• No results found

Innovatie en werkgelegenheid - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Innovatie en werkgelegenheid - Downloaden Download PDF"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Innovatie en werkgelegenheid

Terecht wordt er de laatste tijd veel aandacht ge­ schonken aan de rol die technologische vernieu­ wing kan spelen bij het herstel van de econom i­ sche groei. Over het effect van innovatie op de werkgelegenheid is nog weinig bekend. Sommi­ gen menen dat technologische vernieuwing nieu­ we industriële sectoren tot ontwikkeling brengt, waardoor de werkgelegenheid sterk zal stijgen. Anderen zijn van mening dat binnen Nederland innovatieve activiteiten zich teveel richten op procesvernieuwing en daardoor zal leiden tot een daling van het aantal arbeidsplaatsen.

Het onderzoek naar de relatie tussen technolo­ gische vernieuwing en werkgelegenheid heeft zich tot nu toe grotendeels op macro-economisch niveau afgespeeld. Beslissingen met betrekking tot innovatie vinden echter op micro-niveau — bij de onderneming — plaats. De macro-economische veronderstelling dat technologische ontwikkeling leidt tot economische groei en een toeneming van de werkgelegenheid hoeft voor individuele bedrij­ ven niet te gelden. Een niet-innoverend bedrijf kan groeien in reactie op een toegenomen vraag uit andere sectoren; in een innoverend bedrijf kan de werkgelegenheid dalen omdat de arbeids- produktiviteit sneller stijgt dan de afzet. Om een beter inzicht te krijgen in de relatie tussen inno­ vatie en werkgelegenheid op micro-niveau is een onderzoek uitgevoerd naar technologische ver­ nieuwing in de voedings- en genotmiddelen­ industrie.

Innovatie

De literatuur noemt verschillende definities voor het begrip ‘innovatie’ of ‘technologische vernieu­ wing’. In het empirisch onderzoek wordt meestal * Drs. E.M.J. Hoogteijling was verbonden aan het Eco­ nomisch en Sociaal Instituut van de Economische Faculteit van de Vrije Vniversiteit te Amsterdam. Zij voerde in opdracht van de Organisatie voor Strate­ gisch Arbeidsmarktonderzoek een onderzoek uit naar de effecten van technologische vernieuwing op de werkgelegenheid.

teruggegrepen op de omschrijving in het ‘Frascati- manuaF: ‘Scientific and technological innovation may be considered as the transformation of an idea into a new or improved saleable product or operational process in industry and commerce or into a new approach to a social service. It consists of those scientific, technical, commercial and fi­ nancial steps necessary for the successful develop­ ment or marketing of new or improved manufac­ tured products, the commercial use of new or im­ proved processes and equipment or the introduc­ tion of a new approach to a social service’.1 Op deze uitgebreide, maar praktisch moeilijk han­ teerbare omschrijving, worden verschillende defi­ nities gebaseerd. Sommigen geven een strakke in­ terpretatie aan het begrip innovatie, en beperken zich in hun definitie tot vernieuwingen in het ei­ genlijke produktieproces en de voortgebrachte produkten. Anderen hebben hierover een ruimere opvatting en beschouwen ook een gewijzigde marktstrategie en belangrijke organisatorische veranderingen als innovaties.2

Niet alleen over het begrip innovatie bestaat ver­ schil van mening, ook met betrekking tot de in­ grijpendheid daarvan bestaan verschillende opvat­ tingen. Terwijl sommigen slechts van innovatie spreken als een geheel nieuw produkt op de markt wordt gebracht en een nieuw produktieproces in gebruik wordt genomen, beschouwen anderen kleine aanpassingen in een bestaand produkt of produktieproces reeds als innovatie. Men moet zich realiseren dat zowel de ontwikkeling van ge­ heel nieuwe produkten ( ‘basic innovations’), als de regelmatige aanpassingen van bestaande pro­ dukten (‘incremental innovations’) noodzakelijk zijn voor het proces van economische groei. Er bestaat echter een belangrijk verschil tussen deze twee ontwikkelingen. In het eerste geval betekent innovatie een schoksgewijze verandering in de economische ontwikkeling van de onderneming. De vernieuwing, die haar oorsprong vindt binnen een individuele onderneming of bedrijfsklasse, kan bij een gunstig verlopend diffusieproces

(2)

Innovatie en werkgelegenheid

langrijke gevolgen hebben voor de gehele econo­ mie. In het tweede geval is innovatie veel minder ingrijpend. Technologische vernieuwing kan dan worden gezien als een continu verlopend proces met geringe uitstralingseffecten. Voor de indivi­ duele onderneming echter zijn ook deze innova­ ties van groot belang omdat zij de levenscyclus van bestaande produkten verlengen en zorgen voor de noodzakelijke continuïteit binnen de onderneming.3

In het hier beschreven onderzoek naar de samen­ hang tussen innovatie en werkgelegenheid is voor een ruime interpretatie gekozen. Innovatie wordt omschreven als het succesvol op de markt bren­ gen van nieuwe of verbeterde produkten, het in gebruik nemen van nieuwe of verbeterde produk- tieprocessen, en het veroveren van nieuwe afzet­ markten. Zowel ingrijpende vernieuwingen als kleine aanpassingen worden beschouwd als in­ novaties.

