COOLIA
31
/
4
1988
CONTACTBLAD VAN DE
NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING
Dr. Th. W. Kuyper, secretaris, Wcvc:~traat 4, 94ll NC Bcilcn,
tel.: 05930 • 4617.
1!.. Batten, pcnningmc!!!itl'r, Dorpsstraat 8A, 7218 AD Almen, tel. OS75J • 1923; gironr.: 90902.
Mw. C.M. den Held • Jager, vice·\•ooriltter; \'C:17.f.ITgt le!Vens het e.xcu~ic:programm:~ : Gen. de la Rcijlaan 25, 2806 DA Gouds, tc:l.: 01820 • 17759.
Mw. A. Mc:rtcn<>, publh:itclt: Grote Murkt 4, 2!\ 11 BG Den Haag,
tel.: 070 • (ifl0292.
Dr. C. Bas, vertegenwoordiger van de FlorucommiSsie; Joh. Wagenat~rlnau 12, 2324 XD I.ciden, lel.: 071 • 760640.
l!'liiOUD:
JANSEN, E., KUYPER, Th. W.
& VEERKAMP, M. .De excursies in 1987
DAM, N. & M. De dotc:mtinatiéxla.g van 28 mei j.l., ten vcrslag KELDI!RMAN, P.H. Nieuwe en zeer zeldzame Nederlandse l.t<pÎafll·
soorten l1l
ZANBN. G.C.N. van .'ippm:ssls lominMa'<cr~u~ Sparo~is crl.~pn VRIES, B. W.L. de Aphyllopboralt!!i op OougJsS!ipar in Nederland
KEIZER, P.J. &
SUI.WCK HNZUN. R.A.F. liet I..<IJtdgoe<l Vt:nnellroQk, een my~-ologlscl1 ju -weel
BOEKBESPRI!KINGEN
VERHNIGJNGSMEDP.DELINGEN
pag.77 pag. 86 pag.á9 Jlilg. 93 pag.96 pag. Hll png, 110 P'Jg. 110
Omslag: Divcl"'\e Sordarieae (A~comycota) uit: J.B. Ellis &
a
.
M
.
Ever hno, Thc Nonh AmericanCoolia 31 (4), oktober 1988
DE EXCURSIES IN 1987
ELISABETH JANSEN, Goudenregenlaan 8, 6862 WT Oasterbeek THOMAS KUYPER, Weverstraat 4, 9411 NC Beilen
MIRJAM VEERKAMP, Pelikaanweg 54, 3985 RZ Werkhoven SUMMARY
A list is given ·of about 900 macrofungi which were observed during the forays of the Dutch Myco-logical Society in 1987. It is a compilation of lists made from 56 collecting sites.
Het hier voor u liggende verslag van de excursies in 198 7 VI-ijkt af van hetgeen u gewend bent. Aanleiding hiervoor is het verzoek van de j.l. ledenvergadering om volledige soortenlijsten in Coolia op te nemen. Bij wijze van proef is hieraan vol-daan.
De lijst is als volgt samengesteld: achter de soorten, die op alfabetische volgorde gerangschikt zijn, staan de nummers van de excursies vermeld waar deze soorten gevonden zijn. Ondanks alle inspanningen zijn er helaas nog enkele onvolkomen-heden in blijven zitten. De excursie van 16 mei in de omgeving van Venlo is niet opgenomen; de cf-waarnemingen zijn niet als zodanig herkenbaar en enkele ex-cursienummers staan dubbel in de lijst doordat de soort van meer substraten is op-gegeven of in meer herbaria is terecht gekomen.
Het onder ogen krijgen van de totaallij st, was bij ons aanleiding om te gaan ver-gelijken, tellen, rekenen en filosoferen over het voorkomen van soorten. Doordat de excursies op datum zijn gerangschikt, kan snel een indruk omtrent de periodici-teit van soorten verkregen worden. Zo is bijvoorbeeld een vroege soort als Psath
y-rella cando/leana na 26 september niet meer waargenomen. Het totaal aantal waargenomen soorten is verrassend groot, ongeveer 900 soorten, dat is ruim een vieTde deel van hetgeen in de Standaardlijst (1984) taat. Ook komen de ver chil-len in algemeenheid van soorten goed uit. Soorten die vaak zijn waargenomen zijn: Trametes versicolor (38x), Mycena galericulata (34x), Neetria cinnabarina (29x), Hypholomafasciculare(29x), Stereum hirsutum (29x), Riekene/lafibula (25x) en Paxi/lu involutus (2Sx). Daarentegen zijn zeer algemene oorten al Chondrostereum putpureurn en Panaeolina foenisecii maar 6x waargenomen.
Trametes versicolor wordt in West-Duitsland als 'Testart' gebruikt om er de kompleetbeid van de paddestoelenkartering mee na te gaan. In de eerste nieuwsbrief van de Nederlandse paddestoelen kartering wordt de verspreiding van Maras-mius oreades als maat voor reeds gekarteerd gebied gebruikt. Deze soort scoort echter in onze excursie lijst maar 14 keer.
Van een aantal grotere geslachten zijn we nagegaan hoe groot het percentage gevonden soorten is ten opzichte van het aantal dat vermeld staat in de
Standaard-lij t(1984). Wekomen dan tot: Cortinarius 18%, Entoloma20%, Russula36%, lnocybe 34%, Psathyrella 29%, Mycena 58%, Clitocybe 38% en Tricholoma 23%. Behalve datdeze percentages iets zeggen over de achteruitgang van soorten uit bepaalde geslachten zegt net zeker ook iets over het 'gekend worden' van soor-ten. De geslachten Cortinariusen Entolomascoren wel beellaag. Wellicht dat een studiedag voor Cortinarius (a.s. oktober) en misschien in de toekomst een voor Entoloma (?) deze aantallen kunnen opschroeven.
Aangezien het opnemen van een volledige soortenlij t een proef i waarbij het accent op ver chili en in voorkomen van soorten ligt in plaat van op soortbescbrij-vingen, willen wij graag uw reaktie bierop vernemen.
Met dank aan Marco Wappereis van het Bicgeografisch Informatie Centrum voor het maken van de computeruitdraai.
(Exc.)
(nr.) excursiegebied 1 Quackjeswater - Voorne 2 Quackjeswater - Voorne 3 Quackjeswater - Voorne
4 Het Amsterdamse Bos - Amsterdam 5 Het Amsterdamse Bos - Amsterdam 6 Harderbos - Flevoland 7 Harderbos - Flevoland 8 Weerribben-IJsselbam 9 Gagelpolder - Maartensdijk 10 Gagelpolder - Maartensdijk 11 De Haar - Haarzuilen 12 Botshol - Abcoude 13 Botshol - Abcoude 14 Trichterberg/Savelsbos- Limburg 15 De Wiersse - Vorden 16 De Wiersse - Vorden 17 Spijkbos - Flevoland 18 Loofbos op klei - Hemmen 19 Broekhuizen - Leersum 20 Stiphoutse Bossen - Helmond 21 Stiphoutse Bossen - Helmond 22 Stiphoutse Bossen - Helmond 23 Stiphoutse Bossen - Helmond 24 Boswachterij Dorst 25 Boswachterij Dorst 26 Geerestein - Woudenberg 27 De Boom- Leusden 28 Vlieweg - Leusden 29 Noetselerberg/Twilhaar - Nijverdal 30 Strijpemonde - Oostvoorne 31 Voorsterbos - Flevoland
32 Waterloopkundig Laboratorium - Flevoland 33 Vinkeduin/Woestduin - Bloemendaal 34 Leyduin - Bloemendaal
35 Oud veengebied- Maartensdijk 36 Oud veengebied - Maartensdijk
km-hok 37-31-43 37-31-44 37-41-13 25-44-32 25-44-43 26-37-12 26-37-13 16-43-21 31-38-42 31-38-52 31-46-13 31-15-14 31-15-24 62-31-11 34-41-45 34-41-35 27-21-13 39-38-22 39-14-41 51-36-14 51-36-15 51-36-24 51-36-25 44-54-45 44-55-51 32-44-52 32-44-43 32-44-32 28-32-42 37-31-54 21-12-55 21-13-52 25-41-21 25-41-11 32-21-53 32-31-13 datum 23-05-1987 23-05-1987 23-05-1987 30-05-1987 30-05-1987 06-06-1987 06-06-1987 04-07-1987 01-08-1987 01-08-1987 08-08-1987 15-08-1987 15-08-1987 22-08-1987 29-08-1987 29-08-1987 05-09-1987 05-09-1987 12-09-1987 12-09-1987 12-09-1987 12-09-1987 12-09-1987 19-09-1987 19-09-1987 26-09-1987 26-09-1987 26-09-1987 03-10-1987 03-10-1987 10-10-1987 10-10-1987 10-10-1987 10-10-1987 17-10-1987 17-10-1987
37 Oud veengebied - Maartensdijk 38 Nulderhoek - Zeewolde 39 Nulderhoek - Zeewolde 40 Piet - Wolphaartsdijk 41 Piet- Wolphaartsdijk 42 De Schotsman-Wissekerke 43 De Schotsman- Wissekerke 44 De Schotsman - Wissekerke 45 Duingebied - Katwijk 46 Duingebied - Katwijk 4 7 Ganzenhoek - Wassenaar 48 Valse Bosjes - Eemnes 49 't Harde - Blaricum
50 Groeve Oastermeent - Blaricum 51 Duingebied- Castricum 52 Duingebied - Castricum 53 Duingebied - Castricum 54 Vroongronden - Schouwen 55 Vroongronden -Schouwen 56 Duingebied - Westenschouwen 32-31-23 26-55-35 26-55-45 48-24-11 48-24-25 42-53-45 42-54-41 42-54-51 30-16-44 30-16-54 30-35-15 26-52-43 26-52-31 26-52-32 19-41-44 19-41-45 19-42-41 42-25-42 42-25-52 42-34-34 17-10-1987 24-10-1987 24-10-1987 31-10-1987 31-10-1987 01-11-1987 01-11-1987 01-11-1987 07-11-1987 07-11-1987 07-11-1987 14-11-1987 14-11-1987 14-11-1987 21-11-1987 21-11-1987 21-11-1987 28-11-1987 28-11-1987 28-11-1987
Agaricusarvensi . str. 18; Agaricu bitorquis6; Agaricusdevonien i 41 4246 51; Agaricus ni veo-lutesccn 14; Agaricus porphyrizon 51; Agaricus emotus 25; Agaricus silvaticus ss.lat. 14; Agaricus
i lvicola . str. 14; Agrocybcerebia 14 15 3440 4147; Agrocybe paludosa 1· Agrocybepraecox 14; Agrocybesemiorbicularisss.Jat. 6 15; AJeuria aurantia 24 26 32; Amanita citrina 31 32 33 36 37 47; Amanitacitrina var. alba 26 34; Amanita citrinavar. citrina 15 16192023 24 25 27 28 2934; Aman-ita fulva 12 15 19 20 21 22 23 25 26 29 32 33; Amanira gcmmala 25 29; Amanita inaurata 18;
Aman-ita musearia 24 29 30 34 4147 50; Amanita pantherina var. pantherina 16 26; Amanita phalloides 17
30 31 32; Amanita rubescens l5 16 19 20 21 22 23 24 25 26 27 29 33 36; Amanita spissa 24; Amaoita spissa var. spissa 19 26 27; Amanita spissa var. excclsa 29; Amanita vaginata ss. tr. 36; Antrodia lindbladii 52 53· Antrodia semisupina 19; Arcyria affinis JO; Arcyriacinerea 18 23; Arcyria
dcnuda-ta 22; Arcyria guliclmac 15; Arcyria obvelata 14 15 16 18; ArmillarieUa bulbo a J4 56; ArmillarieiJa mellea . str. 52 53; Armillariella obscura 4 7; Ascocoryne cyliclmium 52 53; Ascocoryne sarcaides 25 30 32 35 40 4144 47 54; Ascocorynesarcoides ss. str. 15 16 22 23 26 29 33 34 36 39 48 50 51 52 53; Ascotrernella faginca 1417 31 324 ; A terophora lycoperdoides 15 30; Asterophora parasWca 15 26; Athclia epiphylla ss. str. (ss. Jülich) 52 53; Auriculariopsi ampla 2 3 41 47 54· Auri calpium vulgare 30 36 51.
