Uitwerkingen 1954 Opgave 1
De lengte van BD kan worden bepaald met behulp van de cosinusregel in driehoek ABD, waarna BC bepaald kan worden met behulp van de sinusregel in driehoek BCD.
2 2 2 2. . .cos
BD AB AD AB AD BAD geeft 2 0
16 9 2.4.3.cos121,8 37,65
BD
waaruit volgt dat BD6,1 Omdat BCD58, 20
(koordenvierhoek) en CBD46,5 ,0
weten we dat BDC75,30
In driehoek BCD hebben we vervolgens 0 0 6,1 sin 58, 2 sin 75,3 BC waaruit volgt BC=6,9. 4 3 D A B C
Opgave 2
Om te bewijzen dat driehoek RAS gelijkbenig is, tonen we aan dat hij twee gelijke hoeken heeft. Dit volgt direct uit het feit dat RAS RAC CAQ ABR SAB RSA , waarbij in de laatste stap de stelling van de buitenhoek wordt gebruikt.
Op precies dezelfde manier is aan te tonen dat ook driehoek QBS gelijkbenig is.
Ui t de gelijkheid van de hoeken ARP en PRB volgt dat RD loodrecht op AS staat en dat D het midden is van AS. Langs de zelfde weg blijkt ook dat E het midden is van PQ.
Omdat DE dan middenparallel is in driehoek ABS, geldt inderdaad 1 2 DE AB * * E D S P Q R A B C
Opgave 3
Van driehoek IAIc zijn de drie zijden bekend qua lengte en deze driehoek is dus construeerbaar.
Construeer vervolgens een cirkel met middelpunt I en straal 1,9.
Construeer daarna de raaklijnen vanuit A aan deze cirkel (standaardconstructie gebruiken). Punt C ontstaat als snijpunt van een van deze raaklijnen en lijn IcI.
Constructie van de tweede raaklijn vanuit C aan de cirkel levert vervolgens B op.
C I I C A B