, bepaaldelijk van het landschap Twente en de graafschap Zutfen.”35

Het woord Achterhoeksch was vervolgens een aanduiding voor iets of iemand die uit de Achterhoek, uit Twente of de Graafschap, afkomstig was. Volgens het woordenboek werd Achterhoeksch altijd met een zekere minachting gezegd.36 Dit komt overeen met wat Frijhoff over het gebruik van het

woord achterhoek schrijft. De beschrijving bevestigt nogmaals dat de naam Achterhoek in eerste instantie van buitenaf is opgelegd, om daarmee de regio te typeren als achtergesteld ten opzichte van de rest van Nederland. Dat de term achterhoek steeds minder betrekking heeft op Twente, heeft te maken met de groei die de regio doormaakt door de opkomst van de textielindustrie in de

negentiende eeuw. In de eerder aangehaalde passages uit kranten uit de negentiende eeuw zien we die afwijzing van de term al naar voren komen. Twente kon door de ontwikkeling die het had doorgemaakt toch geen achterhoek meer genoemd worden. Hoewel de naam langzaamaan steeds minder betrekking heeft op de regio Twente, zijn er tot aan de jaren dertig van de twintigste eeuw nog verwijzingen te vinden naar de Twentse achterhoek.

Na de jaren dertig lijkt de term toch alleen gereserveerd te zijn voor het oostelijke deel van Gelderland, het oude graafschap Zutphen. Het laat duidelijk zien dat de Achterhoek lange tijd nog geen vast geografisch gegeven was, zowel binnen als buiten de regio.

“Meestal wordt onder den Achterhoek verstaan: dat gedeelte van Gelderland en Overijssel,

hetwelk beoosten Zutphen in eene min of meer Noordelijke en Zuidelijke rigting gelegen is. Wanneer men dan ook te Zutphen van den Achterhoek spreekt, denkt men daarbij aan Lochem en de verder in het voormalige graafschap gevonden wordende plaatsen. Is men echter te Lochem, dan hoort men dat Borculo en Ruurlo het begin van den Achterhoek is. … Het is alleen een volksbegrip, dat de

Lichtenvoorde, Groenlo, Neede, Eibergen, Bor". (Doetinchem 24-12-1879) 3. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2020. 35 Geraadpleegd op: http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M001500&lemmodern=achterhoek& (10-6-2020). 36 Geraadpleegd op: http://gtb.inl.nl/iWDB/search?wdb=WNT&actie=article&uitvoer=HTML&id=M001502 (10-6-2020).

(17)

17

Achterhoek op dit of dat punt begint, en de onverschilligheid, waarmede dit punt wordt aangewezen, toont genoegzaam, dat men gaarne voor de opinie van anderen onderdoet.”37

De term werd voornamelijk gebruikt om een groter gebied dan de huidige Achterhoek aan te duiden, dat vanuit het westen als achtergesteld werd gezien. De term achterhoek werd van buitenaf

opgelegd. Hoewel de naam Achterhoek uiteindelijk een geuzennaam is geworden, werd het in eerste instantie in de streek zelf, zoals te zien is, niet zo omarmd. In veel van de bronnen zien we dan ook een afwijzing van de term terugkeren. Dit gebeurd vooral door te benoemen dat anderen de regio als een achterhoek zien. Of door te benoemen dat de regio door de nieuwe ontwikkelingen, net als Twente, toch geen achterhoek meer genoemd kan worden. Alles wordt aangegrepen om te laten zien dat het gebied er niet zo slecht aan toe is als vaak wordt geschetst.

Ook in andere bronnen zien we deze afwijzing terugkeren. De in de Achterhoek werkende en uit Friesland afkomstige onderwijzer Kerst Zwart schrijft rond diezelfde tijd:

‘de gouw achter den IJsel die door de ,,Hollanders” de Achterhoek wordt genoemd. … Ik woonde ongeveer een halve eeuw in ’t mooie landje en hoorde zelden van Achterhoek spreken, tenzij ouden van dagen er de vroegere heerlijkheid Borculo of Twente mee bedoelden. Onze cartografen schrijven ook niet Achterhoek, maar steeds Graafschap. In ’t midden van de gouw, waar ik woonde, spreekt het volk van ,,de Graafschap” of nauwkeuriger van ,,de graafschap Zutfent”. Deze namen winnen het ongetwijfeld in ouderdom en historische beteekenis van het weinig zeggende Achterhoek, dat in de bijgedachte beteekenis van achterlijken hoek zelfs eenigszins dwaas zou zijn.’38

Ook in meerdere reisverslagen over de regio keert dit sentiment terug. Zo wordt er bijvoorbeeld geschreven:

‘,,Achterhoek”…. de bewoner van deze streek kijkt u, als gij dit woord gebruikt, verontwaardigd aan. Achterhoek klinkt geringschattend, daarom wordt de officieele naam het Graafschap liever

gebruikt!’39

‘De Achterhoek! Een naam die in zich nog voortdraagt de miskenning van deze landstreek. … Maar de

bewoners zelf, die den naam ,,Achterhoek” slechts uit een zekere goedmoedigheid, welke

37 "Uit den Achterhoek.". "Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage" (’s-Gravenhage 10-07-1863) 3.