Om op basis van een beperkt aantal waarnemin­ gen algemene uitspraken te kunnen doen over de relatie tussen technologische vernieuwing en werkgelegenheid zijn de innovaties ingedeeld in een aantal klassen. Omdat de bestaande classifi­ caties niet in staat zijn innovaties zowel naar hun aard als naar hun ingrijpendheid in te delen, is een nieuwe typologie ontwikkeld. Volgens deze typologie worden innovaties ingedeeld op basis van hun (verwachte) effect op de werkgelegen­ heid. Hiermee komt tegelijkertijd een maatstaf beschikbaar voor de ingrijpendheid van een in­ novatie. Een technologisch zéér ingrijpende in­ novatie, die weinig effect heeft op de organisatie­ structuur en de werkgelegenheidssituatie, be­ hoort volgens dit criterium tot dezelfde groep als regelmatig terugkerende marginale verbeteringen. Binnen deze classificatie, die op alle industriële sectoren toepasbaar is, worden twee hoofd­ richtingen onderscheiden. De innovaties uit de eerste hoofdgroep concentreren zich op de lange termijn en zijn van strategisch belang voor de onderneming. Ze vereisen een actieve opstelling van de ondernemer die, hetzij door het ontwik­ kelen van nieuwe produkten, hetzij door het zoe­ ken naar nieuwe afzetmarkten voor bestaande produkten, zich een relatief gunstige positie pro­ beert te verwerven. Het bedrijf kan zo zijn om­ zet vergroten zonder de arbeidsproduktiviteit te verhogen en de prijs te verlagen.

Innovaties uit de tweede hoofdgroep zijn daaren­ tegen vooral gericht op de korte termijn. Het handhaven van de huidige positie is hier

belang-rijker dan vergroting van het marktaandeel. Tot deze categorie behoren ook de vele aanpassingen en verbeteringen in bestaande produkten en pro- duktieprocessen. Deze marginale innovaties heb­ ben slechts geringe werkgelegenheidseffecten, maar zijn wel van groot belang voor de continuï­ teit van de onderneming.

Beide hoofdrichtingen zijn onderverdeeld in twee groepen, zodat uiteindelijk een indeling in vier subgroepen is ontstaan. Opnieuw vormde het ef­ fect van innovaties op de werkgelegenheid het belangrijkste indelingscriterium.

De eerste groep wordt gekenmerkt door het zoe­ ken van nieuwe afzetmogelijkheden door het ont­ wikkelen van nieuwe produkten. Als gevolg van innovatie neemt de werkgelegenheid bij het inno­ verende bedrijf toe. Er gaat een positief effect uit naar afnemers en leveranciers in andere bedrijfs- klassen. De innovatie geeft een belangrijke sti­ mulans aan de economie, waardoor bestaande be- drijfsklassen kunnen groeien en nieuwe bedrijfs- klassen zich kunnen ontwikkelen. Wanneer het diffusieproces snel en efficiënt verloopt, raakt de economie in een stroomversnelling, waarin ar­ beidsbesparende innovaties gecompenseerd wor­ den door geïnduceerde vraag- en inkomens­ effecten.

De tweede groep innovaties wordt gekarakteri­ seerd door het zoeken naar nieuwe afzetmoge­ lijkheden door het ontwikkelen van nieuwe af­ zetmarkten. Ook hier kan men een gunstige in­ vloed van innovatie op de werkgelegenheid ver­ wachten. De indirecte effecten op andere — niet noodzakelijk innoverende — ondernemingen zijn echter veel lager dan bij innovaties uit de eerste groep.

De derde groep bestaat uit innovaties die, door kwaliteitsverbetering en/of kostprijsverlaging, de concurrentiepositie verstevigen. Ze zijn niet ge­ richt op een toename van de arbeidsproduktivi­ teit en daarom is hun invloed op de werkgelegen­ heid neutraal. Tot deze groep behoren de regel­ matig terugkerende kleinere innovaties, de toe­ passing van verbeterde materialen en grondstof­ fen en een deel van de (vervangings-)investeringen. De vierde groep bestaat uit innovaties die tot doel hebben de arbeidsproduktiviteit te vergroten. Door kostprijsverlaging en/of kwaliteitsverbete­ ring wordt ook hier de concurrentiepositie verbe­ terd. De innovaties veroorzaken een relatieve da­ ling van het aantal arbeidsplaatsen. Ten gevolge van automatisering en efficiency-verbetering neemt de werkgelegenheid binnen het innoveren­ de bedrijf af. Er kunnen zich weliswaar

