• No results found

Lysimeter-onderzoekingen aan het Rijkslandbouwproefstation te Groningen en elders: De scheikundige samenstelling van het drainwater

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lysimeter-onderzoekingen aan het Rijkslandbouwproefstation te Groningen en elders: De scheikundige samenstelling van het drainwater"

Copied!
369
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INHOUD

INLEIDING

Blz.

a. Doel der Groninger lysimeter-onderzoekingen 165

b. De betrouwbaarheid der drainwater-analyses in den loop der jaren 172

c. Bemonstering van het drainwater en conserveering der monsters . 182

HOOFDSTUK I

De scheikundige samenstelling van het drainwater in den loop der jaren . 184

§ 1. Het gehalte van het drainwater aan stikstof (N) 191

a. De invloed der aanwezigheid van grondwater in de

lysi-meters 1—4 199

b. Verklaringen der stijgingen en dalingen in het N-gehalte

van het drainwater 200

c. Verschillen in het N-gehalte van het drainwater der

afzon-derlijke lysimeters 205

d. Invloed van het jaargetijde op de nitraatvorming . . . 208

e. Invloed van den aard der stikstof bemesting op het N-gehalte

van het drainwater 209

/. Het N-gehalte van het drainwater der Groninger lysimeters

vergeleken met de elders bij lysimeter-onderzoekingen

ver-kregen cijfers en met het N-gehalte van het in het vrije veld

opgevangen drainwater 211

g. In hoeverre is het N-gehalte van het drainwater een

maat-staf voor de productiviteit van den grond, althans voor de

stikstof voorziening der gewassen? 231

§ 2. Het sulfaatgehalte (S0

3

) van het drainwater 233

a. Verschillen in het S0

3

-gehalte van het drainwater der

afzon-derlijke lysimeters. Uitspoeling van het bij de lysimeters 1

en 5 met ammoniumsulfaat in den grond gebrachte S 0

3

243

b. Invloed van het jaargetijde op het SO

s

-gehalte van het

drainwater 247

§ 3. Het gehalte van het drainwater aan koolzuur der

hydro-carbonaten (C0

2

) 248

§ 4. Het gehalte van het drainwater aan chloor (Cl) 254

(2)

b. De daling van het chloorgehalte en de schommelingen in

het chloorgehalte 255

§ 5. Het gehalte van het drainwater aan fosforzuur (P

2

0

5

) . . . 263

§ 6. Het gehalte van het drainwater aan kiezelzuur (Si0

2

) . . . 263

§ 7. Het gehalte van het drainwater aan kali en natron (K

2

0 en Na

2

0 ) 264

a. Daling van het gehalte aan beide bestanddeelen en

schom-melingen in de gehaltecijfers 264

b. Na

2

0-verliezen uit de lysimeters met NaN0

3

-bemesting in

vergelijking met die der overige lysimeters 268

c. Verrijking van den grond met Na door herhaalde

bemes-tingen met NaN0

3

en de beteekenis daarvan voor de cultuur 272

§ 8. Het gehalte van het drainwater aan kalk en magnesia (CaO

en MgO) . : 273

a. De gehaltecijfers in de verschillende proefperioden. . . 273

b. De invloed van den aard der N-bemesting op het

CaO-gehalte van het drainwater 280

c. Invloed der aanwezigheid van grondwater op het

CaO-gehalte van het drainwater 286

d. Het gehalte van het drainwater aan MgO 287

§ 9. De invloed der reductie-verschijnselen in den grond op de

samenstelling van het drainwater gedurende de eerste jaren . 289

a. Gehalte van het drainwater aan P

2

0

5

en F e

2

0

3

. . . . 289

b. De cijfers voor stikstof en sulfaat en voor de

oxydeerbaar-heid in de periode van reductie 293

c. Het gehalte van het drainwater aan mangaan (Mn

3

0

4

) . 297

d. Het aanslag aan de wanden der verzamelflesschen . . . 297

§ 10. Het gehalte van het drainwater aan zink (ZnO) 303

HOOFDSTUK I I

De door drainwater en gewassen aan den grond onttrokken bestanddeelen 305

§ 1. Verbouwde gewassen en bemesting. Opbrengsten 305

De opbrengsten der afzonderlijke lysimeters en de invloed van

den aard der N-bemesting op de opbrengsten 310

§ 2. De samenstelling der verbouwde gewassen en de door deze

(3)

a. De samenstelling der gewassen 313 b. De door de gewassen aan den grond onttrokken bestand

-deelen 318 § 3. De beständdeelen, welke m e t het drain water a a n den grond

onttrokken werden 324 § 4. De beständdeelen, welke door plantengroei en drainage tezamen

aan den grond onttrokken werden 331

H O O F D S T U K I I I

De met den atmosferischen neerslag, de bemesting en met hel zaaizaad aan

den grond toegevoerde beständdeelen 341 § 1. De samenstelling van het opgevangen regenwater 341

§ 2. Hetgeen er per ha met den regen in den grond k o m t . . . 354 § 3. De met de bemesting in den grond gebrachte beständdeelen . 356 § 4. De met het zaaizaad in den grond gebrachte beständdeelen. 357 § 5. De gemiddelde jaarlijksche winsten v a n den grond door

regen-val, bemesting en zaaizaad 357

H O O F D S T U K I V

De door den grond geleden verliezen ten opzichte van de in den grond

aan-wezige voorraden aan de verschillende beständdeelen 358 De wijziging der samenstelling van den grond in de eerste twintig proefjaren 358

§ 1. De stikstof 359 a. Inleiding 359 b. Berekening v a n de gedurende de periode 1919—1938 door

den grond der lysimeters vastgelegde stikstof 362 c. De in de literatuur vermelde waarden voor de vastlegging

v a n stikstof uit de lucht 374 d. De betrekking tusschen de omzetting van de organische

stof in den bodem en de stikstofbinding 378 e. Heeft er bij uitsluitend gebruik van anorganische

stikstof-meststoffen roofbouw plaats t e n aanzien van de stikstof? 387

§ 2. De h u m u s 390

§ 3. H e t fosforzuur ( P205) 397

(4)

b. Het fosforzuur oplosbaar in 1-proc. citroenzuur 402

c. Enkele opmerkingen over het P-citroenzuur-cijfer in het

algemeen 405

§ 4. De zwavel (S0

3

) 408

a. Inleiding; het zwavelvraagstuk 408

b. Het zwavelgehalte van den grond in 1918 en in 1938. . 414

c. De zwavelbalans van den grond in de lysimeters . . . . 416

§ 5. Het kalium (K

2

0) 419

a. Inleiding; beschouwingen over den kali-voorraad in den

grond 419

b. Het gehalte aan K

2

0 , oplosbaar in 5-proc. HCl in 1918

en in 1938 420

n

c. Het gehalte aan K

2

0 , oplosbaar in —-HCl (K

HC1

-cijfer)

en dat aan uitwisselbare kali 425

§ 6. Het natrium (Na

2

0) 429

a. Inleiding; beschouwingen over den natrium-voorraad in

den grond 429

b. Het gehalte aan Na

2

0, oplosbaar in 5-proc. HCl in 1918

en in 1938 431

§ 7. Het calcium (CaO en CaC0

3

) 433

a. Het gehalte aan in 10-proc. HCl oplosbaar CaO . . . . 433

b. Het gehalte aan carbonaten 439

§ 8. Het magnesium (MgO) 443

a. De magnesiumvoorraad in den grond 443

b. Het gehalte aan MgO, oplosbaar in 10-proc. HCl in 1918

en in 1938 445

NABETRACHTING 447

SAMENVATTING 454

SUMMARY IN THE ENGLISH LANGUAGE 480

LITERATUURLIJST 505

BIJVOEGSEL

BESCHRIJVING VAN DE BIJ HET SCHEIKUNDIG ONDERZOEK

DER DRAINWATER-, REGENWATER-, GEWAS- EN

GROND-MONSTERS GEVOLGDE VOORSCHRIFTEN, door J.

TEN HAVE

510

(5)

R I J K S L A N D B O U W P R O E F S T A T I O N E N B O D E M K U N D I G I N S T I T U U T T E G R O N I N G E N

LYSIMETERONDERZOEKINGEN AAN HET

RIJKSLAND-BOUWPROEFSTATION TE GRONINGEN EN ELDERS

DOOR

Ir. J . G. M A S C H H A U P T (Ingezonden 3 April 1941)

I I . D E S C H E I K U N D I G E SAMENSTELLING VAN H E T D R A I N W A T E R *)

I N L E I D I N G

a. Doel der Groninger lysimeteronderzoekingen

„De bodem is geen entrepôt, maar een trafiek."

Zoo luidt een der vele kernachtige gezegden, v a n welke G. J . M U L D E R zich omstreeks h e t midden der vorige eeuw bediende in zijn strijd tegen de „plompe q u a n t i t e i t s l e e r " v a n L I E B I G (66, I I I , blz. 430).

E r bestond toentertijd alle reden, om m e t n a d r u k op de activiteit v a n den bodem t e wijzen! De scheikunde was n a h e t optreden v a n L I E B I G een groote rol gaan spelen op landbouwkundig gebied; m e n meende door schei-kundig onderzoek v a n d e n bodem diens vruchtbaarheid, door de scheischei-kundige ontleding der gewassen de mestbehoefte der verschillende gewassen t e k u n n e n leeren kennen. De scheikunde was volgens M U L D E R t e n opzichte v a n d e n landbouw „eene soms aanmatigende wetenschap" (1. c. blz. 404). Zij was h e t inderdaad.

W a s echter toentertijd, in een periode v a n krachtigen groei v a n h e t n a t u u r -wetenschappelijk onderzoek, anders t e verwachten ? De fout was niet zoozeer, d a t m e n voor den landbouw te veel v a n de scheikunde verwachtte, als wel d a t m e n de vraagstukken op h e t gebied v a n bodem, bemesting en planten-voeding veel t e eenvoudig zag. H e t is de verdienste v a n M U L D E R , d a t hij in zijn in 1860 verschenen werk: „ D e scheikunde der bouwbare a a r d e " hierop met grooten n a d r u k de a a n d a c h t vestigde. „Eene gezonde agrologie is physio-logie" ( I I I , 434) en „in de physiologie staan wij op h e t terrein v a n com-plexiteit" ( I , blz. X ) . E n L I E B I G stond steeds buiten d e physiologie (III, 409).

