Koen Breedveld
Column
24h
De 24 uurs economie spreekt tot de verbeel ding. Voor- en tegenstanders buitelen over el kaar heen in het schetsen van een visie op een samenleving die niet meer stilstaat. De pro ductiviteit zou erdoor worden verhoogd, de in- fra-structuur beter benut, de keuze-vrijheid vergroot. Nee, zeggen tegenstanders, een 24 uurs economie ondergraaft de sociale cohesie en leidt slechts tot een nog grotere jachtigheid. Waarom roept de idee van een 24 uurs econo mie zoveel emoties op? En belangrijker, wat blijkt er uit te komen van alle mooie en minder mooie voorspellingen ?
Om met de eerste te beginnen: ons dagelijks leven is gebaseerd op routines, op gewoontes. Kleine variaties daargelaten doen we dag in dag uit dezelfde dingen op dezelfde tijden. Dat kan ook niet anders. De organisatie van ons ge heugen en onze waarneming staat niet toe dat we ons iedere dag opnieuw inlaten met allerlei details. Die details structureren we voor in ge woontes. Zo houden we onze aandacht vrij voor zaken die daar werkelijk om vragen: een belangrijk gesprek, een druk kruispunt. Een 24 uurs economie tornt aan die gewoontes. Be langrijke vanzelfsprekendheden vallen weg. Onze baan staat op de tocht, de zondag is niet meer heilig, afspraken moeten worden omge zet. Het is als een kind dat zijn moeder ver liest. We zijn afhankelijk van onze routines en gewoontes. Verdwijnen die, dan verdwijnt daar mee ons houvast en daarmee onze ratio. Een kind in paniek huilt. Wij declameren schrik beelden en utopiën.
Dan het tweede: wat blijkt er waar van alle denkbeelden over een 24 uurs economie? In de praktijk blijkt dat nogal tegen te vallen. Een lo- *
gische verklaring daarvoor is gelegen in het catch-all karakter van het begrip 24 uurs eco nomie. 'De 24 uurs economie' staat net zo goed voor ruimere winkeltijden als voor employabi lity en voor taak-combinatie. Allemaal tot op zekere hoogte nieuw, allemaal confronterend. Natuurlijk hangt alles met alles samen. Te lang en te vaak echter is de behoefte aan aan sprekende beelden een vrijbrief gebleken voor vrijblijvend geneuzel. Wie claims over de 24 uurs economie wil 'bewijzen' - en welke we tenschapper wil dat niet - ontkomt er niet aan om het begrip uiteen te leggen in dimensies. Dan blijkt al rap dat de empirische werkelijk heid weerbarstiger is dan die zich op papier voordoet.
Die weerbarstigheid begint al bij het feno meen zelf. Anders dan op basis van alle com motie over de winkeltijden kon worden1 ver wacht, blijkt er op de lange termijn geen sprake te zijn van een toename van werken in de avonden en weekeinden. In de jaren vijftig werd er meer in de avonden en weekeinden ge werkt dan nu (Breedveld, 1999). In alle euforie omtrent de groeiende werkgelegenheid in 24 uurs sectoren als horeca, toerisme en detail handel wordt vergeten dat veel beroepsgroepen met avond- en weekeindwerk in de na-oor- logse periode aan belang hebben ingeboet. Te genover een sinds 1960 sterk toegenomen werkzame bevolking staat een daling in het
aantal industriële ploegenarb eiders (van
165.000 in 1957 naar 153.000 in 1994). Nieuwe werkgelegenheid sinds de jaren vijftig betrof in belangrijke mate kantoorbanen bij de (semi-) overheid of bij de zakelijke dienstverlening. Vroeger bouwde men industrie-terreinen.
Te-* De auteur is verbonden aan het Sociaal en Cultureel Planbureau te Den Haag.
Column
genwoordig verrijzen er vooral bedrijfsparken. Ook ten aanzien van de effecten van een 24 uurs economie vormen de jaren vijftig een inte ressante periode. De snelle opmars van ploe- genarbeid in die tijd leidde ook toen al tot be zorgdheid over de gevolgen voor het sociale le ven (Banning, et al. 1961). Deels bleek die be zorgdheid terecht. Net als nu bleek dat werken in de avonden en weekeinden arbeiders voor problemen stelde in de organisatie van het da gelijks leven. Men hekelde de 'apartheid' die het gevolg was van een afwijkende daginde ling, en ondervond problemen in de participa tie in het verenigingsleven. Tegelijk bleek ech ter dat de effecten minder ver reikten dan aan vankelijk was gedacht. 'Van schadelijke uitwer king van zondagsarbeid op gezinsleven, sociale contacten en ontspanning der continu- arbeiders kan niet zonder meer gesproken wor den', concludeerden de onderzoekers (Thung,
1962:36).
