• No results found

Teelt van vroege komkommers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Teelt van vroege komkommers"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De samenstelling van deze brochure is gecoördineerd door de ambtelijke gewaswerkgroep komkommer.

De volgende leden van deze werkgroep hebben aan deze herziene uitgave meegewerkt:

A.M. Ezendam G. Goedknegt

J.G.M. Hendriks (voorzitter) J. de Hoog

M.J. van der Horst M.C. Roelofs J.À.M. van Uffelen A.J.L. Urselmann Consulentschap Aalsmeer-Utrecht Consulentschap Assen Consulentschap Barendrecht

Consulentschap Tuinbouw Naaldwijk Consulentschap Naaldwijk Consulentschap Naaldwijk Proefstation Naaldwijk Consulentschap Roermond Geadviseerd hebben: T. Dijkstra J.C. Hoogstrate R. Schreuder J. Straatsoa Consulentschap Assen Consulentschap Assen Consulentschap Assen RIVRO/Proefstation Naaldwijk Foto-materiaal Typewerk Redactie en lay-out Correcties Drukwerk Proefstation Naaldwijk M.H.C, van Heijningen

J. Mostert, Proefstation Naaldwijk M.W. Penning, Proefstation

Naaldwijk M.P. van Gaaien,

Proefstation Naaldwijk

Deze brochure is uitgegeven door het Proefstation voor Tuinbouw onder Glas te Naaldwijk. U kunt deze en andere brochures bestellen door het bedrag dat op de omslag is vermeld, over te maken op

postbanknummer 293110, ten name van Proefstation Naaldwijk, Postbus 8, 2670 AA NAALDWIJK.

(2)

1 -INHOUDSOPGAVE

1.

2.

3.

4.

INLEIDING i KDMKOMMERMARKT RASSENKEUZE 3.1. 3.2. 3.2.1. 3.2.2. 3.2.3. 3.2.4. 3.2.5. 3.2.6. 3.3. OPKWEEK 4.1. 4.2. 4.3. 4.3.1. 4.3.2. 4.4. 4.4.1. 4.4.2. 4.4.3. 4.5. 4.6. 4.7. 4.8. 4.9. 4.10. OntwikkelIngen Raskenaerken Vruchtkwaliteit Produktle en vroegheid Vruchtlengte Groeikracht Energi ebehoe f t e Ziekteresistentie Rassen Opstanden Betonvloer Opkweek In grond Zaaien Oppotten Opkweek In steenwol Potmaat Oppotten Water en bemesting

Steunen van de planten Belichting Temperatuur Koolzuurgas Afleveren Verlengde opkweek Pagina 4 5 7 7 8 8 8 8 8 9 9 9 11 11 12 12 12 13 13 13 14 14 17 17 17 18 18 18

GROND, WATERVOORZIENING EN BEMESTING 20

5.1. Grond 20 5.2. Watervoorziening 20

5.2.1. Waterbehoefte 20 5.2.2. Waterkwaliteit 20 5.2.3. Water geven 21 5.2.4. Drainage bij grondteelt 21

(3)

5.2.5. Waarop regelen? 22 5.3. Beaestlng 22 5.3.1. Organische bemesting 23 5.3.2. Koolzure kalk en pH 24 5.3.3. Zouttoestand 25 5.3.4. Voedingselementen 25 5.3.5. Verdeling van meststoffen door de grond 26

5.3.6. Bijmesten 26 5.3.7. Bemesting herfstteelt 28

5.4. Voedingsoplossing bij teelt in substraat 29

6 . TEELT EN TKHT.TltAATglccia.igj 30

6 . 1 . Broeiveur 30

6.2. Grondverwarmlng 31 6.3. Substraat 32 6.4. Teelt- en opleidsysteem 33 6.5. Rond de start 34 6.5.1. Plantafstanden 34 6.5.2. Ultplanten 35 6.6. Aanbinden en indraaien 35 6.7. Gewasverzorging 36 6.8. Onderstamgewas 39 7. KASKLIMAAT 40 7.1. Temperatuur 40 7.1.1. Temperatuur wortelmllleu 40 7.1.2. Rulmtetemperatuur 40 7.1.3. Buistemperatuur 41 7.1.4. Ventileren 41 7.2. Koolzuurgas 42 7.3. Schermen 43 8. GEWASBESCHERMING 46 46 46 46 47 48 48 49 50 50 50 52 8.1. 8.1.1. 8.1.2. 8.1.3. 8.1.4. 8.1.5. 8.1.6. 8.1.7. 8.1.8. 8.1.9. 8.1.10. Dierlijke beschadigers BegoniamiJt Bladlulzen Kas witte vlieg Mineervlleg Rupsen Spint Springstaarten Stromijt Trips Varenrouwmuglarven

(4)

3 -8.1.11. Wortelduizetidpoot 52 8.1.12. Wortelktiobbelaaltje 53 8.2. Schinmelziekten 54 8.2.1. Botrytis 54 8.2.2. Fusarium verwelklngszlekte 55 8.2.3. Meeldauw 55 8.2.4. Mycosphaerella 56 8.2.5. Pénicillium 57 8.2.6. Pythlum 57 8.2.7. Sclerotinia 58 8.2.8. Valse meeldauw 58 8.2.9. Verticillium 59 8.2.10. Zwart wortelrot (Phomopsis) 59

8.3. Virusziekten en viroTden 61

8.3.1. Arabis-mozarekvirus 61 8.3.2. Komkommer aucubamozalek 61 8.3.3. Komkommer bleke vruchtenziekte 61

8.3.4. Komkommer bontvirus (komkommervirus II) 61 8.3.5. Komkommer mozaïekvirus (komkommervirus I) 62

8.3.6. Komkommer necrosevirus 62 8.3.7. Meloen necrosevirus 63 8.3.8. Pseudo-slavergelingsvirus 64 9. FYSIOGENE AFWIJKINGEN 65 65 65 65 65

10. OOGSTEN, SORTEREN EN BEWAREN 66 66 68 70 11. ARBEID 73 73 73 12. TOEGEREKENDE KOSTEN EN SALDOBEREKENINGEN 78

9.1. 9.2. 9.3. 9.4. OOGSTEN, 10.1. 10.2. 10.3. ARBEID 11.1. 11.2. Brandkoppen Bolblad Broelkoppen Koustrepen SORTEREN EN BEWAREN Oogsten Sorteren en verpakken Bewaren Arbeidsbehoefte Arbeidsbegroting

(5)

1. INLEIDING

De teelt van komkommer Is een dynamische teelt. Ondanks de vele kennis, die reeds over deze teelt bestaat, blijven er ontwikke-lingen in teelt, teeltmethode of teelttechniek. Dit is ook de reden, dat een actualisering thans op zijn plaats is.

Door de techniek van tekstverwerkingsapparatuur is het mogelijk die tekstgedeelten aan te passen, dan wel aan te vullen, waar dit in

het belang van de gebruiker nodig wordt geacht.

Deze actualisering is tot stand gekomen met behulp van de leden van de Ambtelijke Gewaswerkgroep (AGG-) komkommer (dit is een groep voorlichters, specialisten en een onderzoeker) en enkele medewer-kers van het Proefstation Naaldwijk. De AGG-komkommer houdt zich bezig met de ontwikkelingen en problemen in de komkommerteelt. Met alle medewerkers aan de voorliggende brochure hoop ik, dat u persoonlijk, en alle komkommertelers tezamen, voordeel met deze brochure kunnen doen.

Mocht deze brochure volgens u aanpassingen verdienen, dan verzoek ik u deze aan ons kenbaar te maken, zodat in een volgende uitgave daar rekening mee kan worden gehouden.

Namens de Ambtelijke Gewaswerkgroep komkommer, J.G.M. Hendriks, voorzitter

(6)

5

-if

2 . KOMKOMŒRMAKKT

Zoals bij de meeste gewassen die in Nederland onder glas worden geteeld, is de export ook voor de afzet van komkommers erg belang-rijk. Over het gehele jaar gerekend wordt van de op de veiling

aangevoerde komkommers 75 tot 80% geëxporteerd. Nederland is echter op de buitenlandse markten niet de enige aanvoerder. Op de eerste plaats is in de landen waarheen wordt geëxporteerd de eigen produk-tie vaak van belang. In ons belangrijkste exportland, West-Duits-land, is de produktie van komkommers met circa 175 ha, belangrijk en zeker van invloed op de prijsvorming.

In de jaren 1982 - 1986 was dat vooral zomerproduktie. Na het dalen van de energieprijzen is de teelt echter op flink wat bedrijven aanmerkelijk vervroegd.

Ook in Engeland heeft men een grote eigen produktie. Het areaal is de laatste jaren circa 240 ha en bestaat voor een groot deel uit vroege stookteelten.

De eigen produktie is dan ook in onze meeste exportlanden de

be-langrijkste concurrent voor het Nederlandse produkt, voor zover het de zomermaanden betreft. In het voor- en najaar is er vaak ook een sterke concurrentie vanuit andere teeltgebieden. Vanouds is dat al het geval met komkommers van de Canarische eilanden. Vanuit dit teeltgebied worden komkommers naar de Westeuropese markten ver-stuurd vanaf de tweede helft van oktober tot eind maart begin april.

Ook vanuit de nieuwe teeltgebieden in Spanje wordt in de periode eind oktober tot in april een groeiend kwantum komkommers op de Engelse, Duitse en vooral Franse markt gezet. Het belangrijkste ons beconcurrerende teeltgebied is echter Griekenland (Kreta). Vanaf half oktober tot soms ver in april worden vaak grote hoeveelheden komkommers naar West-Europa verstuurd. West-Duitsland is daarbij veruit het belangrijktste afzetgebied.