Badbamis panicea 16; Baeospora rnyosura 29 36 47 56; Bisporella citrina 14 19 24 25 29 39 47;
BisporeUasubpallida 55; Bisporelia u1furina 14 17 404142; Bjcrkanderaadusta 5 lD 15 16 192223
26 27 29 30 31 33 34 36 39 40 4152 53 54; Bjcrkandera fumo a 6 18 3J 32 34 40 4142 42; Bolbit i u plutcoides 5 6; Bolbitins vitellinus 3 6 40 45 46 47; Bolbitlus vitcllinus var. titubans 11; Bolbitlus vit-ellinusvar. vitellinus 13 41; BoletuseduHsss.lat. 29; Boletusedulis . str. 26 27; Boletuserythropus
var. erythropus 16 26 29; Balelus luridu var. Inridus 30; Bolctus pulveruientil 14; Bovisla limosa 42; Bovist a plumbca 2438 39 40 4243 52; Bovista puslila ss. tr. 33 40; Buigaria inquinans 16 26 29.
Callorinafu arioidcs6;Cal ceracornea6 JO 131418192526273334363740414250515253;
a locera vi cosa 6 2227 29 33 3647; Calocybecarnca ll; Calocybegambosa 5; Calocybe obscuriss-ima 39; Calvatia excipuliformis 25 2 30 39 4146 47; Calvat ia utrüormi 47; Calyptella capula 6 14 30 41 48; amarophyllus niveus 1131 41 41 45 45; cantharellus cibarius 22 23 24 29 33; Ceratiom
-yxa [nJticulo a 4; Cerariomyxa fruticulosa var. fn,Jliculosa 6 10 15; erocorticium conflucns 41; Cerocorticium molare52; haeto phaerella phaeostroma 41; halcipotus pipera!l1s 29;
Cbondrost-ercum purpurcum 16 30 41 49 53 54; Ciboria batschiana 26 27 30 33 34; Ciavaria acuta 24 38 42· Ciavaria argillacca 38 50 55; Ciavaria daulnoyae 17 38 40 43; Ciavaria tenuipes s. Corner 42 44;
Ciavaria vermiculari 25; Clavariadelphus junceus 39 40 42; Claviceps microcephala 40 55; Clavic-eps purJ?urea ss. lat. 36; Claviceps purpuren ss. str. 40; Clavulinacinccera 26 30; Clavul.ina cristata ss.
lat. ll 14 19 32; Clavulina cristata s. Lr. 15 22 25 26 30 31 52 53; Clavulinopsis corniculata 46; Clavulinopsis laeticolor 46; Clitocybe agrestis 40 41 46 5152 53; Clitocybe a.lbofragrans 17 40 51; Clitocybe amarescens 51; Clilocybe barbularum 46; Clitocybe candicans 15 25 32; Clitocybe
clavi-pes 25 27 29 32 33 34; Clitocybe costata 15; Clitocybe dealbats 26 40; Clitocybediatreta ss. lat 36; Clitocybe diatreta ss. str. 15; Clitocybe ditopa 31 32 36; Clitocybe foetens 46; Clitocybe fragrans ss. Jat. 32; Clitocybe gibba 14 16 1719 34; Clitocybehydrogramma 37 56; Clltocybemarginella 19; Clit-ocybe mctacbroa ss. lat. 35 37 · Clitocybe metachros ss. str. 51 52 53 56; C.litocybe odora 14 15; Clito-cybe phyllophila ss. lat. 36 37; ClitoClito-cybe rivulosa 38 39 40 42 43 45 46 56; Clitocybe vibecina ss. lat. 25 26 36 55; Clitocybe vibecina ss. tr. 19 34 47 50 51 52 53 54; Clitopilus crer.ttus 43· Clitopilus
hob on i i 19; Collybia butyracea 24 25 29 34 3649 SO SS; Collybiabutyracea var. asema47; Collybia butyracca var. butyracea 15 16 52 53; Collybia cirrhata 24 34 35 36 38 50;
Collybiaconfluens614 t7 26 30 31 33 34; Collybiacookei 15 1641; Co.llybiadryopbila617 1924 25 29 31 33 34 36 37; Collybia dryophila var. aquosa 9; Collybia dryophila var. dryophits 6 111214 15
16 18 22 23 26 27 28; Collybia dryophiJa var. funicularis3; Collybia fusipes 36; Collybia inodora 18;
Collybia maculata 20 21 22 23 29 33 34 36 56; Collybia8eronata 14 J
s
1617 1819 22 25 26 27 31 32 33 34 37; ColJybia tuberosa S6; Coltricia pereon i IS 2 23 33; Coniophora puteana 42; Conocybebrunneola 14; Conocybe magokapitata 38 42 43 44; Conocybe mesospora 24; Cooocybe piloseUa
40; Conocybe pubeseens 24 5S 56; Conocybe rickeniana ss. lat. 25; Cooocyberickenianass. str. 6 11 14 4142; Conocybe rieken i i 1 41; Conocybe sienOJ?hylla 16 24; Conocybe sordida 7; Conocybc spi-culoides 17 38; Conocybesubovali 41; Conocybe tenera 6 25 3241; Coprinu atramentarius 5 27 32 34 37 40 42 42· Coprinus auricomus 4 S; Coprinus brassicae 12; Coprinus comatus 6 24 3137 39 40;
Coprinus comatus var. comalus 44; Coprinus cordisporus 24 43; Coprinus cortinaru S; Coprinu disseminatus 5 7 lll417 23 25 324142; Coprinusdomesticusss.lat. 6 25 34; Coprinusechinospor-u 22; CoprinCoprinusechinospor-us erythrocephalCoprinusechinospor-us 11· CoprinCoprinusechinospor-us floccCoprinusechinospor-ulosCoprinusechinospor-us 17; CoprinCoprinusechinospor-us hepthemerus 23 2S;
Copri-nus lagepides 43; Coprinus lagopus 14 40 43; Coprinus lciocephaJus 5 30; Coprinus micaceus ss. Jat. U 1.6 2S 3136 40; Coprinu micaceusss. str. 5 30 39 48 S2 S3 SS; Coprinus plicatiliss .lat. l7 40 41 46; Coprinus plicatilis ss. str. 1418 26; Coprinus radians 26; Coprinus stereoreus ss. Watl., Mo . 13;
Coprinus xanthothrix 2 17· Cordyceps miliraris 16 26 29 34· Cordyceps ophioglossoides 20 27 29; Cortinariu (Myxacium) crystallinus S3; Cortinorius (Myxacium) delibutus 13 19 26; Cortinarius (Myxacium) ochroleucus 32; Cortinarius (Myxacium) pluviusss.lat. 24; Cortinarius (Myxacium)
vi-bratilis 24; Cortinarius (Phlegmacium) porphyropu. 27; Cortinarius (Sericeocybe) alboviolaceus
42; ortinarius (Sericeocybe) nnomalus 16 26; Cortinari.us (Tclamonia) bibu.lus .lat. 48; Cortinarius
(Telamonia) brunneus 42; Cortinarius (Telamonia) casintiri 42; Cortmarius (Telamonia) cedriolen.s lS 27 42; Cortinariu (Telamonia) decipiens 26 41; Cortinarius (Telamonia) decipien ss. J. Lange,
Mos. 42; Cortioarius (Telamonia) evernius 39; Cortinarius (Telarnonia) ncxipes . Kuhn. 1961, Mos. 42 42; Cortinarius (Telamonia) hemitrichus var. bemitrièhus 24 40 41 42 42; Cortinarius (Tela-monia) hinnuleus 31 42; Cortinarius (Telamon.ia) obtusus 31; Cortinarius (felamonia) pa.leaceus ss. lat. 32; Coninariu (felamonia) pa.lcaceusss. tr. 26 3133; Cortinarius (Tefamonia) rigidusss.lat. 29 31; Cortinarius (Telamonia) saturn.inus var. bresadolae 42; Corti:larius (Telamonia) satuminus var.
aturninus 42; Cortinariu (Telamonia) sertipes 31; Cortinarius (Telamooia) striaepilus 4142 42; Cortinarius (Telamonia) subbalaustinus 42; Crarerium leucocephalum 14; Creopu gelatulosus 14;
Crepidotu amygdalosporos 11 55; Crepidotus ccsatii 6 7; Cropidotu.s lutcolus 46 S2; CrepidolU
moUis var. moUis 2S; Crepidotus pubeseens ss. Bres., Mos. 48; Crepidotus spbaerosporus 42; Crepi-dotu variabiliss .lat. 1418 25 26 32 364041; Crepidotusvari.abilis s.str. 1115 27 Sl S2S3; Cribra-ria aurantiaca 10; Crinipellis stipit.aCribra-ria 3 30 40 42 45 46 56; Crucibulum laeve 14 29 46 47 48 52 53 56; CudonieUa acicularis 7 23 24 26; Cyatbus olla 36 46 52 S3 56; Cyathus striatus 19 25 37 47; Cylindrobasidium evolvens 53; Cyphellostereum laeve 22; Cystoderma amiantbinurn ss. lat. 17 29 32 36; Cystoderma amiantbinurn ss. tr. 33 45 46 49 SO 51 S2 S3 SS; Cystoderma jasonis var. jasonis
5S; Cystoderma jasonis var. purpura eens 54 SS; Cy tolepiota sistrata 14 24 2S 30.
Dacrymyces stillatusss.lat. 12 311 24 2S 30 32 3640414247 S4S5 56; Dacrymyces tillatusss. str.
S 6 16 19 22 26 28 33 48 Sl S2 53; Daedaleaquercina 19· Daedaleopsisconfragosa 13 4 5 10 1419 23 25 26 29 30 31 33 34 36 48 S1 S2 5S; Daldinia coneentrien 39 42; Dasyscyphus contravcrsus 8;
Da-syscyphus nivcus 19; Dasyscyphus sulphureus 30 40 41; Dasyscyphus virgineus 3 9 10 J4 17 24 30 52; Datronia mollis 6 34 39; Dclicatula integrella 15; Dermocybe einnamomea ss. lat. 50;
Dermocy-becrocea var. crocea 24 27 38; Dermoeybecrocea var. porphyreovelata 46; Dermocybe pratensis42 51; Dermocybe semisanguines 33; Dermocybe uliginosa var. uliginosa 22; Diachea lcucopodia 10;
Diatrype disciformis 14 30 4147 53; Diatrypestigma 3 27 29 3040 4152; Diatrypclla favacea ss.lat.
2 30 41; Diatrypella quereina 30 41 52; Dichomitus campestris 52.
Elapbomyces granulatus 20 29; Eocoelia fascieuiaris 39; Enteridium lycoperdon var.lycoperdon 11; Entoloma (Eccilia) leptonipes 14; Biltoloma (Eccilia) molliusculum 14 19; En toloma (Eccilia) rho-docylix 16; Entoloma (Eccilia) rusticoides 11 46; Entolomn (Eccilia) serieeliurn 11 30; Entoloma (Eccilia) serieeonitidum ss. Mos., Dennis & al. '1960 17 25 30 46; Entofoma (Eccilia) undatum ss. lat.