Maar M U L D E R zag niet slechts d e verwarrende samengesteldheid der *) Deel I, Regenval, Drainage en Verdamping, verscheen in deze Verslagen N°. 44 (1) A 1938.

r^U\^ib'~L. ( 1 ) A 4 1

W

(6)

vraagstukken, o m d a t hij ervan doordrongen was, d a t de bemestings-vraagstukken t e n deele -physiologische bemestings-vraagstukken zijn, hij was tevens overtuigd van de ingewikkelde scheikundige veranderingen, welke voort-durend in den grond plaats grijpen, onder invloed van atmosferische in-vloeden, v a n den plantengroei en tengevolge van het in den grond brengen v a n meststoffen door den mensch. Vooral de onderzoekingen v a n W A Y in 1850 hadden hem de beteekenis van het „zeolithische deel" v a n den bodem doen beseffen, 't Is, aldus M U L D E R , een voortdurende wisseling, substitutie, metamorphose in de bouwbare aarde. Wij bemesten de planten niet, m a a r den grond; de kunstmeststoffen zijn „scheikundige middelen ter onder-houding der bouwbare a a r d e " ( I I I , 455). Dit geldt althans voor goede bouw-aarde, die zeolithische bestanddeelen bevat. De bodem is geen entrepot, m a a r een trafiek!

Ook zij, die slechts oppervlakkig kennis n a m e n v a n de geschriften van L I E B I G en v a n M U L D E R , zullen begrijpen — al zullen ze het ook betreuren —, d a t de eerste „school" moest maken, terwijl laatstgenoemde op landbouw-kundig gebied nimmer een p l a a t s v a n beteekenis k o n innemen. Hoe voor-treffelijk de „Scheikunde der bouwbare a a r d e " in velerlei opzicht ook was, hoe meesterlijk en m e t hoeveel hartstocht de leer van L I E B I G ook a a n een meedoogenlooze kritiek werd onderworpen, invloed v a n beteekenis kon deze kritische studie uit den aard der zaak niet hebben: het was lectuur voor kritisch wetenschappelijke menschen, niet voor de practisch georiënteerde massa. Maar de invloed v a n dit geschrift moest vooral d a a r o m gering zijn, o m d a t M U L D E R de juistheid zijner kritiek niet door het landbouwkundige experiment aantoonde. Hij heeft dit misschien wel gewenscht, maar, èn door zijn leeftijd èn door de omstandigheden, niet meer gekund. I k schrijf: misschien, want of M U L D E R wel zoo doordrongen was v a n de noodzakelijkheid v a n het experiment, valt m.i. nog t e betwijfelen. L I E B I G , de dogmaticus en de m a n met den greep op de massa, h a d het experiment niet noodig om zijn discipelen te overtuigen, zijn tegenstander echter had slechts door het experiment gehoor kunnen krijgen.

Voor de ontwikkeling van het landbouwkundig onderzoek is het t e n zeerste t e betreuren geweest, d a t M U L D E R niet meerdere onderzoekers t o t proefondervindelijk landbouwkundig onderzoek in de vele door hem aan-geduide richtingen heeft kunnen stimuleeren; VAN BEMMELEN is in dien tijd de eenige gebleven. Toen M U L D E R het werk voltooid had, naderde het einde van zijn wetenschappelijke loopbaan en hij had geen school v a n jongere chemici meer om zich heen om de vraagstukken, welke in zijn boek voor het grijpen lagen, in onderzoek te nemen; andere hoofdstukken der chemie,

(7)

vooral de organische chemie, trokken trouwens meer de aandacht. 1) Ook

ontbraken nog in ons land de instituten, waar men zich speciaal met landbouw-kundige vraagstukken bezighield.

D a t M U L D E B zich t e uitsluitend t o t kritiek beperkte en verzuimde tegelijker-tijd m e t denzelfden hartstocht te pleiten voor proefondervindelijk onderzoek ter bestrijding van de volgens hem onjuiste zienswijzen, k a n wellicht het beste worden aangetoond door hetgeen hij aan het slot van deel I I I schrijft over /„intensieve k u i t u u r " . E n dit voert ons tevens t o t den oorsprong v a n de

Groninger lysimeteronderzoekingen.

Bij de intensieve kuituur, zegt M U L D E B , gaat het om de opbrengst, niet om den bodem. „ W a t het geeft, heeft men altoos gevraagd, evenals n u ; m a a r t h a n s vraagt men wat het geeft in het eerste jaar, in de eerste jaren, en daar men niet den bodem, m a a r de opbrengst voor oogen heeft, k a n h e t wel zijn, d a t de uitkomst niet gelukkig wezen zal D a t die grondslag fout is, behoeft nauwelijks betoog. I k wil de zaak niet zoo scherp opnemen, d a t ik op het „après nous le déluge" zou willen wijzen, m a a r ik mag herinneren, d a t er eene toekomst is I n den landbouw, het middel v a n levensonderhoud van ons geslacht, t h a n s t e vragen naar de meeste vruchten, en niet te vragen: wat zal er van den bodem worden, bijaldien die steeds wordt geforceerd, k o m t mij voor eene ernstige zaak t e zijn, en die dus ook niet ligtzinnig m a g worden behandeld." E n d a n volgt even verder: „De uitkomst k a n gunstig zijn, m a a r in een t a k v a n bedrijf, waarin niet jaren, m a a r eeuwen spreken mogen, weet men in jaren niet w a t het nieuwe gegeven heeft, wat het nieuwe aan waarde bezit. E n is de uitkomst ongunstig, d a n zal het nageslacht wraak roepen over de ligtzinnigheid, waarmede men in dezen tijd gehandeld heeft m e t het meest uitnemende der bedrijven van ons geslacht" ( I I I , 497—99). N a een dergelijke sombere profetie zou men verwachten, d a t M U L D E B proefvelden aanlegde, en, zoo hij zelf daartoe niet in de gelegenheid was, althans al h e t mogelijke heeft gedaan om anderen daartoe a a n t e sporen. Doch niets van dit alles, niettegenstaande zijn gedachten wel gericht zijn geweest op proefvelden; hij wijdt er een drietal bladzijden (III, 486—88) aan en citeert met instemming een pleidooi van D E GASPABLN voor proefveld-onderzoek.

H e t slot v a n deze passage over proefvelden is buitengewoon merkwaardig; M U L D E B schrijft n.1. : „ E e n e opmerking moet ik echter hier nog maken, d a t

*) Zie de verhandeling van V A N BEMMELEN over den inhoud van dit, voor den land-bouwkundigen onderzoeker nog steeds belangrijke boek van M U L D E R in het Landbouw-kundig Tijdschrift van 1901 (5) — H e t werk van 1900 bladzijden, getuigende van een grondige studie der landbouwkundige literatuur in haar vollen omvang, werd in één j a a r tij ds geschreven ! (67).

(8)

n.1. een proefveld niet leert, hoe men de gronden in een voortdurenden s t a a t v a n vruchtbaarheid bewaart. E e n proefveld stelt op den voorgrond: verhoogde opbrengst in den eerstvolgenden tijd, en vraagt niet: „hoe zal de bodem daarbij duurzaam blijven". Hier s t a a t men toch inderdaad verbaasd! Hoe nu, was M U L D E R hier uitsluitend in s t a a t t o t kritiek? Indien hijzelf geen nieuwe wegen kon gaan, kon hij die d a n tenminste niet voor anderen uit-stippelen? I s de gedachte niet bij M U L D E R opgekomen om een ander type proefveld aan t e bevelen, waarop onderzocht zou kunnen worden, in hoeverre er door de gewijzigde bemestingsmethode in den loop der jaren veranderingen in den grond kunnen optreden, met de door hem geprofeteerde schadelijke gevolgen ?

Voor een klein deel is M U L D E R ' S houding misschien t e verklaren uit het feit, dat hij de schadelijke gevolgen van de „geforceerde k u i t u u r " niet zóó aanstaande achtte, d a t er periculum in mora was; op de laatste bladzijde v a n deel I I I verschoof hij althans de vervulling v a n zijn sombere profetie t o t over 1000 jaren! Maar waarom d a n de zaak zoo dramatisch voorgesteld?

De nadeelige gevolgen v a n het voortdurend gebruik v a n bepaalde kunst-meststoffen (MULDER noemde op de laatste bladzijde v a n deel I I I onder meer chili-salpeter) hebben zich veel eerder geopenbaard dan M U L D E R blijkbaar vermoed heeft. Nog geen halve eeuw n a d a t hij het boven aangehaalde over de mogelijke gevolgen der „intensieve k u i t u u r " schreef, stelden SJOLLEMA en H U D I G vast, d a t de ernstige moeilijkheden, waarmede men in de Veen-koloniën bij den verbouw v a n haver t e k a m p e n had, een uitvloeisel waren van een te ruim gebruik v a n kalkhoudende meststoffen en van het bij her-haling bemesten v a n den grond m e t chili-salpeter („veenkoloniale haver-ziekte"). Slechts enkele jaren later trok een andere ziekte, die eveneens als een gevolg van het herhaald gebruiken v a n een bepaalde meststof (zwavel-zure ammoniak) onderkend werd, de a a n d a c h t („Hooghalensche ziekte").

Toentertijd was het kunstmestgebruik in de Veenkoloniën nog niet ouder dan 20 à 30 jaren en t h a n s weten wij, d a t genoemde verschijnselen in luttele jaren door het gebruik v a n bepaalde meststoffen t e voorschijn geroepen kunnen worden. H e t in onderzoek nemen van de door M U L D E R n a a r voren gebrachte vraagstukken was dus veel urgenter d a n hij in 1860 vermoed heeft.

H e t is begrijpelijk, d a t n a de ontdekking van zulke merkwaardige ge-volgen v a n eenzijdig kunstmestgebruik als de Veenkoloniale haver ziekte en de Hooghalensche ziekte, de belangstelling v a n het Groninger Proefstation vooral uitging naar de veranderingen, welke tengevolge v a n plantengroei, bemesting en regenval in den grond optreden. H U D I G bepaalde zich daarbij

(9)

t o t de zand- en veengronden, terwijl schrijver dezes zijn a a n d a c h t schonk aan de kleihoudende gronden.