Ondanks de concurrentie, blijft Nederland op de Westeuropese markten een overheersende rol spelen. Van de totale import in West-Duitsiand bijvoorbeeld, levert Nederland meer dan 80%. In tabel 1 zien we hoe het met komkommers beteelde areaal en de prijzen zich de laatste jaren hebben ontwikkeld. Bij de stook-teelten zien we qua areaal nauwelijks veranderingen. Bij de voorjaars- en zomerteelten, maar vooral bij de herfstteelt is een duidelijke teruggang waar te nemen.

In deze periode gezamenlijk is het areaal bijna gehalveerd sinds 1975. Ten aanzien van de herfstteelt lijkt de teruggang tot staan gekomen. Met name het telen in substraat, waarbij na een vroege stookteelt vaak een herfstteelt volgt, is daarvan een belangrijke oorzaak.

Het moet niet uitgesloten worden geacht, dat door matige prijzen in mei - juni 1987 en de problemen met ziekten (Californische trips) het areaal stookkomkommers in 1988 wat zal afnemen.

(7)

<

Tabel 1. Areaal komkommers per plantperiode (in ha), de totale aanvoer, de totale omzet en de veilingprijzen per maand, in een aantal jaren (teeltseizoenen). 1975 1978 1981 1983 1984 1985 1986 1987 Areaal : . vroege stookteelt late stookteelt voorjaars- en zomerteelt , herfstteelt

Totaal per jaar

Aanvoer (x 1000 ton) Omzet (x ƒ 1.000.000,--) Prijs in centen per stuk: februari maart april mei juni juli augustus september oktober november 459 122 257 434 1272 273 198 75 63 54 45 30 25 26 25 54 60 492 115 259 441 1307 301 233 56 64 48 43 34 26 28 33 61 70 424 134 199 308 1065 282 291 98 86 75 61 37 29 31 47 87 76 464 128 201 202 995 317 323 94 78 64 58 45 36 34 52 81 81 474 94 113 284 965 320 348 94 72 70 58 48 33 43 63 88 63 419 99 112 313 943 336 389 114 97 97 71 58 37 43 37 66 81 461 78 138 282 954 345 365 93 82 69 62 45 39 32 45 68 ™ 455 85 -—• -— -^

1 planting december - januari 2 planting februari - maart 3 planting april - juni 4 planting juli - september

(8)

7

-3. KASSKHKEUZE 3.1. Ontwikkelingen

Bij veel gewassen zien we een snel wisselend rassensortiment. Bij komkommer is dat de laatste jaren niet zo sterk het geval geweest. Het ras Corona is al een flink aantal jaren een 'grote'; in 1985 is Lucinde er als belangrijk ras bijgekomen. Wel is het sortiment rassen dat voor de verschillende teeltwijzen geschikt is tegen-woordig uitgebreider dan enige jaren geleden. In 1980 kwamen we een tiental rasnamen tegen in de rassenlijst voor glasgroentegewassen. In 1984 waren dat er zo'n 15. Veel van die 15 nemen echter een zeer

bescheiden plaats in, want het grootste gedeelte van het komkommer-areaal wordt met slechts enkele hoofdrassen beteeld.

Het zwaartepunt bij het aanbevelen van nieuwe komkommerrassen ligt de laatste jaren zeer sterk op de vruchtkwaliteit. Gezien de pro-blemen die er nog steeds zijn met de komkommerkwal1 telt op onze exportmarkten, een harde noodzaak. De houdbaarheid na de oogst is daarvan een heel belangrijk aspect.

Hadden we in de tweede helft van de jaren zeventig en in het begin van de jaren tachtig te maken met een beperkte monopolipositie van één zaadbedrljf, vanaf 1984 was dat minder sterk het geval. In de huidige rassenlijst van 1985 worden rassen van zes verschillende zaadbedrijven voor de verschillende teeltwijzen aanbevolen* Gezien het aanbod van nieuwe rassen en de kwaliteit daarvan bij het

ge-bruikswaarde-onderzoek, kunnen we verwachten dat de concurrentie op het gebied van de komkommerrassen er de komende jaren niet minder op zal worden. Voor de teler heeft dit positieve en negatieve kan-ten. Een felle concurrentie tussen zaadbedrijven doet de verede-llngsactiviteiten mogelijk toenemen. Daartegenover staat dat, als de keuze groter is, het voor de teler moeilijker zal zijn om te

beslissen welk ras hij uiteindelijk zal gaan telen.

Jaarlijks worden de nieuwe rassen in een flink aantal beoordelingen met enkele standaardrassen vergeleken.

(9)

3.2. Raskenaerken

Alvorens de aanbevelenswaardige rassen (stand zomer 1987) te noe-men, lijkt het ons zinvol om eerst eens wat eigenschappen op een rijtje te zetten, die de keuze mede bepalen. Het zal dan een ieder duidelijker zijn waarom het ene ras wel en het andere ras niet wordt aanbevolen.

3.2.1. Vruchtkwaliteit

Hieronder verstaan we vooral de vorm en de kleur van de vruchten. Het belangrijkste is eigenlijk de vruchtkleur. Als de kleur heel goed is, is vaak de houdbaarheid ook goed. Ook rotvorming is een belangrijk aspect van de houdbaarheid. Er zijn tot nu toe echter geen duidelijke verschillen tussen de rassen aangetoond. Om de concurrentie op onze exportmarkten met succes aan te kunnen, zal met uiterste zorg op de kwaliteit (vooral houdbaarheid) moeten worden gelet bij de rassenkeuze. Temeer daar er op kwaliteits-kenmerken flinke rasverschillen bestaan.

3.2.2. Produktie en vroegheid

Vroegheid is vooral in de stookteelt belangrijk. Dat is een pri-meur teelt, waarin de hoge prijzen van de vroege komkommers een rol spelen. Bij de latere teelten en de herfstteelt gaat vroegheid een minder grote rol spelen en komt het accent hoofdzakelijk te liggen op de produktle. We leven in een tijd dat we het maximale resultaat moeten bereiken. Met betrekking tot de produktle betekent dit dat produktieverschlllen van 5% bijna niet gecompenseerd kunnen worden door andere voordelige raseigenschappen (arbeidsbehoefte, ziekte-resistentle en dergelijke). Alleen voor een betere kwaliteit mag produktle worden geofferd.

3.2.3. Vruchtlengte

Qua vruchtlengte zijn er rasverschillen die mede de keuze bepalen. De stamvruchten mogen niet te kort zijn en de rankvruchten niet te

lang. In de hetelucht-, de koude- en de herfstteelt is de lengte van de stamvruchten van grote invloed bij de rassenkeuze, terwijl in de stookteelt bij sommige rassen de rankvruchten wat lang kunnen zijn.

3.2.4. Groelkracht

Tussen de diverse rassen bestaan flinke verschillen in groelkracht en daarmee in de bewerkbaarheid. Gewassen die te vol worden, vragen extra oogstarbeid. Tussen zwak- en sterkgroeiende rassen kunnen verschillen in arbeidsbehoefte voorkomen van meer dan 10%. Voorts hebben we, afhankelijk van de te plegen teeltwijze, meer of minder groelkrachtige rassen nodig. In een lange doorteelt hebben we een ras met flink groeiherstel nodig, terwijl dit in een kortere

teelt met een nateelt een minder belangrijke els is. Ook bij de herfstteelten kan de groelkracht van invloed zijn bij de rassen-keuze. Zowel bij een heel vroege als bij een heel late herfstteelt is een flinke groelkracht gewenst.

(10)

9

-Voorts is voor wie op grond teelt de grondsoort belangrijk bij het kiezen tussen een sterker of zwakker groeiend ras. Bekend is dat op steenwol groeikrachtige rassen nodig zijn.

3.2.5. Energiebehoefte

Gezien de hoge kosten van energie en de grote energiebehoefte van de komkommer, verdienen rassen die bij lagere temperatuur geteelt kunnen worden de voorkeur. Tussen de huidige rassen zijn er echter nauwelijks verschillen in energiebehoefte* De veredelaars werken aan 'koude-to1erante rassen', doch tot op heden zonder succes. 3.2.6. Ziekteresistentie

Een belangrijke ziekte in de komkommerteelt is Mycosphaerella. Verschillen in gevoeligheid tussen de rassen zijn, hoewel soms vermeend, vrijwel afwezig. Mogelijk heeft een open gewas minder last van deze kwaal! Rassen met een wat minder zware gewasont-wikkeling zouden dan de voorkeur verdienen.

Witresistentie is een eigenschap die op de veredelingsbedrijven veel aandacht krijgt. Ook zijn, vooral voor de hete-luchtteelten, witresistente rassen geïntroduceerd. Helaas was de produktiviteit en vaak ook de kwaliteit, iets minder dan die van de vatbare

ras-sen, waardoor de witresistente rassen nog weinig geteeld worden.

3.3. Rassen

Gezien de bovengenoemde kenmerken behoeft het verder geen betoog, dat alleen excellente rassen zullen worden geteeld. Rassen die op alle punten goed zijn, hebben we nog niet, maar met de rassen die in tabel 2 genoemd worden, kunnen we heel behoorlijk komkommers telen.

Uit de tabel valt af te leiden dat er maar enkele hoofdrassen zijn. Wel zullen mogelijk enkele nieuwe rassen het tot een A brengen. Welke rassen er in de toekomst bij zullen komen, is nog in de ster-ren geschreven. Wel zult u regelmatig op de hoogte gehouden worden door middel van verslagen van de rassenproeven in de vakpers. Voor wie meer gedetailleerde gegevens over de rassen wenst, zijn er

voorts nog de Rassenberichten met rassenlljst voor glasgroente-gewassen die regelmatig door het RIVRO worden uitgegeven.

