L. Faase*
Inleiding
Werkgelegenheid of milieuPolitiek gezien worden het interessante tijden. De PvdA realiseert zich dat regeren weer tot de reële mogelijkheden behoort. De partij zal in vrij kort tijdsbestek duidelijk moeten maken hoe de so- ciaal-democratie om kan gaan met een sterke en naar deregulering strevende markteconomie. De volledig automatische koppeling is intussen ge nuanceerd en er liggen meer problemen waarvan de oplossing beter gediend is met de toets van het pragmatisme dan met die van de ideologische zui verheid. Als de voortekenen niet bedriegen, zal voor het ideologische debat dit jaar weinig ruimte zijn.
Paradoxaal genoeg geldt dit thans minder voor de VVD. De demissionaire bewindsvrouwe van Ver keer en Waterstaat heeft de liberalen met een aan tal interessante ideologische puzzels achtergela ten. In een onverbiddelijk op milieuverarming af stevenende economie lijkt een aantal liberale (markt)principes moeilijk toepasbaar. Het negen tiende eeuwse utilitarisme biedt weinig perspec tief en het valt te hopen dat de populistische inter ventie uit het noorden des lands tot de categorie ‘ééns maar niet meer’ behoort.
Het CDA heeft het als vanouds gemakkelijk. Mocht de VVD zich door de jongste gebeurtenis sen onvoldoende ter rechterzijde hebben gepositi oneerd, dan is een klein stapje naar links voldoen de en de partij staat weer stevig in het midden. Sociaal-economisch gezien komen de vervroegde verkiezingen evenwel niet ongelegen. De grootste beleidsproblemen voor de komende periode, te weten de werkloosheid en het milieu, vragen om een nieuwe aanpak waarvoor binnen het oude re geerakkoord weinig ruimte is. Dat betekent wel licht een tijdwinst van een jaar en tegen de achter grond van het Europa na 1992 is dat mooi mee * Drs L. Faase is lid van de redactie van het Tijdschrift voor
A rbeidsvraagstukken.
genomen.
Economisch gezien gaat het met Nederland beter dan ooit. Het Centraal Economisch Plan 1989 is een lofzang op de economische ontwikkeling. De economische groei is fors en constant en CDA en VVD zullen de kiezers die boodschap niet ont houden. De werkgelegenheidsgroei is hoger dan verwacht. Maar achter de ruim 60.000 extra ar beidsplaatsen waarin de economische groei dit jaar zal voorzien, gaan forse discrepanties schuil. Het gaat dus nog steeds niet goed met de ar beidsmarkt. Zo daalt de geregistreerde werkloos heid niet noemenswaardig. Eind deze eeuw zal, zo blijkt uit macro-prognoses, de werkloosheid niet zijn afgenomen en zal met inbegrip van de verborgen werkloosheid een aanbodoverschot van 1,5 miljoen personen bestaan. Pas in het eerste decennium van de volgende eeuw zal de omvang van de beroepsbevolking zich stabiliseren. Toch worden nu al op bepaalde deelmarkten tekorten zichtbaar bijvoorbeeld aan technisch en econo misch geschoold personeel. Er is kortom nog steeds sprake van een omvangrijke misallocatie. Maar het absolute tekort aan banen zorgt ervoor dat (mede via verdringing) vooral specifieke cate gorieën (laaggeschoolden, minderheden, herin tredende vrouwen, gedeeltelijk arbeidsongeschik ten) de last van de werkloosheid zullen dragen. Bij ongewijzigd beleid is de doelstelling van vol ledige werkgelegenheid dus niet te realiseren. Maatschappelijk gezien is dat onaanvaardbaar en het beleid moet dus worden gewijzigd. Maar zal de ruimte daartoe worden gecreëerd? Waarschijn lijk maar ten dele.
De economische groei heeft sterk bijgedragen aan de overtuiging dat een ongestoorde werking van het marktmechanisme uiteindelijk beter in staat is maatschappelijke problemen op te lossen dan de interveniërende regelgeving van de overheid. Dat zal leiden tot een sterk marktconform milieu- en werkgelegenheidsbeleid. Binnen dit kader zal een
Redactioneel
betrekkelijk onzekere overheid haar taakstellin gen moeten formuleren. Zij doet dat veelal ach teraf als reactie op de gebleken tekortkomingen van het marktmechanisme. Marktconform hande len sluit overigens niet uit dat de externe maat schappelijke kosten van economische groei (se lectieve werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, milieuvervuiling) in de prijs van goederen en diensten kunnen worden verdisconteerd, bijvoor beeld in de vorm van heffingen of subsidies. Voor het milieu behoeft een systeem van heffin gen geen onverdeeld gunstige gevolgen te hebben. De indruk kan ontstaan dat vervuiling mag zolang de vervuiler betaalt. Maar wat te doen als de winstmarges in gevaar komen? Ieder milieupro bleem is immers ook een werkgelegenheidspro bleem en het lijkt onwaarschijnlijk dat op grote schaal werkgelegenheidsverlies zal worden geac cepteerd. Bovendien is de vraag niet alleen hoe wij de welvaartsverliezen nu tegen elkaar afwe gen, maar ook op welke wijze wij de (Pareto-)op- timale condities scheppen door in de marktprij zen de preferenties van toekomstige generaties tot uitdrukking te brengen. Vanuit milieuoverwegin gen valt een stationaire economie verre te prefere ren, maar voor de werkgelegenheid kan de groei niet hoog genoeg zijn.