Geraadpleegd op Delpher op 10-06-2020.

38 Kerst Zwart, Graafschapsche geschiedenissen (Zutphen 1934) 1.

39 C.J. van Tilburg, Per rijwiel door mooi Nederland. Een samenvatting van rijwieltochten, reeds eerder

afzonderlijk gepubliceerd in Haarlem’s Dagblad. – Tevens een staat met de kilometerafstanden van Haarlem naar een aantal plaatsen in Nederland (Haarlem 1930) 29.

(18)

18

kenschetsend voor den Graafschapper is, hebben overgenomen, doch geenszins aanvaard, spreken nog met groot onderscheid van een Overijselschen en een Gelderschen Achterhoek.’40

Toch zie je in deze reisverslagen ook vaak de voordelen van de Achterhoek terugkeren, zoals Frijhoff ze ook schetst. Onder meer het landelijke karakter, de rust in de regio, de gemoedelijkheid en het nuchtere worden veel benadrukt. Daarnaast wordt het natuurschoon van de regio geprezen.

Uiteindelijk ging de voorkeur voor de inwoners van het gebied grotendeels uit naar de naam de Graafschap in plaats van de Achterhoek. Dit zien we ook in andere uitingen terug, bijvoorbeeld in de sport en in het onderwijs. Frijhoff merkt op dat het veelzeggend is dat de in 1954 in Doetinchem opgerichte voetbalclub De Graafschap die naam aanneemt. Helemaal omdat de club niet uit Zutphen, maar uit Doetinchem komt. Daarmee heeft het geen directe link met het historische centrum van het oude graafschap Zutphen. Ook het Graafschap College dat gesitueerd is in Doetinchem draagt de oude naam van de regio.41 De naam Achterhoek is daardoor duidelijk een

overblijfsel aan een tijd, waarin er met een bepaalde minachting over het oosten van Gelderland werd gedacht.

De ommekeer

Vanaf de jaren vijftig begint het tij voor de Achterhoek als benaming langzaam te keren. Doordat er veel namen voor de regio bestaan, is er onduidelijkheid welke naam gebruikt moet worden. In juli 1951 buigt de Tubantia zich daarom in twee artikelen getiteld Oost-Gelderland of Achterhoek? over dit dilemma. In het eerste artikel van 25 juli worden de achtergronden van de verschillende

benamingen, in dit geval Oost-Gelderland, Achterhoek en de Graafschap, onder de loep genomen. De conclusie is dat de Achterhoek goed klinkt, maar een negatieve connotatie heeft. Oost-Gelderland daarentegen is een veel neutralere term, maar daardoor ook onpersoonlijker. De Graafschap brengt als naam volgens het artikel weer zijn eigen problemen mee. Gaat het over het oude graafschap Zutphen of het voormalige graafschap Bergh? En wat is de positie van de Liemers die ook achter die IJssel ligt? In het artikel wordt er verder nog gedacht over wat de benaming van de inwoner van de regio moet zijn. Oost-Gelderlander klinkt volgens het artikel nergens naar. Achterhoeker is juist wel weer een goede benaming, omdat het volgens de schrijver beter klinkt.42

40 D.J. van der Ven, Ons mooie Nederland. Gelderland deel II, de Geldersche Achterhoek (Amsterdam

1917) 1.

41 Ibidem, 16.

42 "Oost-Gelderland of Achterhoek ? I.". "Twentsch dagblad Tubantia en Enschedesche courant en

(19)

19 Twee dagen later op 27 juli verschijnt een vervolg op het eerste artikel. In dit artikel geven zowel de rijksarchivaris van Gelderland als verschillende burgemeesters van de gemeenten in het gebied antwoord op de vraag wat de naam van de regio hoort te zijn en hoe het gebied volgens hen ingedeeld zou moeten worden. Zoveel mensen zoveel wensen, want er komt niet één duidelijk antwoord naar voren. De rijksarchivaris spreekt zijn voorkeur uit voor een opdeling van het gebied in de Graafschap en de Liemers met de Oude IJssel als grens. De burgemeesters van onder meer Borculo, Lichtenvoorde en Neede sluiten zich hier bij aan met de toevoeging dat de gebieden

collectief de Achterhoek moeten heten. Vanuit onder meer Groenlo, Beltrum en Hummelo is er weer een andere voorkeur voor de benaming: Oost-Gelderland. Dit had alles te maken met de negatieve klank die de Achterhoek als benaming had en zij wilden dan ook graag dat die verdween.43