Ook bij de laatstgenoemde grondsoorten werden reeds in h e t begin dezer eeuw veranderingen geconstateerd, welke door h e t gebruik v a n kunstmest-stoffen veroorzaakt werden. I k noem hier de veranderingen, welke optraden op een permanent graslandproefveld t e Eothamsted tengevolge v a n jarenlang voortgezette bemesting m e t ammoniumsulfaat en -chloride (31). E e n der-gelijk geval deed zich voor op een gerstproefveld t e Wobum n a een 15-jarige bemesting m e t dezelfde zouten (91). Verder k a n hier verwezen worden n a a r de onderzoekingen v a n K R Ü G E R in 1905 (45).

Maar de verandering v a n de kleigronden onder invloed v a n bepaalde meststoffen trok ook reeds de a a n d a c h t v a n de landbouwers. Vooral op de oude, kalkarme zavelgronden n a m e n de klachten over structuurbederf (ver-slempen) door herhaalde bemestingen m e t chili-salpeter toe, terwijl de steeds voortschrijdende ontkalking der kleigronden door de uitloogende werking van h e t regenwater en de daarmede gepaard gaande verandering der geaard-heid v a n den kleigrond, reeds omstreeks h e t midden der vorige eeuw voor VAN B E M M E L E N in de Dollardpolders een onderwerp v a n studie was geweest (3).

Omstreeks 1910 n a m h e t onderzoek in de bedoelde richting een aanvang. ,.. Reeds in de eerste publicatie v a n 1911 wees ik erop, d a t h e t vraagstuk niet | zonder de hulp v a n lysimeters grondig bestudeerd k o n worden (56, blz. 19).1)

H e t duurde echter nog t o t Augustus 1918 eer een dergelijke installatie in werking gesteld k o n worden.

Waarnemingen m e t behulp v a n m e t grond gevulde bakken o m t r e n t de betrekking, welke er tusschen d e n regenval en de hoeveelheid zak- of drain-water bestaat, werden reeds a a n h e t einde der 18de eeuw verricht (DALTON). Doch eerst omstreeks h e t midden der vorige eeuw is m e n a a n d a c h t g a a n schenken a a n de scheikundige samenstelling v a n h e t drainwater. Zoo werden omstreeks dien tijd door W A Y (96), W I L S O N , K R O C K E R e n E . W O L F F (66, I I 254—257) drainwatermonsters in h e t veld opgevangen en geanalyseerd.

F R A A S (26) was, voor zoover mij bekend, de eerste, die voor h e t onderzoek van drainwater v a n „Lösungsmesser" gebruik m a a k t e . H e t woord lysimeter f is vermoedelijk ook v a n h e m afkomstig (101, blz. 28). Deze lysimeters, eerst

van aardewerk, later v a n verzinkt ijzer vervaardigd, hadden een oppervlakte ') E e n desbetreffend voorstel werd in October 1914 bij den Minister ingediend. Dank zij den steun, welke de toenmalige Commissie v a n Advies voor de Rijkslandbouw-proefstations a a n h e t voorstel verleende, verklaarde de Minister zich reeds in October 1915 bereid de kosten, begroot op f 2950,— zooveel mogelijk t e n laste v a n het loopende dienst-j a a r te brengen.

(10)

van 9 dm

2

en bevatten een aardlaag ter dikte van slechts 15, later van 30 cm.

De aarde rustte op een zeef bodem; het zich daaronder verzamelende

drain-water kon door middel van een kraan worden afgetapt. De lysimeters waren

buiten tot een paar cm onder den bovenrand ingegraven. Tweemaal per jaar

werden ze uitgegraven om het gedurende den zomer en gedurende den winter

verzamelde drainwater af te tappen.

FBAAS

stelde zich ten doel aard en hoeveelheid der bodembestanddeelen,

welke in den ondergrond wegzakken, te leeren kennen, alsmede den invloed,

welken plantengroei en bemesting daarop uitoefenen.

Zoowel het opgevangen drainwater als de geoogste gewassen werden door

ZÖLLER

(101) geanalyseerd. Hij trekt uit de analyse-resultaten de conclusie,

dat de belangrijkste planten voedende bestanddeelen door den grond worden

vastgehouden; chloor, zwavelzuur en salpeterzuur zakken echter als Ca- en

Mg-zouten in den grond weg. Verder merkt hij op, dat de hoeveelheden

phosphorzuur (het drainwater bevatte hiervan niets of slechts sporen) en kali,

welke de granen voor korrel- en stroovorming behoeven, veel grooter zijn

dan zij mogelijkerwijze uit oplossingen van de gevonden samenstelling zouden

kunnen bemachtigen, waaruit hij afleidt, dat de planten haar voedsel niet

in een oplossing toegevoerd krijgen.

MULDER

heeft deze onderzoekingen en de daaruit getrokken conclusies

aan een uitvoerige bespreking onderworpen en op de hem eigen wijze

be-critiseerd (II, blz. 230 e.V.).

In de eerste plaats merkte hij op, dat deze proeven niets kunnen leeren

omtrent de veranderingen, welke de bouwvoor ondergaat, omdat het water,

hetwelk de dunne grondlaag is gepasseerd en zich onder in den lysimeter

heeft verzameld, niet meer bij droogte daarin capillair kan opstijgen zooals

in den natuurlijken grond gebeurt. „Juist dat gemis aan verschuiven, aan

dat op- en nedergaan van het water, waardoor voortdurend opgelost en

onopgelost telkens wisselt en voorbij de wortels der planten schuift; juist dat

opheffen van het physiologisch verband, verpïigten „de Schule"

1

) om hier

te verklaren: het is kunstwerk en niet hetgeen in natura bestaat" (I.e. blz. 232).

Verder bestrijdt

MULDER,

dat de samenstelling van het in de lysimeters

verzamelde water in tegenspraak zou zijn met de meening, als zouden de

planten hare bestanddeelen in oplossing uit den bodem bekomen (1. c. 244).

Sedert

FRAAS

zijn er in tallooze instituten, over de geheele wereld

ver-spreid, lysimeters ingericht om de samenstelling van het drainwater te

be-studeeren; in hoofdstuk I, § 2 van deel I dezer verhandeling gaf ik een beknopt

*) FKAAS duidde hiermede min. of meer spottend „de officieele wetenschap" aan. Hij keerde zich tegen het theoretiseeren der wetenschappelijke mannen op het gebied der agricultuurchemie : men moest experimenteeren onder natuurlijke omstandigheden.

(11)

overzicht v a n enkele der belangrijkste buitenlandsche installaties en v a n de d a a r m e d e verrichte onderzoekingen. Voor zoover daartoe bij de bespreking v a n de resultaten der Groninger onderzoekingen aanleiding bestaat k o m ik op deze, en wellicht ook nog op andere, onderzoekingen terug.

Bij het meerendeel der lysimeteronderzoekingen was het er voornamelijk om t e doen, t e weten t e komen, hoeveel plantenvoedende stoffen m e t het drainwater verloren gaan en het was, zooals wel vanzelf spreekt, in de eerste plaats het stikstof-verlies, d a t de belangstelling trok.

Degene, die het doel v a n lysimeteronderzoek in dezen zin het scherpst formuleerde, was DÉHÉRAEST, toen hij omstreeks 1890 t e Grignon met zijn drain water onderzoekingen begon. H e t drainwater, aldus D E H É R A I N , b e v a t slechts één bestanddeel, d a t ons belang inboezemt, n.1. het salpeterzuur. D e sporen P en K, welke het bevat, zijn t e gering d a n d a t wij er ons mee bezig behoeven t e houden. E n bovendien kunnen wij ons P , K en Ca goedkoop genoeg verschaffen; overvloed of gebrek a a n N bepaalt in een normaal seizoen de opbrengst. H e t is dus v a n het grootste belang t e weten, hoe de stikstof, welke als mest op het land wordt gebracht, zich tusschen de plant, het drain-water en den grond zal verdeelen. Slechts als we de beide eerste grootheden kennen, k u n n e n we de laatste berekenen en d a n k u n n e n we ook door analyse v a n den grond nagaan, of er gasvormige stikstof uit den grond verloren g a a t d a n wel in den grond wordt vastgelegd. Uit de aldus verkregen gegevens zullen we eenmaal aanwijzingen k u n n e n afleiden, die voor de door de praktijk t e volgen gedragslijn v a n belang zijn (18, blz. 66).

Dit is het probleem, zooals D E H É R A I N het zag en formuleerde, en hij heeft op voortreffelijke wijze n a a r de oplossing gestreefd.

H e t waren deze onderzoekingen, welke SJOLLEMA inspireerden t o t be-studeering v a n de N-verliezen bij de Nederlandsche gronden. Hiertoe werd t e Uithuizermeeden op het bedrijf v a n den heer H . W E L T een drainage-proefveld ingericht, waarop van 1901—1910 waarnemingen werden verricht. De uitkomsten hiervan werden door HTJDIG en W E L T gepubliceerd (38). I n deel I (blz. 15) m a a k t e ik reeds melding v a n dit proefveld.

H e t vraagstuk, d a t ik mij voorstelde t e bestudeeren, h a d u i t den a a r d der zaak óók betrekking op de N-huishouding. Maar het o m v a t t e d a a r n a a s t de huishouding v a n alle andere bestanddeelen v a n den grond en v a n de gebruikelijke meststoffen. H e t ging erom de veranderingen in den grond t e n aanzien v a n alle bestanddeelen in den loop der j a r e n n a t e gaan. Voor ieder bestanddeel diende de balans opgemaakt te k u n n e n worden. Van den beginne af werden de drainwatermonsters (als regel kwartaalmonsters) en de gewassen d a n ook zoo volledig mogelijk genalyseerd.

(12)

Gaarne herdenk ik hier de voortreffelijke wijze, waarop Mej. A. HTJIZINGA — destijds assistente aan h e t proefstation en a a n wier zorgen t o t September 1924 het analytische werk, a a n dit onderzoek verbonden, was toevertrouwd — de toe te passen analyse-methoden op betrouwbaarheid en nauwkeurigheid toetste en zoo noodig verbeterde. Bij de verwerking v a n de gedurende 20 jaren verzamelde analysecijfers heeft zich bij mij de overtuiging gevestigd, d a t we, d a n k zij de toewijding en kritischen zin v a n Mej. HUTZINGA, de beschikking hebben gekregen over door de jaren heen zeer betrouwbare analytische ge-gevens.

