Uitwerkingen MULO-B Meetkunde Algemeen 1942
Opgave 1
Omdat ACaen AC BC (ABC is gelijkbenig) geldt ACBC a . Omdat gegeven is, dat BD BC
vinden we dus ACBCBD a . o o o 135 45 90 ACB BCD ACD BC BD o o o 45 90 45 BCD CBD CBD .
Omdat BCD rechthoekig is geldt
2 2 2 BC BD CD 2 2 2 2 2 2 CD a a a CD a . Nu geldt : 2 2 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 ( ) ( ) ( ) 2 2 O ADBC O ACD O BCD AC CD BC BD a a a a a a
Opgave 2
Stel BAD ABC omdat ABCD een gelijkbenig trapezium is.
Stel CAD ACD ADC180o 2 (1).
Omdat BAD is geldt ADC180o (2). Uit (1) en (2) volgt 180o2 180o 2
(3). Uit ABC volgt dat ACB , immers
AC AB, dus ABCis gelijkbenig.
Van driehoek ABC geldt voor de som van de hoeken van
de driehoek BAC ABC ACB( ) 180o3 180o (4). Uit (3) en (4) volgt 6 180o 36o.
Hieruit volgt BAD ABC72o en ACD BCD180o72o 108o. Trekken we CE AD// dan ontstaat het parallellogram
AECD en krijgen we een gelijkbenige driehoek BCE
met BEC ABC72o
en dus BCE36o . In zo'n driehoek geldt BE BC: BC BE BC: ( )
Omdat BC CD AE en
BE BC BE CD BE AE ABgeldt dus
: :
BE AE AE AB en is dus AB in uiterste en
middelste reden verdeeld, waarbij het grootste gedeelte van AB gelijk is aan CD.
In de analysefiguur hiernaast gelden de volgende gegevens: AB5,DM 3,6 en o
60
ACB
.
In het vervolg zal ik aantonen, dat deze gegevens strijdig zijn en dat de opgave dus onjuist is.
o o
60 120
ACB CAB ABC
o o o
(hoekensom) GAB FBA360 120 240 . Omdat het middelpunt M van de
aangeschreven cirkel ligt op het snijpunt van de buitenbissectrices van de hoeken CAB en
CBA geldt dus MAB MBA120o AMB60 (hoekensom)o . De aangeschreven cirkel raakt AB in het punt E.
Stel BE x AE 5 x DE 2,5x. In DME geldt DM2 DE2EM2
3, 6 2 (2,5x)2EM2 2 2 2 2 12,96 6, 25 5 x x EM EM 6,71 5 x x . In BMEgeldt BM2 BE2EM2 BM2 x2 6,71 5 x x 2 BM2 6,71 5 x. In AMEgeldt AM2 AE2EM2 AM2 (5x)26,71 5 x x 2 2 25 10 2 6, 71 5 2 2 31, 71 5 AM x x x x AM x. We passen nu de cosinusregel toe in AMF:2 2 2 2 2 o 2 cos 31,71 5 6,71 5 60 5 AB AM BM AM BM AMB AM x BM x AMB AB 1 2 25 31,71 5 x6,71 5 x 2 31,71 5 x 6, 71 5 x
2 31, 71 5 x 6, 71 5 x 13, 42 31, 71 5 x 6,71 5 x 13, 42 2 2 212,7741 125 x25x 180,096425x 125x32,6777 0 2 1,2 125 125 4 25 32,6777 125 137, 4509731 50 50 x 5, 249019462 0, 249019562 x x .Beide uitkomsten voldoen niet. De waarden houden in, dat het raakpunt van de aangeschreven cirkel buiten het lijnstuk AB liggen.
De limietstand voor raken aan AB in een punt op lijnstuk AB (als x0) zien we in de tekening hiernaast. In deze tekening geldt 1
2 2 ADDB en o 60 AMB
. Voor EMgeldt dus 5 3 3 EM , dus met DM2 DB2EM2 vinden we
2 2 1 2 5 2 25 25 175 2 3 4 3 12 (2 ) 3 DM DM 3,818813025DM
,
dus moet DM groter zijn dan de gegeven 3,6.Gaan we in de tekening hiernaast wel uit van 1
2
2
ADDB en DM 3,6, dan vinden we uit
2 2 2 DM DB EM , dat geldt
2 2 1 2 2 (3,6) 2 EM 2 1 10 12,96 6, 25 6, 71 671 EM EM . In ABM geldt dan 1 10 5 tan 671 AB AMB EM o 62,6 AMB .Als dit zo is dan geldt
o o o 180 62,6 117, 4 MAB MBA GAB FBA 2 117, 4o 234,8o o o 360 234,8 =125,2 CAB ABC ACB54,8o
. In de opgave staat weliswaar, dat C ongeveer 60o is, maar deze afwijking is wel erg groot.
In onderstaande oplossing is genomen p4, 2. De constructie op zich is niet moeilijk. We hebben al aangetoond, dat uit o
60 ACB volgt dat o 60 AMB .
We kunnen dus met behulp van de basis-tophoek-constructie, met AB als basis, de boog construeren waarop punt M ligt. Dit is de cirkel met middelpunt E door A en B met AEB120o. Maar het middelpunt M van de aangeschreven cirkel ligt ook op een cirkel met middelpunt D en straal 4,2. Als M bekend is (er zijn twee mogelijkheden), dan kunnen we de aangeschreven cirkel tekenen. Door nu vanuit de punten A en B de raaklijnen te
tekenen (raakpunten F en G; benodigde cirkels hiervoor zijn i.v.m. de overzichtelijkheid weggelaten), vinden we het punt C.