• No results found

Prognose van samenhang tussen bedrijfsuitkomsten en vermogensvorming op landbouwbedrijven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Prognose van samenhang tussen bedrijfsuitkomsten en vermogensvorming op landbouwbedrijven"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J. de Veer

PROGNOSE VAN SAMENHANG TUSSEN BEDRIJFSUITKOMSTEN EN VERMOGENSVORMING OP LANDBOUWBEDRIJVEN Mededelingen No. 199

- y S EX. NO: B

" BIBLIOTHEEK MLV s November 1978 Landbouw-Economisch Instituut Conradkade 175 - 2517 CL Den Haag Postbus 29703 - 2502 LS Den Haag Tel. 070 - 614161

(2)

WOORD VOORAF

In Mededeling 197 zijn de voorlopige bedrij fsuitkomsten 1977/78 en de prognoses van bedrij fsuitkomsten van het lopende jaar 1978/79 gepubliceerd.

Hoewel hierbij tevens schattingen zijn gegeven van het te

verwachten gemiddelde ondernemersinkomen in de verschillende groe-pen geven deze cijfers een beperkt inzicht in de consequenties

voor de economische positie van de bedrijven. De betekenis van be-drij f suitkoms ten voor de mogelijkheden van inkomensbesteding en vermogensvorming loopt namelijk van groep tot groep uiteen.

Ter aanvulling op Mededeling 197 zijn daarom in deze publika-tie schattingen gegeven van de voor 1977/78 en 1978/79 te verwach-ten ontwikkeling van de besparingen en bedrij fsreserveringen. Daar-mede wordt beoogd een scherper inzicht te geven in de consequen-ties van de ontwikkelingen in kosten en opbrengsten voor de econo-mische positie van de landbouwbedrijven.

De Adjunct-Directeur,

(3)

1. Inleiding

De in Mededeling 197 (nov. 1978) opgenomen voorlopige be-drijf suitkomsten 1977/78 en prognoses van bedrij fsuitkomsten

1978/79 hebben betrekking op het bedrijf. Ze geven aan in welke mate de kosten worden gedekt uit de opbrengsten.

In deze kosten zijn ook vergoedingen opgenomen van door de ondernemer en zijn gezin in het bedrijf verrichte arbeid en geïn-vesteerd eigen vermogen. Deze vergoedingen zijn ook onderdeel van het inkomen dat de ondernemer en zijn gezin uit het bedrijf ver-krijgen. Tevens behoren daartoe nog de incidentele opbrengsten die niet in de kosten en opbrengsten van het boekjaar zijn verwerkt. Omdat deze posten een stabiel en voorspelbaar karakter hebben kon-den in Mededeling 197 ook schattingen workon-den gegeven van het in

1977/78 en 1978/79 te verwachten ondernemersinkomen uit het be-drijf.

Voor deze jaren zijn echter nog geen gegevens beschikbaar over inkomensbesteding en besparingen zodat niet kon worden aange-geven welke consequenties de verwachte uitkomsten hebben voor het verloop van de besparingen.

Voor een beoordeling van de bedrijfsuitkomsten is dat echter wel een belangrijk gegeven. De continuïteit van een bedrijf hangt

ten slotte af van de omvang van de vermogensvorming die kan worden gerealiseerd met het oog op het behoud van de financiële

weer-standskracht. Als deze te kort schiet.om de noodzakelijke bedrijfs-ontwikkeling te financieren en de regelmatige vermogensonttrekking bij generatiewisseling op te vangen, zal de continuïteit op lange-re termijn niet kunnen worden gehandhaafd. Bovendien is een in-zicht in de consequenties van de bedrij fsuitkomsten voor de omvang van de besparingen van belang omdat deze niet gelijk zijn voor de verschillende groepen van bedrijven. Een zelfde niveau van be-drijf suitkomsten heeft voor akkerbouwbedrijven een andere beteke-nis voor de mogelijkheden om het aandeel van het eigen vermogen

in de bedrijfsfinanciering op peil te houden dan voor weidebedrij-ven en ook voor grotere en kleinere bedrijweidebedrij-ven loopt dit uiteen.