De Achterhoek als benaming begint ondanks de negatieve connotatie die het met zich meedraagt aan terrein te winnen in de regio. Vanaf de jaren zeventig krijgt het met de doorbraak van de band Normaal een gigantische impuls. Zij breken als eerste dialectband door in Nederland. Zij schrijven en zingen nummers in het Achterhoekse dialect. In de muziek van Normaal wordt de streek zelf, maar ook het leven op het platteland in zijn algemeenheid op een positieve manier bezongen. Het doel van de groep? Een eind maken aan het idee dat de Achterhoek een achtergesteld gebied is ten opzichte van de Randstad.44 Het gebruik van de Achterhoek als geuzennaam krijgt hierin

duidelijker vorm. Ook in andere delen van het land zet het succes van Normaal bands aan tot het zingen in het eigen dialect. Voorbeelden hiervan zijn Rowwen Heze, die hun liedjes in het Limburgs zingen of Skik die hun liedjes in het Drents zingen. Ook in de Achterhoek zelf volgen meer bands. De bekendste daarvan zijn wel Boh Foi Toch en Jovink en de Voederbietels. Zulke uitingen van de eigen cultuur dragen bij aan de acceptatie en uitbreiding van de eigen identiteit.

D

E POLITIEKE SITUATIE

Een vierde bestuurslaag?

Nederland is al lange tijd, sinds de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden, opgedeeld in drie bestuurslagen: het rijk, de provincies en de gemeenten. Deze situatie lijkt lange tijd vast te staan, maar achter de schermen wordt er al sinds de jaren vijftig van de twintigste eeuw gekeken naar andere manieren waarop de provinciale of gemeentelijke bestuurslaag ingedeeld kan worden. Het

43 "Oost-Gelderland of Achterhoek ? II TEGENGESTELDE MENINGEN". "Twentsch dagblad Tubantia en

Enschedesche courant en Vrije Twentsche courant". (Enschede 27-07-1951) 2. Geraadpleegd op Delpher op 13-03-2020.

44 "REPORTAGE Popgroep Normaal de Achterhoek uit". "Het Parool". (Amsterdam 11-01-1978) 9.

(20)

20 idee dat achter deze alternatieven schuilgaat, is dat de provincies veelal als te groot en de

gemeenten als te klein worden beoordeeld om op een effectieve manier beleid te kunnen voeren. Een vierde bestuurslaag op regionaal niveau of hervorming van de provinciale of de gemeentelijke bestuurslaag werd daardoor nodig geacht. Dit was vooral van toepassing op de stedelijke gebieden, waar besluiten die genomen werden niet alleen effect hadden op de stad zelf, maar ook op het ommeland. Lambert Giebels, voormalig PvdA kamerlid en woordvoerder ruimtelijk beleid tussen 1973 en 1977, schrijft hierover:

‘De sociaal-economische ontwikkelingspatronen storen zich niet aan de scheiding tussen centrumstad

en randgemeenten. Vandaar dat Nederland nu al vijftig jaar in de weer is met allerlei vormen van intergemeentelijke samenwerking en regionalisering.’45

In 1950 wordt er met de Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR) al een eerste stap gezet. De samenwerking tussen gemeenten op bepaalde gebieden wordt vanaf dat moment makkelijker gemaakt.46 Pas halverwege de jaren zeventig zien we de eerste concrete voorstellen voor de

herstructurering van de bestuurslagen verschijnen. Onder leiding van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken W.F. de Gaay Fortman wordt een werkgroep opgericht die de mogelijkheden voor herindeling van het binnenlands bestuur gaat bekijken. Deze werkgroep levert in 1976 een rapport met voorstellen voor de provinciale herindelingen in kleinere gewesten.

In het rapport komen allerlei problemen aan het licht. De indeling van de gemeenten was hopeloos verouderd, wat ten grondslag lag aan de vele problemen die werden veroorzaakt. Beslissingen die in de ene gemeente genomen werden, hadden vaak gevolgen voor de

buurgemeenten. Samenvoegingen en een herstructurering van de kleinere gemeenten kon veel van deze problemen verhelpen, maar niet alle. Hierop wordt vervolgens naar de WGR gekeken. Ook daarin constateerde de werkgroep een aantal problemen. De WGR was te vrijblijvend. Gemeenten waren te afhankelijk van de bereidheid van andere gemeenten om op regionaal niveau beslissingen te kunnen nemen. Ook waren samenwerkingsverbanden vaak te klein en daardoor niet effectief genoeg. De samenwerkingsverbanden die er waren op basis van de WGR waren tevens

ondemocratisch, aangezien er geen directe verkiezingen voor waren. Ook werd de beslissingsruimte van gemeenten teveel ingeperkt, waardoor effectief bestuur onmogelijk werd of taken niet goed werden uitgevoerd.47

45 Lambert J. Giebels, ‘Mini-provincie of maxi-gemeente’, Socialisme en democratie vol.54 nr.7-8, 318. 46 Bert van den Braak, Wisselende schaal (2011). Geraadpleegd op

https://www.parlement.com/id/vimud0r038u3/wisselende_schaal (13-03-2020).