(3)

ijd sc h ri ft voo r Arb e id sv ra ag st u k k e n, jrg . 1 . 1985/3

Tabel 1. Classificatieschema voor innovaties

Hoofdrichting Zoeken naar nieuwe afzetmogelijkheden Verbeteren van de concurrentiepositie door kwaliteitsverbetering en /o f kostprijsverlaging

subgroep — ontwikkeling van ontwikkeling van - aanpassingen en —

efficiency-nieuwe Produkten nieuwe markten kleine verbeteringen verbeteringen

soort innovatie — nieuw produkt naast — ontwikkelen van — verbeteringen van een — automatisering en

bestaande produkten nieuwe markten bestaand produkt mechanisatie

— nieuw produktieproces voor bestaande — nieuw produkt als

ver-voor nieuwe produkten produkten vanging van bestaand

— ontwikkelen van produkt

nieuwe markten voor — gebruik maken van een

nieuwe produkten nieuw procédé en/of

andere grondstoffen — automatisering en

mechanisatie

gevolgen voor werkgele- — stijging van de werk- — stijging van de werk- — geen verandering in de — daling van de

werk-genheid binnen het gelegenheid gelegenheid werkgelegenheid gelegenheid

bedrijf — soms een effect op geen effect op de — soms een effect op — effect op de scholings-de scholingsgraad van scholingsgraad van de scholingsgraad van graad van het personeel

het personeel het personeel het personeel

gevolgen voor toe- — gunstig effect gunstig effect — effect afhankelijk van — effect afhankelijk van

leverende en ver- de omzetontwikkeling de omzetontwikkeling

bruikende sectoren van de bedrijfsklasse van de bedrijfsklasse

gevolgen voor de — soms een gunstig — geen effect — soms een gunstig — gunstig effect

kapitaalgoederenindustrie effect effect

A r b e id s o rg a n is a ti e

(4)

Innovatie en werkgelegenheid

satie-effecten voordoen bij bedrijven in de kapi- taal-goederensector, maar deze zijn vaak van tij­ delijke duur.

In tabel 1 worden de innovaties en hun effecten systematisch weergegeven.

Samenvattend kan worden gezegd dat de werkge­ legenheidseffecten het gunstigst zijn bij de inno­ vaties die zich richten op produktontwikkeling. Hier neemt de werkgelegenheid binnen het inno­ verende bedrijf toe en kan deze ook in andere be­ drijven of sectoren stijgen. Ook innovaties die ge­ richt zijn op marktontwikkeling hebben een gun­ stig effect op de directe werkgelegenheid, de in­ directe effecten zijn echter gering. Kleine aanpas­ singen en verbeteringen zijn neutraal met betrek­ king tot hun werkgelegenheidsconsequenties. In het geval van effïciency-verbetering en automati­ sering overheersen de negatieve effecten.

Onderzoeksmethode

De ontwikkeling van de werkgelegenheid binnen een onderneming hangt af van een groot aantal factoren, waarvan innovatie er slechts één is. Als andere factoren kunnen worden genoemd: orga­ nisatorische veranderingen (fusie met andere be­ drijven, afstoten van taken, reorganisatie), veran­ deringen in de marktvraag en veranderingen in de arbeidsduur.

Bij het bepalen van het effect van technologische vernieuwing op de werkgelegenheid moet de in­ vloed van technologische vernieuwing expliciet worden gescheiden van die van de overige facto­ ren. Hierbij is een nauwkeurige onderzoeksme­ thode op basis van gedetailleerde gegevens nood­ zakelijk.

Om de bruikbaarheid van de gekozen onderzoeks­ methode te testen werden tien bedrijven geselec­ teerd, die persoonlijk werden bezocht.4 Tijdens deels gestructureerde, deels open interviews wer­ den gegevens verzameld met betrekking tot het innovatiegedrag, de organisatiestructuur, de situ­ atie op de afzetmarkt en de werkgelegenheids­ ontwikkeling binnen de onderneming. Tijdens de gesprekken werd uitgebreid ingegaan op de om­ vang en de samenstelling van het produktiepak- ket, de ontwikkelingen in de omzet, de aard en de om vang van de investeringen, de wijzigingen in de interne organisatie en de veranderingen in het personeelsbestand.

Met behulp van de zo verkregen gegevens konden de gevolgen van innovatie geïsoleerd worden van de overige invloeden. Vervolgens werd het effect van de afzonderlijke innovaties op de werkgele­ genheid geschat. In de paragraaf ‘Innovatie en

Werkgelegenheid’ zal dieper worden ingegaan op de methode van isoleren en splitsen van de werk­ gelegenheidseffecten .