Aangezien er in de loop van de jaren een vrij vast verband bleek te bestaan tussen de besparingen en het niveau van het netto-overschot per f 100,- factorkosten is het echter wel mogelijk aan de hand van de voorlopige en geprognosticeerde bedrijfsuitkomsten een schatting te maken van de te verwachten omvang van de bespa-ringen in de verschillende groepen van bedrijven. Hierdoor is dus een aanvullend inzicht mogelijk van de te verwachten consequenties in de recente kosten- en opbrengstenontwikkeling op de economische positie van de bedrijven.

(4)

2. Gezinsreserveringen en bedrij fsreserveringen De door ondernemers verrichte besparingen moeten ook dienen voor voorzieningen in verband met toekomstige inkomensbehoeften en persoonlijke risico's als wegens overlijden, ouderdom, invalidi-teit, ziekte etc. het inkomen sterk achteruit gaat. Daarvoor wor-den in het algemeen door agrarische ondernemers weinig voorzienin-gen getroffen via verzekering, etc. Men houdt de hiervoor te be-stemmen middelen in het algemeen liever in het bedrijf om de finan-ciële grondslag daarvan te versterken. Niettemin is een deel van het uit besparingen gevormde vermogen, ook al wordt het in het be-drijf gebruikt, tevens bestemd voor de noodzakelijke voorzieningen in de persoonlijke sfeer en niet volledig beschikbaar om op lange-re termijn de financieringsgrondslag van het bedrijf te versterken met het oog op noodzakelijke verdere bedrijfsontwikkeling en het opvangen van de regelmatig terugkerende vermogensonttrekkingen bij generatiewisseling.

In verband daarmede zijn de besparingen gesplitst in gezins-reserveringen en bedrijfsgezins-reserveringen door afsplitsing van het deel dat noodzakelijk is te achten voor het treffen van voorzie-ningen in de persoonlijke en de gezinssfeer. Dat deel is gesteld op 15% van de totale arbeidsvergoeding (vergoeding van in het be-drijf verrichte arbeid van ondernemer en gezinsleden en eventuele vergoedingen voor arbeid buiten bedrijf). Dat stemt overeen met het percentage van de bruto-arbeidskosten, dat hiervoor bij werk-nemers via collectieve voorzieningen wordt gereserveerd (12,5%) verhoogd met een toeslag voor particuliere voorzieningen (2,5%). Het resterende gedeelte van de besparingen, de bedrij fsreser-veringen, is vervolgens uitgedrukt in een percentage van het totale in het bedrijf geïnvesteerde vermogen (excl. gepachte grond en ge-bouwen) . Dat geeft dus aan in welke mate op langere termijn het

aandeel van het eigen vermogen via besparingen is versterkt. In de volgende paragrafen wordt voor akkerbouwbedrijven en weidebedrijven het verloop van het percentage bedrij fsreserverin-gen t.o.v. het totale bedrijfsvermofsreserverin-gen aangegeven, waarbij voor

1977/78 en 1978/79 is uitgegaan van schattingen op basis van de in Mededeling 197 gepubliceerde voorlopige (1977/78) en geprognosti-ceerde (1978/79) bedrij fsuitkomsten 1).

1) Voor uitvoerige uiteenzettingen over het verband tussen het netto-overschot per 100 gulden factorkosten en de gezinsbeste-dingen en -besparingen wordt verwezen naar Publikatie 3.82 "Van Bedrijfsuitkomsten tot financiële positie" (BEF) (okt.

1978) en het artikel in het Jaarverslag 1977 "Bedrij fsuitkom-sten, inkomen en continuïteit in de landbouw" (mei 1978). Het in deze publikaties aangegeven verband bleek ook van toe-passing op de reeds uitgewerkte boekhoudingen 1977/78 en is geëxtrapoleerd voor de voorlopige (1977/78) en geprognosti-ceerde (1978/79) bedrijfsuitkomsten, die in Mededeling 197 zijn gepubliceerd.