30; En toloma (Entoloma) caccabus 11; Entoloma (Entoloma) clypeatum 2 3; En toloma (Entol<r ma) nidorosum 14 54; En toloma (En toloma) rhodopolium ss. lat. 26 34; Entoloma (Entoloma) seri-caturn 19 42 43; Entoloma (Entoloma) speculum 11; En toloma (Leptonia) incanum var. incanum 30; Entoloma (Nolanea) eetraturn ss. lat. 24; Entoloma (Nolanea) eetraturn ss. str. (Amolds & Noordeloos) 33 47; En toloma (Nolanca) conferendurn 22 23 45 46; Én toloma (Nolanca) femandac ss. str. (Noordcloos) 2124; En toloma (Nolanea)juncinum 40 52; Entoloma (Nolanea) minutum 10 11 24; Èntoloma (Nolanea) seriecum S1 52 56; Entoloma (Nolanea) serleeurn var. sencium 46; En·
toloma (Nolanca) velenovskyi var.longicystidiatum 17; En toloma (Nolanea) ven tricosurn 43;
Ento-loma (Pouzaromyces) dysthales 17; En toloma (Pouzaromyces) dysthaloides 25; Eutypa acharii 52;
Exidiaalbida 11 40 4i 48; Exidia glandulosa ss. Donk, non ss. Ncuh., auct. 5 52 53; Exidia plana 34. Fistulins hepatica 16 19 26 29 33 34; Flammufaster carpopbilus 13; Aammulaster rhombosporus 54; Aammulaster subincamalus 15 16 27; Aammulins velutipcs 1 23 31 41; Fuligo septica 27; Fuli-go septica var. flava 22 33.
Galerin a ampullaeeocystis 56; Galerin a atkinsoniana 9 46 51 5256; Galerina autumnalis 55;
Galcri-na calyptrata 8 12 55; Galerina ccrlna 8 55; Galerina cinctula 6; Galerina beterocystis ss. str. 24 30
42; Galerina hypnorum 6 9121516 19 23 26 36 38 46 52; Galcrioa Jacvis 17 40 41; Galcrin a
margi-natass.lat. 47 55 56; Gnlerina marginsta ss. str. 6 38 42 52 56; Galcri na mniophilass.lat. 55;
Galcri-na mycenoides 24; Galerina paludosa 8 9 12; Galerina pumUa 43; Galcrioastylifera 43 51; Galerina subecrin a var. subeerins 8; Galerina tibiicystis 8 9; Galerina uneialis42 45 46 47 51; Galcrina unieer
Jor4147; Galerina vittaeformis6 45 4647 51; Ganodermaapplanatum 51114 15 1617 19 20 2122 23 25 26 27 29 33 36 53; Ganode.rma applanatum 5 1114 15 16 17 19 2122 23 25 26 2729 33 36 53; Ganoderma australe 11 36; Geastrum fimbriatum 33; Genstrum minimum 56; Geastrum triplex 30 34 37 46 47 53 56; Gcoglossum cookeianum 46; Geoglossum nigritum 9 31 56; Gomphidius roseus 29; Gymnopilus hybridus 25 52; Gymnopilus penetrans ss. lat. 26 27 29 35 37 56; Gymnopilus pe-net.raos ss. str. 21 22 23 24 25 30 33 36 47 52; Gymnopilus spcctabilis 26; Gyrodon lividus 17.
Hapalopilus nidulans 10 1419 22 29; Hebcloma candidipes 39; Hcbeloma clavulipes 30; Hebeloma
crustuliniformess.lat. 27 30 3132 37 4143; Hebelomahelodcsss.lat. 42; Hebeloma helodes ss. str.
15; Hebeloma lcucosarx 43; Hebcloma mesopbaeum 15 24 26 29 30 37 38 39 42 42 47; Hebcloma pumilum 42; Hebcloma pusiJlurn 42 50; Hebeloma strophosurn 39; Hebeloma tomentosurn 24 38 39; Rebeloma velutipes 15 41; Helvella acetabuturn 1; Hclvclla atra 17; Helvella crispa 15 17 25 30 31 3240 4143; Helvellaelastica 26 30 56; Helvena lacunosa 19 24 3141; Helvclla latispora47; Hel-vena macropus 24 25 29 31 32; Helvena villosa 25 30; Hcmimyccna cucullata 36; Hcmimyeena
ig-nobiJis 16; Hetcrobasidion annosum 23 25 27 29 30 33 34 36 4751 56; Himeola auriculn-judac2 3 5
111418 3446 47 5152 54; Hydnotria tulasnei 22;Hygrocybe cantharellus 8; Hygrocybc ceraceass.
auct., non ss. Mos. • 31 38 46; Hygrocybe coccinoocrenata 8 9; Hygrocybc conia ss. lat. 17
24 29 3138 40 4143 44; Hygrocybeconica ss. str. 39 42 45 46; Hygrocybeconicoides 45 46; Hygr<r cybe insipidass. str. 16 46; Hygrocybe laeta 55; Hygrocybe miniata 8 38 39 49 55; Hygrocybc
minia-ta var. miniata 29 31; Hygrocybe miniata var. mollis31; Hygrocybe psittacina45 46; liygrophoropsis aurantiaca ss. str. 29 38 47 51 54 55 56; Hymenochaete rubiginosa 34 52; Hymenogastcr
populcto-rum 17; Hymenoscyphus albidus 17; Hymenoscyphus calyculus ss. lal'. 14; Hymenoscyphus calycu-lus ss. str. 24 51; Hymenoscyphus caudatus 33 34 39; Hymenoscyphus conscriplus 54 55 56;
Hyme-noscyphus fagiocus 34; Hymenoscyphu fructigeous 1314 15 1617 18 19 20 2-3 26 30 37; Hymènos-cypbus bcrbarum 34 41· Hymenoscyphus phyllogenus 55; Hymenoscypbus rcpandus 5; Hymeoos-cyphus saliccllus 24; Hymeooscyphus scutula 48i Hymenoscypbus vemus 6 17; Hyphoderma sam-buci 140 48i Hypboderma setigerum 52i Hypboloma capooides 35 36 37; Hypholoma clongatipes 8 13 22 26 50; Hypholoma fa cicularc510 14 1516 171819 20 21 22 23 242526 27 29 313234 3642 47 48 49 50 5152 54i Hypholoma margioatum 33 56i Hypholoma radicosum 32; Hypholoma sube-ricacum 41; Hypholoma sublateritium 27 29 34 35 36 37; Hypocrea aureoviridis 18 34 42i Hypocrea Jactea ss. str. Hypocrea pulvioata 52; Hypocrea rufa 34 52; Hypoxyloo cohaerens 39i Hypoxylon fragiformc 16 19 26 29 33 33 34 34 36 40 41 i Hypoxylon fuscum 14 20 22 40 4148i Bypoxylon mul-tiforme 22 29 40 41; Hypollylon rubiginosum 25 40 41 i Hypoxylon rubiginosum var. rubiginosum 30; Hypoxylon serpens 6.
Incrustoporia nivea 17 31 34 41 i Inocybe (J nocibium) ciocionata 19 41; Jnocybe (Inocibium) cookei 15 19 25i Inocybe(lnocibium) dulcamara )5 24 28 4Ó 42 43i lnocybe (Inocibium) fastigiata 14 25 30 31 32; Inocybe (lnocibium) gausapata 17 19 36 41; Inocybe (Inocibium) geophylla 30 32 34· Ioocybe (lnocibium) geophylla var. geophylla 17 28 41; Ioocybe(Ioocibium) geophylla var.lateritia 17 3147; fnocybe (lnocibium) griscolilacioa 31 32; lnocybe (Jnocibium) halophila 42; Inocybe (lnocibium) hirtclla Ii 28 30 37; lnocybe(lnocibium)kuehncri l9 28 3132364247i lnocybe(lnocibium)lacera 15 16 20 22 24 25 26 33 38 39 50; lnocybe (lnocibium) !accra var. gracilis 24; Inocybe (lnocibium) leptocystisss. Mos., auct. eur. 17; lnocybe (lnocibium) maculata 1618; lnocybe(lnocibium)obscura 17 25 · Inocybe (Inocibium) obsoleta 25 i Ioocybe (Inocibium) ochroalba 17 56; Inocybc (loocibium) pelargonium 30 36; lnocybe(lnocibium) phaeoleuca 25; lnocybe (Inocibium) scabeUa ss. Kuhn. 36;
lnocybe (lnocibium) subtigrina 56; Inocybe (lnocibium) tarda 41; Inocybe (Inocybe) acutella 22; Ioocybe (Inocybe) asterospora 28; lnocybe (l nocybe) calospora 30i Inocybe (lnocybe) decipicns 25; loocybe (lnocybe) dunensis 30 46; lnocybe (lnocybe) fibrosoides 31; lnocybe (Ioocybe) lanugioosa
ss. lat. 29; lnocybe(Inocybc) m.ixtilis 1117; lnocybe (lnocybe) napipes 1315 26 50; lnocybe(lnocy
-be) ovarocystis 22; lnocybe(lnocybe) petiginosa 15 26; lnocybe(Jnocybe) praetervisa 19 4 ; lnocy-be (lnocylnocy-be) umbrina 15 16 26; Inocybe(lnocybe) xanthomelas 25; Inonotu hispidus 14; Inonotus radtatus lO 36 42 48; Ischnoderma benwinurn 29 36 47 52.
Junghuhnia separabilima 25.
Kneiffiella barba-jovis 13; Kuehneromyces mutabilis 4 40.
Laccaria amerbystina 15 16 17 19 25 26 27 28 29 30 3132 33 34 36 37 41 56i L.accario bicolor 15 25 26 29i Laccaria laccata . lat. 17 19 24 25 29 30 32 35 37 4142; Laccaria laccata ss. str. U 15 16 20
23 26 32 34 36 50 54i Laccaria proxima 15 18 20 21 22 23 25 26 29 30 33 38 39 42 47 49 51 54 SS; Laccaria toniJi 19 24 26 29 30; Lachnclla a:lboviolascens 6; Lactarius bleonius l l 12 15 1719 29 32 33 3436; Lactarius camphoratus 15 16 19 25 26 27 32 33 36;.Lactarius cbrysorrheus 19 28 31 33 34· Lactarius contraversus 28i Laciarius decipiens 34; Lactarius deliciosu s. tr. 56; Lactarius glycios-mu: 24 25 30 38 39 4150; Lactarius hclvus 38i Lactarius hepaticus 30 35 36 47 56; La.ctarius lilaci
-nus 31; Lactarius mi ti i mus 30 47; Lactarlus m:cator 1215 20 2122 23 25 26 27 29 30 35 36; Lacta-rius ob curatu lO 12 13i Lactarius omphaliformis 101213 27; Lactarius pubeseens 24 30 38 41 44i Lactarius pyrogalus 19; Lactariusquietu 13151619 20 21 22 2324 25 26 27 2930 313233 34 36 41 47 52 54; Lactariu rufus 12 21 24 30 38 39 47 50; Lactariusscrifluus ssstr. 12 26 32; Lactariussub-dulcis 11 14 18 19 25 27 33 34 47 53; Lactarius theiogalus 10 12 15 19 20 22 23 25 26 27 28 29 3135 36; Lactarius tonninosu s. tr. 304147; Lactarius vietus 19 24 33; Laetiporu sulphureus 26; Lan-gennannia gigantea 5 ]] ; La iobolus ciliatu s . lat. 24; Lasiosphaeria ovina J 1; Lasio phaeria sper-rooides 19; Leccinum oxydabile30; Leccinum scabrum ss.lat. 17 29 3441; Leccinum scabrum ss. str. 19 20 22 24 30 38 39 50; Leccioum testaceo cabrum 24· Leccinum tbalassinum 12; Leccioum varii-color 22 29; Lcocarpus fragili IS 16 19 20 27 47i Leotia lubrica 15 17 31 32i Lcpiota alba 33 4142 45 46 5156; Lepiota a pera 25; Lepiota ca tanea 52i Lepiota cristata 14 18 25 30 34 36 39 45 46 47 53; Lcpiota erminea 46; Lepiota fulvella 34; Lepiota josseraodii 53; Lepiota langei 14; Lepiota
pseudofelion 14; Lepiota ventriosospora 25 32; Lepista inversa ss. lat. 34 51; Lepista inversass. str.
