• No results found

De diverse wereld van pleegzorg: een kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van pleegzorgers met een migratieachtergrond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De diverse wereld van pleegzorg: een kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van pleegzorgers met een migratieachtergrond"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De diverse wereld van pleegzorg:

een kwalitatief onderzoek naar de

ervaringen van pleegzorgers met een

migratieachtergrond

Aantal woorden: 24 363

Hanne Vermeulen

Studentennummer: 01500612

Promotor: Prof. Dr. Stijn Vandevelde

Begeleiding Pleegzorg: Emel Tuncel

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting klinische orthopedagogiek en disability studies

(2)
(3)

iii

Voorwoord

Aan deze masterproef ging een lange voorbereiding vooraf. Ik rond met een trots gevoel deze vijfjarige opleiding af. Mijn eigen ervaring met pleegkinderen binnen ons gezin prikkelde al vroeg mijn interesse in pleegzorg. Tijdens de opleiding groeide deze interesse, omdat ik merkte dat hier veel pedagogische en culturele thema’s samen komen. Ik zag het als een uitdaging om zelf een onderzoeksvoorstel uit te werken voor deze masterproef en vond de wisselwerking met het praktijkveld een duidelijke meerwaarde.

Om te beginnen wil ik graag mijn ouders in de bloemetjes zetten. Jullie gaven me de mogelijkheid om de opleiding tot orthopedagoog te volbrengen. Jullie steunen me in het zoeken van mijn eigen weg en geven me alle kansen om die weg af te leggen volgens de route die ik wil uitproberen. Bedankt om me los te laten en tegelijkertijd vast te houden. Loslaten zodat ik het verre Gent kan opzoeken, vasthouden door me altijd een vertrouwde thuis te geven.

Bovenal ervaar ik een grote dankbaarheid voor mijn participanten, de pleegzorgers. Ik werd warm verwelkomd en jullie verhalen interesseren me sterk. Door jullie hart te openen voor al die pleegkinderen, maken jullie deze wereld mooier. Dat verdient veel respect en waardering.

Verder wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Stijn Vandevelde, bedanken voor de bemoedigende ondersteuning en de snelle antwoorden waar ik telkens verder mee aan de slag kon gaan.

Emel Tuncel, je enthousiasme over dit onderwerp is bewonderenswaardig én werkt aanstekelijk. Ik heb veel geleerd uit de zorg waarmee je cultuursensitieve aspecten onder de aandacht houdt. Ik kon er steeds op vertrouwen dat jouw constructieve begeleiding me op weg hielp om deze masterproef tot een goed einde te brengen.

Het was een voorrecht om stage te lopen bij de Pleegzorg Oost-Vlaanderen. Ik heb pleegzorg leren kennen als een boeiende en veelzijdige wereld. Ik wens hen te bedanken voor het organiseren van een tolk, om ook de participant die geen Nederlands sprak een stem te geven in dit onderzoek. De begeleiders die dit onderzoek hebben voorgesteld aan participanten die in aanmerking kwamen, verdienen eveneens een plaats in dit dankwoord. De resultaten bevestigen dat jullie mooi werk verzetten.

Jana De Borger, dankzij onze vele overlegmomenten motiveerden we elkaar om door te zetten. We konden altijd bij elkaar terecht voor kleine en grote vragen. Samen hebben we dit tot een einde gebracht waar we volgens mij tevreden over mogen zijn.

Sam, de liefste bemoedigende woorden kwamen van jou. Je dacht mee na over al mijn verzuchtingen en kronkels. Ook inhoudelijk steunde je me waar je maar kon. Je zette alles in perspectief. Mijn warme thuis in deze wereld heb ik alvast gevonden… Samen ontdekken we de wereld na de thesis.

(4)

iv

Preambule invloed corona-maatregelen

Aangezien de dataverzameling in het kader van deze masterproef reeds voor de aanvang van de corona-maatregelen van start ging en grotendeels was gefinaliseerd, is de impact van deze maatregelen op de masterproef eerder beperkt. Er is echter sprake van een kleinere steekproefgrootte, omdat het niet meer mogelijk was om, tijdens de periode van corona-maatregelen, nog meer participanten op een vlotte manier aan te spreken. Bovendien werden fysieke contacten met pleegzorgers vanuit de richtlijnen van pleegzorg niet toegestaan tot en met 3/05/2020. Online of telefonisch interviews afnemen lag niet voor de hand, omwille van een taalbarrière en een pleegzorger die geen computer ter beschikking had. Daarnaast werd er, door de sluiting van de bibliotheken, slechts een beperkt aantal boeken als bronnenmateriaal gebruikt. De meeste literatuur werd online opgezocht.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beiden goedgekeurd.