(11)

Tabel 2. Rassentabel met rubricering naar teeltwijze (bron: voornamelijk Rassenlijst voor glasgroentegewassen 1985)

Ras1) Corona Dalibor Famosa Lucinde Milio Palace Sandra Stereo Tinda Ventura (712) Regina (713) Cordoba Mustang (715) Herkomst de Ruiter Royal Sluis de Ruiter Rijk Zwaan de Ruiter Enza Nunhem de Ruiter Enza Rijk Zwaan Rijk Zwaan Rijk Zwaan Bruinsma stookteelt À

0

B

A

-B

B

N

N

-N

hetelucht/ koude À

0

B

B

N

-B

B

-N

' teelt herfst-teelt

B

0

B

À

-0

-0

B

N

N

N

"

1) Alle rassen in deze tabel zijn volledig vrouwelijk bloeiend en

plant-bittervrij. Milio is witresistent. A • Hoofdras dat voor algemene teelt in aanmerking komt B » Beperkt aanbevolen ras

0 - Ras dat van geringe betekenis wordt geacht N » Nieuw ras dat beproevenswaardig bleek te zijn

(12)

11

-4. OPKWEEK

Jaarlijks zijn er grote verschillen in plantmateriaal te zien. Dit komt zowel voor tussen de diverse piantenkwekers alsmede tussen de 'zelf' opkwekers. Zelf opkweken is echter alleen aan de orde als er ruimte en tijd is. Zelf opkweken is echter niet goedkoper. Door zelf op te kweken, bestaat wel de mogelijkheid om een grotere plant uit te poten. Het plantmateriaal heeft mede invloed op de opbrengst en bekend is, dat de verschillen tussen de bedrijven groot zijn. Goed plantmateriaal is dus een gedeelte van de basis van een goede teelt.

In de situatie dat er zelf wordt opgekweekt, kan men zelf meewerken aan de 'ideale' plant. Als de planten gekocht worden, is het een noodzaak om tot goede afspraken te komen ter bescherming van beide partijen. Noodzakelijk zal zijn om toch regelmatig de planten in de opkweek 'te volgen'.

4.1. Opstanden

De opkweek voor de vroege teelt vindt in de lichtarmste periode plaats. Dit houdt in, dat de lichtste kas hiervoor beschikbaar moet zijn, ook al wordt er bijbelicht. Een ruimte achter een schuur geeft bijvoorbeeld al gauw schaduwwerking. Houd hier dus rekening mee. Hoe groot de ruimte gekozen wordt, is mede afhankelijk van de plantgrootte die men wenst. Als maximum geldt 20 planten per m

teeltoppervlakte. Ruimte waar geen planten staan, wordt niet

meege-teld. 2Naarmate er grotere planten worden opgekweekt, zal het aantal

per m teruglopen. Als de opzet een plant van 1 m lengte is, dan kunnen er maximaal 6 per m staan. Allerlei variaties in grootte zijn dus mogelijk. Aan de hand hiervan wordt de trekkasgrootte be-paald. De genoemde aantallen gelden ook als er wordt bijbelicht. Doordat de bladeren groter worden, kunnen er dan zeker niet meer

staan.

V66r er wordt geplant moet het glas goed worden schoongemaakt, zodat er zo veel mogelijk licht in de kas kan komen.

(13)

Zorg verder dat In de trekkas de bodem- en luchttemperatuur goed geregeld kunnen worden en gelijkmatig zijn. Evenzo moet het mogelijk zijn om te luchten. Dat een trekkas 'brandschoon' moet zijn, spreekt voor zich. Vroegtijdig de opstanden uitspuiten met bijvoorbeeld formaline en een grondbehandeling tegen bijvoorbeeld poppen van de mineervlieg is noodzakelijk. Een vroegtijdige gewas-aantasting kost immers produktie en dus opbrengst. Uitgangspunt moet verder zijn, dat de opkweek dan pas mag beginnen als het oude gewas, onkruid en dergelijke van het gehele bedrijf afgevoerd is. Hiermee wordt de kans op een vroege zlekte-aantasting verkleind. Voordat de opkweek begint, moeten we er zeker van zijn dat er geen schadelijke dampen meer in de kas zijn.

4.2. Betonvloer

Zowel bij plantenkwekers als bij de individuele teler komt soms een betonvloer voor. Bij de individuele teler ligt de betonvloer meest-al geheel vlak met sleuven onder de goot om overtollig water af te voeren. De betondlkte is 8-10 cm. In het beton komt bodemverwarming te liggen. Minimaal 6 en maximaal 12 tubileenslangen per 3.20 m. De slangen moeten beschermd zijn waar deze de beton ingaan. Opkweek op beton kan goed. Zorg er echter voor dat de bodemverwarming niet de primaire verwarming wordt en de pottemperatuur te hoog wordt. Naarmate kassen dichter worden wordt deze kans alleen maar groter en betonvloeren hebben een warmte-naijl effect.

4.3. Opkweek In grond

Grondpotten worden in verschillende grootten toegepast. Dit is mede afhankelijk van de gewenste plantgrootte. Er wordt een 10 cm of 9 cm pot gekozen. Standaard is dat de voeding in de juiste hoeveel-heden In de potgrond zit. Bijmesten tijdens de opkweek wordt weinig gedaan. Naarmate er grotere planten worden opgekweekt kan overwogen worden om in de laatste fase van de opkweek water met één gram

kalksalpeter per liter te geven. Om de potten gelijkmatig vochtig te houden kan opkweken op schotels een hulpmiddel zijn. De vocht-voorziening gebeurt daarbij met de slang. Wortelbreuk wordt op deze manier tot een minimum beperkt.

4.3.1. Zaaien

Komkommers moeten worden gezaaid in vochtig en zeer luchtig materi-aal, bij een temperatuur van 25 â 28 C. Na drie tot maximaal vier dagen moeten de plantjes opgekomen zijn en ze worden na circa één dag, als de zaadlobben wat gespreid zijn, opgepot. Het Is gunstig om reeds vanaf het opkomen de plantjes 24 uur per etmaal te belich-ten.

Het water waarmee het zaaimedium wordt natgemaakt kan men iets verrijken met voedingsstoffen, tot een EC van 1 à 1.5 mS/cm. De plantjes blijven dan iets groener.

Om rotpootjes (veelal door Pythium) te voorkomen is het noodzake-lijk dat, zodra de plantjes opkomen, de glasruiten waarmee de zaaibakken zijn afgedekt, iets worden "gelicht" om opdrogen van de plantjes te bevorderen.

(14)

13

-Komkommerzaden (pitten) worden onder andere in dubbele zinken bakken gezaaid.

4.3.2. Oppotten

Het oppotten gebeurt op z'n vroegst drie dagen en maximaal vier dagen na het zogenaamde pitten leggen. Alleen goede plantjes worden opgepot. Kleine plantjes en planten die flink beschadigde "oren" hebben, worden niet gebruikt. Het plantje laat men zo ver in het plantgat zakken dat de zaadlobben net boven de pot blijven. Het worteltje wordt dan tegen de warme, vochtige grond gedrukt.

4.4. Opkweek In steenwol

Bij de opkweek van planten in steenwol hebben we met een aantal specifieke dingen te maken. In een kas waar steenwol komt mag n66it een onkruidbestrijdingsmiddel worden gebruikt. Een druppel van zo'n middel is funest voor vele planten. V66r de opkweek moet de grond zo vlak mogelijk gemaakt worden. Op de grond komt reflektlefolie te liggen.

4.4.1. Potmaat

De kleinst gebruikte potmaat Is 7\ x 7\ x 6% cm. Een veel gebruikte potmaat is 10 x 10 x 6fc cm. Deze pot kan 80% meer water en mest

bevatten dan de kleine pot. Daarnaast zal bij een grotere maat pot het omvallen van de planten minder voorkomen als de pot later wat minder zwaar wordt. Als er wat grotere planten opgekweekt worden moet de keuze de grotere pot zijn. Er is nu ook een tussenmaat (10 x 8 x 6*s cm) beschikbaar.

(15)

In dit stadium moeten de planten worden uitgezet.

4.4.2. Oppotten

Voorzichtigheid is troef bij het oppotten. De steenwolpot is vrij hard en niet glad zodat het plantje gauw beschadiging oploopt als het pootje tegen de steenwol wordt gedrukt. Het is meer een kwestie van inleggen. Het plantgat wordt daarna met als hulpmiddel bijvoor-beeld een gieter, gevuld met droge VermicuHte. Hierna gieten we het geheel even aan, zodat de hergroei vlot verloopt.

4.4.3. Water en bemesting

Voordat de potten op het plastic komen te staan wordt er vaak op die plaats kleine hoeveelheid Perlite gestrooid. Het gaat om wat korrels en niet om een laagje. Die enkele korrels geven de moge-lijkheid om overtollig water uit de potten vlot weg te laten lopen. Het komt ook voor dat dit net voor het uitzetten wordt gedaan. Ook zijn goede ervaringen opgedaan met steenwolpotten waarin aan de onderkant enkele gleuven zijn gezaagd. Hiermee wordt het uitdraine-ren bevorderd en Perlite overbodig gemaakt. Het gemakkelijker uit-draineren kan wel betekenen dat er enkele keren meer moet worden gegoten.

Vôôr het oppotten wordt de pot door en door nat gemaakt. Een goede controle is een keiharde noodzaak. Planten die in potten komen, die niet nat genoeg zijn gemaakt gaan op het eind van de opkweek ach-terlopen en worden gevoeliger voor Pythium. Wanneer er water wordt gegeven zal er altijd voeding worden meegegeven. Gebruikelijk is dat tijdens de opkweek circa 15 kg extra kalksalpeter en 25% extra ijzer in de voedingsoplossing wordt gedaan.

