Uitwerkingen Mulo-A Examen 1970 Meetkunde RK
1 2 (1 uur)
Opgave 1.
a. Omdat ADBCis ACDeen rechthoekige driehoek met M
het midden van de schuine zijde. Volgens de stelling van Thales is het punt M middelpunt van de omgeschreven cirkel
van ACD, dus AM CM DM . Dat betekent, dat
CDM
een gelijkbenige driehoek is en de basishoeken
MDC
en MCDdus gelijk zijn.
b. o o 90 // 90 CAT AC TD MCD TDB DTS (1)
(overeenkomstige hoeken of F-hoeken)
In onderdeel is bewezen MDC MCD (2)
Verder geldt MDC BDS(3)
Uit (1), (2) en (3) volgt TDB BDS, dus DB is deellijn van TDS.
c. Met behulp van de stelling van Pythagoras vinden we
2 2 2 2 6 36 100 10 ST TD DS DT ST DS 2 64 8 ST ST .
We passen nu inDTSde bissectricestelling toe, dus TB BS: DT DS: 6 :10 3 : 5 . Omdat
8
TB BS geldt dus BT 38 8 3en BS 85 8 5.
d. Uit de stelling van Pythagoras in BDTgeldt BD2 BT2DT2 9 36 45 BD3 5 o (gemeenschappelijk) (90 ) ABD DBT ABD DBT ADB DTB DTAD DBTB AD6 3 53
3AD18 5AD6 5. Met de stelling van Pythagoras in ADTkunnen we nu
berekenen, dat AT2 144AT 12. e. In ABDgeldt AD2BD2 AB2 AD2
3 5 2152 zz o (gemeen) (90 ) ABD ABD ADB CAB ADB CAB AD BD AC AB 6 5 3 5AC 15 15 6 5 30 3 5 AC , dus AM 15.Voor de oppervlakte O van trapezium MATD geldt
1 2 O ( ) 12 15 6 AT AM DT AT AM DT
O 1
2 12(15 6) 126
Opgave 2.
Van BESzijn voldoende gegevens bekend om deze driehoek te construeren.
Teken een lijn en neem daarop een willekeurig punt E. Richt in E een loodlijn op en pas daarop ESmet lengte a af. ESB( P)kunnen we nu construeren, door Pover te brengen. Het tweede been van ESBsnijdt de lijn, waarop het punt E ligt in B.
Uit het gegeven AB DC: 3 :1 volgt BE CD: 2 :1. Vanwege de gelijkvormigheid van de driehoeken ESB en CSD geldt dus ook BS SD: 2 :1. Verleng nu de lengte van BS met de helft. W e vinden zo het punt D. Laat vanuit D een loodlijn neer op de lijn door de punten B en E. We vinden nu het punt A.
Construeer door E een lijn evenwijdig aan AB (richt dus in het punt D een loodlijn op). Pas op deze lijn het lijnstuk DCAEaf en verbind tenslotte het punt C met B.
Opgave 3.
a. 1 2 1 2 boog (omtrekshoek)boog (hoek koorde-raaklijn)
boog boog (gelijke koorden, gelijke bogen
BAC BC ACE AC BC AC BAC ACE . b. 1 2 1 2 boog (omtrekshoek) boog (omtrekshoek) boog boog
(gelijke bogen, gelijke omtrekshoeken) (verwisselbare binnenhoeken) CAB BC DAB BD BC BD CAB CBA DAB CBA . c. 1 2 boog EDC AC (1) 1 1 1 1 1
2 boog 2boog 2 boog 2boog 2 boog
boog boog boog
DEC CD AC BC BD AC AC BC BD 1 1 1 1
2 boog 2boog 2 boog 2 boog
DEC AC AD AC AC
(2)
Uit (1) en (2) volgt EDC DECEDCis gelijkbenig. d. Volgens de machtsstelling geldt:
EA ED EC 212ED18212ED324ED27 AD27 12 15 .
e. BAC ACE (zie onderdeel a), dus EACis gelijkbenig, dus EA AC .
Omdat boog AC = boog BC = boog BD (zie onderdeel b), geldt ACBCBD, dus AE ACBCBD12.
Omdat AD BC// is dus vierhoek ADBC een gelijkbenig trapezium.
Op grond van AEBCAE BC// is EABC een parallellogram, dus AB CE 18.
(overstaande hoeken) zz (verwisselbare binnenhoeken) ASD BSC ASD BSC DAS CBS 5 5 9 9 : : 15 :12 5 : 4 18 10 AS SBAD BC AS AB .