(5)

v

Abstract

De diverse wereld van pleegzorg: een kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van pleegzorgers met een migratieachtergrond

De diversiteit in Vlaanderen neemt toe, maar in de wetenschappelijke literatuur is er weinig aandacht voor diversiteit binnen pleegzorg. De stem van pleegzorgers met een migratieachtergrond komt nauwelijks aan bod in onderzoek. In deze masterproef werden hun ervaringen met pleegzorg op een kwalitatieve wijze onderzocht. De onderzoeksvraag wordt beantwoord aan de hand van vier deelvragen omtrent de werving van pleegzorgers met een migratieachtergrond, hun ervaringen met de begeleiding vanuit pleegzorg, de aandacht voor culturele aspecten binnen pleegzorg en hun mening over het belang van een culturele match tussen pleegkind en pleegzorger. In het kader van deze masterproef werden semi-gestructureerde interviews afgenomen bij pleegzorgers met een migratieachtergrond (n=8) die begeleid worden door Pleegzorg Oost-Vlaanderen. Nagenoeg alle pleegzorgers geven aan dat ze tevreden zijn over de begeleiding. De meeste participanten kenden pleegzorg niet op voorhand en zijn van mening dat het zinvol is om op bekendmaking in te zetten. Wat betreft de pleegzorgbegeleiding, voelen ze zich voldoende ondersteund eens het vertrouwen gegroeid is. De pleegzorgers ervaren steun op emotioneel, pedagogisch, organisatorisch en financieel vlak. Daarnaast biedt hun begeleider steun bij contacten met ouders en externe organisaties. Om de pleegzorgers cultuursensitief te benaderen, blijkt het overbruggen van taalbarrières het voornaamste aandachtspunt. Andere culturele aspecten hebben betrekking op religie en eerder collectivistisch georiënteerde waarden. Vooral kenmerken van de algemene basishouding als hulpverlener, zoals tijd nemen, respect, openheid en empathie, blijken ondersteunend. Tot slot geven de pleegzorgers hoofdzakelijk argumenten in het voordeel van een culturele match tussen pleegzorger en pleegkind. Deze resultaten kunnen een meerwaarde bieden om pleegzorgers met een migratieachtergrond op een kwaliteitsvolle manier te begeleiden.

(6)

vi

Inhoudsopgave

Voorwoord ... iii

Preambule invloed corona-maatregelen ...iv

Abstract ... v Inleiding ... 1 1. Literatuuronderzoek ... 2 1.1 Pleegzorg ... 2 1.1.1 Internationale situatie ... 2 1.1.2 Situatie in Vlaanderen ... 2 1.2 Migratie en superdiversiteit ... 4 1.3 Cultuur ... 5 1.4 Cultuursensitieve hulpverlening ... 5 1.4.1 Voorwaarden ... 5 1.4.2 Perspectieven verbinden ... 6 1.5 Pleegzorg en cultuursensitiviteit ... 7

1.5.1 Niet-begeleide buitenlandse minderjarigen (NBBM) ... 7

1.5.2 Opvanginitiatieven voor niet-begeleide buitenlandse minderjarigen (NBBM) ... 8

1.5.3 Cultuursensitieve inspanningen van Pleegzorg Vlaanderen ... 8

1.5.4 Matching op basis van cultuur………... 9

2. Probleemstelling en onderzoeksvragen ... 13

3. Methodologie ... 15

3.1 Onderzoeksmethode: kwalitatief onderzoek ... 15

3.2 Participanten ... 15

3.2.1 Steekproefselectie ... 15

3.2.2 Overzicht algemene gegevens participanten ... 15

3.3 Instrumenten en onderzoeksprocedure ... 16 3.4 Onderzoekssetting en dataverzameling ... 16 3.5 Data-analyse ... 17 3.6 Kwaliteitscriteria... 18 3.7 Ethiek... 19 3.7.1 Ethische onderzoeksprincipes ... 19 3.7.2 Normatief onderzoek ... 19 4. Resultaten ... 21

4.1 Welke initiatieven zouden volgens pleegzorgers met een migratieachtergrond helpen om pleegzorg meer bekend te maken bij mensen met een migratieachtergrond? ... 21