De voedingsoplossingsamenstelling is afhankelijk van hetgeen reeds in het water zit. Vôôr het klaarmaken ervan moet dat dus bekend

zijn. Het natmaken van de pot wordt gedaan met 1.8 tot 2.8 E C Zodra de planten aangeslagen zijn streven we naar een EC van 3 terwijl deze bij het uitplanten 4.0 mag zijn. De streefwaarde voor de pH is 5.5 tot 6.5. Wat hoger of lager doet echter geen kwaad. De

(16)

15

-mee te geven pH mag niet onder de 5 komen. Regelmatig meten geeft inzicht wat er meegegeven moet worden. Wannéér er water moet worden gegeven kan worden bepaald met een kleine weegschaal (potten wegen) of kijken hoeveel vocht er nog uit te knijpen is. Het gebruik van de bestijdingsmiddelenleiding om water te geven moet worden ontra-den in verband met de kans op groeiremmlng door restanten van be-strijdingsmiddelen. Dit geldt voor als er met de hand water wordt gegeven. Met de regenleiding is echter ook goed mogelijk, maar vraagt vaak wat naloop van droge plekken. Als de planten met een wat hoge EC worden gegoten, zullen ze moeten worden afgespoeld.

Komkommerplantjes, klaar om te worden geënt

(17)

^^ss

Het onderstamgewas (Cucurbita ficifolia) moet kort worden gehouden en daarom ook regelmatig worden gesnoeid.

Ruim uitzetten biedt de mogelijkheid om een grote plant uit te poten.

(18)

17

-4.5. Steunen van de planten

Om zo min mogelijk piantbreuk te krijgen, is het noodzakelijk dat ze gestokt en geringd worden. Bij het planten en vastzetten heeft men dan het voordeel van gemakkelijk werken. Het vraagt wel de nodige tijd tijdens de opkweek. Bij hergebruik van stokjes (stok-ken) moeten deze ontsmet worden door ze bijvoorbeeld even onder het stoomzeil te houden of ze met formaline te behandelen. Het aantal keren dat er geringd wordt (één of twee keer), is mede afhankelijk van de plantgrootte. De laatste keer ringen mag niet vroeger gebeu-ren dan één week voor aflevering van de planten.

4.6. Belichting

Om tot een plant met meer gewicht en een snellere groei te komen, is belichten een goed hulpmiddel. Voor een planting van voor half december staat het echter voor de periode vanaf het uitzetten, ter discussie. Bij belichten moet er uitgegaan worden van voldoende intensiteit. Deze moet 2000 lux per m zijn. Het beste-lamptype is de SON-T 400. Met deze lamp van 400 Watt wordt 10-12 m belicht. Andere voorkomende lamptypen zijn de hogedrukkwikjodide lamp en de TL 84 en 33. Bij dezelfde hoeveelheid geïnstalleerde Watt's per m is het effect op bladgroei eet. kleiner in genoemde volgorde. De voorkeur van de SON-T lamp is gebaseerd op het 'licht'rendement en op de levensduur. Aan de hand van de berekende trekkasgrootte en als men tot het einde van de opkweek, tijdsduur zaai-/plantdatum 30-35 dagen in de winter, belicht, wordt het aantal benodigde lampen bekend. Is de stroomvoorziening daar op berekend? Zo niet, dat kan bekeken worden of een aggregaat de benodigde stroom kan opwekken. In het geval dat er te weinig mogelijkheden zijn om stroom te verkrijgen, kan de werkwijze als volgt zijn: tot het uitzetten de planten 24 uur per dag geheel belichten. Na het uit-zetten, wordt de oppervlakte twee keer zo groot en daarom de be-lichtingsinstallatie verrolbaar gemaakt. Gedurende 12 uur per etmaal wordt er dan extra licht gegeven. Afhankelijk van het

lamptype moet de lamp hoger of lager hangen om het optimale effect te bereiken. Verder is het gewenst, dat op elke plaats dezelfde hoeveelheid licht bij de planten komt. Om door de buitenkanten van de trekkas geen licht te verliezen, is het goed op de onderste meter reflektiefolie te spannen.

Hoe meer licht de plant extra krijgt, des te zwaarder de plant wordt. Zwaar, in de betekenis van bladgrootte en groei snelheid in een bepaalde tijd. Het grootste effect wordt bereikt met 24 uur

belichten. Voor komkommer kan dit zonder bezwaar. . Bij de opstanden is er reeds ingegaan op het aantal planten per m .

In de situatie van een goede belichting moet niet gedacht worden dat de planten dan extra dicht mogen staan. Als er teveel bladlagen per m zijn, die dan dicht op elkaar zitten met een wat broeierig klimaat ertussen, ontstaan er onderste bladeren die zwak zijn en vroegtijdig afsterven. Elk blad en blaadje moet groen en voldoende stevig zijn. In totaal moet er, als norm voor een flinke pootbare plant, gedacht worden aan minimaal 60-70 cm blad. Dit zijn de ge-sommeerde bladdiameters, van alle bladen van één plant.

4.7. Temperatuur

Indien er 24 uur per etmaal wordt bijbelicht, is het temperatuur-plaatje: 12 uur 21° C en 12 uur 24° C. In het geval van een

(19)

mindere tot geen belichting, wordt er op de dag wat temperatuur terug genomen« In de laatste fase van de opkweek kan er ook in de nacht een graadje af, als het model uit de plant dreigt te gaan. Door het steeds dichter maken van de kassen zijn de luchttempera-turen gemakkelijker te halen. Wanneer de buistemperatuur hierdoor onder 40 C komt moet zeker worden overwogen om gedurende enige tijd een kiertje lucht te zetten. De tijd van het jaar kan niet bepalend zijn voor wanneer dit aan de orde is. Een en ander maakt duidelijk, dat men met het gebruik van vast plastic in de opkweek zeker voorzichtig moet zijn.

Een komkommerplant houdt van warmte. Gezorgd moet worden dat de temperatuur in de pot minimaal 21 C en maximaal 23 C is, gemeten in de onderste helft van de potten. Lagere temperaturen veroorzaken een trage groei en kans op uitval van planten; hogere geven een

zwakke plant.

4.8. Koolzuurgas

Voor groei is CO- nodig. Daarom moet minimaal het buitenlucht-niveau, 340 dpm, worden gehandhaafd. Door dichtere kassen en door het veelal niet meer inbrengen van organisch materiaal is de kans aanwezig dat het CO.-gehalte onder de buitenluchtwaarde daalt, met name in de 2e fase van de opkweek. Een wat hoger gehalte dan de

buitenluchtwaarde, bijvoorbeeld 500-600 dpm werkt positief op de groei tijdens de opkweek naast het groeitempo neemt ook de bladdik-te toe. Een nog hoger niveau verhoogt de kans op bladverdroging. Een continumeting Is nodig, terwijl een CO-bewaking onmisbaar is.

4.9. Afleveren

Het fust dat voor vervoer wordt gebruikt, moet schoon zijn om een vroegtijdige ziekteaantasting te voorkomen. Grote planten hebben verder meer kans op transportschade dan kleine. Evenzo is er een verschil te zien tussen 'grond-' en 'substraat-'planten. De laatste zijn gevoeliger. Voorzichtig met de planten omgaan bij oprapen, het schuren in een bak zien te voorkomen en niet te veel planten in een kist, maken de schadekansen kleiner. In de situatie dat er door de plantenkweker wordt afgeleverd, moet ervoor worden gezorgd dat het jonge plantmateriaal In een warme, tochtvrije schuur ontvangen kan worden. Zo niet, dan moeten de planten direkt de kas in.

4.10. Verlengde opkweek

In de loop der jaren is er onder druk van de energieprijs gezocht naar mogelijkheden van verlengde opkweek. In plaats van een stok van 40 cm werd het een van 60 cm en van één meter komt ook voor.

Naarmate de plant groter uit de trekkas komt, des te groter de

energiebesparing kan zijn. De trekkasrulmte neemt echter wel toe. Bij planten van 1 meter staan er rond 6 per m . Planten van 1 meter

lengte vragen om speciale voorzieningen. Het is niet alleen een lange stok. De planten moeten reeds In de hoeveelheid substraat komen te staan die voor het gehele seizoen geldt. Dit alles vraagt extra voorzieningen en veel aandacht. Voor de vochtvoorziening, mattemperatuur, vervoer van trekkas naar teeltruimte, enzovoorts moet ruim arbeid beschikbaar zijn om vooral het "wegzetten" in de kas goed en vlot te laten verlopen. Het zal duidelijk zijn dat de "winst" kleiner uitvalt naarmate er op het gehele bedrijf meer aan energiebesparing is gedaan* Een beweegbaar scherm of de

(20)

vochtkler 19 vochtkler

-vorm levert al veel op in vergelijking tot géén maatregelen. Nu de energieprijzen belangrijk lager zijn (1987), is verlengde opkweek uit het oogpunt van energiebesparing, nauwelijks interessant. Verlengde opkweek kan óók een methode zijn om de produktie te vervroegen. Uitgaande van een bepaalde plantdatum, moet men dan eerder zaaien en grotere planten uitpoten.

(21)

5. GROND, WATEBVOORZIENING EN BEMESTING

5.1. cy'^d

Komkommers moeten gemakkelijk water uit het bodemmilieu kunnen opnemen. De grond moet daarom een flinke vochtcapaciteit hebben in de vorm van hangwater of capillair water. Gemakkelijke opneembaar-heid of een geringe vochtspanning van het bodemwater is meer een voorwaarde dan de grondsoort op zich. Zowel op klei-, zavel-, veen-en zandgrond kunnveen-en komkommers wordveen-en geteeld.

Uiteraard moet de grond een goede structuur hebben, want een goede zuurstofvoorziening van de wortels is noodzakelijk voor de opname van vocht en voedingsionen.