Vanaf September 1924 t o t September 1931 werden de analyses verricht door Mej. A. BBONKEMA, en vanaf laatstgenoemden d a t u m t o t heden door

de heeren J . T E N H A V E en A. J . M U L L E R en door m e j . G. R O E D E ; ook dezen

medewerkers betuig ik op deze plaats mijn d a n k voor de zorg, waarmede zij de analytische en andere aan h e t lysimeteronderzoek verbonden werk-zaamheden steeds verrichtten. Indien m e n niet over toegewijde en in h e t laboratoriumwerk bedreven krachten beschikt, hoeft men een dergelijk werk niet te beginnen.

Bij de verwerking v a n de analyse-uitkomsten kwam duidelijk n a a r voren, van hoeveel belang het is geweest d a t v a n den aanvang af ook die bestand-deelen geregeld bepaald werden, die n a a r aard of hoeveelheid geen rol of slechts een rol v a n ondergeschikte beteekenis spelen, zooals F e , Mn, Si en Cl.

b. De betrouwbaarheid der drainwateranalyses in den loop der jaren

H e t steeds volledig analyseeren der drainwatermonsters, h e t geregeld bepalen ook v a n die bestanddeelen, welke landbouwkundig of bodemkundig van minder belang schenen t e zijn, verdiende nog om een andere reden aanbeveling: de volledige analyse van het drainwater stelt ons in staat om controle uit te oefenen op de juistheid der verrichte analyses.

Een dergelijke controle is zeer gewenscht, d a a r de bepalingen als regel slechts in enkelvoud uitgevoerd k u n n e n worden in verband m e t d e n omvang v a n h e t a a n dit onderzoek verbonden analytische werk. Eenige contrôle heeft m e n reeds door de omstandigheid, d a t steeds n a a s t elkaar h e t drain-water uit de 8 lysimeters onderzocht wordt. Traden er onderling onverwacht groote verschillen op, d a n werden de analyses herhaald.

Aanvankelijk werd de contrôle op deze wijze uitgevoerd, d a t de som der gevonden zuur- en basenbestanddeelen p e r liter vergeleken werd m e t d e gloeirest per liter, welke ook steeds bepaald werd. Tengevolge v a n de aan-wezigheid v a n hydro-carbonaten en vermoedelijk ook tengevolge v a n d e aanwezigheid v a n organische bestanddeelen in de t e gloeien verdampingsrest

(13)

(ontleding der nitraten), is de samenstelling van de gloeirest echter dermate afhankelijk v a n de wijze van gloeien, d a t zij niet ter controle k a n dienen.

Een zeer goede controle krijgt men echter bij omrekening der gehalte-cijfers (mg per liter) op aequivalenten (mE per 10 liter). Bij een analyse, welke zich uitstrekt over alle bestanddeelen, welke inderdaad aanwezig zijn, moet de som der base-aequivalenten gelijk zijn a a n die der zuur-aequivalenten. H e t a a n t a l milliaequivalenten koolzuur werd berekend uit de titratie v a n het drainwater met zoutzuur en methyloranje als indicator. Hierbij werd aangenomen, d a t al het gebonden koolzuur aanwezig was als hydro-carbonaten, een veronderstelling, welke gebaseerd is op het feit, d a t het drainwater steeds een ruime hoeveelheid vrij koolzuur bevat.

Verder werd aangenomen, d a t het gevonden S i 02 aanwezig was als silicaat,

hetwelk bij de titratie een aan de gevonden hoeveelheid S i 02 aequivalente

hoeveelheid zoutzuur bond en die derhalve v a n de bij de titratie verbruikte hoeveelheid zoutzuur afgetrokken diende t e worden.

Deze controle is in de eerste plaats uitgevoerd bij de gemiddelde samen-stelling der achtereenvolgende drainwatermonsters, welke berekend werd uit de analyses van het uit de 8 lysimeters afzonderlijk opgevangen drainwater. Men moet aannemen, d a t bij dit middelen meerdere afwijkingen, die bij de afzonderlijke analyses optraden, genivelleerd werden, zoodat de overeen-stemming tusschen het aantal base- en zuur-aequivalenten in 't algemeen beter werd.

I n fig. 1 zijn de aantallen B- en Z-aequivalenten tegen elkaar uitgezet. Indien de gemiddelden der telkens 8 analyses volkomen juiste uitkomsten hadden gegeven, zou steeds B = Z moeten zijn en zouden alle p u n t e n der-halve op de lijn moeten liggen, welke door het kruispunt der assen g a a t en een hoek van 45° met beide assen m a a k t .

I n de grafische voorstelling ziet men in de eerste plaats, d a t de p u n t e n op een paar uitzonderingen na zich alle groepeeren om een lijn, welke de ij-as even boven het n u l p u n t snijdt, hetgeen beteekent, d a t het a a n t a l base-aequivalenten, een p a a r uitzonderingen daargelaten, steeds grooter is d a n het a a n t a l zuur-aequivalenten. Dit verschil bedraagt gemiddeld 2,9 m E . Voor de 58 analyses van 1 September 1918 t o t 1 J a n u a r i 1938 is n.1. Z gemid-deld 205,0 m E , B 207,9 m E per 10 liter.

Feitelijk overheerschen de base-aequivalenten nog w a t meer, o m d a t in de grafiek de gevonden hoeveelheden ZnO, M n304, F e203A l203 en CuO niet

in rekening zijn gebracht; gemiddeld is de som der base-aequivalenten dienten-gevolge nog i 2 m E grooter. Aanvankelijk, t o t 1923 ongeveer, was dit bedrag w a t grooter.

H e t schijnt dus, d a t er in de uitvoering der analyses of in de berekening (9) A 49

(14)

der milliaequivalenten of in beide bewerkingen een kleine systematische fout

schuilt, waardoor het aantal base-aequivalenten iets te hoog of het aantal

Gemiddelden voor de . , , . _ , der , , a*cra9es fortte S' IwUrs^.M*». t.ós

f

20 40 £0 60 100 ItO l(/0 160 I80 200 120 21/0 tio 2S0 300 320 31/0 3i0 310 1/00 1/20 Z

ÏTlE.

Figuur 1

zuur-aequivalenten iets te laag gevonden wordt, waarbij misschien ook

ge-dacht moet worden aan de aanwezigheid van organische zuren. Groot is

deze fout echter niet; zij is voor de beschouwingen in de volgende

hoofd-stukken zelfs van geen beteekenis.

1

)

Beschouwt men verder de spreiding der punten in de stippenfiguur 1,

dan blijkt, dat deze met slechts enkele uitzonderingen gering is. Dit komt

*) Bij de 8 van 1 September 1933 t o t 1 J a n u a r i 1938 verrichte series van telkens 8 analyses was de overeenstemming nog beter. Z—B lag bij deze analyses tusschen + 1,3 en — 3,1 en bedroeg gemiddeld — 1,1 m E per 10 1.

(15)

ook naar voren, indien men voor de waarden Z—B de middelbare fout v a n de afzonderlijke bepaling uitrekent en de afwijkingen der Z—B-waarden v a n het gemiddelde voor Z—B daarmede vergelijkt. Men ziet dan, d a t slechts in 5 van de 58 gevallen de afwijking v a n het gemiddelde grooter is dan één-maal de middelbare fout en slechts in 2 gevallen grooter dan drieéén-maal de middelbare fout, zoodat men van een foutieve analyse moet spreken.1) Deze

beide analyses komen ook duidelijk op de grafiek n a a r voren: het zijn de analyses 19 en 32.

H e t is wel van belang, deze beide afwijkende analyses wat nader t e be-schouwen, w a n t men heeft hier t e doen m e t gemiddelden v a n telkens 8 analyses, waarbij de kans op een fout toch aanmerkelijk geringer wordt. Schenken we eerst onze a a n d a c h t a a n analyse 32.

H e t betreffende p u n t ligt aanmerkelijk onder de lijn, hetgeen wil zeggen, d a t in tegenstelling m e t bijna alle andere analyses niet de base- doch de zuur-aequivalenten overheerschen en wel in sterke m a t e (Z—B = + 54) en dit is het geval bij de 8 afzonderlijke analyses: Z—B schommelt tusschen + 42 en + 70. H e t heeft er dus allen schijn van, d a t er bij de 8 gelijktijdig uit-gevoerde analyses dezelfde en ongeveer even groote fout werd gemaakt, waardoor te veel zuur-aequivalenten of te weinig base-aequivalenten werden gevonden. Welke base of welk zuur is dit nu geweest?

Indien men in plaats van de som van alle base-aequivalenten (B) uit t e zetten tegen de som van alle zuur-aequivalenten (Z), zooals in fig. 1 is gedaan, CaO + MgO uitzet tegen N20B + S 03 + C 02, of CaO tegen de genoemde

zuur-aequivalenten, of CaO tegen N205 + S 03 dan wel tegen S 03 alleen,

steeds ziet men het p u n t voor analyse 32 dezelfde afwijkende positie innemen. Uit de laatste grafiek, welke in fig. l a 2) wordt weergegeven, volgt, d a t de

afwijking veroorzaakt wordt, doordat bij de analyses 32 het gehalte aan CaO t e laag of het gehalte aan S 03 te hoog werd gevonden.

I k breng in herinnering, d a t men hier te m a k e n heeft m e t waarden, die gevonden werden door de uitkomsten van 8 CaO- resp. 8 S03-bepalingen

t e middelen. N u is het onwaarschijnlijk, d a t bij 8 naast elkaar uitgevoerde S03-bepalingen belangrijke en ongeveer gelijke fouten gemaakt zouden zijn

geworden.3)

E e n gemeenschappelijke fout bij de CaO-bepaling is eerder denkbaar:

*) Een en ander is ook te lezen uit fig. 1, waarin evenwijdig aan de lijn, welke het verband tusschen B en Z weergeeft, lijnen zijn getrokken op een afstand gelijk aan eenmaal de standaardafwijking S ( = 9,6).

2) De punten, welke door kruisjes zijn aangegeven, moet men buiten beschouwing

laten. I k kom later op de afwijkende positie dezer punten terug.

3) Bij het narekenen der oorspronkelijke analyse-notities werden in de berekeningen

geen fouten ontdekt.