Alvorens over te gaan tot de beschrijving van het innovatieproces en de schatting van de werkge­ legenheidseffecten, zullen beknopt enige ken­ merken van de onderzochte bedrijfsklasse wor­ den beschreven.

De voedings- en genotmiddelenindustrie

Binnen de Nederlandse economie neemt de voe­ dings- en genotmiddelenindustrie een belangrijke plaats in. Ze produceert ongeveer 20% van de in­ dustriële toegevoegde waarde en neemt ruim één- zesde van de industriële werkgelegenheid voor haar rekening. Het is een relatief kapitaalinten­ sieve sector die wordt gekenmerkt door een hoog investeringsniveau, een hoge toegevoegde waarde per werkende, en een laag loonniveau (zie tabel 2). De afzetmarkt voor de voedings- en genotmidde­ lenindustrie is sterk verzadigd en er heerst, be­ houdens op enkele deelmarkten, een hevige prijs­ concurrentie. Dit heeft in de afgelopen jaren ge­ leid tot een toenemende rationalisering en een verhoging van de kapitaalintensiteit. Innovaties en investeringen waren voornamelijk gericht op procesvernieuwing en efficiency-verbetering, ter­ wijl produktvernieuwing een ondergeschikte rol speelde.

De verschillen tussen de afzonderlijke bedrijven zijn echter groot en naast een aantal zeer kapitaal­ intensieve bedrijven, opereren er binnen deze be­ drijfsklasse een groot aantal kleine arbeidsinten­ sieve bedrijfjes.

Het innovatieproces

Alle bezochte bedrijven voerden in de afgelopen vijf jaar enkele kleinere innovaties in. Dit werd door de onderneming niet altijd opgevat als de realisatie van een innovatie, maar eerder als een poging om bij te blijven en tijdig te investeren. Geregeld werden oude produkten vervangen door nieuwe, en soms keerden de oude produkten na een aantal jaren in het produktiepakket terug. Drie van de tien bedrijven hadden de beschikking over een eigen R&D-afdeling en vier voerden een gestructureerd innovatiebeleid. Voor de overige bestond innovatie uit het volgen van ontwikke­ lingen in de markt en het in het oog houden van de concurrentie.

Het indelen van innovaties in de eerder genoem­ de klassen leverde weinig problemen op. Tot de groep ‘produktvernieuwing’ behoren het ontwik­ kelen van nieuwe produkten voor de consumen­ tenmarkt (nieuwe soorten koek, kaas, frisdrank),

(5)

Tabel 2. Enige kengetallen van de voedings- en genotmiddelenindustrie (1982) aandeel in de totale industrie (%) werkzame personen (X 1000) 139,3 17,5 toegevoegde waarde (mln. gld.) 10 800 20,2 investeringen (mln. gld.) 1 700 21,6 index (totale industrie = 100)

toegevoegde waarde per werkende 77 400 115,5

arbeidskosten per werkende 51 300 97,0

arbeidskosten/toegevoegde waarde 663 83,9

Bron: CBS, Produktiestatistieken industrie (div. jaargangen), Staatsuitgeverij, ’s-Gravenhage.

het ontwikkelen van specialismen voor de inter­ mediaire markt (rekening houdend met de wen­ sen van de afnemer), en het opzetten van proef­ fabrieken.

Het verkennen van buitenlandse markten en ex­ portbevordering worden gerangschikt onder ‘marktontwikkeling’. Hiertoe behoort ook de werving van nieuwe klanten door de introductie van nieuwe verkoopsystemen (gebruik maken van voorverpakking, overnemen van bepaalde risico’s van de detaillist).

De klasse ‘aanpassing en kostprijsverlaging’ om­ vat een groot aantal innovaties. Genoemd wor­ den diverse aanpassingen en verbeteringen in be­ staande produkten of produktieprocessen, het ge­ bruik van andere grondstoffen, en de toepassing van nieuwe recepten. Ook energiebesparende en milieubeschermende maatregelen (warmtewisse­ laars, waterzuiveringsinstallaties) worden tot deze categorie gerekend.

Efficiency-verbeteringen richten zich op verdere automatisering en een toename van de arbeids- produktiviteit. Deze automatisering kan zowel in de fabriek, als in het pakhuis, als bij de admini­ stratie plaatsvinden. De efficiency-verbeteringen zijn vaak het gevolg van belangrijke investeringen. Het zoeken naar nieuwe markten en efficiency­ verbeteringen kregen meer aandacht dan produkt - ontwikkeling. Bij alle bedrijven werd een (sterke) toeneming van de arbeidsproduktiviteit waarge­ nomen. De gemiddelde netto arbeidsproduktivi- teitsstijging bedroeg bij de bezochte bedrijven in de periode 1980-1984 10%per jaar.