Het is een misvatting, dat de komkommer een ondiep wortelend gewas is. Er bevinden zich wel veel wortels bovenin, maar afhankelijk van de structuur kunnen de wortels even diep gaan als die van vele

andere gewassen. Om een voldoende vochthoudende, luchtige grond te houden is regelmatige toediening van organisch materiaal aan te bevelen. Bij de teelt op broelveuren en strobalen is de voorziening met organische stof gewaarborgd. Na herhaalde teelten achtereen is er zelfs het risico van een te grote ophoping van organisch materi-aal. Vooral als de luchthulshouding onvoldoende en de pH van de grond wat laag is, kan dit op de lange duur problemen geven In het ergste geval ontstaat een verslijmde, soms blauwe humeuze massa (-zuurstofgebrek). Zo nodig de vertering van de strobalen bevorderen door een extra bekalklng, ook als de pH van de grond normaal Is.

5.2. Watervoorziening 5.2.1. Waterbehoefte

Een volgroeid komkommergewas verdampt op een zomerse dag met veel instraling circa 6 liter per m . Vroeger in het jaar is de verdam-ping onder invloed van de straling minder groot. Behalve door de zonnestraling wordt de verdamping ook bepaald door de toegevoegde stookenergie en de luchtvochtigheid van de kaslucht.

Üver het algemeen moet men komkommers steeds zóveel water geven dat ze ongestoord en vlot kunnen doorgroeien. We denken daarbij met name ook aan de substraatteelten waarbij het substraat steeds maxi-maal vochtig wordt gehouden. Er wordt gedruppeld tot het substraat verzadigd Is en er een klein beetje water via de drainopeningen wegloopt. "Sturen" door wat natter of droger houden, is bij deze

eeltwijze niet mogelijk.

Bij telen In grond Is dit anders. Om het gewas voldoende "taal" te krijgen - waarmee wordt bedoeld dat een gewas wordt gekweekt dat veel weerstand heeft tegen minder gunstige groeiomstandigheden

-geeft men in de eerste groeiperiode vaak beperkt water. De groei

van het gewas wordt daardoor wat afgeremd, de bladeren blijven wat kleiner en zijn wat donkerder van kleur en ook stengels en blad-stelen zijn wat dunner» Zodra de vruchten gaan uitgroeien, gaat men wat meer water geven, omdat anders de produktle nadelig wordt beïn-vloed.

TU

5.2.2. Waterkwaliteit

De komkommer behoort tot de zoutgevoelige gewassen. Goed gietwater is daarom nodig.

(22)

21

-Bij de teelt op substraat is water gewenst met een chloridegehalte lager dan 1.5 mmol/1 en een EC waarde kleiner dan 0.5 mS/cm.

Bij waarden voor Cl en EC die hoger liggen is meer doorspoeling nodig om zoutaccumulatie te voorkomen. Het kost ook extra mest-stoffen. Regenwater en omgekeerde osmosewater zijn in het algemeen goed, evenals veel soorten drinkwater. Bronwater kan ook goed zijn, maar dat hangt af van de regio. Een watermonster nemen blijft een noodzaak.

Eigenlijk gelden bij de teelt in grond dezelfde eisen ten aanzien van de waterkwaliteit. Omdat de grond echter een enorme bufferende werking heeft, kan ook eventueel met wat meer zouthoudend water worden volstaan. Boven een chloridegehalte van 3 mmol/1 en boven een EC-waarde van 1.5 mS/cm treedt echter duidelijk oogstreduktie op. Het oppervlaktewater in West-Nederland is veelal wel bruikbaar bij de teelt in de grond, maar maakt toch een flinke doorspoeling van de grond noodzakelijk; ook tijdens de teelt ter voorkoming van zoutaccumulatie.

Regelmatig naar de peilbuis kijken. Dan kan men zien of er te veel of te weinig wordt beregend.

5.2.3. Water geven

Het water geven gebeurt bij toepassing van het dubbele V-systeem via beregenen met per 3.20 m-kap één regenleiding die onder de goten en onder het gewas hangt. De plantenrijen ter weerszijden worden hiermee ruimschoots van water voorzien. Indien per kap (3.20 m) vier rijen worden geplant, installeert men het dubbele aantal leidingen. Tijdens de teelt is een beperkt sproeibereik gewenst om aldus de looppaden min of meer droog te houden en structuurbederf ter plaatse te voorkomen.

Dit is mogelijk door de werkdruk op de sproeidoppen aan de lage kant, bijvoorbeeld circa 1 bar, te houden, wat realiseerbaar is door meerdere beregenlngsvakken tegelijk te beregenen. Op een komkommerbedrijf behoort dan ook een regenautomaat aanwezig te zijn die zowel êén als meerdere magneetafsluiters tegelijk kan inschake-len. Bij de lagere werkdruk is een dopafstand op de leiding van 1 m aan te bevelen.

1 DruppelbevloelTng per plant wordt bij de komkommerteelt in de grond

nog weinig toegepast. Bij de substraatteelt is het uiteraard de meest juiste watergeefmethode.

Op bedrijven waar men druppelbevloeiing heeft voor de tomatenteelt, worden de druppelaars ook gebruikt bij de herfstteelt van komkom-mers. Bij de hoofdteelt van komkommers kan in plaats van beregening ook druppelbevloeiing worden toegepast. Het heeft ten opzichte van beregening diverse voordelen, zoals droog grondoppervlak, minder structuurbederf en mogelijk minder kans op schimmelziekten door een droger klimaat rond de stam.

N6g meer dan bij beregening is bij druppelbevloeiing een juiste controle van de grondvochtigheid, de grondwaterstand en de water-gift noodzakelijk.

De zijdelingse waterverspreiding is in zandige en zavelige gronden beter dan in kleigronden.

5.2.4. Drainage bij grondteelt

Om de lucht- en waterhuishouding gunstig te houden is een optimale ontwatering door drainage doorgaans nodig in verband met:

(23)

normale regeling van de grondwaterstand; opheffen van eventuele gietfouten; uitspoelen van overtollige zouten;

op een voldoende laag niveau houden van de grondwaterstand bij het stomen van de grond.

De drainage bestaat in het algemeen uit êên dralnreeks per kap van 3.20 m breedte. Bij een slootwaterstand die permanent of periodiek hoger is dan de gewenste ontwaterlngsdiepte, is drainage gecombi-neerd met putbemaling een vereiste. De uitloop van de drain mag niet onder of in het water liggen« Controle van de grondwaterstand is een nuttige zaak. Hiervoor zijn handige peilbuizen verkrijgbaar. Regelmatige waarneming van de grondwaterstand geeft ons een goede indruk of er te veel of te weinig wordt beregend. Als maatstaf voor een nauwkeurige watervoorziening is deze methode te grof. Het is echter een goed hulpmiddel evenals het meten van de instraling. 5.2.5. Waarop regelen?

Het is bij het druppelen in de grond moeilijk om de juiste water-gift te bepalen. De belangrijkste criteria die hierbij gebruikt worden, zijn de:

- stand van het gewas (kleur, zwaarte en stand van het vrucht); - Instraling. Er Is een recht verband tussen de instraling en de

waterbehoefte;

- de mate van stoken (hete buizen);

r

vochttoestand van de grond (graven, boren en

waterstands-buisjes);

- urenteller op de onderbetaallngspomp (verschil tussen watergift en dralnwater).

5.3.

Omdat de waterbehoefte overdag verreweg het groots Is, verdient het aanbeveling om 's morgens op tijd met de eerste druppelbeurt te beginnen.

Beating

De opname aan zuivere meststoffen2per are door een komkommergewas

bij een opbrengst van 50 kg per m wordt in tabel 3 weergegeven. 3. Opname aan zuivere meststoffen per are door een komkommergewas bij

een opbrengst van 50 kg per m .

Elementen Stikstof Fosfor Kali Calcium Magnesium Zwavel kg/are

9

3

14

12

3

2

Elementen IJzer Mangaan Zink Borium Koper Molybdeen grammen/are

25

15

15

15

2

1

(24)

f

k

\

23

-verschillende elementen In het standaardmengsel. 5.j3\A. Organische bemesting

Is de grond niet in optimale conditie dan zal in de regel een organische bemesting worden toegepast. Veelal wordt hiervoor stalmest gebruikt« De laatste jaren wordt gehakseld stro of een mengsel van stalmest en tuinturf»gebruikt om de grond te verbete-ren. Maximaal 200 kg stro of 2 m tuinturf per are (100 m ) .

We mogen stellen dat komkommers gunstig reageren op een organische bemesting. In een nieuwe kas werd in een proef een meeropbrengst van 10% verkregen door gebruik van stalmest. Op gronden waar reeds flink organische mest is gebruikt, is het effect van stalmest minder, maar gemiddeld nog 3%. Het gebruik van stalmest is sterk afgenomen, omdat de veehouderijbedrijven gebruik maken van drijf-mestsystemen en het brengen van stalmest in de kassen te veel

arbeid vraagt en daardoor te duur is.

Voor de vroege stookteelt in grond met er jaarlijks worden

gestoomd.

Ook stelt de mestwetgeving, 1 juli 1987, eisen aan de te gebruiken

hoeveelheid. Het gebruik van stalmest kan problemen geven van tweeërlei aard. De afgifte van ammoniakdamp kan vooral in het

voor-jaar, wanneer de jonge planten nog erg gevoelig zijn, verbranding

veroorzaken.

Vooral onvoldoende of te ondiep ingewerkte mest levert gevaar op.

Een ander probleem kan het verzoutend effect zijn. Het hangt van de

kwaliteit van de mest af en vooral ook van de toepasslngswijze. Champignonmest kan ook om bovengenoemde redenen soms niet gebruikt worden en ook stro kan chemisch verontreinigd zijn. Verder levert champignonmest een hoeveelheid kalk die niet altijd nodig hoeft te zijn.

(25)

Vanuit het stro dat in de broeiveur is verwerkt, kan soms een groot aantal bekerzwammen ontstaan.