14; Lepista nebuiaris 36 53; Lepista nuda 30 33 37 39 40 42 42 43 46 47 51 56; Lepista rickenii 55 55; Lepista sordida 36 40 42 43 46 47; Leptoglossum griseopallidum 46 52; Leptoglossum museige-nurn 45 46; Lcptosphaeria acuta 3 6 29 30; Leucoagaricus pudicus ss. str. 26; Leucoagaricus wy-chanskyi 46; Leucocoprinus brebissonii 15 16 19 27; Lcucopaxillus paradoxus 51 ; Leucoscypha ruti-lansss.str. 38 51 S2; Lycogalaepidendrum var. epidendrum 15 67 1011141933 3S 3641 47; Lyco-gal.a flavofuscum 10; Lycoperdon [oetidum 23 26 29 33 36; Lycopcrdon molle 17 24 36; Lycoperdon perlatum var. perlaturn 14 17 24 30 32 33 34 47 S2S6; Lycopcrdon pyriformc 14; Lycoperdonspadi-ceum 33 40 42 45 46 47 S1 S2; Lycopcrdon umbrinum 24; Lyophyllum connaturn 24; Lyophyllum
decastes 6; Lyophyllum fumatofoetens 32.
Macrolepiota rbacodes var. rbacodes 14; Macrotypbuis fistulosa 39 S4 5S; Macrotyphola fistulosa var. contorta 48 55; Marasmiellus albuscorticis 14; Marasmiellus languidus 10 1114 15 16 18 22 23 26; Marasmiellusrnmealis 11141S 1625 27 S2; Marasmiusandrosaceus61S 1920243647 51;
Ma-rasmius cohaercns 14 52; Marasmius epiphylloides 53; Marnsmius graminum 11 13 16; Marasmius
orcades 1 11 16 26 28 30 33 41424S 46 47 52 56; Marasmius recubans 37 S2 S3; Marasmius rotula 10 1114 18 19 25 27 28 47 Sl; Melanoleuca amica 17; Melanoleuca arcuata 42; Melanoleuca brevi-pes ss. lat. 37; Melanoleuca brevipes ss. str. (ss. Konr. & Maubl., Mos.) 41 42 46; Melanoleuoa cog-nata 47; Melanoleuca grammopodia ss. str. 46; Melanoleuca humilis 46; Melanoleuca melaleuca ss.
lat. 31 32 37; Melanoleuca melaleuca ss. str. 38 39 43 46 56; Melanoleuca rasilis 56; Melanoleuca
subpulverulenta 46; Mclanoleuca tabuiaris 42; Melanoleuca trist is 24; Melanophyllum echinatum 25; Melastiza chateri 3; Meripilusgiganteus 26 27 29 34 36; Meruliopsiscorium 3 6 7 14 34394041 424347 S2 5S; Merulius tremcLiosus JO 2S 27 303233 41 S 1 S2; Mollisiacinera3 10 J7 J9202341;
MolUsia discolor 3; Mollisia melaleuca 10; MorebeHa esculenta ss. lat. 1 2 3; Mutinus caninus ss. lat. 16; Mutinus caninus ss. str.l9 26 28 30 31 32 34; Mutinus rnvenclii 30; Mycena acicula 1 6 7 11 14 17
18 25 28 31 33 34 39 4144 4S 46; Mycena adonis var. adonis SS; Mycena adsoendens 7 1117 18 34 40 41; Mycena aetite.~ S2 56; Mycena alcali na 25 30; Mycena amicta 56; Mycena a venaeen 6 38 39;
Myceoa bulboss 46; Mycena capillaripcs 47 S6; Mycena capillaris S2; Mycenn clllorantha 42 Sl S2
S4 S6; Mycena cinerella 40 42 4S 46 S4; Mycena clavicularis S6; Myccna epipterygia 3S 36 S2 56;
Mycena epipterygia ss. lat. 36; Mycena epipterygia var. epipterygia 47; Mycena filopcs ss. lat. 17 18 19 30 37 4142 44; Mycena filopes ss.str. 14 24 2S 33 34 48 SJ S253 SS; Mycena Oavescens 32;
My-cena llavoalba45 4647 S2; Mycenagalericulata 23 61114 IS 16 17 18 19222S 26 27 29 30 3J32 33 3436 37 4041 424243444748S1 S2S3S4SS; Mycenagalopoda29313333343S 3637 47 485S;
Mycena galopoda var. alba 22 S6; Myccna galopoda var. galopoda 10 ll 12 13 1S 18 19 23 24 2S 26 28 S2; Mycena galopoda var. nigra 12 2S 29 S4SS; Mycena haematopoda 11 J3 1415 17 19 2S 2627
30 31 32 33 34 37 48; Mycena hiernalis S3; Mycena inclinata Sl S2; Mycena leptocephala ss. lat. 3 24
2S 26 3132 4S 46 47 S2 SS S6; Mycena leptocephalass. str. 33 49; Mycena maculata 36 41; Mycena
roetata 36 4147 S5; Mycen.a oortiana 2S 3133 34 394247 S2S3; Myccna pearsoniana 3J47; Myce-na polyadelpha 24 41; Mycena polygramma 14 17 25 32 41 S3; Mycena pura 24 2S 29 31 32 33 34 SJ; Mycena pura var.lutea 4S 46; Mycena purn var. pura 14 26 27 4S 46 S2; Mycena rorida 34;
My-cenasanguinolenta610 1314 1S 17 19 2S 26 28 30 3336394S 46 47 48; Mycenaspeirea6 7 10 I I 14 18 19 24 2S 3140 41 S2 S4; Mycenastylobates 10 11 14 1 S 16 2S 26 27; Mycena vitilis IS 16 18J9 25 29 31 32 33 34 4447 S2; Mycena vitrea 30; Mycenella rubropunctatum14; Mycoacia uda 1940;
My-colachnca hemisphaerica 11 2S 30 31 32; Myxarium hyalinum 34; Myxomphalia maura 2S 4S 46. Naucoria bollemica S; Naucoria escharoides 7 12 13 26 3J 32 39 41 42 48; Naucoria scolccina 12 13
19 41; Nauooria subconspersa 7 J2; Neetria cinnabarina 7 101113 1S 16 18 J9 22 25 26 27 29 30 31 32 33 34 37 40 4142 47 48 49 S2 S3 SS 56; Neetria coccinea 3; Neetria episphaeria 27 29 30; Neetria
galligcna 40.
Octospora humosa 24 49 50 S2; Omphaliastcr asterosporus 38 S4; Omphalina galericolor 46 S1;
Omphalina hcpatica 43; Ompbalina microsperma var. microspcrma• 41 42; Omphalina obscurata
S2; Omphalina pyxidatass.lat. 33 40; Omphalina pyxidata ss. str. 39 43 4S 46 S1; Omphalina s phag-nicola 8; Onygcna corvina 13; Orbilia luteorubella 40; Orbilia xanthosti~ma ss. Svrcek non Dennïs•
40; Orbilia xanthostigma ss. lat. 22 23 34; Otidea alutacea 17; Otidea bufonia 27 30; Otidea onotica 33; Oudemansiellamucida 151619 26 27 33 34; Oudemansiellaplatyphylla 1014151619 25 2627 28 29 32 33 37; Oudemansiena radicata 11 15 18 29 31 32 34; Oxyporus populinus 53.
Paecilomyces farinosus 11 16 18 19 22 24 25; Panaeolioa foeni. ecii 6 7 1S16 25 41; Panaeolus acu -minatus ss. lat. 46· Panaeolus acu-minatus ss. str. 414248 51; Pa.naeolus ater 14S 46; Panaeolus
gut-iulatus 47; Panaeolu olivaceus S1; Panaeolus rickenii 24 25; Panaeolus sphinctrinus 24 26; Panaeo -lus sphinctrinus var. sphinctrinu 14; PanaeoJus subballeatus 39; Panellus mitis 29 36 56; Panellus serotinus 48 S1 S2; Panellus stypticus 20 29 31 32 34 54; Panus tigrinus 16; Paxillus atrotomentosus 22; Paxillus involutu 10111213 1S16 19 202224 2S 26 2728 2-9 30 3233 34 364147 49 5054; Pa -xilJus rubicunduJus 314142; Peniophora incamata 34; Peniophora lycii 40; Peniophoraquercina 3 S 29 30 33 36 51 52 54; PezicuJa cinnamomca 24; Pezicula rubi 10; Peziza ammophiJa 4S 46; Peziza bad ia 15 16 24 29; Pezizacerea 19 23; PezlzaemiJeia 24 25; Pcziza ümosa 19 30; Peziza micheüi 1724 25 26 27 30 3136; Peziza micropus 43; Peziza rcpanda ss. str. 11 S5; Peziza succosa ss. Sir. 2S 32; Pe -ziza vesiculosa 5 6 42; Pezizella alniella 3 24 39; Phaeolusschwcinitzii 19 20 27 29 36; Phaeomaras -mius erinaceus 1; Phallus impudicus 10 16 19 2S 26 27 29 32 33 33 34 36 37 48; Phellinus conebalus 34; PheUinus contiguus S2· Phellinu ferruginosus 14 33; PheiJinus hippophaecoJa 1 2 3 30 47 S2 56; Phellinus igniarius 34; Phellinus robustus 16; Phialina puberula 41; Phlebia radiata 6 15 19 22 33 36 37 4147 52 53 55; Phlebia rufa 40 42; Photiotaastragalina 19 20 2-2 23 3236; Pholiota aurivella var. aurivella 36; Pholiota henningsii 8; Pholiota Jutaria 40; Pboliolina aporos 6; Pholiolina appendicula-ta 47; Pholiotina brunnea 2S; Pholiotina caprophila 6; Pholiotina filaris 24; Pholiotina teneroides 14 47; Phylloporia ribis 34; Physarum nutans var. nutans 10 1516 23; Piptoporus betulinus 1210 1114 1619 22 25 29 30 33 3S 36 52 S3; Pistiltariasetipes4041; Pleurotellusberbarumss. Dennis&ai.• 10 41 4 7 52; Pleurotus ostreatus ss. str. 19; PJeurotus pulmonarius 19; Pluteus atricapillus S 6 10 11 13 141719 23 25 26 29 3033 3435 3637 40 47 5152 54; Pluteu cinerofuscus 14; Pluleus leoninun 32; Pluteus minutissimus 24; Pluleus ph1cbopborus S 14 25 32 37 41.; Pluteus podospileus 14 23; Pluleus pouzarianus 56; Plureu romellii 514 18 4142; Pluteussalicinus 10 111213 14 17 19 28 3440; Plu-leus semil>Ulbo us 19; Pluteu thomsoni.i 14 17 18; Plllteu umbrosu 14; Pluteus voUosu ss. lat. 17 47; Polydesmia pruino a 29 39; Polyporus badius S 6 7 1417 38 39; Pol~oru brumalis 15 16 17 32 34 35 36 51 S2; Polyponts ciliatus ss. lat. 23 6 10 17 25 26; Polyporu .cihatus ss. str. (Jahn, 1979) 2; Polyporus lentus 7 32 34; Polyporus squamosus 1 S 34; Polyporus vanus 6 7 11 14 15 16 17 18 26 29 32 34 36 39 42; Poronia punctata 54; Psatllyrella bi pellis 47; Psathyrella candolleana 4 6714 15 17 21 25 26 27; Psathyrclla cernua 5; Psathyrella conopilea ss. lat. 4 34 47; PsatlJyrella cotonea 34 34; P athyreUà go ypina 26; Psathyrella gracilis ss. lat. 2S; Psathyrella gracilis ss. str. 7 37; Psathyrella hydrophila ss. lat. 25 32; Psatllyrclla h.ydrophila . sir. 36; Psathyrella leucotephra 14; Psathyrella microrhlza 3236 40 42 43; Psathyrella oolitangere 17; Psathyrella panaeoloidesss. Maire; non Kuhn. & Romagn. 38; P athyreUa pronass. lat. U 47; Psathyrella spadicca 3 30 33; Psathyrella-'lpadi
ceogri-ea 39; Psathyrella spadiceogrisea ss. str. 1 S 6 7 S1; Psathyrella squamosà 23 33 36 37; 'Psatbyrella tephropbylla 42 42; Psathyrclla umbrina 13; P athyrclla velutioa 1118 19 24 40; Pseudobydnum ge-latinosum 19 2S 26 36; Psilocybe caprophila ss. str. 49; Psilocybe cyanescens 56; Psilocybe Unifor-mans 55 55; Psilocybe-mcrdaria 24; P ilocybe motllana ss. lat. 6 38 42; Psilocybe montana ss. str. (ss. Ort on) 7 46 51 S2 SS; Psilocybe muscoruru 3; P ilocybc emilanceata 16 39; Pulvinula constellatio 24 2S; Pustularia catinus 6 7 1118 25 30 36; Pyronema damesticurn 44.