(7)

vii

4.1.2 Inhoudelijke adviezen voor de bekendmaking van pleegzorg ... 21

4.1.3 Communicatiekanalen om pleegzorg bekend te maken ... 22

4.1.4 Barrières voor de bekendmaking en werving van pleegzorgers ... 22

4.2 Hoe ervaren pleegzorgers met een migratieachtergrond de voorbereiding en begeleiding vanuit pleegzorg? ... 24

4.2.1 Kennismaking met pleegzorg ... 24

4.2.2 Netwerkobservatie ... 26

4.2.3 Ondersteuning pleegzorg ... 26

4.2.4 Extra aanbod vanuit pleegzorg: vormingen en activiteiten ... 29

4.2.5 Veranderwensen ten aanzien van pleegzorg ... 29

4.3 Op welke manier houden pleegzorgbegeleiders rekening met culturele aspecten en waar is er ruimte voor verbetering volgens pleegzorgers met een migratieachtergrond? ... 30

4.3.1 Culturele aspecten ... 30

4.3.2 Voorbij taalbarrières ... 33

4.3.3 Migratieachtergrond van de begeleider ... 34

4.4 Welke opvattingen hebben pleegzorgers met een migratieachtergrond over het belang van een culturele match? ... 34

4.4.1 Bedenkingen culturele match ... 34

4.4.2 Voordelen culturele match ... 35

5. Discussie ... 37

5.1 Belangrijkste bevindingen ... 37

5.2 Beperkingen van het onderzoek ... 42

5.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek ... 42

5.4 Aanbevelingen voor beleid en praktijk ... 43

Referenties ... 44

Bijlage 1: informatiebrief ... 51

Bijlage 2: informed consent-formulier ... 52

(8)

1

Inleiding

Deze masterproef gaat over de ervaringen omtrent cultuursensitieve pleegzorg. Het onderzoek betreft een geassocieerde masterproef met deze van Jana De Borger, met als titel “Een kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van pleegzorgbegeleiders omtrent cultuursensitiviteit“. We werden ondersteund door dezelfde promotor en dezelfde contactpersoon van pleegzorg (de coördinator van cultuursensitieve pleegzorg, Emel Tuncel). De masterproef van Jana De Borger neemt de ervaringen van pleegzorgbegeleiders met betrekking tot cultuursensitief werken als uitgangspunt, terwijl voorliggende masterproef het perspectief van pleegzorgers met een migratieachtergrond belicht. De interviewleidraad en de belangrijkste definities van deze geassocieerde masterproeven werden in onderling overleg bepaald. In de methodologie wordt beschreven hoe de samenwerking met Jana De Borger concreet verliep. Zowel in de internationale literatuur als in de praktijk worden er verschillende termen gehanteerd om te spreken over mensen met een migratieachtergrond. In de literatuurstudie nemen we de uiteenlopende termen die men in de studies gebruikt over, aangezien we de betekenissen van de oorspronkelijke artikels wensen te respecteren. Wanneer wij het over deze doelgroep hebben, maken we de keuze om te spreken over personen met een migratieachtergrond. In navolging van de definitie van de Vlaamse migratiemonitor worden hiermee personen bedoeld die in het buitenland zijn geboren en personen van wie minstens één ouder in het buitenland is geboren (Noppe et al., 2018). Bij het onderdeel cultuur zijn we tot een consensus gekomen over een definitie die we zelf hanteren bij de dataverzameling en dataverwerking van dit onderzoek.

Het eerste hoofdstuk betreft een literatuurstudie, waarbij wordt ingegaan op pleegzorg, migratie, cultuur en cultuursensitieve hulpverlening in het algemeen. Vervolgens wordt er verbinding gelegd tussen pleegzorg en cultuur. In het tweede hoofdstuk wordt de probleemstelling beschreven met aansluitend de onderzoeksvragen. Het derde hoofdstuk gaat in op de methodologie en de uitvoering van het onderzoek. Hoofdstuk vier beschrijft de resultaten aan de hand van citaten, met als doel een antwoord te bieden op de onderzoeksvragen. In hoofdstuk vijf staan een samenvatting van de bevindingen en een terugkoppeling naar de literatuur centraal. Tot slot volgen de beperkingen van dit onderzoek en aanbevelingen voor verder onderzoek, beleid en praktijk.