(16)

er behoeft slechts een fout t e zijn g e m a a k t bij de titerstelling der gebruikte kaliumpermanganaatoplossing om alle bepalingen met een gelijke fout t e bedeelen. CAO

mE

3 6 0 3 2 0 300 280 260 ll<0 220 200 160 160 II4O 120 100 80 60 40 20 L vSimeterS-Groningev Betrekking tvsschen COLOen S03

m.E. per 10 liter

Relation Between Ca.0 and 503

X 5eptlgiQ.Sept.ty20

1 c j. ( Per y- sterke ni tri f

Jan /021 .pept /Q23. X , ., '

J

( perofstrongnitrif.

Sept 192z. Jun/ /p3ç

20 l{o 60 âo loo ito il/o 160 180 200 no zLjO 160 280 300 S O 3

m.£.

Figuur l a

D a t de fout in de CaO-bepaling schuilt, vindt verder steun in het feit, d a t in de grafiek, welke h e t verband CaO : N206 weergeeft, het p u n t voor

(17)

177

daar de lijn, welke genoemd verband weergeeft, een zeer steil verloop heeft.

Maar bovendien kan als steun voor de meening, dat de fout in de CaO-bepaling

schuilt, nog aangevoerd worden:

1°. dat het gehaltecijfer voor CaO bij analyse 32 in verhouding tot de

voorafgaande en volgende cijfers laag is (134—96—73—124—116 mE) ;

2°. dat de waarde voor de verhouding tusschen de aequivalenten CaO

en MgO, die vanaf analyse 22 vrij constant is (gemiddeld 9,9) alleen bij

analyse 32 aanmerkelijk lager is, n.1. 7,5.

Bij analyse 19 treedt een afwijking naar boven op (zie fig. 1); hier werd

dus de som der base-aequivalenten te hoog of die der zuur-aequivalenten te

laag gevonden (Z — B = — 37). De waarden voor Z — B zijn bij de

afzon-derlijke analyses wel alle negatief, maar de onderlinge verschillen zijn grooter

dan bij analyse 32; bij een der analyses 19 is Z — B = — 6 , terwijl bij de

overige 7 analyses deze waarden tusschen 28 en 69 liggen.

Op grond van dezelfde overwegingen komt men tot de conclusie, dat

ook hier de fout vermoedelijk schuilt in de CaO-bepalingen, welke alle te

hoog gevonden zouden moeten zijn, ofschoon hier de zekerheid geringer is

dan bij analyse 32.

Op dezelfde wijze als bij de gemiddelde analyses voor de 8 lysimeters,

is getracht een beeld te krijgen van de nauwkeurigheid der afzonderlijke analyses.

De analyses zijn hierbij verdeeld in drie groepen, te weten:

groep 1, de analyses 2—31 der drainwatermonsters, verzameld van 1

Sep-tember 1918 tot 1 SepSep-tember 1924,

groep 2, de analyses 32—49 der drainwatermonsters, verzameld van

1 September 1924 tot 1 September 1931, en

groep 3, de analyses 50—65 van de monsters, welke genomen werden

van het tusschen 1 September 1931 en 1 Juni 1939 opgevangen drain water.

De betrekking tusschen base- en zuur-aequivalenten bij deze drie groepen

is in de figuren 2—4 grafisch voorgesteld. Opgemerkt zij, dat, in tegenstelling

met fig. 1, in deze grafieken onder de base-aequivalenten ook zijn opgenomen

de aequivalenten P e

2

0

3

(A1

2

0

3

), Mn

3

0

4

en ZnO, terwijl ook de eventueel

aanwezige, steeds zeer geringe hoeveelheden ammoniak-stikstof, pour acquit

de conscience, bij de basen in rekening werden gebracht; in totaal gaat het

hier slechts om enkele mE per 10 liter (gem. i 3 mE).

Vergelijkt men deze drie grafieken met elkaar, dan blijkt, dat de spreiding

voor de eerste groep grooter is dan voor de beide andere groepen. Hiervoor

kunnen twee oorzaken bestaan:

1°. een minder nauwkeurig analyseeren in de eerste periode;

(18)

2°. in de eerste jaren waren sommige der analytische methoden nog

minder nauwkeurig, doch gaandeweg werden deze methoden verbeterd.

$<oi Ltsimtters Qromngen

ij-ol Base.en zoor. aeov/ra/en ten /nhet dramtvater \ der afzonderlijke barren voor de analyses 1.31

t^B. rn E fier IO L

I Base.and acid.ae o ui y a lents in the dramaaewater ytt-frovrthe stpo.ra.te lysimetersforthe analyses 2 .1/

310 3*0 340 320

O 20 40 00 80 100 130 U(0 ito 190 200 220 240 2&0- 280 300 320 3JlO 300 380 400 420 440 «60

zuur.aeq. ^

Figuur 2

Base- en zuur-aequivalenten in het drainwater der afzonderlijke bakken voor de analyses 2—31. niE per 10 1

Base- and acid-aequivalents in the drainagewater from the separate lysimeters for the analyses 2—31. niE per 10 l

Ik vermoed, dat we hier in hoofdzaak met de tweede oorzaak te doen

hebben.

In de figuren zijn weer onder een hoek van 45° met de assen lijnen

ge-trokken, welke door de punten gaan (aangegeven door cirkeltjes), die de

gemiddelde waarden voor B en Z aangeven.

(19)

lijn de y-as weer boven het n u l p u n t : gemiddeld is het aantal m E basen n.1. 10 grooter d a n het aantal zuur-aequivalenten.

300 Lysimeters. Groningen

W.Bose.e/t zuur.a equivalenten in het drainwater. der afzonderlyte takken voer de ava/yses 31.

m.t. per IOL

ßase.avd acicCaequiralents inthe dra/nayen froTnthe separate lysimeters for the analyses-260 2i|0 220L i 200! o 160. d li|0. 120 100L I 80. 20 120 1/jO let) 180 zuur.aeq. Figuur 3 200 220 240 260 280 300

Evenwijdig aan deze lijn zijn twee lijnen getrokken op een afstand, gelijk aan 3 maal de standaardafwijking (S) der afzonderlijke analyses, welke waarde hier 11,5 is.

Zeven van de 240 p u n t e n vallen buiten deze grenslijnen, zoodat de be-treffende analyses als foutief beschouwd moeten worden. Vijf dezer p u n t e n vertoonen een afwijking n a a r boven, waaruit volgt, d a t het base-gehalte t e hoog of het zuur-gehalte t e laag gevonden werd. De 3 p u n t e n buiten de 3 S-lijn boven in de figuur hebben betrekking op de reeds besproken analyse n°. 19, welke ook in fig. 1 een belangrijke afwijking vertoonde.

(20)

Twee punten liggen buiten de onderste 3 S-lijn; bij de betreffende analyses

werd het totaal der basen dus te laag, of dat der zuren te hoog gevonden.

/6o 1^0 %9° 5 , •« So Lys/meters Groningen.

Base.enzuur.oequii'&lenter} in 11 e C c/r o/n voter der ofconder///Ae èaAÀen iroor o/e ono/yjesso,6s

Ea/se.andocid.,

m£per/oL

oùot/ira/enti /ntl:edratnaoei^o(ef^'om th e s e/iarate lys/meterj for th? an o/yses so-és

So go no

zut/r.oeo. 11/0 /SO I/O

Figuur 4

Base- en zuur-aequivalenten in het drainwater der afzonderlijke bakken voor de analyses 50—65. m E per 10 1

Base- and acid-aequivalents in the drainagewater from the separate lysimeters for the analyses 50—65. mE per 10 l

In fig. 3, welke betrekking heeft op de 144 analyses der tweede groep,

vertoonen 8 punten een zeer afwijkende positie: deze punten hebben

betrek-king op de reeds besproken 8 analyses van het drainwatermonster n°. 32.

Bij het trekken van de lijn door den zwerm punten en bij de berekening

van de S-waarde, zijn deze analyses, als zijnde klaarblijkelijk fout, buiten

beschouwing gelaten.

(21)

181

De lijn, welke het verband tusschen B en Z weergeeft, snijdt de ij-as

op 5 mE: gemiddeld is het aantal base-aequivalenten, dat bij deze analyses

gevonden werd, 5, grooter dan het aantal zuur-aequivalenten; bij groep 1

was dit verschil 10.

De duidelijk geringere spreiding der punten in deze figuur (de 8 punten

van analyse 32 blijven buiten beschouwing) vergeleken met die in fig. 2,

blijkt ook uit de veel kleinere S-waarde, die hier 4,8 bedraagt tegen 11,5

bij groep 1.

Ook hier zijn de 3 S-lijnen getrokken; slechts 3 punten vallen even

buiten deze lijnen, n.1. 1 met een afwijking naar boven en 2 met een afwijking

naar beneden. Afgezien van de 8 analyses n°. 32 zijn dus van de overige

136 analyses vermoedelijk 3 foutief geweest.

Fig. 4 heeft betrekking op de 128 analyses van groep 3. De spreiding is

hier ongeveer gelijk aan die van groep 2, hetgeen ook blijkt uit de S-waarde,

die hier 4,0 is, dus nog iets gunstiger dan bij groep 2.

De base-aequivalenten overheerschen bij deze analyses gemiddeld nog

maar met 2,4 mE, zoodat het schijnt alsof dit verschil tengevolge van

ver-beteringen in de analytische methoden gedaald is.

Bij 2 analyses is de afwijking van het gemiddelde grooter dan 3 S (B te

groot of Z te laag).

Op dezelfde wijze als dit gedaan werd bij de gemiddelde analyses 19 en 32,

zou men ook bij de afwijkende afzonderlijke analyses kunnen nagaan, bij de

bepaling van welk bestanddeel vermoedelijk een fout werd gemaakt. Of men

daarin steeds zal slagen, is echter de vraag, omdat de afwijkingen tusschen

de B- en Z-aequivalenten óók een gevolg kunnen zijn van een opeenstapeling

van foutjes, bij de bepaling van meerdere bestanddeelen gemaakt. We kunnen

dit punt hier echter laten rusten, want het beeld, dat de grafieken ons van

de nauwkeurigheid der analyses geven, is zeer bevredigend.

Natuurlijk moet men niet uit het oog verliezen, dat de uitgevoerde controle

slechts betrekking heeft op de totale hoeveelheden basen en zuren. Ook

indien B = Z is, kunnen er fouten schuilen in de analyses, maar dan moeten

deze fouten elkaar compenseeren. De kans op een dergelijke compensatie van

toevallige

1

) fouten is echter gering en kan niet van invoed zijn op het

ver-kregen beeld.