(21)

21 Een ander belangrijk punt in het rapport dat effectiever bestuur mogelijk moest maken, was dat de overheid van mening was dat zij taken had die op lagere niveaus uitgevoerd konden worden. Die taken moesten dichter bij de burger komen. Ook hiervoor wordt weer naar de WGR gekeken. Geconcludeerd wordt dat de samenwerkingsverbanden te onduidelijk zijn voor de burger. Het advies dat wordt gegeven is dat er een herkenbaar bestuur diende te komen, dat langs korte lijnen

beslissingen kan maken. Vervolgens werd er gekeken naar de manier waarop besturen mogelijk was. Het ideaal was dat elke bestuurslaag de vrijheid kreeg om te kunnen handelen naar de taken die zij voorgeschreven kregen. De conclusie van het rapport was, dat het nog teveel voorkwam dat er van hoger hand ingegrepen werd. Voor de WGR regio’s betekende het vooral dat zij zich alleen horen te richten op situaties die voor de gemeenten te groot waren om zelfstandig te kunnen behandelen.48

Het bestuur was in de optiek van de overheid erg gecentraliseerd en het was vervolgens dan ook de bedoeling dat er decentralisatie zou optreden. Op die manier kon er doelmatiger opgetreden worden. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken zag de WGR regio’s hiervoor niet als oplossing. In het eerste rapport kwam er een voorstel om de 11 provincies die er op dat moment waren (de provincie Flevoland bestond nog niet) te herstructureren naar 24 gewesten, waarbij Friesland, Groningen, Drenthe en Zeeland grotendeels gelijk zouden blijven.49

In een later stadium schrijft de Minister van Binnenlandse Zaken dat het per sé willen uitbreiden naar 24 gewesten en het vasthouden aan dat getal niet het belangrijkste moet zijn, maar dat het moet afhangen van de taken en bevoegdheden die de verschillende provincies krijgen. Er wordt daarop besloten terug te schalen naar 17 gewesten in plaats van 24, waarbij Limburg in het rijtje Friesland, Groningen, Drenthe en Zeeland toegevoegd zou worden.50 De provincie Gelderland

werd in eerste instantie opgedeeld in drie nieuwe gewesten, Veluwe, Hameland en Maas en Waal. In het tweede plan werd dit al teruggebracht naar twee gewesten: Gelderland en Veluwe.51 Uiteindelijk

zijn deze plannen niet tot uitvoering gekomen en wordt alleen de provincie Flevoland in 1986 toegevoegd aan de al bestaande provinciale indeling.

BoN gebieden

Hoewel de plannen voor de bestuurlijke herindeling niks hadden opgeleverd, bleef het idee van een herindeling van de provincies wel bestaan. Eind jaren tachtig verschijnt een rapport van de

commissie Montijn die het onderwerp opnieuw onder de aandacht brengt. In dit rapport wordt een

48 Ibidem, 40. 49 Ibidem, 136.

50 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Kamerstuk 14322 en 14323, nr. 6, vergaderjaar 1977-1978

(22-05-1978) 7-8.

(22)

22 compleet andere manier van het indelen van de provincies voorgesteld. Uit het rapport kwam naar voren dat de commissie zich voornamelijk had gericht op de ontwikkeling van de grootstedelijke gebieden. Het doel was om de concurrentiepositie van de vier grootste Nederlandse steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht en de Randstad als geheel ten opzichte van andere grootstedelijke gebieden in het buitenland als Frankfurt en Brussel te verbeteren.52 Daarvoor was het

van belang dat deze gebieden ook de bevoegdheden kregen, om vervolgens effectief beleid te kunnen maken. De commissie zag de bestuursstructuur zoals die op dat moment bestond vooral als een handicap voor de ontwikkeling van die steden. Het bestuur binnen Nederland was op bepaalde punten teveel gecentraliseerd geraakt. Op andere gebieden was er sprake van een te grote

versnippering.53 Ook zij merkten op, net zoals dat in eerdere rapporten al was beschreven, dat

regelingen als de WGR op dat moment te vrijblijvend waren. Daarop stelden zij voor om een Bestuurlijk Platform Randstad in te stellen. Dit moest echter geen vierde bestuurslaag worden. Het moest een platform worden waarbinnen de drie bestaande bestuurslagen (de vier stedelijke gemeenten, de drie provincies waar de steden in liggen en het rijk) samen beslissingen konden nemen.54

