Uitwerkingen Meetkunde MULO-B 1919 Algemeen
Opgave 1.
In de linkse figuur is een gelijkbenige rechthoekige driehoek PQR geconstrueerd. De
rechthoekzijden hebben de lengte r, de zijde QR heeft de lengte r 2. Verder is geconstrueerd de rechthoekige driehoek QRS met de rechthoekszijden QR r 2en SR2r. Voor de hypothenusa QS geldt dus QS r 6. Omdat verder het punt T het midden is van QS geldt dus 1
2 6
QT r .
Teken nu met middelpunt M een cirkel met als straal MA PQ r . De oppervlakte O1 van deze cirkel is gelijk aan O1 ( )r 2 r2.
Teken ook een cirkel met middelpunt M met als straal 1 2 6
MB QT r . De oppervlakte
2 2
1 1
2 (2 6) 12
O r r . Het ringvormige gebied tussen de beide cirkels heeft dus een oppervlakte gelijk aan 1 2 2 1 2
2 2
1 r r r . Deze oppervlakte is dus de helft van de oppervlakte van de binnenste cirkel.
Opgave 2.
In ABCgeldt 2 2 2 2 cos AC AB BC AB BC ABC 2 2 2 25 39 40 2 39 40 cos ABC625 1521 1600 3120 cos ABC 4 5
3120 cos ABC2496cosABC
3 5 sinABC . 3 3 5 5 3 4 4 4 5 5 sin tan cos ABC ABC ABC . In ABDgeldt 1 4 3 tan 4 117 29 39 4 AD AD ABD AD AD AB .
Opgave 3.
We beginnen de uitwerking met een hulptekening.
Uit de gegevens en uit SQT RQU volgt ST 3 RU. Stel nu RU x ST 3x. 3 3 2 3 3 3 3 TN PQ x TN PQ PQ x VQ PQ x OU PQ x OU PQ x 3 3 2 TN PQ PS PQ PS TN PQ 1 2 3 3 PS TN PQ.
We bekijken nu de afbeelding bij de opgave. Naar analogie van de hulptekening vinden we
1 2 3 3 1 1 1 2( ) 2 2 ZN BP DL DL AK CM AK CM 1 2 1 1 3 3(2 2 ) ZN BP AK CM 1 1 1 3BP3AK3CM .