Ramaria ochraceo-virens 56; Ramaria stricta ss. lat. 14 47; Resupinatus applicatus 48; Resupinatus
trichotis 16 27 56; Rhodocybe popinaJis 41 42; Rhopograpbus fîlicinus 22; Rhytisma acerinurn 2 3 14 22 23 30 34 40 41 47 5253 56; Riekenelia 6bula6 810 111213 141S 16 19 22 24 25 26 29 32 33 34 36 38 39 42 47 S15S; Riekenelia setipes 6111214 25 29 30 32 34 38 47 54; Rigidoporus vitreus 19 27; Ru ·ula aeruginea ss. lat. 22 24 2S 29 30; Russul a amoenolens 16 19 22 23 25 26 27 2-8 32 33 34; Russula atropurpurea 15 1618 19 25 26 28 32 38 · RussuJa atrorubens ss. J. Lange 38 39 41 42 47; RussuJa cessan 24; RussuJa chamaeleontina s. Romagn. 15; RussuJa chloroides 33; Russula coeru-lea 29; Russula cyanoxantha var. cyanoxantha 25 29; RussuJa densifolia 15 19; RussuJa emetica 20 29 32 50· Ru sulaemetica var. betuiarum 1219 22 27 2930; RussuJaemetica var. silvestris 1926 27;
Russula fellea 1S 25 26 29 32 33 34; Russula flava 10 1219 2122 23;Ru ·uJa fragilisss.lat. 29 3132 41; Russula fragilis ss. str. 19 33 38 S4 56; Russula fragilis var. fragllis 15; Russula fragilis var. knau-thii 26 29 38 39; Russulagracilis3041; Russulagrjseas .lat. 24 26; Russulagriseass. str. 27; Russula hetcrophylla 37; RussuJa ionochtora 15 16 20 21 22 23 27; Russula mairci 15 16 29 34 36; Russula mairci var. fagcticola 19 22 27 29 32; Russula nigricans 15 19 23 26 27 29 36; RussuJa nitida 4 19 41 SO; RussuJa ochroleuca 14 15 16 19 20 21 22 23 25 2629 32 33 33 34 35 36 37 47; Russula paludosa
29; Russula parazurea 1619 27 28 29 30 35; RussuJa pectinatass. Romagn. 25· Russula pectinatoi-des ss. Sing. 1216 26 28 29; RuS! ula pelarg<mia 30; Rus u la pseudointegra 18; Ru ula pulchella 24;
RussuJa sardonia 56; RussuJa soJaris 27 30; Russula turci 29; RussuJa velenovskyi 11 33; Russula
versicolor 10 24 30; Russula vesca 19 23 25 26 29 30 33 34; RussuJa xerampelinass.lat. 111619 26 27 28 29 S5; Rutstroemia firma 25 26 32 33 34 40 4142 52 54; Rutstroemia luteovirescens 34 40;
Rut troemia sydowiana 16.
Schizophyllum commune 26; Scbizopora paradoxa 11131415 18 19 20 21 22 23 26 27 30 3133 34 36 37 41S2 S3 S5; Scbizopora phellinoides 27 27; Scleroderma areolaturn 16 17 19 25 28 30 31 34 36 37 4148; Sclerodermacitrlnum 15 16 19 20212223 2425 2629 37 54; Scleroderma verrucosum
s. lat. 18; Scleroderma verrucosum ss. str. J 516 19 47 51; Sclerotinia candollcana 7; Scutcllinia cej-pii 14; Scuteltiniascurellata 12 5 6 81417181923 25 303 L32 33 36404152 53 S5; Scutellinia urn-brarum 30; Scpuitaria arenosa ss. lal. 30 S2; Sepultaria tenuis 24; Serpula lacrimans 29; Simocybe centunculus 48; Simocybe rubi 18; Sparassis crispa 29; Sphaerobolus stcllatus 1113 16 19 26 27 3'4 47 54; Sphaerosporclla 22; Stecchcrinum fimbriatum 52; Stcccherinum ochraceurn ss. lat. 10; Stec-chetinum ochraceurn s. tr. 13; Steccberinum robu tïus 39 Sl; Stemooilis fu ca var. rufescens 14; Srcmonitis herbatica 1 0; Sternoniris lignicola I 0; Stemonitopsis amoena 1 0; Stercum gausapatum 19 2S 31 32 34 36 S2 54; Stercum hirsutum 511141S 1618 19 202122 23 25 26 27 28 29 30 31 33 34 3S 36 40 4151 S2 S3 S4 55; Stercum ochraceo-fiavum 25 40 42 54· Stercum rugosum 6 1016 19 22 27 33 42 48 SO 5S; Ste.reum sanguinolenturn 2S 33 36 47; Stercum subtomen tosurn 6 7 10 1719 25 27 36 38 39 41 42; Strobilurus esculentus ss. laL. 1; Strobilurus esculentus ss. str. 3; Strobiluru ste-phanocyslis 2; Strornatin ia rapulum 2 3; Stropbaria aeruginosa ss. str. 33; Stropilaria coronilla 40 42 43 4S 46; Srropharia cyanea 1417 303134 39 40 4143 47 48 S256; Stropharia inuocta 38 39 4142 46; Stropharia Juteooiteos 42; Stropharia rugo·oannulata 4; Stropharia semi~lobata 24 40 42 49; Stropilaria semiglobata var. semiglobata 55; Suillus bovinus 24 29; Suillus grevdlei 25; Suil! u Iu te u
24; Suillus variegatus 24; Symphytocarpus cristatus 9; Symphytocarpu impexus 10.
Tapesia retincola3; Tepbrocybe palustris 8 9 13 52; Teph.rocybe tylicolor ss. Mos. 6 22 38 49; Thcle-pbora anthocephala 30; Thelephora caryophyllea 24; 1l1cleThcle-pbora palmata 22; Thelephora terrestris 6 1S 16 19 22 24 25 26 27 29 30 33 34 3S 38 39 50 S4· Tomentelia bryophila 41; Tomentelia
subtes-tacea41; Trametesgibbosa 1114 151933 34 36;Trametes hirsutaS S3; Trametes versicolor 13 4 5 10 11141S 1619 20 2122 23 24 2526 29 30 31 3233 34 3S 36 37 38 39 40414243 4849 52 54 55· Tremelia mesenterica 32 51 52 54; Trichaptum abietinum 2224 29 33 36; Trichia decipicns 18; Tri
-chia persiJnilis 15; Trichoglos urn hirsutuol9 31; Tricholoma album s. slr. ( s. Bon)• 26· Tricholo-ma cingulatum 38 39; TricholoTricholo-macolumbctta 23 33· TricholoTricholo-ma navobeunneum 30 34· Tricholoma inocyboides47; Tricholoma myomycesss. Hu ij man 46 47; Tricholoma scalpturatum 31 3241;
Tri-clloloma sulphureum 30 32; Tricholoma ustale 27 29 32 33; Tricholomopsis rutilans 20 2122 23 26
29 30 34 36 47; Trichophaea bicuspis 39; Trichophae-a woolhopeia 24 30; Tubaria conspersa 1 47; Tubaria di persa 30; Tubaria furfuracea ss. Arnolds'" 42; Tubaria furfuracea ss. lat. 24 25 30 36 46 47 S2 S3 S4 56; Tubaria hiemali 1! 50; Tubaria pellucidass. J. Lange 25· Tuber puberulum 15;
Tu-her rufum 19; Tubifera ferruginosa 910 22 2S 36; TulostOma brumalc 45 46; Tulostoma fimbriatum 51; Tulo toma melanocyclum 52 56; Tylopilus felleus 15 20; Typhulaerytbropus 39 40 4142 43 48
S2 S4 SS; Typhula phacorrhiza 4243; Typhula quisquiliaris 33; Tyromyces caesiu 14 2S 29 36; Ty-romyces caesiuss . tr.l9 22 23 27 33 34; Tyromyces chioneus 29 50; Tyromyccs leucomallclus 56 56; Tyromyces ptycbogaster 22 29 3S; Tyromyces tipticu 23 25 26 27 29 30 34 36; Tyromyces sub-cae ius 19 29; Tyromyccs tephroleucus 17 22.
V aseeliurn pratense 15 16 24 42; Verpa conica 1; Volvariella speciosa 6 11. Vuilleminia comedens 3 10 19 27 29 34 39 40 41 48 42 55.
Xerocomusbadius 15161819 20 22 23 25 26 27 28 29 3233 35 36;Xerocomuschrysenteronss.lat. 1129 35 36 37; Xerocomus chryscnteron ss. str.l4 16 19 25 27 28 34; Xerocomus parasirleus l 9 26 29; Xerocomus porosporus 18; Xerocomus subtomentosus 15 22 37; Xylaria carpophila 5 1114 33 3453;Xylariahypoxylon5 61115 16181925 2729303132343639404147 48 515253 54;Xy-laria longipes5 6 7 111418 27 343947 52; Xylariaoxyacanthae 124; Xylaria polymorpha5 71114
16 17 19 23 25 26 27 31 32 34 37 40 41 47.
Coolia 31 ( 4) oktober 1988
DE DETERMINATIEDAG VAN 28 MEI J.L.
EENVERSLAG
NICO en MARJO DAM, Korenveld 10, 6641 SH Beuningen
SUMMARY
An impression is given ofthe one-day course on how to deal with determination keys, organised by the Dutch Mycological Society on May 28, 1988.