De jaren vijftig waren niet alleen de jaren van temporele apartheid, ze waren ook de jaren van 'het Amerikaanse tempo' (Hofland, 1955). Een snel groeiende economie en ruimere be stedingsmogelijkheden gaven aanleiding tot gevoelens van jachtigheid en tijdgebrek. Zijn tijdver vooruit constateerde het CBS in 1962 al dat mensen elkaar aan het opjutten waren in een proces van 'keeping up with the Jones'es'. Lang voordat de Commissie Dagindeling in het leven was geroepen signaleerde Hofland dat het gezin 'onderwerp van agenda was ge worden'. Woekeren met de tijd lijkt daarmee geenszins voorbehouden aan een postmoderne elite van tweeverdieners en taakcombineer- ders. Wat nu stress en burn-out zijn, heette in de jaren vijftig 'verhoging van de leef-intensi- teit' (CBS, 1962).
Wel degelijk is er sedert de jaren vijftig een hoop veranderd. Geen onderzoeker zal het nog in zijn hoofd halen om zich voor zijn of haar onderzoek te richten op 'de gebruikelijke vorm van ploegenarbeid: gehuwde mannen met een vrouw die thuis haar huishoudelijke plicht ver vult' (Banning et al., 1961). We zijn welvarender geworden, mobieler ook en door de afnemende invloed van kerk en staat beschikken we over meer individuele beslisruimte dan veertig jaar terug. Er participeren meer vrouwen op de ar beidsmarkt dan in de jaren vijftig en we zijn be duidend beter opgeleid.
Met die veranderingen zijn we de tijd deels
anders gaan waarderen. Met zijn allen tegelijk vrij zijn geeft tegenwoordig vooral drukte en congestie. Een afwijkende tijdsindeling kan ook spannend zijn en nuttig voor wie kinde ren moet opvangen. Tegelijk blijkt dat een aan tal van de problemen uit de jaren vijftig zijn blijven persisteren. Vijf- en vierdaagse werkwe ken hebben niet kunnen voorkomen dat we nog altijd tijd tekort komen. Collectieve ritmes blijven onze individuele tijdsindeling in de weg staan.
Beide 'problemen' vereisen een culturele (en politieke) omwenteling van de eerste orde. De oplossing voor ons chronische tekort aan tijd en voor de spanning tussen collectieve en indi viduele ritmes ligt besloten in een fundamen teel andere manier van denken over tijd. We zouden moeten afstappen van de idee dat de tijd aan ons is, dat we de tijd geheel naar de ei gen hand kunnen zetten en dat alleen wij het beslisrecht hebben over onze tijdsindeling. Minder tijdgebrek impliceert een andere psy chologie, waarin behoeften niet langer onein dig zijn en de commercie ons niet meer in zijn greep heeft.
Zo ver zijn we echter nog lang niet en het ziet er ook niet naar uit dat we op korte ter mijn zo ver zullen komen. Tot die tijd moeten we ons behelpen met lapmiddelen als sabbat- ical leaves en zondagopenstelling van winkels. De ergste uitwassen van flexibilisering zijn daarbij te voorkomen door bij het opstellen van dienstregelingen rekening te houden met za ken als inspraak, regelmaat en voorspelbaar heid.
Zo lang we niet anders gaan denken over tijd zal 'de 24 uurs economie' tot de verbeelding blijven spreken. Tenzij natuurlijk over twintig jaar blijkt dat alle huidige commotie omtrent tijd mede werd ingegeven door het naderende nieuwe millennium. Per slot van rekening zou het niet voor het eerst zijn dat met het wisselen der eeuwen de belangstelling voor tijd heftig, zij het kortstondig, opbloeide.
Literatuur
Banning, W., F.H. Bonjer, R. de Jong & G.H. Bast (1961), Werken in ploegendienst, Den Haag: Con tactgroep Opvoering Productiviteit.
Breedveld, K. (1999), Regelmatig onregelmatig. Sprei
ding van arbeidstijden en de gevolgen voor vrij-etijd en recreatie, Amsterdam: ThelaThesis.
Column CBS (1962), Vrije-tijdsbesteding in N ederland 1962- Thung, M. (1962), Werken op zondag. Een onderzoek
1963, Zeist: W. de Haan. naar meningen van ploegenarbeiders, Den Haag: Hofland, H.J.A. (1955), Geen tijd. Op zoek naar oor- Contactgroep Opvoering Productiviteit.
zaken en gevolgen van het m odern e tijdgebrek,
Amsterdam: Scheltema &. Holkema.