Dit beeld van innovatie is karakteristiek voor de voedings- en genotmiddelenindustrie en voor een aantal andere traditionele industriële sectoren. De grote prijsconcurrentie heeft in de afgelopen jaren geleid tot dalende winstmarges, vergroting

van de kapitaalintensiteit en stijging van de ar­ beidsproduktiviteit .

Om de vicieuze cirkel van hoge investeringen, dalende winstmarges, verdere efficiency-verbete­ ringen en afname van de werkgelegenheid te kun­ nen doorbreken, is het zoeken van nieuwe afzet­ markten van groot belang. Een bedrijf kan zich hiermee in een positie plaatsen waarin het min­ der gevoelig is voor de nadelige gevolgen van prijsconcurrentie.

Het innovatieproces gaat vaak samen met belang­ rijke reorganisaties. Dit geldt niet alleen voor effï- ciency-verbeteringen, waarbij reorganisaties bijna onvermijdelijk zijn, maar ook voor de ontwikke­ ling van nieuwe produkten. Wanneer innovaties leiden tot een explosieve groei kunnen er belang­ rijke organisatorische problemen ontstaat door capaciteitsgebrek of fïnancieringsmoeilijkheden. Ook een regelmatige om- of bijscholing van het personeel kan spanningen veroorzaken.

Het is daarom van belang het innovatieproces zorgvuldig te plannen en te voorkomen dat men sterk afhankelijk wordt van één produkt. Het op­ starten van de innovatie verliep niet altijd even soepel. Bij een aantal bedrijven speelden vooral de praktische vragen hoe men een innovatiepro­ ces begint, waar men subsidie kan krijgen en hoe men een produktielijn opzet. Ook de marketing van het nieuw ontwikkelde produkt leverde pro­ blemen op. Bij andere bedrijven die meer ervaring hadden met innovatie vormden organisatorische problemen soms een reden om het innovatiepro­ ces te vertragen.

Innovatie en werkgelegenheid

De totale werkgelegenheid bij de onderzochte be­ drijven daalde in de periode 1980-1984 van 1040

(6)

Innovatie en werkgelegenheid

tot 1023 arbeidsplaatsen. Achter deze relatief kleine verschuiving in de totale werkgelegenheid vonden grote verschuivingen plaats in de werk­ gelegenheid bij individuele bedrijven. Bij één be­ drijf daalde de werkgelegenheid met 33%, bij een ander nam de werkgelegenheid met 40% toe. De verandering in de werkgelegenheid was niet uitsluitend het gevolg van innovaties. Eén bedrijf zag zijn omzet stijgen omdat het ‘toevallig’ een produkt maakte, dat goed in de markt lag. In een ander bedrijf leidde het afstoten van bepaalde produkten tot een daling van het aantal arbeids­ plaatsen. De scheidslijn tussen de invloed van technologische vernieuwing en overige effecten is echter niet altijd zo gemakkelijk te trekken. De belangrijkste factoren die de werkgelegenheid binnen de onderneming bepalen zijn:

— technologische vernieuwing;

— organisatorische veranderingen (fusie met of overname van andere bedrijven; sanering bin­ nen de branche; afstoten van taken, reorgani­ satie, of inkrimping van de onderneming); — invoering van arbeidstijdverkorting;

— aantrekken of terugvallen van de marktvraag. Omdat het effect van innovatie op de werkgele­ genheid niet direct te meten is, is gekozen voor een residuele benadering. Daartoe zijn eerst de effecten van organisatorische veranderingen, in­ voering van arbeidstijdverkorting, en vraagveran- deringer geschat. Het residu in de werkgelegen­ heidsontwikkeling is vervolgens toegerekend aan innovatie.

De genoemde effecten waren meestal eenvoudig te isoleren Bij een fusie met of een overname van andere bedrijven zijn de werkgelegenheidsconse- quenties vaak al van te voren, en zeker achteraf, bij de bedrijfsleiding (en de vakbonden) bekend. Tijdens de bedrijfsbezoeken kon naar de omvang van dit effect worden gevraagd. Hetzelfde geldt voor ingrijpende reorganisaties en het afstoten van taken. Ook als binnen de branche een sane­ ring heeft plaatsgevonden, kunnen de werkgele­ genheidseffecten bij de voortbestaande bedrijven vrij eenvoudig worden geschat. Hiermee zijn de gevolgen van organisatorische veranderingen op de werkgelegenheid bepaald. Overigens wordt hier met nadruk gesteld dat dit alleen die veran­ deringen betreft, die het doel hadden een wijzi­ ging in de organisatiestructuur te bewerkstelligen. Uiteraard kunnen ook technologische vernieu­ wing en arbeidstijdverkorting organisatorische veranderingen veroorzaken.