De in mei 1987 georgani eerde Beschrijvingsdag kreeg dit jaar een vervolg: de
Determinatiedag. Het programma hiervan omvatte onder meer een algemene
in-leiding over het maken van determineersleutel , een beknopt overzicht van de
be-staande typen sleutels en de moeilijkheden die het gebruik ervan kan opleveren, alsmede gelegenheid om te oefenen met verschillende typen determineersleutels
en te proberen zelf een sleutel te maken. Er was ongeveer een dozijn leden van
on-ze vereniging aanwezig om dit programma mee te maken en geen daarvan lijkt er
spijt van te hebben gehad. We zullenhier proberen een indruk te geven van het
ge-bodene.
Het programma werd geopend door Th om Kuyper met een inleiding over de te
onder cheiden typen determineersleutel . In de begintijd van de mycologie wa
het gebruikelijk, een paddestoel te determinerendoor hem te vergelijken met
be-staande b chrijvingen. Hoewel deze metbode veel werk vergt, heeft zenatuurlijk
het voordeel dat je naar alle kenmerken van de paddestoel tegelijk kijkt. In een
leutel daarentegen word je tap gewij naar de uiteindelijke determinatie geleid,
waarbij in iedere stap naar (meestal) slechts één kenmerk wordt gekeken.
Er zijn twee typen determineersleutels te onderscheiden: analytische en
synop-tische. Een (goede) analytische Jeutel stelt de gebruiker steeds voor een keuze
tu sen twee elkaar uitsluitende alternatieven; ieder alternatief Jeidt naar een
vol-gende keuzemogelijkbeid en uiteindelijk tot een naam. De analytischesleutel kent
twee vormen: de z.g. accolade-sleutel (de alternatieven per keuzemogelijkheid
staan bij elkaar en verwijzen m.b.v. nummer naar de volgende keuze; bijv. Moser
(1983) en de zgn. in pringende sleutel (per alternatief worden eer t de daaropvol
sleu-tel daarentegen bestaat uit een lijst met kenmerken, waarin bij ieder kenmerk de
soorten staan genoemd die dat kenmerk bezitten (bijv. Korf, 1972). De bedoeling is datje door steed verdergaande eliminatie uiteindelijk één soort overhoudt, die
alle kenmerken van de eigen collectie bezit. Het belangrijkste versebil zit hem in
de keuze van de voor de determinatie te gebruiken_kenmerken; in bet geval van de
analytische sleutel worden deze door de sleutelmaker bepaald in het geval van de ynoptiscbe sleutel kun je ze zelf kiezen. Synoptische leutels zijn daardoor vooral
handig om soorten met opvallende kenmerken nel uit te sleutelen (bijv. Kuyper
1986, Noordelaas 1981, Barkman, 1969) of wanneer je met incompleet materiaal
zit. Een onvoorzichtig geplukte Conocybe (diegenen die bij de beschrijvingsdag
van vorigjaarzijn geweest, weten datjeeen Conocybenóóit plukt, maar uitsteekt, i.v.m. de cystiden op de steel)is met een analytische sleutel à la Moser niette deter-mineren. Anders dan een (goede) analyti che Jeutellevert een ynopti che
sleu-tel echter niet altijd een eenduid1ge uitkomst.
Na deze inleiding kregen we de gelegenheid zelf determinatiesleutels voor een
paar groepen in elkaar te leutelen. Het principe is eenvoudig. Aan de band van de
"Tien Geboden van de Sleutelmak el'' en een tabel waarin de kenmerken van alle soorten die jejnje sleutel wilt betrekken overzichtelijk staan gerangschikt, kun je door gerichte vragen te stellen de groep in teed kleinere stukken splitsen tot je uiteindelijk de afzonderlijke soorten overhoudt.
In de praktijk werk je natuurlijk het meest met door anderen gemaakte sleutel .
Een 'Inleiding over bestaande determinatiewerken, valkuilen voetangel en klemmen" verschafte Else Vellinga. Ze verdeelde de oorzaken van problemen bij het determineren van een paddestoel in drie groepen, nl. de sleutel, de gebruiker
van de sleutel en de paddestoel. Problemen met de sleutel ontstaan vooral als de
auteur ervan zich niet aan de " Tien Geboden" houdt of wanneer er in de sleutel andere kenmerken aan de paddestoel worden toegeschreven dan in de
beschrij-ving. De gebruiker van de sleutel dient die sleutel natuurlijk goed te lezen en zijn
paddestoel goed te bekijken. Daarnaast dient hij ook nog te begrijpen wat de leu-telmaker bedoelt met zijn uitspraken. Voorbeelden die onsnog wel eens moeilijk-beden opleveren zijn de "ronde" sporen van Mo er (waarmee ook breed ellipti-che bedoeld blij ken te worden) en het onderscheid tussen utriforme en
lagenifor-me pleurocystiden bij Kits van Waveren (1985), om nog maar te zwijgen van de
vele tientallen verschillende kleuren bruin die er in omloop schijnen te zijn. En hij
moet erop bedacht zijn dat de variabiliteit van een oort vaak groter is dan die
waarmee in de sleutel rekening wordt gehouden, De pad de toel zelf ten lotte, is natuurlijk niet van bet bestaan van de Jeutel op de hoogte en kan naar hartelu t afwijken van bet beeld dat wij ervan hebben.
De volgende tips zouden een aantal problemen bij het gebruik van een determi-neersleutel goeddeels kunnen voorkomen:
1 -neem compleet en goed verzameld materiaal
2-gebruik meerdere (geschikte) sleutels
4 - blijf doorzetten
5- vergelijk uiteindelijkje collectie altijd met een complete beschrijving en/ of af-beelding uit de literatuur.
Vanuit de klas werden hierop nog twee aanvullingen naar voren gebracht: 6 - zet altijd een sporee in
7 - blijf vooral kalm.
De waarde van deze tips kon onmiddelijk beoordeeld worden door te proberen aan de hand van bestaande beschrijvingen een aantal soorten paddestoelen te de-termineren. Helaas was er als gevolg van de afgelopen paar weken met droog en warm weer geen vers materiaal aanwezig, zodat met uitsluitend verbale beschrij
-vingen moest worden gewerkt. Wel waren verschillende sleutels aanwezig, wdat een aantal typen vergeleken kon worden. Een goede indruk van het gemak dat je
van een typografisch goed opgebouwde sleutel kunt hebben kregen we door het
vergelijken van de Helvella-sleutels uit Maas-Geesteranus (1967) en Häffner (1987). Hoewellaatstgenoemde op grond van compleetbeid en nauwkeurigbeid beslist de voorkeur beeft, i de sleutel van Maas-Geesteranus véél overzichtelijker en handiger in bet gebruik. Hopelijkhebben alle afwezigen van deze dag inmid-dels de (terechte) indruk iets gemist te hebben.
Wij Willen tenslotte de organisatoren, C. Bas, L. Jalink, Th. Kuyper, M. Nauta, Ch. No ordeloos en E. Vellinga, bedanken voor het interessante programma en M. Veerkamp voor de taart.
LITERATUUR
Barkman, J.J. (1969). Het Geslacht Galerina in Nederland. Coolia 14(3). Häffner, J. (1987). Die Garrung Helvella. Beih. z. Mykologie 7: 1-165.
Kit van Wavcron, E. (1985). The Dutch, French and British species of Psathyrella. Persoonia, Suppl. 2.
Korf, R.P. (1972). Synoptic key to the genera of LhePczizales. Mycologia 64: 937-994. Kuyper, Th. W. ( 1986). ARcvision of the genus /nocybe in Europe. Persoon ia, Suppl. 3. Maas-Geesteranus, R.A. (1967). De Fungi van Nederland II, Pezizales I. Wetensch. meded. K.N.N.V. 69.
Moser, M. (1983). Die Röhrlinge und Blätterpilze. Kleine Kryptogamcnnora fib/2, 4e Aufl. Gustav Fischer Verlag, Stuttgart.
Noordeloos, M.E. (1981 ). Entoloma subgenera Eliloloma and A llocybein lhe Netherlands and ad-jacent regions with a reconnaissance of their remaining taxa in Europe. Persoonia 11: 153-256.
Coolia 31 (4) Oktober 1988
NIEUWE EN ZEER ZELDZAME
LEPlOTA-SOORTEN 111
P.H. KELDERMAN, Herkenbroekerweg 3, 6301 EG Valkenburg ald Geul
SUMMARY
Collections of an unnamed Lepiota-taxon are described. They resembie L. cortinarius
macrosco-pically, but the spares are distinctly truncate and spurred. A description of the rare species L. grangei
is also given.
In deze aflevering van Cool ia wil ik de lezer een nieuw taxon voor tellen, beho-rend tot Lepiota ectie Stenosporae, de groep met de gespoorde sporen.
Het wa ·alweer de heer J. Coonen die door zijn fijne neus voortypische Lepio-ta-plekjes deze oort vond op de steen torl van de mijn Laura-Julia te Hopei-Kerkrade. In eerste instantie dachten we aan L. cortinarius. De vruchtlichamen waren vrij for ; de kleur deed aan L. cortinariusdenken, maar wa iet donkerder en de warme roodbruine kleur ontbrak. In jonge tadia wa velum ruim vom·han-den. De teelbasis was niet terk knolvormig verdikt. Wel was r een duidelijke baan tussen de plaatje en de teel, zeker bij oudere exemplaren. Daar de teen-bergen al vaker wat afwijkende vormen hadden opgeleverd, werd de vondst voor-lopig onder de naam 'L. cortinariu. op de excursielijst genoteerd. De microscoop moest later maar uit luitsel geven. Bij onderzoek met behulp van de microscoop v.iel echterop dat desparen geheel ander waren dan die van L. cortinarius, nl. niet met een inzinking boven de apiculus (een suprahilaire depressie), maar duidelijk zijdeling ge poord. Geen enkele tabel, ook niet die van Bon (1981 ), gafantwoord op de nu gerezen vraag, welke oort het dan wèl wa . De porematen kwamen on-geveer overeen met die van L. tomente/la en de hoedhuidbaren leken p die van
L. cortinarius, maar met andere soorten van de ectie Stenosporae waren geen overeenkom ten te vinden. Vermoedend dat we hier met een bijzondere soort te maken hadden, stuurden we het materiaal naar Dr. C. Ba . Deze antwoordde na enige tijd dat ook hij niet wist tot welke soort deze collectie behoorde en hij veron-derstelde met een onbeschreven taxon te doen te hebben.
Nu volgt hier eerst de beschrijving. Be ·d•rijving van Lepiota pee. - Fig.
Hoed 20-60 mm 15-20 mm hoog, jong bol, later uitgespreid met grote urnbo,
in jonge toestand met sterk ingerolde rand. Eer t fijn aangedrukt fluwelig-viltig
met een min of meer netvormige tekening. Later vanaf de umbo concentrisch zeer fijn vlokkig gezoneerd; aan de rand met een relatief donkere zöne met daaronder een lichtere rand, veroorzaakt door de velumresten; in het centrum donkerbruin
tot zelfs kastanjebruin, ook wel middel- tot kaneelbruin, naar de rand toe
geleide-lijk lichter wordend. Het onderliggende vlee dat tussen de vlokjes door zichtbaar
,.:
.
.
~. :.,r~-: :;.',.:> ....·J~~~~
~
-
.
.
. d ~~q;~:~ .. ~·~ .~,~~.,
rr~f J.1' '""·• I ( ''I
.
I .1 . I~V\JllOJr
-
~
Fig. 1. Lepiota spec. a: sporen; b: cheilocystiden; c: hoedhuidharen; d: habitus.