Het idee van meer bevoegdheden voor grootstedelijke gebieden ontwikkelde zich vanuit dit rapport verder. Tussen 1990 en 1993 worden er concrete voorstellen gemaakt vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken op basis van het rapport van de commissie Montijn. In de drie nota’s Bestuur op Niveau (BoN-I, BoN-II en BoN-III) worden die plannen verder uitgewerkt. Opvallend is dat in deze nota’s niet alleen naar de randstad wordt gekeken, zoals in het originele plan van de

commissie Montijn, maar ook naar andere stedelijke gebieden zoals Eindhoven, Enschede/Hengelo (Twente) en Arnhem/Nijmegen.55 In de nota’s worden de adviezen van de commissie Montijn veelal

overgenomen. In de stedelijke gebieden moest een bestuur komen dat niet te vrijblijvend was, zoals in de oudere WGR wel het geval was. De nieuwe regeling zou daar op aangepast moeten worden. Toch betekende dit niet het ontstaan van een vierde bestuurslaag. In de plannen wordt van de provincies gevraagd taken over te dragen aan de grootstedelijke gebieden. Daardoor zouden ze in de praktijk meer naast de provincies komen te staan dan tussen de provincies en de gemeenten.56 In

BoN-II wordt dit als volgt uitgelegd:

52 Ministerie van Binnenlandse Zaken, Grote steden grote kansen: rapport van de Externe Commissie

Grote Stedenbeleid (Den Haag 1989) 13.

53 Ibidem, 43. 54 Ibidem, 46.

55 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Kamerstuk 21062, nr. 4, vergaderjaar 1990-1991 (Den Haag

1990) 21.

(23)

23 “De hoofdstructuur van het openbaar bestuur, met drie bestuurslagen, blijft gehandhaafd. Toevoegen

van een nieuw orgaan met een open huishouding is alleen aanvaardbaar indien gelijktijdig een bestaand orgaan met een open huishouding komt te vervallen.”57

In 1993 verscheen vervolgens de nota BoN-III. Deze nota is meer op de praktijk gericht en probeert sturing te geven aan de nieuwe plannen. Zo worden er concrete voorstellen gedaan voor de verscherping van de WGR waardoor intergemeentelijke samenwerking effectiever kan plaatsvinden. Tegelijkertijd wordt er verwacht dat de samenwerkingsgebieden groter zouden worden. Er waren op dat moment 59 WGR-regio’s. In de ogen van het ministerie waren dat teveel kleine

samenwerkingsverbanden. Er moesten samenvoegingen van regio’s plaatsvinden. Een belangrijk punt was en bleef dat de gebieden een functionele en maatschappelijke samenhang moesten hebben. De provincies kregen bij deze herindeling een belangrijke taak. Zij moesten voorstellen leveren voor de nieuwe gebiedsindelingen binnen hun provincie. Provinciegrenzen waren daarin niet heilig en moesten waar nodig aangepast worden.58 Waar de vorige twee nota’s zich grotendeels

beperken tot plannen voor de grootstedelijke gebieden, zien we in deze nota dat ook de andere regio’s door de plannen getroffen worden. Enerzijds komt dit doordat er een nieuwe situatie zou ontstaan met de zeven BoN-gebieden, waar ook de andere regio’s mee te maken zouden krijgen. Er moesten ook duidelijke regels komen voor de rest van Nederland. Anderzijds ziet het ministerie ook voor de rest van Nederland perspectieven voor een betere samenwerking op regionaal niveau. In tegenstelling tot de BoN-gebieden zou de samenwerking in de andere WGR-regio’s vooral een verlengstuk van het lokale bestuur inhouden.59 Wat volgde was een herindeling van de WGR-regio’s.

Ook volgden er gemeentelijke herindelingen. De BoN-plannen zelf zijn vervolgens nooit ten uitvoer gebracht. De regering Paars-I liet de wet, zoals die er lag, vallen.

Daarmee waren de ideeën voor de bovengemeentelijke samenwerking nog niet direct weg uit de landelijke politiek. Wel werden er andere plannen gemaakt. Duidelijk was dat er geen volwaardige vierde bestuurslaag op welk niveau dan ook gewenst was. Ook mochten de

samenwerkingsverbanden niet meer het bestuur van de andere drie lagen verstoren. Alleen het rijk, de provincies en de gemeenten golden nog als volwaardige bestuurslagen, omdat zij een

democratisch gekozen bestuur hadden. De samenwerking op intergemeentelijk niveau moest daarom zoveel mogelijk beperkt worden en deze mocht alleen op vrijwillige basis plaatsvinden. Een

57 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Kamerstuk 21062, nr. 7, vergaderjaar 1990-1991 (Den Haag

1991) 6.