In het begin van de jaren zeventig is de discussie over de betekenis van economische groei met ver ve gevoerd, maar snel doodgebloed toen de wel vaartsverliezen na de eerste oliecrisis voelbaar werden. Pen en Heertje hebben onlangs de draad van de discussie weer opgepakt, maar dat zal de komende jaren de economische politiek niet wer kelijk beïnvloeden.
Economische groei is verslavend en plaatst ons dus voor een dilemma. De opbrengsten van de groei zijn al ruimschoots in de verkiezingspro gramma’s verdisconteerd. Het milieu zal in ruime mate meeprofiteren door temporisering van de vervuiling. Ook voor de bestrijding van de werk loosheid kunnen additionele middelen worden in gezet. Op grond van de groeiverwachtingen valt in de komende vier jaar een (autonome) toename van de werkgelegenheid te verwachten met maxi maal 250.000 arbeidsjaren. De ambities reiken aanzienlijk hoger en kosten dus extra geld. Werk gelegenheid en milieu concurreren daarnaast met tal van andere maatschappelijke behoeften, waar van het herstel van de koppeling, de inhaalopera ties in de collectieve sector en een aanspraak op lastenverlichting en hogere lonen in de marktsec
tor niet de minste zijn. Door economische groei worden moeilijke keuzen althans ten dele verme den en ontstaat ruimte om solidariteit te kopen en maatschappelijke ongelijkheid te verzachten. Het is de vraag of het anders kan. In het Europa na 1992 zal de Nederlandse economie kracht genoeg moeten hebben om zich aan de veranderende con currentieverhoudingen te kunnen aanpassen. De mogelijkheden om een afdoend mielieubeleid te ontwikkelen zijn dus afwezig. Rest de taak de aanslag op het ecosysteem gegeven de overige doelstellingen zo veel mogelijk te beperken en zo efficiënt mogelijk te organiseren. Voor wat betreft het werkgelegenheidsbeleid ligt er de taak de pro- duktieve inzet van menselijke arbeid te maximali seren. Daartoe zijn nog voldoende mogelijkheden aanwezig. De aanzetten om wat dat betreft tot een ander beleid te komen zijn weliswaar beperkt maar hoopvol. Het Jeugdwerkgarantieplan be vestigt het uitgangspunt dat werk boven inkomen gaat en er is logischerwijze geen principiële aan leiding om dit uitgangspunt tot één leeftijdscate gorie te beperken.
Vanuit dit perspectief kan gewerkt worden aan de mogelijkheid om het stelsel van sociale zekerheid meer actief te benutten in de bestrijding van de werkloosheid.
In het arbeidsvoorzieningsbeleid nemen de maat regelen (weer) toe die beogen om naast scho- lingsmogelijkheden additionele werkgelegenheid dan wel alternatieven voor werkgelegenheid te creëren. Van groot belang daarbij is dat hoge prioriteit wordt gegeven aan de tripartisering van de arbeidsvoorziening, omdat hiermee het vermo gen toeneemt om de arbeidsvoorwaardenontwik keling te koppelen aan het arbeidsmarktbeleid. Hoe bescheiden ook in eerste aanleg, het is dit coördinerend vermogen waaraan een marktcon forme beleidsontwikkeling grote behoefte heeft. Literatuur
— Barkley, P.W., and D.W. Seckler (1972), Economisch
Growth and Environmental Decay, the solution becomes the problem, New York.
— Eijck, C.J. van (1989), ‘Centraal overleg: een 'Haagse ri tuele dans’?, Economische Statistische Berichten, 3 mei. — Heertje, A. (1989), ‘Voor niets gaat de zon op’, Economi
sche Statistische Berichten, 3 april.
— Pen, J. (1989), ‘Niemand praat over produktie inkrimpen om milieu te redden’, De Volkskrant, 13 mei.
Zie ook de ESfl-bijdragen van J. Pen (16 febr. 1972), J. van der Straaten (22 maart 1972), A. Nentjens (29 maart 1972) en M. Weisglas (5 april 1972).