(5)

3. De akkerbouwbedrijven

Na de gunstige bedrijfsuitkomsten in 1975/76 en 1976/77, toen ook de bedrijfsreserveringen op een hoog niveau lagen, zijn in

1977/78 en 1978/79 sterk negatieve bedrijfsreserveringen te ver-wachten. Zelfs met inbegrip van de gezinsreserveringen (ca. 0,75% van het bedrijfsvermogen) zijn de besparingen negatief. Dit bete-kent dat voor dekking van de gezinsbestedingen financiële reserves

in de vorm van beschikbare liquide middelen of uit' het bedrijf

vrijkomende financieringsmiddelen moeten worden aangesproken. Als deze ook niet toereikend zijn zal hiervoor, evenals voor nakoming van aflossingsverplichtingen en noodzakelijke bedrijfsinvesterin-gen, krediet moeten worden opgenomen.

Dat is uiteraard een toestand die tot uitholling van de finan-ciële weerstandskracht van het bedrijf moet leiden. De akkerbouw wordt echter wel in het bijzonder gekenmerkt door wisselvallige bedrij fsuitkomsten. Men moet de ontwikkeling dan ook over een lan-gere periode bezien. Gemiddeld is over de zesjarige periode 1973/74 t/m 1978/79 op de grotere akkerbouwbedrijven een bedrijfsreserve-ring van 2,6% van het bedrijfsvermogen begroot.

Zeker als men in aanmerking neemt dat ook als gevolg van de

door prijsstijging veroorzaakte waardevermeerdering in deze perio-de het aanperio-deel van het eigen vermogen aanmerkelijk werd verhoogd, is dat niet als een zorgwekkend niveau te beschouwen. Als echter de door de inflatie veroorzaakte relatieve vermindering van de schuldenlast wegvalt of sterk vermindert, wordt de instandhouding van de financiële weerstandskracht van het bedrijf op langere ter-mijn meer afhankelijk van de vermogensvorming door besparing. De

lage niveaus van bedrijfsreservering op de grotere akkerbouwbe-drijven in het Zuidwestelijk kleigebied en in de Veenkoloniën ge-ven dan wel reden tot bezorgdheid. De vorming van vermogen dat op

langere termijn beschikbaar komt om de bedrijfsontwikkeling te fi-nancieren en de financiële gevolgen van de generatiewisseling op te vangen ligt op deze groepen bedrijven op een laag niveau. In het

Noordelijk kleigebied en in de Droogmakerijen en IJsselmeerpolders is de situatie over deze zes jaren gerekend aanmerkelijk gunstiger. Vooral de hoge percentages van de Droogmakerijen en IJsselmeerpol-ders zijn opmerkelijk. Dit is niet alleen een gevolg van gunstigere bedrij fsuitkomsten op die bedrijven maar ook van de geringere om-vang van het bedrijfsvermogen op pachtbedrijven, die in dit gebied overwegen. Bij pacht is - vooral in de akkerbouw - veel minder be-drijfsvermogen nodig dan bij eigendom van grond en gebouwen en zijn daardoor ook de eisen, die aan de vermogensvorming moeten worden gesteld met het oog op handhaving van de continuïteit,

la-ger. Tegen deze achtergrond bezien waren de besparingen in deze groep hoog.

Absoluut gezien is het verschil in de omvang van de bedrij fs-reserveringen op de grotere akkerbouwbedrijven in het Noordelijk kleigebied en in de Droogmakerijen en IJsselmeerpolders veel klei-ner.

(6)