58 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Kamerstuk 21062, nr. 21, vergaderjaar 1992-1993 (Den Haag

1993) 16.

(24)

24 terugkeer naar de oorspronkelijke WGR. Het doel was om zo efficiënt mogelijk te besturen. De taken die elke bestuurslaag had werden daardoor wel opnieuw bekeken. Het doel om het bureaucratische gat naar burger te dichten was nog steeds leidend. Met de gemeentelijke herindelingen die volgden, werd er opnieuw een poging gedaan om het ‘provinciale gat’ te dichten.60

D

E

R

EGIO VERKRIJGT ZIJN IDENTITEIT

Eerste samenwerking in de regio

Hoe vertaalt dit alles nu naar de Regio Achterhoek? Al aan het einde van de jaren veertig is er enige samenwerking in de Achterhoek na de oprichting van de Stichting Streekbelangen Oost-Gelderland (SSOG). Dit is echter nog een belangenvereniging. Hier zijn geen gemeenten in vertegenwoordigd. In de jaren zeventig gaat deze organisatie op in het Samenwerkingsverband Oost Gelderland (SOG) een samenwerkingsregeling waar de gemeenten uit de regio (Borculo, Eibergen, Ruurlo, Groenlo,

Winterswijk, Lichtenvoorde, Aalten, Dinxperlo, Bergh, Wehl, Gendringen, Wisch, Hummelo en Keppel, Zelhem, Hengelo en Steenderen) in vertegenwoordigd zijn. Dit samenwerkingsverband had op basis van de WGR-regeling de taak om simpelere bovengemeentelijke samenwerking mogelijk te maken op bijvoorbeeld het gebied van afvalverwerking, onderwijs en veiligheid. De oprichting van de regio liep dan ook ongeveer tegelijk met de plannen van minister De Gaay Fortman voor de

gewesten. Het SOG schreef daarover:

‘In de visie van deze bewindsman zou de opvulling van het zogenaamde “regionale gat” tussen de provinciale en gemeentelijke bestuurslaag dienen plaats te vinden door ”opsplitsing” van het aantal provincies.61

Het SOG hield rekening met de plannen die oplossingen moesten bieden voor deze

problematiek, ook al werden de plannen voor het creëren van de nieuwe gewesten uiteindelijk niet uitgevoerd. Omdat er een bepaalde en naar wat later bleek niet geheel onterechte onzekerheid was over de plannen die in Den Haag werden gemaakt, werd er besloten alvast een samenwerking te starten tussen de Oost-Gelderse gemeenten. Het doel van deze samenwerking was in eerste instantie om een krachtige en evenwichtige ontwikkeling van het gebied te realiseren op aangelegenheden die de schaal van de afzonderlijke gemeenten te boven ging. Voor deze

onderwerpen, zoals het onderwijs en de veiligheid moest de regionale samenhang versterkt worden.

60 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Kamerstuk 21427, nr. 107, vergaderjaar 1994-1995 (Den Haag

1995) 3.

61 Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Doetinchem. Toegang 1417 inventarisnummer 163, Regio

(25)

25 In eerste instantie was de samenwerking tussen de gemeenten in, zoals zij het zelf noemen, een licht gewestelijke vorm. Dit houdt in dat het niet meer was dan een overlegorgaan volgens de WGR, waarbinnen de gemeenten konden samenkomen om onderwerpen te bespreken. Het overlegorgaan kon zelf niet met maatregelen komen. Er was geen sprake van taakoverdracht van gemeenten naar het nieuwe samenwerkingsverband. Beslissingen werden nog steeds door de gemeenten zelf genomen. Het SOG liep met deze samenstelling wel vooruit op de plannen die het kabinet aan het maken was voor de opdeling in zware gewesten. In deze variant, waarbij de provincies zouden worden opgedeeld in gewesten, worden er wel taken overgedragen aan de gewesten en zouden zij dan ook bestuurlijke macht krijgen.62

Het SOG moest een samenwerking worden van de gemeenten in het oosten van Gelderland. Zij zagen de dreiging van het uiteenvallen en de opdeling van de regio in andere gewesten, zoals Twente en Arnhem/Nijmegen, wanneer ze niet als één geheel naar buiten zou treden. Dit ging echter niet zonder slag of stoot. Het samenwerkingsverband had in eerste instantie een groter aantal gemeenten willen vertegenwoordigen dan het uiteindelijk deed. In het ultieme scenario had het SOG de meeste van de Gelderse gemeenten ten oosten van de IJssel en ten noorden van de Oude IJssel willen betrekken in het samenwerkingsverband. Gemeenten als Zutphen zouden daar geografisch gezien ook aan moeten deelnemen. Hoewel dat het ideaalplaatje van het SOG was, zagen de verschillende randgemeenten een samenwerking in die vorm niet zitten. Zutphen was bijvoorbeeld veel meer gericht op de Stedendriehoek van Apeldoorn, Deventer en Zutphen. Andere gemeenten als Vorden die gericht waren op Zutphen wijzen het SOG om die reden ook af. Ook aan de noordkant bij de gemeenten Borculo, Eibergen, Neede en Groenlo, die meer op Twente gericht waren,