(9)

2

1. Literatuuronderzoek

1.1 Pleegzorg

1.1.1 Internationale situatie

Internationaal gezien kent pleegzorg al jarenlang verschillende definities en doelstellingen. Sinds de eeuwwisseling is er een wereldwijde trend merkbaar waarbij pleegzorgorganisaties zich richten op een stijgend aantal kinderen met toenemende complexe noden (George, Van Oudenhoven, & Wazir, 2003). Hoewel pleegzorg internationaal gezien in veel landen georganiseerd wordt, zijn er grote verschillen wat betreft klemtoon, geschiedenis en beleid (Vandenbroeck, 2019). In veel landen is het moeilijk om pleegzorgers te vinden. Wereldwijd is er een tekort aan pleegzorgers en zijn er vragen omtrent de vergoeding, het statuut van pleegzorgers en het betrekken van nieuwe doelgroepen (Colton, Roberts, & Williams, 2006). Dat pleegzorg internationaal leeft, wordt ook naar voor gebracht door de International Foster Care Organisation (IFCO, z.d.). Dit is een organisatie die zich richt op netwerkvorming, het organiseren van conferenties en informatieoverdracht omtrent pleegzorg. Deze organisatie veronderstelt dat familie-gebaseerde oplossingen voor kinderen die niet thuis wonen de beste toekomst bieden en baseert zich hiervoor op het VN-verdrag inzake de rechten van het kind. IFCO beschrijft pleegzorg als volgt:

“Foster care is often used to provide temporary care while parents get help sorting out problems, or to help children or young people through a difficult period in their lives. Often children will return home once the problems that caused them to come into foster care have been resolved and it is clear that their parents are able to look after them safely. Others may stay in long-term foster care, some may be adopted, and others will move on to live independently” (IFCO, z.d.).

1.1.2 Situatie in Vlaanderen

Ook in Vlaanderen kent pleegzorg een sterke groei, onder meer door het decreet pleegzorg dat sinds 1 januari 2014 in werking trad. Hierin werd gesteld dat pleegzorg beschouwd moet worden als de eerste optie om te overwegen bij de uithuisplaatsing van minderjarigen (Pleegzorg Vlaanderen, 2018d). In vergelijking met de periode voor de invoering van het pleegzorgdecreet, is er een duidelijke toename van het aantal pleegzorgsituaties. In het registratierapport van 2018 wordt een stijging beschreven met 28% sinds 2014 (Pleegzorg Vlaanderen, 2018b). Figuur 1 toont de toename van het aantal pleegzorgsituaties doorheen de jaren.

Figuur 1. Evolutie van het aantal pleegzorgsituaties. Overgenomen uit Pleegzorg in Vlaanderen: Registratierapport 2018 (p. 11) (https://www.pleegzorgvlaanderen.be/over-pleegzorg/pleegzorg-vlaanderen/pleegzorg-cijfers). Copyright 2018, Pleegzorg Vlaanderen.

(10)

3 Pleegzorg Vlaanderen omschrijft pleegzorg als volgt:

“Tijdelijke zorg voor kinderen en jongeren of volwassenen met een (vermoeden van) handicap en/of een psychiatrische problematiek die niet thuis kunnen wonen. Pleegzorg gebeurt door vrijwillige pleeg- en gastgezinnen die -met de steun van een dienst voor pleegzorg- een (tijdelijke) thuis bieden aan deze kwetsbare groep” (Pleegzorg Vlaanderen, 2018e).

In deze definitie worden drie belangrijke actoren vermeld, namelijk het pleegkind (of de pleeggast: volwassene met beperking of psychiatrische problematiek), de pleegzorger en de pleegzorgdienst. Een vierde partij betreft de biologische ouders die een belangrijke rol blijven spelen en meestal contact houden met hun kinderen (Pleegzorg Vlaanderen, 2018b).

Hoewel bovenstaande definitie van de IFCO de mogelijkheid tot adoptie ter sprake brengt, zijn er in Vlaanderen een aantal duidelijke verschillen tussen pleegzorg en adoptie. Zo is pleegzorg beperkt in tijd, heeft de pleegzorger geen volledig ouderlijk gezag, wordt contact met de ouders bevorderd en worden de actoren begeleid door een dienst pleegzorg (Vandenbroeck, 2019). Deze kenmerken zijn bij adoptie niet van toepassing.

In Vlaanderen zijn er vier pleegzorgvormen te onderscheiden met verschillende doelstellingen (Agentschap Opgroeien, z.d.-b). Deze vormen voor minderjarigen zijn samengevat in tabel 1. Sommige pleegzorgvormen zijn rechtstreeks toegankelijk. Dit betekent dat er geen aanvraag nodig is via de intersectorale toegangspoort. Bij niet rechtstreeks toegankelijke hulpverlening is er wel een aanvraag nodig bij de intersectorale toegangspoort. Daar zullen twee teams, team jeugdhulpregie en team indicatiestelling, nagaan welke jeugdhulpvorm geschikt is en wie de hulpverlening zal realiseren (Agentschap Opgroeien, z.d.-a).