Lamellen relatief dicht bijeen, met 1-3 korte lamelJen tussen de doorlopende lamellen, vrij en bij oude exemplaren met klein tandje op collariumachtige zöne lopend, hier en daar gevorkt, 4-8 mm breed, roomkleurig tot licht beige, bij jonge exemplaren vaak met een groenig waas. Snede zwak onregelmatig golvend en zeer fijn bewimperd, iets lichter van kleur dan de vlakken.
Steel35-70 x 5-8 mm, cylindrisch, meestal met iets verdikte of iets afgeknotte basis, verbogen, jong vast en vol, later hol wordend, aan de top fijn vezelig ge-streept, vanaf de ring-zone toenemend getijgerd, gebandeerd-vlokkig. Deze vlok-jes met dezelfde kleur als de hoedvlokvlok-jes; de ondergrond en de steeltop zijn roomkleurig tot licht beige, op den duur ook wel rossig-roze. Basis met duidelijke witte dikke rhizoïden. Het velum tussen hoed en steel is lang aanwezig en wit van kleur.
Vlees in hoed en steelbinnenste wit, iets geel-rossig in steelschors, bij jonge exemplaren soms met groenig waas. Opmerkelijk is het dikke vlees in de hoed.
Geur variabel: zwak lelieachtig, aardappelacbtig, of een zwakke L.
Sporee wit.
Sporen (7,5-)8,0-9,0(-9,5) x 3,5-4,0 flm, Q = 2,3, met afgeknotte basis en stompe tot relatief spitse top. Basidiën 22-28 x 7-9 flm, met tot 5 !J.m lange sterig mata. Cheilocystiden talrijk, 22-33 x 8-11 !J.m, meest knotsvormig met tot 0,8 flm
verdikte wand. Hoedhuidharen 200-350(-400) x 9-23 f.LID, cylindrisch tot iets poel vormig, aan de top som met papilachtige versmalling of zelfs (sub )capitaat, '(aak met basale g p; wand aan de top vaak verdikt tot 2,5-4 !J.m. Pigment mem branair, in de top ook wel vacuolair. Tussen deze lange elementen staan kortere
van 65-150 11m lang. ·
Vmdplaats: Steenstort Mijn Laura-Julia, Hopel-Kerkrade, 8 sept. 1980, 20 sept. 1980, 18 okt. 1980 en 11 sept. 1982; steenstort Mijn Hendrik, Brunssum, 30 okt. 1982. Herb. P.R.Kelderman 887, 887a, 888, 1582 en 1599.
Oecologie: op 't noorden geëxponeerd talud van relatief oude steenstort met vrij oude Populieren, veel Haagbeuk en Acacia met Salix spec., B etui a spec. en in
de kruidlaag Athyrium filix-femina (Wijfjesvaren) en Braam. pH 4-5.
Vergelijking met andere soorten
De sporematen en de vorm van de cbeilocy tideo komen enigermate overeen
met die van L. tomentella(zie Keldennan, 1988), maar verder zijn de twee soorten
totaal verschillend. De sporcvmm van de hier beschreven collecties is meer varia-bel; er zijn nogal wat paren die in zijaanzicht ongeveer driehoekig zijn. De hoed-huidharen doen qua vorm en afmetingen denken aan L. cortinariusmaar de
spo-ren zijn duidelijk anders. Macroscopi eh zou verwi seling met L. acerina, zoals
beschreven door Bon~ 1981: 36) mogelijk zijn, maar deze oort heeft
hoedhuidba-ren van bet 'boudieri -type (zie ook Keldennan, 1988).
Vergelijken we deze soort verder nog met L. fulve/la, dan zien we bij laatstg
e-noemde een andere teel en een hoedbekJeding met vacuolair pigment, terwijl
n-ze oort juist voornamelijk membranair pigment heeft.
Volledigheid halve is nog b t aanwezige materiaal van L. ignicolor en L. casta neavergeleken met deze vondst, doch hier zijn het vooral de porematen. dje een struikelblok vonnen, en verder zijn de hoedhuidharen van L. castanea ge epteerd.
Het i jammer dat in ons blad geen kleurenfoto's geplaat t kunnen worden, an
ders had de lezer nog beter kennis kunnen n men van deze 'bijna-Lepiota cortina
rius'.
Lepiota grangei (Eyre)J. Lange - Fig. 2
Hoewel de soort niet nieuw is voor Nederland (drie meldingen in Arnolds, 1984 ), meen ik dat de soort toch zeldzaam genoeg is om er enige aandacht aan te besteden. De vondst werd uiteraard weer op de steenstort van de mijn Laura-Julia te Hop el-Kerkrade gedaan, niet ver van de vindplaats van de hiervoor beschreven
soort. Opvallend was dat de soort in gro pen en zelfs gebundeld voorkwam. In en kele dagen tijd (van 26 tot 29 sept. 1980) werden 18 exemplaren verzameld, ter
Merkwam·-0.0
I
doo·o
Fig. 2. Lepiota grangei. a: sporen; b: cheilocystiden; c: hoedhuidharen; d: habitus.
ze stond L. grangei gegroepeerd aan de voet van een Haagbeuk-stammetje. Op deze plek was haast geen humus, maar wel een concentratie van leisteen en gruis, waartus en het mycelium zich verspreidde.
Kenmerkend voor L. grangei is de typische kleur van de hoed: blauw-brons-groen tot blauw-brons-groen, vermengd met diverse nuances bruin. Andere Lepiota-soorten met groene tinten in de hoed zijn L. forquignoni en L. griseovirens. De eerste heeft niet, z-Oals L. grangei, gespoorde paren, en de tweede, wel behorend tot dezelfde sectie Stenosporae, heeft geen gesepteerde hoedhuidharen zoals L. grangei, en de sporen zijn kleiner, nl. nauwelijks 9 !iffilan~.
Het zouden de steenbergen weer niet ziJn, als er zich geen probleem voordeed. De sporen bleken nl. kleiner dan in de literatuur vermeld: 8,8-10,2 x 3,6-4,0 !iffi tegen 9.8-12x4.5-5.0 (Babos, 1958) of (9-) 10- 12x3-4 f.l1TI (Bon, 1981). Bon (1981) vermeldt in zijn 'monografische sleutel' een L. grangeif. brurmeo-olivaceo Pilát, die overeenkomstige kleine sporen heeft, maar waarbij de hoed donkerder wordt bij het afregenen van de vlokjes, en niet oranje. Dit was bij de mijnsteenstort -vondst zeker niet het geval. Dr. C. Basvergeleek hetmateriaalmet vondsten uit de Ardennen, en kwam ook tot de conclusie dat onze vond t L. grangei moet heten. Door latere kapwerkzaamheden werd de bodem van deze helling zodanig in
beweging gebracht dat nadien L. grangei en ook andere oorten zich tot op heden niet meer hebben laten zien. Deze gevoeligheid voor bodemverstoring was ons al eerder opgevallen. Op de steenstort van de mijn Hendrik in Brunssum stond
mas-saal Cystoderma cinnabarinum (A& S. )Fay. [
=
C. terrei (B. & Br. )Harm.] Helaas werd door <:>ns eigen veelvuldig bezoek de bovenste losse tructuur van de helling zodanig verstoord,. dat deze soort het nelliet afweten. We kunnen dus conclude-ren dat het bezoeken van mijnsteenbergen niet zonder risico's voor de mycoflora is.
LITERATUUR
Arnolds, E. (1984). Standaardlij t van Nederlandse macrofungi. Cool ia 26, Suppl.
na bos, M. ( 1958). Studies on Hungarian Lepiataspecies f. Rare Lepiota species from the Hungarian Central Mountatns. Ann. hist.-nat. Mus. nat. hung. 50: 87-92.
Bon, M. (1981). Clé monographique des Lépiotes d'Europe. Docum. mycol. 11(43): 1-77.
Kelderman, P.á. (1988). Nieuwe en zeer zeldzame Lepiota-soonen (11). Coolia 31: 38-44. Errata: In het vorige artikel in deze serie, Kelderman, Coolia 31,2:38-44 moeten de volgende
veran-deringen worden aangebracht:
p. 39, 17e regel van onder: laatste woord: de, moet zijn: deze.
p. 40, 3e regel van onder: x 4-12( -18) moet zijn: x 8-12(-18) m. p. 43, 2e regel: Deze ... moet worden: Ook deze.
p. 44, regels 14 en 15 aldus: Volgens Bon ( 1981) zijn er vondsten met meer rose kleuren gedaan. (II existe des récoltes plus rosées ... ). In mijn herbarium bevindt zich ook een collectie met deze
opval-lende rose kleuren.
Coolia 31 (4) oktober 1988
SUMMARY
SPARASSIS LAMINOSA
VERSUS SPARASSIS CRISPA
G.C.N. van Zanen, De Breekstraat 36, 1024 LJ AmsterdamSparassis laminosa is recorded from the Netherlands for the firstlime. In view of the great mi
crosco-pical similarity between S. laminosa and S. crispa and thc occurrence of these two taxa in the same
habitat and even thc same localities, it is suggested that .laminosamight rcprescntan infraspecific variant of S. crispa.
Inleiding
In november 1986 werd bij de bijeenkomst van de paddestoelenwerkgroep van de KNNV Afd. Amsterdam, een puntgaaf, vers goed ontwikkeld vruchtlichaam op tafel gebracht, waarvan de naam voor alleaanwezigen volledig onbekend bleek
te zijn. Jos Neuteboom wa degene die het exemplaar had verzameld. Zij was op 15 november op excursie in de omgeving van Leersum, aan de Dartbuizerweg.
De vondst werd gedaan in een bo perceel,
OJ?
luttele meters afstand van de asfalt-weg. De levende bomen waren bijna uitslUitend eiken, maar er was behoorlijk gezaagd en de boomstronken waren, in ieder geval ten dele, van naaldbomen; er werd ook enig naaldenstrooisel in de humus aangetroffen.De determinatie verliep in het begin moeiteloos en we hadden in een wip het genus Sparassiste pakken. Volgen de Standaardlijst (Arnolds, 1984) komt er in Nederland slechts één oort voor, de voor ieder bekende Sponszwam, Sparassis
cris pa. Maar ons exemplaar leek daar in de verste verte niet op. Jülich (1984) geeft in zijn sleutel vier soorten, waarvan ook daar alléén S. crispavoor Nederland ver-meld wordt. Al verder determinerend kom je dan vlug uit op S. laminosa, een soort die bij voorkeur onder Quercus groeit, maar ook Pinus en Picea niet mijdt. Deze soort zou wel eens nieuw voor Nederland kunnen zijn. Heel erg verwon-derlijk is zijn voorkomen in Nederland niet. De verwante soort S. crispa groeit in
Nederl~d plus de omringende buurlanden in alle vier windrich!ffige~ (Duitsland,
FrankrtJ k, Engeland en Zweden) en het voorkomen van S. /ammosats rn dezelfde buurlanden vastgesteld, alleen in Nederland nog niet. Maar aan het definitief vast-stellen of het hier echt om S. laminosa gaat, zitten wel enige haken en ogen. Het taxonomische venijn zit in de staart. Na een korte beschrijving van onze collectie kom ik hierop terug.