bestonden er twijfels over toetreding tot het SOG. Zij zagen een nauwere samenwerking met Twente als een veel aantrekkelijkere optie. 63 Het SOG begon in 1975 dan ook in de veel kleinere

samenstelling van de gemeenten Ruurlo, Winterswijk, Lichtenvoorde, Aalten, Dinxperlo, Bergh, Wehl, Gendringen, Wisch, Hummelo en Keppel, Zelhem, Hengelo en Steenderen. In de jaren daarop bleek dat het plan van de gewestvorming, zoals die door de regering was voorgesteld, geen doorgang vond. Het samenwerkingsverband bleef echter in zijn vorm van overlegorgaan wel bestaan. Ook breidt het SOG zich vanaf het eind van de jaren zeventig verder uit. Eerst wordt er gestart met de toetreding van Groenlo, in het begin van de jaren tachtig volgt Borculo en aan het einde van de jaren tachtig treedt ook Eibergen toe.

62 Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Doetinchem. Toegang 1417 inventarisnummer 181, Regio

Achterhoek, Doetinchem, (1947) 1975-2008 (2011).

(26)

26 In deze periode wordt er consequent gebruik gemaakt van de neutrale term Oost-Gelderland wanneer er gesproken wordt over de regio en de regionale beleidsvorming. De term Achterhoek voor de regio komt wel mondjesmaat naar voren in stukken. Dit heeft geen betrekking op het bestuurlijke element, maar is voornamelijk gericht op de cultuur binnen de regio. De acceptatie van de term Achterhoek als naam voor de regio en Achterhoeker voor de inwoner, die vanaf de jaren zeventig flink toeneemt vertaalt zich nog niet direct in de politieke sfeer.64

Bedreiging BoN

Begin jaren negentig wordt naar aanleiding van de nieuwe BoN-plannen aan de provincies gevraagd nieuwe indelingen te maken in de WGR-regio’s. Het doel daarvan was vermindering van het aantal WGR-regio’s. Tevens wilde de regering dat gemeenten in grotere samenwerkingsverbanden gingen samenwerken, omdat ze dan daadkrachtiger te werk konden gaan. De Gedeputeerde Staten van Gelderland werd gevraagd om te kijken naar een andere indeling van de regio’s en waar nodig deze samen te voegen. Nieuwe regiogrenzen moesten op die manier worden vastgesteld.65 De regio’s,

waaronder het SOG, werd verzocht te zoeken naar hoe die schaalvergroting kon plaatsvinden. Dit was een flinke taak. Het SOG lag precies tussen drie stedelijke gebieden in, waarvan twee BoN-gebieden (Arnhem-Nijmegen, Twente en de stedendriehoek Apeldoorn, Zutphen en Deventer). Met de oproep tot schaalvergroting was er opnieuw een risico dat de regio opgedeeld zou worden, zoals in de jaren zeventig ook al de angst was geweest. Vanuit de Tweede Kamer was er echter de:

“… uitgesproken wens om een landelijke buffer tussen de stedelijke regio’s te handhaven.”66

Dit was een uitgelezen kans voor het SOG om zich te kunnen onderscheiden van de stedelijke gebieden waar zij aan grensden.

Hoewel die wens voor bufferzones bestond, vond de regering dat het SOG in de toenmalige vorm te klein was om goed te kunnen functioneren. Zij wilden graag een herindeling van Nederland in 28 regio’s zien. Hoewel dat de wens was van de regering, was niet iedereen het met die indeling eens. De Gedeputeerde Staten van Gelderland sprak zich tegen het idee van 28 regio’s uit. Ook het SOG was tegen de indeling in 28 regio’s:

“Ook wij hebben bezwaar tegen de ongegeneerde sturing van het Rijk in de richting van 28

toekomstige mini-provincies. Onze regio heeft niet de aspiratie om uit te groeien tot een

provincie-64 Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Doetinchem. Toegang 1417 inventarisnummer 282, Regio

Achterhoek, Doetinchem, (1947) 1975-2008 (2011).

65 Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Doetinchem. Toegang 1417 inventarisnummer 601, Regio

Achterhoek, Doetinchem, (1947) 1975-2008 (2011).