Voor enkele bestanddeelen geeft de betrekking, welke er tusschen de

con-centraties dier bestanddeelen blijkt te bestaan, eenige controle op de

juist-heid der analysecijfers. Zoo bestaat er, zooals we later zullen zien, tusschen

de CaO- en de MgO-concentratie in het drainwater een vrij constante

ver-1) Compensatie van systematische fouten in de analyses zou zich steeds bij alle

analyses doen gelden.

(22)

houding; afwijking van deze verhouding bij een bepaalde analyse kan dus

twijfel doen rijzen aan de juistheid van een der beide bepalingen. Op blz. 177

zagen wij b.v. dat dit bij analyse 32 het geval was; hier hadden blijkbaar

de CaO-bepalingen te lage uitkomsten gegeven.

c. Bemonstering van het drainwater en conserveering der monsters

Voor de beschrijving der Groninger lysimeters kan verwezen worden

naar hoofdstuk I, § 3, van deel I dezer verhandeling.

Aanvankelijk werd het opgevangen drainwater vrijwel maandelijks

be-monsterd; was de hoeveelheid onvoldoende (minder dan 3 liter), dan werd

gewacht tot er een voldoende hoeveelheid voor de analyse was doorgeloopen.

Zoo moest b.v. vanaf 1 April 1921 tot 1 April van het volgende jaar gewacht

worden, alvorens een monster van voldoende grootte genomen kon worden.

Vanaf 1 September 1922 tot 1 September 1931 werden zoo mogelijk

kwartaalmonsters genomen (herfst, winter, voorjaar, zomer). Vanaf

laatst-genoemden datum tot 1 September 1936 moesten wij ons noodgedwongen

tot jaarmonsters bepalen, omdat in verband met de uitbreiding der

werk-zaamheden beperking van het aantal analyses noodig was. Vanaf 1 Januari 1937

is de analyseering van kwartaalmonsters echter weer hervat.

Steeds werd het water der 8 lysimeters afzonderlijk geanalyseerd. Slechts

in de jaren 1931/1932 tot en met 1934/1935 werden de monsters der ten

aanzien van de stikstof gelijk bemeste lysimeters, twee aan twee

samen-gevoegd.

In de verzamelflesschen bevond zich een rolletje kopergaas teneinde

bac-terieele omzettingen der stikstofverbindingen tegen te gaan. Van 23 December

1920 tot 1 September 1924 werd het kopergaas vervangen door chloroform,

omdat betwijfeld werd, of met kopergaas het doel wel ten volle bereikt werd.

Toen echter bleek, dat de toevoeging van chloroform moeilijkheden opleverde

bij de bepaling van de oxydeerbaarheid van het drainwater en een ingesteld

onderzoek leerde, dat drainwater meer dan een jaar op kopergaas bewaard

kan worden zonder dat er wijziging optreedt in het gehalte aan N 0

3

' , N 0

2

' ,

NH

4

' en organische stikstof, werd tot het gebruik van kopergaas

terug-gekeerd.

Uit de volgende cijfers, welke betrekking hebben op het drainwater uit

bak 2, doorgeloopen van 1 December 1922—1 Maart 1923, en vermoedelijk

eerst meerdere maanden na laatstgenoemden datum genalyseerd, volgt, dat

de beide genoemde conserveeringsmiddelen een gelijk resultaat geven t. o. van

de N-verbindingen.

(23)

183

Milligrammen per liter

Drainwater bewaard m e t : N als: N 03' 56,51 56,27 N 02' 0,004 0,004 NH-4 2,5 2,5 Organ. 0,39 0,39

Uit de onderstaande gegevens volgt, dat men drain water in aanraking

met kopergaas langen tijd kan bewaren, zonder dat er een merkbare

ver-andering in de aanwezige N-verbindingen optreedt.

Op 29 September en op 3 November 1930 werd uit lysimeter 2 een

hoe-veelheid drainwater opgevangen en onmiddellijk op de verschillende

N-ver-bindingen onderzocht. De restanten werden daarna met een kopergaasje

in den drainkelder weggezet en 8 Maart 1932, dus ongeveer anderhalf jaar later,

opnieuw onderzocht.

Milligrammen per liter

29 September 1930 . 8 Maart 1932 . . . N als: N O '3 3 November 1930. 8 Maart 1932 44,10 ( 44,33 ( 44,57 i 60,43 ( 60,67 I { 60,67 f 60,67 NH'„ met MgO afgedest. 0,30 0,27 0,22 0,33 0,21 0,19 0,27 0,29 0,29 N H '4 direct in drainw. (Nessler) 0,25 0,32 0,33 0,21 0,21 0,33 0,33 Organ. + NHd. 0,62 0,53 0,34 0,64 0,64 0,65 0,65 Totaal Jodlbauer 45,03 ( 42,23 } 44,57 I, 59,97 ( 59,03 { 59,63 ) 59,50 J) N 02 steeds afwezig.

Ten overvloede werd nog het volgende onderzoek verricht.

Op 8 en 9 October 1938 werden uit de lysimeters 6 en 7 watermonsters

opgevangen, zonder dat het water met koper in aanraking kwam. Deze

monsters werden in zevenen verdeeld; een der monsters werd direct op stikstof

onderzocht, terwijl de zes overige monsters bij kamertemperatuur (resp. in

den drainkelder) bewaard werden, en wel zonder eenige toevoeging, met

kopergaas en met chloroform. Deze laatste monsters werden begin Mei 1939,

(24)

dus na 7 maanden, genalyseerd. De resultaten zijn in de volgende tabel

opgenomen; deze leeren, dat, moge er al bij bewaren zonder

conserveerings-middel gedurende 7 maanden sprake zijn van afnemen van het N-gehalte,

deze daling toch in ieder geval zeer gering is (ongeveer 1 mg totaal N). De

verschillen tusschen bewaren met en zonder Cu-gaas, resp. chloroform zijn

in vergelijking met de analyseverschillen zoo gering, dat hieruit geen conclusie

is te trekken ten aanzien van de vraag of toevoeging van een der stoffen

Direct geanalyseerd . . . Na 7 maanden Lysi-meter 6 7 6 7 N zonder toev. NH%. 0 0 0 0 Totaal 46,53 46,35 49,68 49,68 45,73 45,73 44,80 !) 45,27 !) 48,78 48,77 x) 48,30 ») met Cu-gaas Totaal 46,20 45,03 !) 45,27 !) 48,78 49,27 !) 48,07 !) met chloroform Totaal 46,20 45,97 !) 49,72 48,30 48,77 !)

1) Monsters bewaard in den drainkelder, dus bij lagere temperatuur.

gewenscht is en welk der beide conserveeringsmiddelen de voorkeur verdient.

Veiligheidshalve zal echter worden doorgegaan met het bewaren op Cu-gaas.

HOOFDSTUK I

De scheikundige samenstelling van het drainwater in den loop der jaren

Bij de bespreking der samenstelling van het drainwater in den loop der

jaren zullen we uitgaan van de gemiddelde samenstelling van het drainwater

der 8 lysimeters. Hierbij wordt dus afgezien van het verschil in den aard

der stikstofbemesting. Zooals n.1. reeds in deel I werd medegedeeld, ontvingen

sedert 1923 de lysimeters twee aan twee de stikstof in den vorm van NaN0

3

,

(NH

4

)

2

S0

4

, NH

4

N0

3

en Ca(N0

3

)

2

(zie deel I, blz. 41, tabel 2). In de gemiddelde

cijfers voor de samenstelling komen de eventueele specifieke invloeden dezer

vier zouten elk slechts voor een vierde tot uitdrukking. Later zullen deze

specifieke invloeden der N-meststoffen nader besproken worden.

De bedoelde gemiddelde gehaltecijfers zijn in tabel 1 verzameld. Ter

toe-lichting dezer tabel diene het volgende.

(25)

SÄ e» •2 "s 9, o s r « ? Ö •>* «Ü

.^

°o S. *e 8 S e s» • s S Os C ( S 9 . I I 9 0 | Ç ) 0 " Z » 0£ uM * 0!l V + eOZ3Ä OsW 0 ^ 0 0S« N 0 ' H zO!S 10 EOS £ r t n r ç o i / O N + / O N • q j B o i q 'oo u r a i g raui ^ j o T3 O 'S CD P i 0U - J B U y F H t D M Os 0 0 l O CO 0 0 ^ Ö no > . Ö CM CM G CM CC " # œ os - H —i 00 o CM CM T * i c c o c o CO 0 0 o o "H* CM T * « * " O - # CO 1C 0 0 C - I N H -H< CO 0 0 OS CM T * O OS CO o CO CO H C l O l O l CM C l t-H 0 0 OS CO - # o t » CM CO Ti< CO CM CO i - l r-H CM 0 CN> 0 1 ^ CO T t l s : f M O I C CD t ~ CM CM CM • C »C i c o : OS OS »C I C I C CD r-H CS CM i-H I C CO CD t -CS r-H r-H CM O l O CM P-H CM T h X O CD OS O CO CD i ß i ß T h i ß „ „ „ r o o T h 0 0 s K " c o c o OC OQMTP CD I C i ß i ß CD O H CO ( M ( M CO OS OS CO OS CO > ß i ß T h i ß « " * O i O © O O O ( M O CO - H I ß ^ T h CO i ß i ß i-H I ß C 5 H 0 5 H O M i > CD CS CS SM O i ß ' M CD i ß CO - * T h CM t-H i-H O CO i—i O CM OS © OS t - t - r - i ß TH I > r - t - C D T h i ß T h t - C i H N i f 5 X O cO CD CO CD CO i ß i ß O CM OS t - X OS CS OS t - X T h X CO P-H CO CO i ß v ß i ß »O T h l > i ß CO CO CM CM --H O O Os Os O OS i—i * ( M ' M C J « H b T h T h Th CO T h T h CD Oœ Ol QC ON W fM H OH O ( N H H H i M I M t M M N W i M f N 0 0 O F » i ß CO CD C - CO OS i ß © H O O H O H H N © r - i ß r - x Th 0 0 O CO »C ï > 0 0 ••# co r ->C CO CO CO t - I C CO O i M * t ~ * * r H « H C O O ^ H ! D ( M 0 0 CO X CO CO CS ^ H t - I > t— T h CO X 0 0 0 0 OS X CM i—i CM CO T h OS O T h a ß T h CO --H GNI X I ß r-H X OS I-H T h CO i—1 CS X OS X CS OS CO O X i—i o > ß CO ( M O OS X CS OS T h CO T h CO CO CS OS CO CM Tf4 i ß CO l > t -?5 2 CO CO CO Th CM