Op 3 oktober 1987 hebbenlos Neuteboom en de auteur van dit artikel weer een bezoek gebracht aan hetzelfde terrein. Minstens de helft van de vanaf de weg zichtbare boomstronken was getooid met prachtige, verse Dennevoetzwammen
(Phaeo/us schweinitzii); een aanvullend bewijs voor de aanwezigheid van (stron-ken van) naaldbomen. Helaas kwam de Sparassis nog niet te voorschijn. Een
ver-dere uitbreiding van de gegevens van zijn standplaats is dus niet gelukt. Beschrijving: (Fig. 1)
Ons exemplaar mat, in ver e toestand, 180 x 130 mm (lengte x breedte) en 85 mm (hoogte) en was rijk vertakt. De kleur was grotendeels strogeel (Methuen 4A3); alleen aan de randen, waarschijnlijk door veroudering en aanraking,
vuil-bruin (5D4 tot 6F6). Er was een korte, stevige stronk De vertakkingen hadden het uiterlijk van verticaal geplaatste waaiervormige takken en waren dikvlezig en
breekbaar, aan de rand wat omgebogen en min of meer gegolfd, in tegenstelling
tot die van S. crispa, die sterk gekroesd zijn, dieper ingesneden, per lob dus kleiner en dunvleziger. Bij ons exemplaar kon één platte lob wel30 x 50 x 2 mm bedragen. Verder waren de takken aan beide zijden kaal en glad, maar slechts één zijde was hymeniumdragend, wat echter alleen microscopisch vast te stellen was. De geur was zwak fruitig en de smaak iets zurig. Een prima afbeelding is te zien bij J ahn
(1979, nr. 4 7); de gelijkenis is sprekend, alsof Jahn ons exemplaar gefotografeerd zou hebben.
Microscopisch valt als eerste het monomitische trama op. Hettramais onmid-dellijk onder de "bovenzijde" zeer compact en bevat korte brede hyfen (Fig. la). De middelste laag is veel meer los geweven; de hyfen zijn daar langer en zeer
varia-bel van dikte en vertonen overdreven brede gespen (Fig. lb ). De hymeniumzijde i weer compact; de basidia zijn smal, 4-6 f1ID breed, en de lengte is nauwelijks
m et baar, naar schatting ongeveer 60 f1ID lang; soms zijn ze 2-sporig, soms
4-spo-rig (fig. lc). De sporen zijn glad, hyalien, breed elliptisch, hebben één grote
olie-druppel en een duidelijke apiculus, maar geen kiemporus (fig. ld). De
sporema-ten zijn 5,2-7,5 x 4,0-4,2( -4,8) f.U11.
Na het vastleggen van deze gegevens lag het voor de hand om een exsiccaat van de gewone S. crispa nog eens microscopisch te bestuderen. Het resultaat was
ver-Coolia 31 (4) oktober 1988
APHYLLOPHORALES OP DOUGLASSPAR IN
NEDER-LAND*
B.W.L. DE VRIES, Karnpsweg 27, 9418 PD Wijster
SUMMARY
The Aphyllophorales on dead wood of Douglas fir ( Pseudotsuga menziesiz), observed in 13 plots of 1000 m2 each in the eastern and southern Netherlands are reported. A comparison is made be-tween the Aphyllophorales on Pseudotsuga and other trees. It is striking that several species were found on Douglas fir which are characteristic of wood of deciduous trees. Differences between nor-thern and sounor-thern plots were not significant.
De Donglasspar staat de laatste jaren in de belangstelling van bosbouwers, fy-siologen, klimatologen en mycologen. Omdatjuist deze bosbouwkundig belang-rijke boomsoort van de "zure regen" te lijden schijnt te hebben, zijn enkele groot-schalige samenwerkingsprojecten op gang gekomen om alles wat zich in en om de-ze Amerikaanse boomsoort in Nederland afspeelt te onderzoeken. Tijdens de jacht op mycorrhiza-fungi in Donglasbossen samen met Armelies Jansen, pikte ik hier en daar een houtje mee met het doel om naast de Drentse ook eens Zuid-Ne-derlandse korstjes te zien. Het resultaat van dit "snabbel-werk" is een soortenlijst die goed aansluit bij onze gegevens van de Drentse naaldbossen. Bij de toekomsti-ge publicatie van onze Drentse toekomsti-getoekomsti-gevens zouden deze niet mee kunnen doen; van-daar dat ik in een apart artikeltje dit ei kwijt moet.
Het onderzoek vond plaats in Drenthe in de jaren 1981 töt 1987. In de andere bossen heb ik gezocht in 1986 en 1987. De bezochte terreinen zijn vermeld in Ta-bel1 en aangegeven in Fig. 1. De bospercelen zijn alle geplant tussen 1932 en 1966 en een of meerdere malen gedund. Als er enige bijmenging was van eik, berk of spar dan werden die boomsoorten zorgvuldig gemeden. De bossen in Drenthe zijn vaker en beter onderzocht dan de overige, wat van invloed is geweest op het aantal soorten per terrein. Bij een vergelijking van "zuid" met "noord" moet daar dus re-kening mee worden gehouden. Er is geen speciale verzamelmethode toegepast
zodat geen vergelijking kan worden gemaakt tussen dik en dun en tussen vers en
rot hout. De proefvlakgrootte is 1000 m2, maar strikt genomen zegt dat niet
zo-veel. Beter zou het zijn om een maat te bedenken voor de zoekintensiteit (De Vries 1985, 1988). Der uitaten zijn samengevat in tabel2. Achter elke soort staat met een code aangegeven hoe vaak deze binnen een proefvlak is gevonden (Tabel 2). Voor mensen die met bovengrondse paddestoelen werken is dit een volslagen onbruikbare schaal, maar mensen die wel vaker "houtjes omkeren" weten dat als een resupinate soort tien maal gevonden is, deze waarschijnlijk met tientallen en mogelijk met honderdtallen aanwezig is (De Vries 1985, 1988). De gebruikte de-terminatiewerken en de nomenclatuur zijn zoals genoemd in Arnolds 1984.
Fig. 1. Ligging van de onderzochte Douglasbossen.
Tabel 1. Lijst van proefvlakken in Douglasbos, waar Aphyllophorales zijn genoteerd. Drenthe:
1 Boswachterij Smilde vak 30d 2 Boswachterij Dwingeloo vak 42d 3 Boswachterij Dwingeloo vak 120 4 Drents Landschap "De Vosseberg" 5 Drents Landschap bij Biol. Station 6 Boswachterij Hooghalen vak 95 Gelderland:
7 Boswachterij Ruurlo vak 7a 8 Boswachterij Ruurlo vak 23f Noord-Brabant:
9 Bosw. St. Anthonis vak 3d 10 Bosw. St. Anthonis vak 38b Limburg:
11 Boswachterij Horst vak 22a 12 Boswachterij Bergen vak 17a 13 Boswachterij Bergen vak 21C
coördinaten: 218.4/546.1 coördinaten: 225.4/536.9 coördinaten: 228.3/539.4 coördinaten: 233.4/537.6 coördinaten: 229.9/537.3 coördinaten: 233.6/547.8 coördinaten: 226.6/453.0 coördinaten: 225.8/454.7 coördinaten: 185.1/404.5 coördinaten: 185.3/403.0 coördinaten: 196.3/386.3 coördinaten: 199.6/407.4 coördinaten: 200.5/406.5
Uit de gegeven tabel zou iemand de indruk kunnen krijgen dat af en toe een
stukje loofhout is meegenomen. Dat is niet waar. Het büjkt dat echte
loofhout-soorten zich wel eens "vergi sen". De mate waarin die vergissingen voorkomen
zou wel een specifiek kunnen zijn voor Pseudotsuga. B.v. Chondro tereurn
pur-pureurn kwam in terrein nr. 4 op verschillende ver e Dougla tronken voor. Het is
opvallend dat juist dit terrein nogal stikstofLijk was; er tonden nl. bramen en
brandnetels in de buUI1. Vandaar misschien ook dat Schizopara paradoxa in dat
terrein het talrijk te voorkwam. Deze Hyphodonlia-achtige soort zat er tot 1 à 2
meter boog op dode, taande stammetje . Verder verwacht ook niemand Stereum hirsutumop naaldhout maar het was hem toch echt! In dit geval was het "vreemd
gaan" niet beperkt tot Pseudotsuga, want bij Beilen en Appelscha vond ik de soort
zelf op dennekegel . Een andere loofbottt o rt, de imperfecte vorm van Neetria
cinnabarina, waar ik in Zuid-Nederland niet op gelet heb, komt relatief vaak op Dougla voor; in Drenthein elk terrein. Er i du een groep fungi die bij voorkeur op loofbout zit maar die in ommige gevallen ook op naaldhout groeien kan.
De-ze groep wordt het meest aangetr ffen op Dougla , Jeneverbes en Taxus en op
andere naaldhoutsoorten v omamelijk in voed elrijke omgeving. De oorten uit
deze groep zijn in de tabel gemerkt met een '"'"' (zie ook De Vrie , 1973). Aan de andere kant zijo ook fungi van naaldhout op arme bodem
vertegen-woordigd b.v. Botryobasidium subcoronatum, Coniophora arida, Kneiffiella
breviseta, Phanerochaete sanguinea en Stereum sanguinolentum. Uit deze
gr ep komen ook wel een ·oOt·ten op loofbout voor; in tabel 2 i dit aangege
-ven met "Lh".
Slechts ze soorten heb ik tot nu toe bij het naaldbosonderz ek alleen op
Dougla aangetroffen, waarvan vier eenmaal Deze oorten zijn: Phaeolus schweinitzii, Saccoblastia farinacea, Ttemella tubereu/a ria, Chondro tereum pur-pureum, Denmvthele griseo-cana en Tylospora fibrillosa. Vier van deze oorten
zijn alleen of vooral van loofhout bekend. Saccoblastia farinaceawerd door
Peter-J ao Keizer elf maal op Grauwe wilg gevonden (Keizer 1985). Tremella tubereula
-ria is vooral op loofhout (Kers, Eik en Beuk) gevonden (Arnolds 1984).
Chon-Tabel 2. Aphyllophorales op hout van de Douglasspar in Nederland.
P (kolom 2)= aantal proefvlakken (n~l3) waarin een oort is gcv nden. Aanwezigheid i.n andere naaldbosproefvlakken in Nederland (kol m 3); P- pinu (n- 13), L- La.rix (n=5), Pc=Picea (n=4)., J=Juniperus (n- 10), T- Taxus (n=2), ;-voedselrijk naaldhout, Lh- ook op loofhout. (Lh)- bij uitzondering ook op loofhom. B1j de bOtlglas-proefvlakken is het aantal vanelsren aangegeven met
een schaal:
0
=
buiten het procfvlak; 1- 1 x gcvOtlden of niet gclclû, 2=1-4;~: gevonden, 3=5-JO xge-vonden, 4= > JOx gevonden.
(Tabel 2 -vervolg). Lijst van soorrcn die in een van de Douglasbo en zijn gevonden.
!kc oort naam wordtgevolgd door respectievelijk terreinnummer en abundanliecode. Antrodia
lindbladii 3/1 -Arhelopsis laceraw 4/ I - alocera furcaw 5/ I -I eraceomyces sublaevis 112-Cerocorticium fticmale 6/ J - hondrostereum purpurcum (t) 4/2 - Cylindroba idium e1•olvens (t)6/ J - Dendrothele griseo·cmra 4/1 - Nyplwderma argillacewn 3/1 - /.sclmoderma benzoinum J/2-K netffie/la pallidulil /2 -/'ellidiscus pal/i dus I 011 -Repetobasldium runericmwm 4/ I -Nes· inicium bicolor6/ J -Sebacinella cirrispora (t) 12/1-Sistorremtl cotmmme4/1 -Stercum hirsllft(m
(t)3/ I -Tomentelia spec. 3/ I -1ilbulicrinis accedens3/ I-Ttlbulicrinisjcmiperlnus3/ 1- Ttibuficri-ni regi[icus3/ 1-Tulasne/la pruinosa4/ I-Tylosporafibrilfosa3/3 · Tyromycesptyclrnogaster5/3.