De gevolgen van arbeidstijdverkorting voor de werkgelegenheid zijn - achteraf — bij de bedrijfs­ leiding bekend. Ook hierover kon informatie worden verstrekt. Overigens zal dit effect vooral in de toekomst een rol gaan spelen. De eerste ronde van de arbeidstijdverkorting is vaak ge­ bruikt om bestaande overcapaciteit weg te wer­ ken, pas in een latere fase kan de werkgelegen­ heid toenemen.

De gevolgen van het plotseling aantrekken of te­ rugvallen van de marktvraag zijn moeilijker te beoordelen. In dit geval moest vaak met een gro­ ve schatting worden volstaan. Bij de hier gebruik­ te methode wordt er vanuit gegaan, dat de werk- gelegenheidsmutatie in een bedrijf, dat geen ac­ tief technologiebeleid voert, en waar ook de an­ dere factoren geen belangrijke rol spelen, het ge­ volg is van (exogene) veranderingen in de vraag. De werkgelegenheid bij de bezochte bedrijven nam in de periode 1980-1984 met 1,6% af. De bovenomschreven methode leidt tot de conclu­ sie dat als gevolg van technologische vernieuwing 1,8% van het aantal arbeidsplaatsen verloren ging, terwijl dit om andere redenen met 0,2%toenam. Deze laatste component kan verder uitgesplitst worden in een stijging van 5,2%en een bijna even grote daling van 5,0%.

De eerste component — de verandering in de werkgelegenheid ten gevolge van technologische vernieuwing — kan met behulp van een aantal ver­ onderstellingen nog verder worden uitgesplitst. Deze uitsplitsing is noodzakelijk om een beter in­ zicht te krijgen in de werkgelegenheids-vernieti- gende en de werkgelegenheids-creè'rende poten­ ties van innovatie. Het zal blijken dat achter de relatief kleine veranderingen in het totaal, grote veranderingen in de afzonderlijke delen plaats­ vinden.

Bij de bepaling van de effecten van de verschil­ lende typen innovaties, is gebruik gemaakt van de volgende veronderstellingen:

— als een bedrijf slechts één innovatie heeft in­ gevoerd — of als alle innovaties tot één klasse behoren — dan kan het totale werkgelegen­ heidseffect aan deze innovatie(s) worden toe­ gerekend;

— als een bedrijf verschillende typen innovaties realiseert, dan kan de omvang van de afzon­ derlijke werkgelegenheidseffecten eenvoudig vastgesteld worden als de innovaties in verschil­ lende afdelingen van het bedrijf plaatsvinden. Met name voor grotere bedrijven, die veel in­ novaties invoeren, is het van belang de muta­

(7)

ties per afdeling te kennen. Hier is naar ge-vraagd tijdens de bedrijfsbezoeken;

- indien binnen een afdeling van een bedrijf

verschillende typen innovaties plaatsvinden, dan kan de omvang van de verschillende ef-fecten worden berekend met behulp van de waargenomen stijging van de arbeidsprodukti-viteit. Door een excessieve produktiviteitsstij-ging afhankelijk te maken van efficiency-ver-beteringen, kan de omvang van de negatieve werkgelegenheidscomponent bepaald worden. Vervolgens kan een schatting worden gemaakt van het positieve effect van produktvernieu-wing en marktontwikkeling;

de ontwikkeling van geheel nieuwe produkten en de introductie daarvan op de markt heeft een positief effect op de ontwikkeling van het bedrijf. Dit effect kan zich over een langere periode voordoen. Als het bedrijf na afloop daarvan nog steeds een groei vertoont, die ge-baseerd is op de verkoop van het innovatieve produkt, moet deze groei voor een dee! wor-den toegerekend aan een actief marketingbe-leid. Voor de voedingsmiddelenindustrie

heb-ben wij deze peri ode op drie

a

vier jaar gesteld.

Voor andere sectoren (bijv. de elektrotechni-sche industrie) kan deze peri ode aanmerkelijk Ianger zijn.

De uitkomsten van de hierboven gegeven inde-lingscriteria worden in tabel 3 samengevat. Hier-in sprHier-ingt het be lang van Hier-inn ova ties op marketHier-ing- marketing-gebied naar voren. Zij oefenden een groter effect uit op de werkgelegenheidsontwikkeling dan de produktinnovaties. De positieve effecten van pro-duktontwikkeling en marktvernieuwing gezamen-lijk waren echter kleiner dan de negatieve effec-ten van automatisering en efficiency-verbetering. Per saldo daalde de werkgelegenheid als gevolg

van innovaties met 1 ,8%.

Efficiency-verbeterin-gen leidden tot een daling van de werkgeleEfficiency-verbeterin-gen- werkgelegen-heid bij de onderzochte bedrijven van ruim 7% in vier jaar.