c Ol ÖO o

g

CU > CO «4-1 • r i • r - l M TJ eu fl 4-1 CU ,e c cfl > C CU 4J e cu o o n P-c • r - l e cu 14-1 •<—1 • H r J T> cu .£> M CU &. ^ - N « TJ r - l 00 O O O t—1 ^ C c eu cu ÖO > C T - ) • H - H u u cu t l > cu u •£ <u s w 3 cu 0 r4 r P ca M 14-4 cu •ri.Sc! •H Ai r J cd TJ CU P. pq 0 •—' r - l cu r P co H e cu cu u > C - H CU • H U r-4 CU TJ r-4 r-l (U CÖ « f l ' - ' Ö CU > • r — • H u T ) cu r P CU M CU 4-1 O U e cu > • n •r-l eu u r-1 73 .-1 CU cd , P c :cu 1 c e 0 cu 1—1 cu 0 > Ai Ai • r i • i - I r-l T J cu cu 4-1 - r - l ca x> cu cu S &£ TJ - H •r-l CU 3 r-l M Ai • P •* « 2 s Ë r-l 60 CU 0 ca O co u *-> P M Ai TJ • r - l CU •r-l - H r-l .O CU CU 1 3 ÙC U - r l O CU O r-l SS! A i / — S e^s **~s /-—\ / — N 6 ^ S - ^ / - N 6^5 ^ - x / — N 6^ * W * • ~ « » B^ s — / C M C N co O * v m r~» •—1 vO •* O CN LT) #V CN ON r - ^ M m r—i N - X r--CN a\ • 4 « s t vO CN <f r^. •»^ CO r^ a\ 0 * • • CN ro «* CN C * 00 « 1 en •—« CS 00 * CN 1 CO <—i 1 0 <* LO v » - ^ O t—1 O * ro O CN m r». ^ «* 1-» CT\ ro -d-— • ,—. CN • V 0 00 ro m • f t 0 CO \ 0 * l CTi CM LO •<r • V 0 CN v — ' 0 vO CT. «\ CM r^ CM vO r>. •*-«» m r^ er. 1-» r~ CN CN CM n ( T i ^-00 CO <n 0 CN U i # v < t vjO *d" v£> * t O <r X - * ' 1—• v£> «—« O <h CN ^-00 ro ^ • * r^ r-» * * « ^ vO r~ <r. <r ro 1 <* f—1 1 m 1 uO •J-1 1 vO 1 -* «—^ 1 s — ^ m l /—s 0 0 r^ •^» r^. r-<. <j\ CN l 0 CM 1 1 — • CN 1 1-^ 1 *—' ro 1 /—\ C^ r^ ^^» 0 0 r~ <j\ CN /—s < f #. CN s _ ^ V O «V CM <y\ <n 0 0 #>. i — O A O ^^ v « / m * CM •O r - l CU •O -a • H e CU 0 cu N 1 cu Ö T3 cd & co •r-l . /-v Ai c * cu r~- cu r-4 00 , 0 r^ a\ A! . .r, A i -- -- ' • ^ -- r -- ) r—1 T-4 CU CU r - l ca 00 cu O O ÖO C S 0 00 6 0 -u V-i cu 00 P - T - l C C > H C 4-1 CU ÖO 4J C cd - - N - r l X ! 0 0 4J CJ r~- 4-1 co • ^ cd r~s x ! cu I " - O r-4 <y> co cd — r Q ^-- eu S M 3 C cd 0 CU r u U 4J & 4-1 co 3 CU 0 O Xi O r-l AS 4J C 4-1 Ol CU • H f l CU 3 ÖO co C 14-1 CU U •<-> eu cu • H M CO CO T3 -U Cd CU CU 3 fl H-4 • i - i o\ V - r i r>. ÖO CJ ^ • H 00 n , cu P ~ 0 U Os r-l Cd — 1-1 rO O Ai H O -H 0 > J3 O O > C co cd cu > rO C cu CO CU r-l •H -O' . c d co C - r i cd C cu x i cd 4J m > cd PH r-l U O TJ cu cu ß 00 > C O 0 CU r-l cu ÖO ÖO ÖOTJ C CU r-l • r l P , 3 CU •U O r-l TJ 4J CU TJ Cd r-l 4J - r l X I CU X ! s Ü cu CJ cu c/> C cd O • ^ ^ N — C N

(7)

Bij de kleinere akkerbouwbedrijven was het percentage be-drij f sreserveringen in de jaren 1973/74 t/m 1977/78 1) gemiddeld 2,4%, dit is ca. 1% lager dan op de grotere akkerbouwbedrijven

over dezelfde periode. De bedrij fsreserveringen liggen echter niet op een niveau waarbij de continuïteit door onvoldoende vermogens-vorming gevaar loopt.

1) Er waren onvoldoende gegevens om voor de kleinere akkerbouw-bedrijven een prognose voor de bedrijfsreserveringen in

(8)

4. De weidebedrij ven

Op de weidebedrijven is het verloop van de bedrijfsreserve-ringen gelijkmatiger dan op de akkerbouwbedrijven.