5 . 3 . 2 . KoottzWe kalk en pH

Kasgromlen moeten een reserve hebben aan koolzure kalk (CaCO,); het gehalte moet minimaal 0.2% CaC0_ zijn. Is een dergelijke hoeveel-heid aanwezig, dan heeft de grond een pH van omstreeks 6. Vooral kleigronden bevatten van nature meer kalk, wat vooral gunstig is voor zware kleigronden. De pH is dan ook hoger, tot 7 toe. De

meeste aandacht vragen zand- en zavelgronden, omdat deze gronden van nature meestal niet over een grote reserve aan koolzure kalk beschikken en kalk op zulke gronden betrekkelijk snel uitspoelt. Dit laatste is vooral het geval bij gebruik van zuiver water (re-genwater en dergelijke). Op de zand- en zavelgronden is dus jaar-lijkse controle van de pH noodzakelijk.

In tabel 4 is aangegeven welke minimumwaarde voor pH en koolzure kalk moet worden nagestreefd op verschillende grondsoorten. De nor-male kalkmeststof is magnesiumhoudende koolzure kalk.

Tabel 4. Minimumwaarden koolzure kalk en pH op verschillende grondsoorten, waarboven geen kalkbemesting nodig is

Grondsoort Koolzure kalkgehalte % pH KCL

Diluviaal zand Alluviaal zand Zavel Rivierklei Zeeklei Venige klei Veen 0.2 0.3 0.5 0.3 0.5 0.3 0.1 6.0 6.3 6.5 6.5 6.7 6.3 5.5

(26)

25

-5.3.3. Zouttoestand

Komkommer is een relatief zoutgevoelig gewas. Het gewas reageert ongunstig op een te hoog gehalte aan chloride (Cl). Ook een te hoog gehalte aan voedingszouten (dat uit zich mede in de EC), is voor dit gewas niet gewenst. Als uiterste grens kan voor de EC 1.5 à 2 mS/cm (bij 25 C) worden aangehouden en voor de chloride 4 mmol Cl per liter extract. Een te laag voedingsniveau en een hoog chloride-gehalte hebben een slechte invloed op de kwaliteit van de vruchten. 5.3.4. Voedingselementen

Stikstof

Komkommers verlangen in de grond een stikstofgehalte van 4 à 4.5 mmol per liter extrakt. Tegenwoordig worden bij het grondonderzoek ammonium (NH,) en nitraat (NCO apart bepaald. Het NH.-gehalte is doorgaans laag. De som van NH, en NOo moet samen circa 4 à 4.5

zijn, waarvan NH, niet hoger dan 0.5 mag zijn. Bij de basisbemes-ting zal voor elke punt.lager, 2.5 kg kalkammonsalpeter of verge-lijkbare meststof per m nodig zijn.

Tijdens de teelt mag het gehalte wat lager zijn indien bij elke

watergift kunstmest wordt gedoseerd. Te laat gegeven kunstmest kan de plant niet meer opnemen, moet na de teelt worden uitgespoeld, komt in het grondwater of de sloot terecht en geeft een geheel overbodige belasting aan het milieu.

Fosfaat

Onder de hoofdvoedingselementen is fosfaat van minder betekenis in oude kassen. Doordat fosfaat vrijwel niet uitspoelt, wordt de bo-vengrond steeds rijker aan fosfaat. Door gebruik van stalmest, mengmeststoffen zoals 12-10-18 wordt het niveau op peil gehouden. Zou in een kas het fosfaatgehalte regelmatig beneden 0.20 mmol P per liter extract dalen, dan is het goed om te weten waardoor dit komt.

In nieuwe kassen en indien diep gespit is, zal vaak een speciale

fosfaatbemesting met tripelsuperfosfaat moeten worden toegepast.

Kali

Het gewas komkommer heeft geen behoefte aan een hoog kali-niveau. Doordat de produktle per oppervlakte-eenheld groot is, wordt er wel heel wat kali verbruikt. In het verleden, toen grote hoeveelheden organisch materiaal in de kas werden gebracht en ook nu nog indien stalmest wordt toegepast, kan de kalibemesting achterwege blijven. Tijdens de teelt is het streefcijfer voor kali 1.8 mmol per liter extract. Tijdens de teelt wordt bljgemest afhankelijk van de grondsoort en het kallcljfer. Op kleigronden spoelen de voedings-elementen moeilijk uit en zal er dus minder hoeven te worden bij-gemest.

Magnesium

Het streefcijfer bij het bepalen van de voorraadbemesting voor magnesium is 1.4 mmol Mg per liter extract. Als basismeststoffen worden kieseriet of patentkali gebruikt. De magnesium uit de dolokal wordt niet meegerekend.

(27)

Voor het bijmesten wordt bitterzout of magnesium-nitraat gebruikt. Bij de koude teelt en/of geënte planten kan enkele keren spuiten

met magnesiumsulfaat (bitterzout) nodig zijn. Maximale concentratie 2%.

Spoorelementen

Er zijn zes elementen die tot de voor de plant noodzakelijke s p o o r elementen worden gerekend, te weten borium, koper, mangaan, m o l y b deen, ijzer en zink. Molybdeen, k o p e r en zinkgebrek zijn b i j k o m -kommers geteeld in de kasgrond nog nooit waargenomen.

M a n g a a n - e n ijzergebrek kunnen voorkomen op gronden met een hoge pH, vooral als de struktuur te wensen overlaat of bij een zware plantbelasting.

Bij gebruikmaking van regenwater wordt vaak voldoende zink gegeven. Zelfs wel eens té v e e l . Hetzelfde doet zich voor b i j het element

koper als er veel kopere kranen of kopere leidingen in het g i e t -systeem zitten. Laat daarom het gietwater ook eens op spoorele-menten analyseren.

5.3.5. Verdeling meststoffen door de grond

Bij de komkommerteelt komt het meer dan b i j andere teelten voor, de meststoffen slecht door de grond zijn verdejal-d-f'zowel in horizblttaie als in verticale richting.JDJjt--teeïteen slechte start

(te hoge EC~ïir~net wortelmilieuX-tot^gevolg. Extra watergeven is dan nodig, maar vroèg^jtnci*e"t'''jaar heeft dit toch ook zijn nadelen.

De verdeling Jju-verftÏcale rïc1tfclag__is soms slecht als voor het

uitplan£ea<de mest wordt uitgestrooi^7""Zlo«dex,„deze door de grond te

Sn of in te spoelen. "" ~~~-5.3.6. Bijmesten

Er is een aantal redenen om bij te mesten. In de eerste plaats als aanvulling op de basisbemesting. Een snel in het blad groeiend ge-was onttrekt relatief veel stikstof en een gege-was met vruchten naar verhouding veel kali aan de grond.

Verder is het vooral bij gebruik van organische mest vooraf moei-lijk te voorspellen waar de gehalten bij het begin van de teelt terecht zullen komen. Om de gehalten te kunnen controleren, is het nuttig om elke vier à zes weken een bijmestmonster te laten steken. Is het totale niveau te hoog, dan dient wat extra water te worden gegeven en is het laag dan zal moeten worden bijgemest. Zijn de cijfers op streefwaarde dan wordt er niets gedaan. Afhankelijk van de plantengroei en de weersomstandigheden, veranderen de cijfers regelmatig en zal er ook regelmatige controle nodig zijn (zie tabel 5 ) .

Bij gebruik van slootwater kunnen bepaalde analysedjfers omhoog gaan, we denken daarbij in de eerste plaats aan chloride, maar ook voedingsstoffen zitte* in het slootwater.

De meststoffen die we via de regenleiding bijmesten moeten goed in water oplossen. Er zijn speciale mengmeststoffen (N-P-K) voor het bijmesten via de regenleiding. De samenstelling van de mengmest-stoffen is N-P-K en kunnen ook magnesium bevatten. Ook enkelvoudige meststoffen zoals kalksalpeter, kalisalpeter en magneslumsalpeter zijn afzonderlijk of in combinatie goed bruikbaar. Ook andere

(28)

magnesium 27 magnesium

-nitraat kunnen worden gebruikt om bij te mesten. Bitterzout bevat wel als ballast sulfaat.

Tabel 5. Streefcijfers voor analyseresultaten tijdens de teelt en de grenzen waarbinnen niet wordt bijgestuurd.

Element

Streefcijfer Grenzen

EC 1.0

0.7-1.5 (+0.1xCl c i j f e r )

Natrium (Na) Kalium (K) Calcium (Ca) Magnesium (Mg) Ammonium (NH,) Nitraat (N03) Chloor (Cl) Sulfaat (SO.) Fosfaat (P) < < < 3.0^

1.8

2.2

1.4

0.5

4.0

3.0

1.5

0.20

^ h^l I

P-

eocJnefJ-Het bijmesten van enkelvoudige meststoffen via de regenleiding of druppelinstallatie gaat goed door gebruik te maken van twee kunst-mest bakken, het zogenaamde A-B-systeem. De concentratie waarin de meststoffen worden gedoseerd is afhankelijk van de voedingstoestand en van de verhoudingen van verschillende elementen in de grond.

Normaal is dat in het begin van de teelt een concentratie wordt aangehouden van circa 1 gram kunstmest per liter. Dit komt overeen met een EC van 1 à 1.5 mS/cm. Bij oudere gewassen wordt de hoeveel-heid verlaagd naar 0.5 gram kunstmest per liter. De EC-waarde is dan 0.75 - 1.0 mS/cm.

De EC-waarde van het gletwater wordt hier bijgeteld. Tabel 6. Standaardvoedingsoplossing in mmol.

K

Mg

Ca

S0,

NO,

CO (NH2) (Ureum)

3.5 1.0

2.0

1.0

7.5

0.25

In gewichtsprocenten uitgedrukt bevat het standaardmengsel: 16.0%

(29)

ß.