Er is geen poging gedaan om op basis van de

re-sultaten bij de bezochte bedrijven uitspraken te doen over de ontwikkelingen op sectorniveau. Wanneer echter een groter aantal bedrijven be-zocht kan worden, kan met behulp van aanvul-lende gegevens met betrekk.ing tot de structuur van de bedrijfstak, de kapitaalintensiteit, de om-zetontwikkeling en de werkgelegenheidsontwik-keling een veralgemenisering naar het sectorni-veau gemaakt worden. Dit lost dan tegelijkertijd een methodologisch probleem op, waarmee we

Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken,jrg. 1, 1985/3

Tabel 3. Verandering in de werkgelegenheid bij tien bedrijven (procentuele mutaties; 1980-84) Mutaties als gevolg van

inno-vaties waarvan: - produktvernieuwing - marktontwikkeling - aanpassingen - efficiency-verbeteringen

Mutatie als gevolg van andere oorzaken Totale mutatie - 1,8 +0,2 - 1,6 +2,3 +3,0 - 7,1

bij het verzamelen van gegevens op microniveau worden geconfronteerd. We kunnen aileen drijfsgegevens verzamelen van nog steeds be-staande bedrijven. Zowel innovaties als werkge-legenheidsmutaties hebben echter ook plaatsge-vonden bij bedrijven, om welke reden dan ook, die inmiddels zijn opgeheven.

De invoering van innovaties kan liquiditeitspro-blemen veroorzaakt hebben bij verdwenen on-dernemingen, terwijl ook het achterwege Iaten van de noodzakelijke vernieuwingen kan hebben geleid tot sluiting van het bedrijf. De ontwikke-ling in de overgebleven bedrijven zal altijd gunsti-ger zijn dan die in de bedrijfsklasse in zijn geheel. De ontwikkelingen die worden weergegeven in ta-bel 3 steken daarom gunstig af tegen de ontwik-kelingen in de totale voedingsmiddelenindustrie. Ondanks het feit dat de in tabel 3 weergegeven mutaties niet representatief zijn voor de totale bedrijfsklasse, geven deze een afspiegeling van de belangrijkste technologische ontwikkelingen en van de invloed van innovatie op de werkgelegen-heid. Ten eerste blijkt dat kleine veranderingen in de totale werkgelegenheid veroorzaakt worden door grote veranderingen ten gevolge van de af-zonderlijke innovaties. Ten tweede blijkt dat efftciency-verbeteringen en automatisering geleid hebben tot een omvangrijke daling van de werk-gelegenheid. De stijging van de arbeidsproduktivi-teit werd bij de innoverende bedrijven niet ge-compenseerd door een toeneming van de afzet. Omgekeerd kwam het wei voor dat een verwach-te stijging van de omzet, door een toeneming van de kapitaalintensiteit, gerealiseerd werd zon-der een uitbreiding van het aantal arbeidsplaatsen. Innovatie en opleidingsniveau

Als gevolg van de ingevoerde innovaties nam de scholingsgraad van het personeel toe. Hoe we! innovaties per saldo weinig invloed hebben ge-had op de totale omvang van de werkgelegen-heid bij de bezochte bedrijven, hebben deze wei

(8)

Innovatie en werkgelegenheid

een belangrijk effect gehad op de kwaliteit van de arbeid. Omdat efficiency-verbetering en auto­ matisering een belangrijke rol speelden, nam de vraag naar technisch personeel toe.

Ten aanzien van het opleidingsniveau van het per­ soneel deden zich de volgende tendensen voor: — Ongeschoold personeel wordt vervangen door

lager of middelbaar opgeleid technisch perso­ neel, dat een beter inzicht heeft in het func­ tioneren van de machines en eenvoudige re­ paraties zelf kan verrichten.

— De functies van het personeel met een vakop­ leiding worden door de verdergaande mechani­ satie en automatisering bedreigd. Enerzijds worden deze langzamerhand vervangen door algemeen technisch en elektrotechnisch perso­ neel, anderzijds wordt een deel van hun werk­ zaamheden overgenomen door machines, die ook door ongeschoolde arbeiders bediend kun­ nen worden.

— Binnen de technische dienst vindt een ‘up­ grading’ plaats.

— Niet alleen door technologische vernieuwing maar ook door de slechte situatie op de ar­ beidsmarkt neemt de scholingsgraad toe. Hiertoe worden regelmatig mensen met een MAVO- of HAVO-opleiding aangenomen voor ongeschoolde werkzaamheden.

Besluit

De mogelijkheden voor macro-economische groei worden voor een belangrijk deel bepaald door de technologische ontwikkeling, en de diffusie van innovatie in de economie. De invloed van innova­ tie op de werkgelegenheid hangt, zoals we in het bovenstaande hebben gezien, nauw samen met de aard van de innovatie. In de voedings- en ge­ notmiddelenindustrie heeft innovatie in de afge­ lopen jaren voornamelijk betrekking gehad op efficiency-verbetering en automatisering. Pro- duktontwikkeling nam een ondergeschikte plaats in. Dit leidde tot een daling van de werkgelegen­ heid. Overigens nam de werkgelegenheid niet alleen af in innoverende bedrijven maar ook in niet-innoverende ondernemingen.