Tabel 2. De bedrijfsreserveringen (x 1000 gld.) per bedrijf en in procenten van het bedrijfsvermogen op de weidebedrijven

Grotere bedrijven Kleinere bedrijven

(%) (%) 1973/74 1974/75 1975/76 1976/77 1977/78 1) 1978/79 1) 10 3 13 - 4 18 30 ( 3 , 1 ) ( 0 , 7 ) ( 2 , 4 ) ( - 0 , 6 ) ( 2 , 1 ) ( 3 , 0 ) 0 - 3 0 - 1 0 0 0 ( - 0 , 1 ) ( - 1 , 5 ) ( - 0 , 2 ) ( - 3 , 1 ) ( 0) ( 0) Gemiddeld ( 1,8) ^ (-0,8) 1) Schattingen op basis van de voorlopige bedrijfsuitkomsten

(1977/78) en prognose (1978/79).

Een uitzondering vormt het jaar 1976/77 toen als gevolg van de droogte de bedrijfsuitkomsten sterk terug liepen. Ook 1974/75 komt als een ongunstig jaar naar voren. Het gemiddelde niveau van bedrij fsreserveringen over de laatste zes jaren is daardoor sterk naar beneden getrokken.

Op de grotere weidebedrijven is voor 1977/78 en 1978/79 een gunstige ontwikkeling te verwachten. In vergelijking met de akker-bouwbedrijven is echter het gemiddelde niveau van, bedrij fsreserve-ringen t.o.v. het bedrijfsvermogen over de laatste zes jaren la-ger 1).

1) Daarbij moet overigens nog wel worden opgemerkt dat in ver-band met de langere arbeidstijd van de ondernemer en het meer meewerken van echtgenotes op de weidebedrijven een hogere ar-beidsvergoeding is berekend en op grond daarvan hogere gezins-reserveringen zijn aangehouden dan op de akkerbouwbedrijven. Het is echter niet aannemelijk dat de ondernemers op akkerbouwbedrijven mede gezien hun niveau van gezinsbestedingen

-in dit opzicht lagere eisen stellen dan de ondernemers op de weidebedrijven. Verhoging van de gezinsreserveringen tot het niveau van de weidebedrijven zou voor de grotere akkerbouwdrijven gemiddeld over deze zes jaren ca. 0,5% lagere be-drijf sreserveringen hebben betekend en tot een ongeveer ge-lijk niveau hebben geleid als op de weidebedrijven.

(9)

De niveaus van bedrijfsreservering die voor beide laatste ja-ren op de grotere weidebedrijven zijn begroot, zijn bevredigend te achten.

Op de kleinere weidebedrijven zijn de gemiddelde bedrij fsre-serveringen in geen enkel jaar positief. Vermogensvorming via be-sparingen, die op langere termijn een basis bieden voor continuï-teit en ontwikkeling, vindt op deze bedrijven niet meer plaats. De perspectieven voor voortzetting door een opvolger zijn bij dit ni-veau van bedrij fsuitkomsten somber. Negatieve bedrijfsreserverin-gen betekenen dat het bedrijf onvoldoende opbrengt om de gezinsbe-stedingen te dekken en tevens voorzieningen te treffen met het oog op toekomstige inkomensbesteding en persoonlijke risico's. Dat be-tekent dat in feite de financiële weerstandskracht van het bedrijf op langere termijn verzwakt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Met andere woorden: je verpleegkundi- ge kan gedeeltelijk zelf bepalen welke zorgen zij nodig acht en dus ook hoe- veel het RIZIV aan het Wit-Gele Kruis (of aan een andere dienst

Hij of zij zal je zeggen welke medicatie voor de ingreep gestopt moet worden en welke medicatie je de ochtend van de operatie met een klein slokje water moet innemen.. Vergeet

Op basis van mogelijke aanwezigheid van gevaren in diervoedergrondstoffen en diervoeders, mogelijke overdracht van deze gevaren naar dierlijke producten én toxiciteit van de gevaren

In situaties waarbij de parkeerdruk in de openbare ruimte structureel hoog is, maar er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de parkeervoorzieningen op eigen ter- rein,

Daartoe is aan de hand van beschikbare flora-inventarisaties en permanente proefvlakken uit de periode 1993-2018 vastgesteld of er inderdaad sprake is van een achteruitgang in

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in