(27)

27

nieuwe-stijl. … Wij zien voorlopig voldoende mogelijkheden om dit zonder directe verkiezingen, volgens de principes van het verlengde lokale bestuur, gestalte te geven.”67

Hoewel de provincie zich uitsprak tegen het idee van een indeling in 28 regio’s, was ook zij van mening dat het SOG in de toenmalige vorm te klein was. Er werd daarom gekeken naar oplossingen om de regio te versterken. Het idee was om zeven gemeenten aan het SOG toe te voegen, om zo de regio uit te breiden. Er werden gesprekken gestart met gemeenten rond het SOG om te kijken of er draagvlak was binnen die gemeenten. Op die manier moest de schaalvergroting die vanuit het rijk werd verwacht gerealiseerd worden. Het samenwerkingsverband bevond zich opnieuw in een situatie als in de jaren zeventig. In het noordwesten werden de gemeenten Vorden en Lochem benaderd. Zij waren op dat moment aangesloten bij de regio Midden-IJssel. Ook werd er dit keer naar de Liemers gekeken als plek waarnaar het SOG zich kon uitbreiden. De gemeenten daar, Didam, Angerlo, Doesburg, Zevenaar en Rijnwaarden werden eveneens benaderd.68 Dit zou een flinke

uitbreiding van de WGR-regio betekenen en de levensvatbaarheid van het SOG in de ogen van het rijk en de provincie garanderen.

Er werd al snel duidelijk dat geen van de benaderde gemeenten trek had in het toetreden tot het SOG. Zo spraken de gemeente Lochem en Vorden hun voorkeur uit voor handhaving bij Midden-IJssel. Zij waren als buurgemeenten, net als in de jaren zeventig, sterk georiënteerd op Zutphen en maatschappelijk en bestuurlijk waren de banden met Zutphen dan ook sterker dan met Doetinchem. Zelf zagen zij liever dat er een natuurlijke grens van de regio bij de IJssel kwam te liggen, waardoor heel Oost-Gelderland tot dezelfde regio ging behoren. Dit betekende dat zowel Zutphen alsook de gehele Liemers bij dat samenwerkingsverband moest toetreden. Dat bleek uiteindelijk geen reële optie. De gemeente Zutphen zag er niks in en bleef zich richten op de Stedendriehoek.69

Voor de gemeenten in de Liemers gold een zelfde benadering. Zij waren erg gericht op Arnhem en hadden daarom een voorkeur voor toetreding tot de regio Arnhem/Nijmegen. Arnhem zelf had ook bezwaren tegen de uitbreiding van het SOG met gemeenten uit de Liemers. De rijksweg A12 geeft een directe verbinding met Duitsland. Als stadsregio vonden zij het van belang dat ze daar direct toegang tot hadden. Wanneer de Liemers zou opgaan in het SOG zouden ze die directe toegang verliezen.70 De uitbreiding van het SOG was met deze afwijzingen mislukt. Er moest zelfs

even gevreesd worden dat het SOG kleiner werd. De regio Twente had zijn oog laten vallen op

67 Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, 1417 inv.nr. 599. 68 Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, 1417 inv.nr. 601.

69 Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Doetinchem. Toegang 1417 inventarisnummer 672, Regio

Achterhoek, Doetinchem, (1947) 1975-2008 (2011).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Financiële instrumenten (activa en verplichtingen) die worden aangehouden voor handelsdoeleinden worden gewaardeerd tegen reële waarde en wijzigingen in die reële waarde

Regionale Woonagenda 2015 – 2025 Regio Achterhoek 14 Door het vervallen van de sociale functie van het verzorgingshuis wordt mogelijk een groter beroep gedaan op geclusterde

Bovengrond (0,0-0,5 m-mv) # Wonen voor 1970 (8 gemeenten*) Overig (8 gemeenten*) Lochem: Wonen 1900-1945 Lochem: Overig wonen Lochem: Industrie Lochem: Buitengebied Zutphen: Wonen

Lochem: Wonen 1900-1945 Lochem: Overig wonen Lochem: Industrie Lochem: Buitengebied Zutphen: Wonen voor 1945 Zutphen: Wonen vanaf 1945.. Zutphen: Industrie voor 1945

De Achterhoek is prachtig, verwondert en biedt volop mogelijkheden De primaire doelgroep van de campagne leeft nu nog niet in deze regio.. Deze campagne gaat over

Anneken voor zich zelf en mede voor Henrick van Iborch en zijn h.v.. Bette Conincks, alsook Berent Kerckhoff en

De gemeente Aalten voert deze taak zelf uit, de gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk werken samen in de Sociale Dienst Oost Achterhoek (SDOA).. Organisatie en Sturing

Tijdens onze bezoeken is ook naar voren gekomen welke invloed deze gebouwen sociaal maatschap- pelijk hebben door de betrokkenheid van grote groepen vrijwilligers en de huisvesting