Verwacht wordt dat deze conclusies — in zijn al­ gemeenheid — niet specifiek zijn voor de voe­ dingsindustrie. In andere traditionele bedrijfs- klassen, zoals de textiel- en kledingindustrie en de basismetaalindustrie, geldt een vergelijkbaar beeld. De markten zijn verzadigd en rationalisatie van het produktieproces krijgt meer aandacht dan de ontwikkeling van nieuwe produkten. Dit heeft nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid in deze sectoren.

Overigens mag uit de constatering dat innovatie een nadelig effect op de werkgelegenheid heeft gehad niet de conclusie worden getrokken dat innovatie beter achterwege kan blijven. Dit sug­ gereert een keuzevrijheid die er in feite niet is. Het achterwege laten van innovaties kan op de iets langere duur de (internationale) concurren­ tiepositie verslechteren, waardoor de hele be- drijfsklasse gesaneerd moet worden. Dit heeft niet alleen dramatische gevolgen voor de werk­ gelegenheid in de niet-innoverende sectoren,maar veroorzaakt ook belangrijke negatieve effecten in

andere sectoren. □

Noten

1. The measurement o f scientifïc and technical activi- ties (‘Frascati ManuaF), OECD, Parijs. 1981. 2. Zie o.a.: Het overheidsbeleid inzake technologische

vernieuwing in de Nederlandse samenleving (Inno- vatienota), ’s-Gravenhage, 1979, en C. Freeman, The economics o f innovation, Penguin, Hammandsworth,

1974.

3. Zie o.a. J.J. van Duyn, The long wave in economie life, George Allen & Unwin, Londen, 1983, en A.P. Nagel en B. Crijnen, ‘Produktportfolioplanning in industriële ondernemingen’, Economisch Statistische Berichten, 69e jaargang, 1984.

4. Om een zo breed mogelijk inzicht te krijgen in de re­ latie tussen innovatie en arbeidsmarkt zijn zowel in­ noverende als niet-innoverende bedrijven, grote als kleine ondernemingen, en zowel bedrijven met een dalende als met een stijgende werkgelegenheid be­ zocht. De selectie van de bedrijven was gebaseerd op een eerder gehouden schriftelijke enquête (zie: E.M. J. Hoogteijling, Innovatie en Arbeidsmarkt, verslag van een vooronderzoek, Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek, ’s-Gravenhage, 1984). Van de geënquêteerde bedrijven in de voedings- en genotmiddelenindustrie heeft 65% gedurende de af­ gelopen twee jaar geen enkele produktinnovatie, en 50% geen enkele procesinnovatie ingevoerd. In bijna 40% van deze bedrijven is de werkgelegenheid ge­ daald. De tien bedrijven die werden benaderd voor het vervolgonderzoek, verschilden in hun innovatie- gedrag weinig van het gemiddelde van de bedrijfs- klasse; drie hadden relatief veel innovaties gereali­ seerd, terwijl vier bedrijven een kleiner aantal inno­ vaties hadden ingevoerd. De werkgelegenheidsont­ wikkeling in de geselecteerde bedrijven lag iets bo­ ven het gemiddelde. Hoewel de werkgelegenheid ook bij de bezochte bedrijven in totaal afnam, was deze daling bij slechts twee bedrijven geconcen­ treerd. Vanwege de beperkte steekproefomvang is echter geen poging gedaan de gevonden resultaten te generaliseren naar sectorniveau.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We thus focus on non-equilibrium terms, and write the thermodynamic frame constitutive relations ( 3.7 ) as T µν = T eq.. the only source of time-reversal breaking is due to

I will now turn to analyzing the different understandings that have developed regarding the concept of Indigenous self-determination. As earlier observed,

While the use of remotely sensed snow cover information improves accuracy in SRM modeling for the historical period, this approach has shortcoming for future projections, where

To bring further attention to this more lighthearted side of Hardy’s social criticism, this research project analyzes the novel in which that lightheartedness is most apparent:

Data event yields compared with the expected contributions from relevant SM processes (section 5 ) and the reducible background (section 6 ), after a loose preselection requiring

We use AFM evidence to suggest a new mechanism for the formation of PS-b-PEO aggregates at the air-water interface, which starts with dewetting of an evaporating

The purpose of the following resource is to support teachers in implementing inquiry-based learning (IBL) in elementary classroom settings and guide students in gaining the

by computer for small orders. In Section 4, we investigate the construction of sequentially uniform one-factorizations from so-called quotient starters in noncyclic abelian groups.