2 S ^ °°

Ä

°° ^

T h 1— CO CO CM CO i ß CO i ß T h c o r-H CM p-H h C C T ) I H CO W O T J I o t - LQ H C i o c o

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

i

1

1

1

1

X X O OS —1 o os co cs co x es co Th CM CO X »ß i ß t -CM -CM r-t -CM -CM -CM C i X H rH t - C i CO r-H O O O O O » ß O CS i ß CM O t - t - T h CO CD i > CM CO I > CO t - T h CM <-H X t - ï > O X X i ß X t - os I ß CS CO CS c o t -T h O O O CM CM CO X CD i—1 »C O co »ß X l > O ï > OS I ß i—1 r-t T h i ß T h CO CO r-H OS O VO I ß I ß CD I ß CO CM i ß O ^ CO ^ X OS X ° ° X S H 0 0 0 0 h « M CD t - I r - CS X X i—i t - CO i ß T h O CO I r - l > CS X X M ( M f - H C i O O O H ! N > h JO CO -—1 r-H H CM P-H CM O T h CS r-H <£> GM i-H i-H CM I ß CO T h CM r-H T h i-H i ß X i ß O CO i-H T h CO r-H 263 5 223 7 214 1 174 9 - H CS - H I ß ^0 r i ^ ce O O O O CS O O CM CD CO i ß i ß Th O CM X OS i ß —> I ß 0 0 L - r - CD CO i ß - H CO CM CM CM O CO I ß CD T h I ß I ß CD I ß a r - x CM Tf CO CS X IC Th CO ^H g? Lß Th CS S >ß t - co * X t - CD CD Th —i o r - t - t - co CO O CO CO O t - CO CM O " H T h O Th r - P-H i r -C l -CM -CO T h GM X CM O Th i > co t -t - CD X CM i ß x Th es 1-H P-f GM r-H 0 0 0 0 0 0 O Ï C l O l 1918—2 0 Sept . 918— 5 Nov . 918—1 8 Dec . ] os es CS CS ö 'S C3 <B 1-5 fr I C • * CM CM

1 1

X OS r~4 1—1 OS OS 2 8 Aug . 2 0 Sept . 5 Nov . 1 8 Dec . 2 5 Jan . CM CO • • * i ß co CS OS OS OS OS OS OS OS OS OS CS o o o o o o p-H t n CM CM CNï CM CM os os os os os os os CM OS

i i i t i s g

111|

t

g

r-H CM - H

M I M

CS OS OS OS OS OS OS OS OS OS l Febr . ] > Mrt . ] ! Apri l ] ! Me i ] Sept . ] IMH N H r - x CS O -—t

1 l-JJ 1 1 1

OS OS o o o o o ^ H r ^ CM CM CM CM CM OS CS OS OS OS CS OS > ü r j ^ -*a k , H CM co ••# i ß co r - x

1

o CM CS CO p-H r-H CM CM CM CM CM CM CM CM CM GM OS OS OS OS OS CS CO CO CO CO GM CM CM CM OS OS CS OS n ' S ' C . H a ô -p ' 3 a y

M I M I

P H r-H r-H CM CM CM CM GM CM CM CM GM OS o s o s o s o s o s H O rH ,H . H T v . § ^ a , a © g^ r^ pR < < ^ GC CS O - H CM CO T h i—l CM GM CM CM GM

M M

GM CO CO CO CM CM CM CM CS OS OS CS © ^ S g* P g r r j CO uß CO t - X GM GM CM CM

(21)

A 61

(26)

m

<

^S8JI90JQ 0UZ f0£ uM E08IV 03J ï O«0 O*«N 0*31 '0!S 10 C0S

&

I ^ Î O X /ON + / O N q j B O j q zoo utui a U I U I ^ J 0) g •0u -[Buy n t * t^ O ï l M i IM Ci O j X " * i f i

° ft° 1

CE 1 O O O ' O t-~ <M | -<* <M M | I > « 5 OS ? O l O CD ' M M G O | »O - ^ l > | OS T f CO | CO «0 TJH 1 ^ CO 0 0 1 • ^ O i f t 1 t - »O CO CO ( M ' M t > O —1 1 tóMffi j 0 0 r f i 0 0 1 I > O ^ H | <M O <M 'M CO j o c j o H o o os r-103 7 102 3 Tf TP [ M Tfi I 0 0 ! O I C 1 ' M M ] i C I r - | O - * ' M CO OS CS 1 <M -& | - t CO 1 <M F-H I 0 0 CC 1 CO iO 1 CO CO CO co 1 0 CO 1 co co j «O CO I co co 1 » 0 I > 1 <M Th 1 0 0 I > CO I C 1 r- co co H M ( N <M OS CO OS I O ï 10 \ rH ( N 1 oq os i 0 0 ! ' M CO, 1 < N «-1 | CO ^ 1 <M O CO M <M I C 1 I Q - * | 0 0 M 1 <M »O I

2S |

r H GO 1 0 0 c o M - H ' 0 0 CO I CO —l \ CO CO 1 CO ^ H 1 OS co i t - 0 OS <M 00 CO I iO co X 0 os 0 <M CO <M i C i C M - ^ C O C O p - H C - J O C O t - O S O O S T ^ , — ! ' i ' t C C H 0 1 ' * T H > O H M C O H O,* C O l > C D I > Q 0 C O r - 0 0 l r - O 5 C 0 f M i — l O O C C C O c O C O ' ^ T t l C O C O M O O i M O ' - H O O C O l O C O ^ - f ^ ^ i o c q w H t o r t f - i ^ f N ^ r t F i H © O O O O O O O O q O O O O O i - f - H » r : c o c s ( M o o s i > o o o s o s r - ^ H O s i > X ( 0 H H r t(M N H H H H (N ( N C ÎH H r1 H t - C O Q O O O C O O O O S O S ^ - t t - O O O S l d O T t * ' M t N C D O t - i O ' M C O C O C O O O S O O f M Q O O O M O O f f i N N N H l O H û O H C O O l O r t O • ^ C O C O - ^ C O C O C O C O i O C O ^ C O ( M ( M C O C O 0 ( N O - # N h 0 3 H 0 0 0 5 l O C D l N 0 0 5 C 0 C O r f T f l ( M C 0 O S C 0 C O C O - ^ ( M r H C 0 G ^ r H M C O i O c O Q O C O ^ M i - H C O t M O O S C O C O i O C O ^ O O S i C t - O O S C O - ^ ^ O S i O M t M i - H ^ - i .—1 ^ H M C 0 ( N - - H r - H ^ ^ H c O ï o a i c i N c c c - i ï O t - T f t ^ c c M c o ^ T j * O i - H C S f - H - ^ t - t - t M C O ( M C O ^ t - ( M C O ( M ( M ' M ( M C O ' M < M ( M M M C O C 0 C O C 0 ( M ' — t <N O S i — l O S O C O t - t - i - H t M ' - H C O C O C O ' M C O ' M T f » O O C O O c O O S O O O S ^ H ( M t - O S - ^ t - i O 0 S - - H i - ' 0 S I > C 0 0 0 O l r - 0 0 C 0 l > T t * i 0 C 0 - ^ < — K M M M M N N H i - 1 1—t 1—1 < N <M M <M i C T f r - c o c o c o c o c o o o c o t o r - r - ' Ä O s o s CO f l > X l > ( M ( M U i ( N H X « O O , - H ( M 1—1 <N M 1 — l O O O O S O O ^ O O O S O S - — ( O S t - O O O ' M - ^ W I C t D Ï O t ' F - i i > o s c o » o o o q o o c o ' M T h p — t i — i C O ^ H ^ H i - H i — i ( M < M C 0 - < t C 0 ^ H - < * l > I > • ^ ^51 ^ 1 ^ " <N (M <M <M os os OS OS l O I C 1 0 <M <M <M OS OS OS co CO CO f N <M <M OS OS OS r - t - t - t - 0 0 a 0 0 0 O S C S © © © < — t >—< ' M CO ' M ( M < M ' M M < M < N < M < M C O C O C O C O C O e O C O o s o s o s o s c s o s o s o s o s o s o s o s o s o s o s o s t ' l f t S t » S t P - S t " S f t S t ' § ft t ftt ft § t ft ft ft

M M

CO ^ f ^ " ^ 'M 03 <M M OS os os os Dec . Mrt . ] Jun i Sept . ]

1 ! 1

• ^ 1 0 » o ( M <M ( M OS OS OS Dec . ] L Mrt . ] Sept . ] 925— 1 926— 1 926— ] Dec . ] Mrt . ] Sept . ]

M M M M M M M M

® h i > M - c o i X ) c e o s œ o o o H M N C v l M ' M i M M t M t M ' M M f M C O C O C O C O C O C O O s o s o s o s o s o s o s o s o s o s o s o s o s o s o s o s

§ t s ft È t"§ ftt ftt ft s t ftft

<M CO CO <N CO T* O CO co c D t ^ x o o H ( N m ' « # i o ö r ' Q O © O M co CO

»

CO

ri

CO CO 1 0 « 0 co t -co oo 0 co ( M CO co CN co co œ 10 ce 0 co co os -p* <a m

l

o> bb 3 <s 0 0

(27)

^sejiGojÇ) OuZ " O ^ I Î ' O T V OgH era OB« N co O r -»C *C CD CD GO t ^ ers BOÏS 10

'os

I B ^ O X / O N + /"ON • q j i 3 o i q 80 j 0 UIUI d u i u i y ; O h-) M <! H •0u -pray Or, <3i >-1 Ol .<? .S s», 'S g o -o CO -o S O -o cc IC CM O CO CM I > 00 00 CM IC rt o CO CM CC cc o cc 00 CM -_ CM O CO 05 CM TH CM cc ^ cc ia oo to 00 IM CM O 00 oo co CM C l CM "# •<* lO O O 1> X co cc cc Cl Ol Cl A & CL, CD <D CD