3

De standaardsamenstelling van 1 m , 100_maaX_gecûncfint«€<rdé mestoplossing is als volgt samengesteld:

Oplossing A: Kalksalpeter 40.0 kg Kalisalpeter 10.0 kg Ureum 1.5 kg Oplossing B: Kalisalpeter 25.4 kg

Bitterzout 24.6 kg

Bij de advisering worden de meststoffen omgerekend naar 100 kg per bak. Kalisalpeter dient als sluitpost om een gelijke verdeling van hoeveelheden meststoffen per bak te krijgen.

Als gebruik wordt gemaakt van water waarin geen borium aanwezig is, bijvoorbeeld regenwater, dan aan bak B 0.3 kg Borax toevoegen. 5.3.7. Bemesting herfstteelt

Herfstkomkommers worden geplant onder zeer gunstige omstandigheden wat betreft licht en temperatuur. De groei van de planten is dan

veelal sterk. Naarmate het groeiseizoen vordert, worden de groei-omstandigheden slechter. De groei wordt dan trager. Tegen het einde van de teelt worden in het algemeen relatief lichte komkommers ge-sneden. Samenhangend met de veranderde groeiomstandigheden en de tragere groei wordt ook in afnemende mate water gegeven. Dit laat-ste omdat de planten in het najaar minder verdampen.

Vaak worden herfstkomkommers gepoot na een teelt van vroege tomaten of komkommers. In dergelijke gevallen is de voedingstoestand van de grond zelden laag. Onder deze omstandigheden zal slechts een ge-ringe voorraadbemesting of in het geheel niets gegeven worden. Uit het bovenstaande volgt, dat de bemesting aangepast moet zijn aan de voedingstoestand van de grond en zal deze bekend moeten zijn. Het bijmesten zal bij herfstkomkommers in vergelijking tot de andere teeltwijzen beperkt zijn. Dit als gevolg van de geringe groei en de afnemende watergiften. In bijzondere gevallen (nieuwe kassen en erg groeikrachtige gronden) zullen voor stikstof, kali en magnesium nog wel hoge giften nuttig kunnen zijn. Er wordt ook

extra stikstof gegeven indien de voorteelt is versnipperd om daar-mee de stikstof die aan de grond wordt onttrokken voor de vertering van het oude gewas, te compenseren.

Ook in de herfstteelt worden water- en kunstmest soms via een drup-pelinstallatie gegeven.

De horizontale en verticale verdeling van kunstmest en water is op elk bedrijf weer anders. Grondsoort, eventueel voorkomende storende lagen en de grondwaterstand zijn hierop van invloed.

Dit heeft gevolgen voor de: - frequentie van watergeven; - druppeltijd per druppelbeurt;

- hoeveelheid water die men doorspoelt; - voorraad aan voeding en water in de grond.

In het begin van de produktieperiode wordt veelal veel water ge-geven. Dit houdt in, dat onder die omstandigheden vooral stikstof en in mindere mate ook kali en magnesium kunnen uitspoelen. In die situaties is regelmatig bijmesten nodig. Geef, afhankelijk van waterkwaliteit en teeltfase 1.2 à 2.5 EC volgens het

(30)

standaard 29 standaard

-mengsel mee. Bij druppelbevloeiing moet rekening worden gehouden met een hogere dosering in verband met mogelijke uitspoeling onder de druppelaar.

Regelmatige controle op de voedingstoestand van de grond is ook bij de herfstteelt nodig.

Op de bedrijven waar bijgemest wordt met het A - B-systeem, kunnen de adviezen gevolgd worden die daarbij gegeven zijn.

5.4. Voedingsoplossing bij teelt in substraat

Voor de bemesting van de komkommerteelt in substraat wordt verwezen naar brochure nr. V 1 voor telers in het Westland en De Kring en

nr. V 2 voor telers uit de rest van het land. Dit zijn brochures

uit de serie 'Voedingsoplossingen glastuinbouw' van het Proefsta-tion voor Tuinbouw onder Glas te Naaldwijk.

(31)

6. TEELT EN TEELTMAATREGELEN

Op de maanden september en oktober na, worden gedurende het gehele jaar komkommers geplant. De noodzakelijke teeltmaatregelen ver-schillen sterk met de planttljd: een In december gepote plant vraagt heel andere maatregelen, dan een plant die In juni wordt gepoot. Ook het type bedrijf waarop de vroege stookteelt wordt bedreven verschilt veelal van die waarop koude komkommers worden geteeld.

Komkommers worden geteeld in grond of op substraat. Wanneer het vroege (stook)teelten betreft zal de temperatuur van het wortel-milieu moeten worden verhoogd. Bij het telen in grond kan dit door gebruik te maken van een broeiveur of van grondverwarming. Bij telen op substraat wordt ook gebruik gemaakt van tubileenslangen als bij grondverwarming.

We willen in dit hoofdstuk allereerst de verschillende mogelijk-heden van het klaarmaken van de kas (grond, substraat) behandelen en daarna verschillende teeltmaatregelen de revue laten passeren.

6.1. Broeiveur

De broeiveur vervult meerdere funkties. Door het verteringsproces wordt warmte opgewekt en koolzuurgas geproduceerd. Afhankelijk van de zwaarte van de broeiveur, dus de hoeveelheid materiaal die er in is verwerkt, duurt dit proces langer of korter. Ook de felheid van de broei heeft invloed op de lengte van de broeiperiode. Er moet bij het opzetten van een veur worden uitgegaan dat de broei acht tot tien weken moet duren. De broeiveur kan ook het dichtslempen van de grond tegengaan. Verder werkt een veur drainerend, waardoor een eventueel wat te royale watergift minder schadelijke gevolgen heeft.

Het aanleggen van een broeiveur is arbeidsintensief. Hoewel voor het graven van de veuren zowel als voor het "opwerken" machines beschikbaar zijn, vraagt een broeiveur nog veel handwerk. Een nadeel van een broeiveur kan zijn, dat in grote getale inkt-zwammen voorkomen waardoor de groei wordt vertraagd. Ook kunnen veel bekerzwammen vanuit het stro naar de oppervlakte groeien. Deze kunnen vrij veel stikstof uit de grond opnemen, waardoor plaatse-lijk gebrek ontstaat. Door wat extra (plaatseplaatse-lijk) bijmesten kan men nadelen beperken.

Bij het telen op een broeiveur zien we ook vaak een donker

"schraal" gewas ontstaan. Dit kan tot zekere hoogte een voordeel zijn, maar soms blijft het gewas té dun waardoor de produktie wordt verlaat en het gewas vatbaarder is voor bladverdroging later in de

teelt. 2

Bij een normale veur wordt per m kas op 6 à 7 kg stro gerekend. Er worden dan twee veuren per kap van 3.20 m gemaakt en per strekkende meter verwerkt men dus circa 10 kg stro. Afhankelijk van de vast-heid van de balen, worden ze meer of minder uit elkaar gezet. Nadat het touw is doorgestoken wordt het stro iets uit elkaar getrokken, waardoor het een aaneengesloten strook stro wordt. Om het verte-ringsproces en daarmee de broei op gang te brengen is extra stik-stof nodig. Meestal wordt daarvoor kalkammonsalpeter gebruikt en wel 200 à 300 gram per 10 kg stro.

Nadat het stro goed in de veuren is verdeeld moet het eerst door en door nat worden gemaakt. Als de "kragge" grond die in het midden van de kap ligt goed met plastic wordt afgedekt, kan dit natmaken

(32)

31

-nagenoeg volledig met de regenleiding worden gedaan. Om het water de gelegenheid te geven goed in het stro te trekken, moet men het natmaken wel over een aantal dagen verdelen. Als de grond niet wordt afgedekt, bijvoorbeeld om gelijktijdig de grond uit te

spoe-len, is het noodzakelijk dat de grond goed uitzakt voor men met verdere grondbewerkingen begint; dit om structuurbedcrf tegen te gaan.

Na het natmaken van het stro wordt de kalkammonsalpeter op het stro gestrooid en ingespoeld. Men kan het beste deze meststof eerst goed natmaken door bijvoorbeeld 5 minuten te regenen en daarna met de slang in te spoelen. Men dient zodanig te spoelen dat de mest In het stro terecht komt. Te weinig inspoelen betekent veelal

moei-lijkheden met de start van de planten en te veel inspoelen betekent een minder goede broei en mindere vertering van het stro.

Op sommige gronden (weinig Ca) verteert het stro, ook bij een rede-lijke broei, toch moeilijk. Men kan de vertering bevorderen door wat kalk over het stro te strooien, maar ook door in plaats van kalkammonsalpeter, gebruik te maken van "Schiedammer" (gier) of papaverbolkaf. Bij toediening van gier verloopt de broei meestal wat trager, bij gebruik van papaverbolkaf daarentegen meestal juist

feller.

De voorraadbemesting kan bij gebruik van broeiveuren het beste in twee keer worden toegediend. Men strooit vóór het opwerken circa 1/3 van de geadviseerde mest over de "kragge" en nâ het opwerken de resterende 2/3 breedwerpig, waarbij zeker de strook onder de goot niet vergeten mag worden. Nadat deze mest licht is ingespoeld, is de grond nagenoeg plantklaar.

Het stro moet met een voldoende dikke laag grond (10 à 15 cm) worden afgedekt.

6.2. Grondverwarming

Bij het aanleggen van grondverwarming ten behoeve van de komkom-mers, worden tubileenbuizen in de grond ingegraven. Meestal worden deze buizen machinaal op een diepte van 50 à 55 cm in de grond

getrokken en op een apart te regelen hoofdleidingnet aangesloten. Het diep leggen betekent, dat vrij lang moet worden gestookt voor-dat de grond ook oppervlakkig op temperatuur is. Men kan daarom overwegen om de tubileenbuisjes slechts circa 20 cm diep te leggen. De consequentie daarvan is echter, dat deze buisjes jaarlijks uit de grond gehaald moeten worden, moeten worden ontsmet en pas daar-na, als de grond is ontsmet, weer worden ingegraven. Dit kost dus nogal wat extra werk. Het diep leggen van de buisjes heeft het voordeel dat ze kunnen blijven liggen en men er ook bij de grond-bewerking geen hinder van hoeft te hebben.

Voor het goed funktioneren van de grondverwarming is het noodzake-lijk dat de grond rond de buisjes goed aansluit en geen isolerende ruimten met lucht rond de buisjes het opwarmen'van de grond be-lemmert. Het kan dan ook noodzakelijk zijn om bij nieuwe instal-laties vóór het opwarmen van de grond flink water te geven om de eventuele holten vol te spoelen met gronddeeltjes. Voor het goed funktioneren is het ook noodzakelijk dat de grond voldoende vochtig is en blijft. Daarom mag de watertemperatuur in de buisjes niet te hoog worden gehouden. Zeker bij temperaturen boven 50 C droogt de grond rond de buisjes snel uit, waardoor de grondverwarming niet meer kan functioneren.

Bij gebruik van grondverwarming verdient de organisch stofvoor-ziening extra aandacht. Bij gebruik van een broeiveur komt

(33)

jaar-lijks veel organisch materiaal in de grond. Bij toepassing van grondverwarming is gebruik van stalmest, champignonmest of ge-hakseld stro aan te bevelen. Bij gebruik van stal- of champignon-mest moet er voor worden gewaakt dat het materiaal niet te zout is. Stalmest bij voorkeur v66r het stomen door de grond werken, zodat aanwezige onkruidzaden en eventueel ook ziekten, gedood worden.

6.3. Substraat

De laatste jaren zien we een sterke ontwikkeling in de richting van de teelt in substraat. Bij komkommers wordt vooral steenwol ge-bruikt en slechts sporadisch wordt gebruik gemaakt van granulaat. Vooral moeilijkheden met de pH-regeling in kunstschuim-granulaat heeft het gebruik ervan tegenghouden. Mogelijk dat door toevoegingen bij de fabricage deze moeilijkheden ondervangen kunnen worden. Afgezien van de moeilijkheden met de pH, is het materiaal goed te gebruiken en zijn er bij proeven nooit noemenswaardige ver-schillen in produktie geconstateerd.

Bij de belangrijkste substraatsoorten zien we de meeste wortels aan de zij- en onderkant van de matten.

Bij gebruik van steenwol worden overwegend matten van 20 cm breed en 7.5 cm hoog gebruikt; soms gebruikt men matten van 10 cm hoog. De matten worden in plastic gehuld, veelal twee in êën zak (2 m lengte), waarop dan vijf planten komen te staan. Als men de inge-hulde matten tegen elkaar legt komen de planten op 40 cm te staan; voor de vroege stookteelt (planting voor 1 januari) een gebrui-kelijke plantafstand. Men kan ook per mat inhullen en daar twee planten op zetten, de planten staan dan op 50 cm. Eventueel kunnen de matten nog wat uit elkaar worden gelegd om een wat ruimere plantafstand te realiseren. De helling van de grond in de lengte richting van de kappen, moet minimaal zijn.

Vôôr het leggen van de matten moet de grond geëgaliseerd en

(34)

33

-te liggen dan de mat-ten, -terwijl aan de ach-terzijde van de mat-ten de grond wat lager gehouden wordt om een goede afwatering te waar-borgen. Het grondvlak waarop de matten komen te liggen moet zo vlak mogelijk gehouden worden*

Op enkele bedrijven worden de matten niet in plastic gehuld maar in een goot gelegd. Dit blijkt een goed alternatief te zijn. Wanneer per kap van 3.20 m twéé paden worden gemaakt en vier rijen planten worden gepoot, zoals bij toepassing van het buisrail-systeem, zul-len meestal wat smallere matten worden gebruikt. Het profileren van de grond gaat in principe hetzelfde, maar men zal twéé verhoogde paden, enzovoorts moeten maken. Bij gebruik van zakken kunstschuim-granulaat is de werkwijze in principe hetzelfde.

Voordat de matten worden gelegd, wordt de geprofileerde grond zo goed mogelijk afgedekt met sterk UV-bestendig wit plastic folie. Onkruidgroei en ook besmetting van de matten met ziekten vanuit de grond, worden daarmee tegengegaan. Men heeft een optimale licht-reflectie en kan steeds werken op een schone grond.

Voor meer gedetailleerde informatie over de teelt op substraat, verwijzen we u graag naar de speciale brochures.

Om steenwol goed te kunnen stomen moeten de matten het liefst vrij droog zijn en luchtig worden gestapeld.

6.4. Teelt- en opleidsysteem

Veruit het meeste wordt bij de komkommerteelt het dubbele V-systeem toegepast. Per kap worden twee rijen planten uitgepoot en per rij worden de planten om en om naar de goot- en naar de nokrichting

(35)

geleid. Op deze wijze wordt, als het pad niet te ruim wordt gehou-den, een goede verdeling van de planten in de ruimte verkregen. Op de stookbedrijven zien we momenteel het buisrailsysteem met twee paden per kap (als bij tomaten) wat toenemen. Met dit systeem is enig arbeidsvoordeel te behalen, vooral als de kappen erg lang zijn. Ook kan de ziektebestrijding beter zijn, doordat de planten beter geraakt kunnen worden.

Overige voordelen:

- meer arbeidsvreugde (minder zoekwerk en betere bereikbaarheid van het gewas);

- meer mogelijkheden met betrekking tot overschakeling naar andere gewassen, zoals tomaat en paprika.

Op een aantal bedrijven met een meer-rijen-systeem zijn de gewas-draden beweegbaar gemaakt. Onderzoek zal moeten uitwijzen of deze investering produktie-technisch interessant is.

Bij de herfstteelt wordt ook het twee-stengelsysteem toegepast. Bij dit systeem wordt op dezelfde wijze geplant als bij het dubbele V-systeem, maar de plantafstand in de rij is 1.7 - 1.9 maal zo groot. Dichter planten moet worden ontraden, in verband met de kwaliteit. Op ongeveer 50 cm (vierde - vijfde blad) hoogte wordt een zijscheut aangehouden en deze wordt, net als de kop, naar de draad geleid. Naast het voordeel van het kleinere aantal planten, zien we in proeven veelal dat de produktie in de tweede helft van de teelt, relatief groot is, hetgeen uit het ogpunt van de te verwachten prijs gunstig is.

Andere voordelen ten opzichte van 1-stengelsysteem zijn: - een regelmatiger groei- en produktiepatroon (regelmatiger

plantbelasting);

- een spreiding in het vastzetten van de koppen.

Ook het haag-dak-systeem wordt bij de herfstteelt wel toegepast. Hierbij worden per kap twee rijen planten gepoot en recht omhoog naar de draad geleid. De rijen staan 30 à 40 cm naast de goot en naast de nok en dus regelmatig op 1.6 m afstand van elkaar. Bij de draad worden de planten getopt en per plant worden twee zijscheu-ten, onder de goot, respectievelijk de nok door, naar de volgende draad geleid, waardoor een dakje wordt gevormd. Om het "oversteken" van de ranken te vergemakkelijken, wordt veelal tussen de twee draden een extra draad (touw) gespannen. Bij dit systeem is het aantal planten weer gelijk aan het normale eenstengel-dubbele V-systeem.

6.5. Rond de start

Hoewel zeker ook in het hoofdstuk over ziektebestrijding over het ontsmetten en schoonmaken van de kas wordt gesproken, willen we er ook in dit hoofdstuk iets van zeggen. Een teelt starten in een goed schoongemaakte kas, betekent niet alleen dat de kans op ziekten af-neemt, maar het betekent óók, dat er meer licht in de kas kan

ko-men. Licht behoort tot de belangrijkste produktiefactoren en het is daarom gewenst de kassen jaarlijks, zowel aan de binnen- als aan de buitenkant, goed schoon te maken.

6.5.1. Plantafstanden

Welke plantafstand het beste gekozen kan worden, hangt onder andere af van de groeikracht van het ras dat men teelt en van de

groei-kracht van de grond. Het is daarom niet mogelijk een algemeen geldende "beste plantafstand" te geven. Naast het ras en de grond,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De teelt van spruitlcool neemt in de Nederlandse groenteteelt een bijzondere positie in. Deze &#34;bijzondere positie ontleent zij aan de wijze, waarop de teelt in de

Bovendien werd getracht om de zwad- legging te verbeteren door de kruisen van de haspel ten opzichte van elkaar te ver- draaien, zodat het gewas door de haspel reeds enigszins

De commercieel medewerker fashion toont technisch inzicht als hij controleert of in de technische tekening en de productspecificatie alle nodige informatie duidelijk en volledig

Ook met de doorlopende inventarisatie naar het voorkomen van afval op de zeebodem gedurende de IBTS zijn moeilijk vergelijkingen te trekken vanwege het verschil in ruimtelijke

De totale hoeveelheid reststromen wordt uitgesplitst naar de bestemmingen voedselbank, veevoer, vergisten, composteren, verbranden en storten/lozen.. De bestemmingen veevoer tot en

Figuur 5: Elektriciteitsverbruik, -productie en balans melkveehouderij casus (zonne- en windenergie) Voor de melkveehouderij is gerekend met een verbruik van 45.000 kWh op

phthorimaeae vrouwtje kan kiezen uit alle stadia rupsen van de Turkse uil tegelijk, deze de voorkeur heeft voor L5 rupsen (Figuur 10). Dit zijn ook de

Voor Franse landschapsarchitecten lig- gen er kansen voor het uitbreiden van hun activiteiten naar de strategische planning en het ontwerpen van de energietransitie