'1

CC * * i PH ft p< 0 CO o SQ 32 OQ 5 e S 's

a l

O t ^ i C X C l O O d C O C O O O C C C O M C - l i O O i O O i O i C l > i O T t i O C O c O c O c O O C O O ( M ^ H O O O C O O i — i O —< O o " o " H H O O O O « ( N O « H ( M ^ H . - H . - H . - H . - H . - H r - l F - H r H . - H W ( N i - i < M C N < M < M C M C O C M C M O « h - 0 0 l > W ! < M C 0 l > O i O P : X ! Û r t ^ O J ( M f f i i M O c M p-H i-H C-l r-4 CO T ^ i—1 1—* i—1

< M C N C M < M C M C M C N > - H < N C N C M • i < r > l C ( M ( M H ^ C C - * C C C O ( M H O O C 3 5 « ( N O I > ^ L ' : © X C O C O C D X X L — O O C l l > f M O < - H C D C D C N C N T t < X X CM P—II—1 W ^ H H M ( M ^-1 —< C i C D C O C l t - X - ^ C l O —i ® CO CO t > t ~ C l ^ f >—i - # o i c o CM CM *-H H i-H l > i O C O > — i > - H ^ p t - l > > - H » 0 » 0 H i o © œ « ^ i - i c o o c i c o C O f N i — I H H H H i - 1 <M i - t i-H I > I > t - l > X X X X X C l C ï c o c o c o c o c o c o c c c o c o c o c o O l C l C l C l O l C l C l G l O l C l C l

1 1 1 1 i I I 1 1 1 1

c o r ^ t ^ t - r - ^ x x x x x c i c o c o c o c o c o c o c o c o c o c o c o O l C l C l C l C ï C l C l C i C l C l C l C L d 5 5 ^ 3 - * ^ d ? ^ - ^ o + - i LO Î O ^ CO fl! O H ( M « T f I O « o o > o i o c © « o c o œ © © CM CD o OS o " I r - C l <M ( r -CD X <M CM CD CM f - l CM CM " * c o c o CM CM lO T f C l t -X o T*1 Tt< o - * CO I C O CM CM CM * # C l CM C l CO CM P-H CM CO - H - H CM O ^ H CM - * O l O l CO CO O l C l 'Ö 'B =3 =3 ^ HS

1 1

CO CO CO CO C i O l CD CD

(23)

A 63

(28)

^sgjiGoj*)

<

H OuZ 'O^K ' O T V

o

8

w

o^o

O'«N

crx

EO:S 10 l

os

r™*°x

, ON + ,EON •qjcoTq ' 0 0 UIUI (J m u i y; •0u -IBUV S rg

S

>,

I-) "S

s

°2 a> H r-o Ci À

-35 'M X CC CO X I ce CTJ cc o (M 00 o 1—1 1—1 »o o •HH iO r-o co x co 1—1 i r-es

|

zo co Ci +3 CD O O CO X t-„

---<

^

tN O 00 (M co !N O 'M O IN CO CO 00 (M •* <N •* 'M co 'M CO O <M »o lO r~ re CO 0. 1

1

«

OS

e

co lO o t~ o „ o" o t-r

~

H •+ CO (N CO <M 00 00

^

CD O X •* 'M M< tM

_

-*

(N CO CD CO CO t~ "3 i-s 1

1

M co OH r-iO co o „ o o >o 1—i lO co Ol t-Ol 00 o 1—1 •* co r-co 1—1 00 r-H

-

t

f

r-Ol zo CD

^

Ci r-Ci + 3 Ü O r-co Ci

3

HS GO lO r-co „ o o CD 1—1 GO CD Ol GO Ol CD O Ol O LO I> Ci 1—1 Ci 1—1 LO Ol CO co Ci

,_,

co X co Ci 3 1

1

t r -CO Ci O Ci LO i-H CO r-l> CO o" Ol

^

Ol Ol Ci Ol r-Ol LO Ci ,-H

**

CO X o CO Ci Ol o CO CO

^

-**

"

-*

-*

X CO Ci PH X CO Ci 1-9 o CO Ol

->

t> CO o CO o Ol CD CD Ol r-Ol CD CO Ol CO CO Ci r-co r-co

,_,

i-O Ol —( !~t r-X CO Ci 1 1 X CO Ci

^

CD r- 1--CD X

-Ol Ci 1—1 r-o Ol X Ol r-X 1—1 CO X X r-CO r-co lO

^

Ol X r-CO X CO Ci

o

1

1

X CO Ci

3

Ol CD o Ci r-,û H o o Ci 1—1

^

o CO ir^ Ol X CO Ol Ol CD Ci X CO X CO IC o CO Ci o

"

- H •o cc co Ci o o 1

1

X co Ci o

o

co CD r-Tf< t-„ co o" co

^

Ol •* Ol CO T ^ Ol

^

Ol Ol CD CO o rH CD

^

CD

^

Ci Ci Ol Ci tr-io Ci Ci CO Ci (H \ 00 CO s» •* CD lO CD ï> CO o" (M œ

^

H IM œ (M (M !M CO 00

^

CD (M o rt (M

-*

^q

^*

(M o <M 00 lO l-O CO Cd CO œ 3 1

1

c: CO C5 O CO lO o Ol

^

1—1 Ol Ol Ci Cl cc Ol X 1—1 1—1 Ol o CO Ci X CO X CO

^

Ci Ol Ol

c

-CD o (M œ CO Ci 3 *5 CO CO CO -*2 Ol <v

(29)

De gehaltecijfers zijn opgegeven in milligrammen per liter. Bij de be-rekening der gemiddelde cijfers voor de 8 lysimeters is be-rekening gehouden m e t de verschillen tusschen de hoeveelheden drainwater, welke in de be-treffende perioden uit de 8 bakken afvloeiden. De 8 lysimeters zijn dus feitelijk beschouwd als één lysimeter met een oppervlakte v a n 7 à 8 m2, waarvan elk

watermonster in 8-voud werd genalyseerd. Hierdoor heeft de betrouwbaarheid der cijfers veel gewonnen; in de inleiding werd van de betrouwbaarheid der analysecijfers reeds een beeld gegeven.

Ook de gemiddelde gehaltecijfers voor de periode 28 Augustus 1918— 1 September 1933 en die van laatstgenoemden d a t u m t o t 1 J u n i 1939 zijn niet gevonden door de som der bovenstaande 50 resp. 14 cijfers door 50 resp. 14 te deelen, doch door het totaal aantal milligrammen N enz., d a t in de genoemde perioden per m2 oppervlakte uitspoelde, door de in die

perioden per m2 grondoppervlak in totaal opgevangen hoeveelheid drainwater

in liters ( = mm) t e deelen (2916 resp. 2299 m m ) . Deze cijfers geven dus de samenstelling v a n het drainwater aan, die gevonden zou zijn geworden indien al het drainwater der 8 lysimeters van 28 Augustus 1918 t o t 1 September 1933, resp. v a n alle 8 lysimeters v a n laatstgenoemden d a t u m t o t 26 October 1936 en van de lysimeters 5—8 v a n 26 October 1936 af t o t 1 J u n i 1939, in een gemeenschappelijk reservoir verzameld en daarna geanalyseerd was geworden.

R e k e n t men deze laatste cijfers om op milliaequivalenten per 10 liter, d a n vindt men voor de periode m e t begroeiing voor de zuren 189,6 m E en voor de basen 196,6 m E , zoodat Z — B = — 7 is. Voor de braakjaren vindt men Z = 120,9, B = 122,0, dus Z — B = — 1,1. I n de inleiding werd reeds op deze verschillen de aandacht gevestigd.

Verder zij opgemerkt, d a t de braak-periode (1 September 1933—1 J u n i 1939) is gesplitst in twee perioden, n.1. een periode van 1 September 1933—1 Sep-tember 1936, waarin bij alle lysimeters het drainwater vrij afvloeide, en de periode September 1936—1 J u n i 1939, waarin deze toestand voor de lysimeters 5—8 bestendigd werd, terwijl in de lysimeters 1—4, door wijziging v a n den waterafvoer, steeds grondwater werd vastgehouden. Voor deze wijziging der inrichting zij verwezen n a a r deel I , blz. 38.

Om den invloed van de handhaving van een grondwaterspiegel op de samenstelling van het drainwater t e kunnen beoordeelen, zijn in de laatste periode de gemiddelde cijfers voor de lysimeters 1—4 naast die voor de lysimeters 5—8 opgegeven.

I n fig. 5 is het verloop der verschillende gehaltecijfers (mg per liter) door lijnen voorgesteld. Hierbij zijn de kwartaalcijfers uitgezet. De p u n t e n op de horizontale as duiden de winterkwartalen aan. Tot September 1922, toen nog geen onderzoek per kwartaal plaats vond, werden de kwartaalcijfers bij (25) A 65

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met behulp van de opmerkingen uit de visuele inspectie, opmerkingen uit de analyse van de debietkromme, de reeks van Thiessenneerslag voor het stroomgebied, de gemodelleerde reeks

Deze reeks werd gebruikt als input voor een eenvoudig PDM-model.. Het resultaat van dit model kan dienen als hulpmiddel bij de verbetering van de

Met behulp van de opmerkingen uit de visuele inspectie, opmerkingen uit de analyse van de debietkromme, de reeks van Thiessenneerslag voor het stroomgebied, de gemodelleerde reeks

SintJansbeek te Merkem, AMWA nr. De nulhoogte van de peilschaal bedraagt sindsdien 3,581 m. De limnigraaf werd geplaatst in mei 1986 afwaarts van de brug.. De maximaal

Deze spreiding gebeurde met de KMI- pluviograaf EA25 te Geel die zich op een afstand van 40 km van het centrum van het stroomgebied bevindt, waarvan de waarden op hun beurt

De limnigraafpeilen kunnen niet eenduidig omgezet worden naar debiet waardoor de reeks onbruikbaar is voor de calibratie van hydrologische modellen zoals PDM.. Laten we het model

Ook voor de periode voor 1990 kan moeilijk met zekerheid gezegd worden of de limnigraaf een werkelijk hydrologische beeld geeft van de afvoer van het stroomgebied, gezien

compound was determined by HPLC analysis. d) Radioligand bidning studies M.M. van der Walt Radioligand binding studies were performed to determine the Ki values for the