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee verschillende types van pleegzorg. Bij bestandspleegzorg wordt het pleegkind of de pleeggast opgevangen door kandidaat-pleegzorgers die het kind voor de plaatsing nog niet kenden. Kandidaat-pleegzorgers volgen een voorbereidingstraject van drie tot vier maanden, bestaande uit bijeenkomsten in groep en persoonlijke gesprekken (Vlaamse Overheid, z.d.). Bij netwerkpleegzorg wordt het pleegkind of de pleeggast opgevangen binnen de eigen familie of het eigen sociaal netwerk (Pleegzorg Vlaanderen, 2018e).

(11)

4 Bij netwerkpleegzorg is er geen voorbereidingstraject, want het kind verblijft meestal reeds in het gezin. De pleegzorgers worden wel gescreend door middel van een netwerkobservatie die zes maanden duurt. Dit houdt in dat er geëvalueerd wordt of het pleeggezin tegemoet komt aan de voorwaarden van pleegzorg (Jeugdrecht, 2015).

Volgens het Decreet houdende de organisatie van pleegzorg (Codex Vlaanderen, 2012) zijn er drie wettelijke voorwaarden waaraan pleegzorgers moeten voldoen:

1° voor alle meerderjarige leden van het pleeggezin wordt een recent uittreksel uit het strafregister volgens model 2 aan de dienst voor pleegzorg voorgelegd, waaruit blijkt dat er in hoofde van deze personen geen elementen bestaan die onverzoenbaar zijn met pleegzorg; 2° het pleeggezin heeft voldoende draagkracht om het pleegkind of de pleeggast een stabiel leefklimaat te bieden;

3° alle gezinsleden van het pleeggezin worden betrokken bij de kandidaatstelling.

Daarnaast zijn er een aantal voorwaarden die vanuit de pleegzorgdienst worden opgelegd. Zo wordt de draagkracht van kandidaat-pleeggezinnen per situatie ingeschat (Berghmans, Van Looveren, & Cremie, 2017).

Er is een groter aandeel netwerkpleegzorg dan bestandspleegzorg. Volgens het registratierapport was er bij de gestarte plaatsingen in 2018 sprake van 69% netwerkpleegzorg tegenover 31% bestandspleegzorg (Pleegzorg Vlaanderen, 2018b).

Elk pleeggezin krijgt ondersteuning van een pleegzorgbegeleider. Een pleegzorgbegeleider beantwoordt vragen, geeft advies en ondersteunt contacten met ouders of andere betrokkenen. Verder biedt de pleegzorgdienst financiële ondersteuning aan de pleegzorgers door een forfaitaire onkostenvergoeding voor dagelijkse uitgaven en de terugbetaling van bijzondere kosten zoals (para)medische verzorging. Er zijn ook bijkomende rechten voorzien voor pleegzorgers, bijvoorbeeld het recht op zes dagen pleegzorgverlof per jaar, studietoelagen en een minimumtarief bij kinderopvang voor het pleegkind (Pleegzorg Oost-Vlaanderen, 2019).

Naast bovenstaande ondersteuning is er in bepaalde gevallen ook de mogelijkheid tot behandelpleegzorg. Zoals in tabel 1 wordt aangegeven, is dit een extra aanbod vanuit pleegzorg. Een voorbeeld van dit aanbod is PVO (Pleegouders Versterken in Opvoeding). Dit is een intensief traject waarbij een specifiek opgeleide pleegzorgbegeleider ondersteuning biedt aan pleegzorgers die zorgen voor pleegkinderen met gedragsproblemen (Pleegzorg Vlaanderen, 2018e).

1.2 Migratie en superdiversiteit

In 2007 introduceerde Vertovec de term superdiversiteit om de veranderende migratiepatronen en de uitdagingen die hiermee samengaan in het Verenigd Koninkrijk te beschrijven (Meissner & Vertovec, 2015). Sindsdien kreeg deze term meer en meer aandacht, al wordt de betekenis soms gereduceerd tot de aanwezigheid van meer etniciteiten. Vertovec (2007) ziet superdiversiteit echter als een samenvattende term die een multidimensioneel perspectief op diversiteit mogelijk maakt. Het gaat niet alleen over een samenleving die meer divers wordt op grote schaal, maar ook over meer diversiteit binnen deze diversiteit. Zo verschillen mensen met een migratieachtergrond wat betreft land van herkomst, taal, religie, statuut, contact met familie etc. Dit brengt uitdagingen met zich mee, ook voor de sociale sector. Vertovec (2007) besluit dat het sociale beleid zich moet aanpassen aan nieuwe noden, bijvoorbeeld wat betreft de toegankelijkheid van publieke voorzieningen.

Volgens cijfers van de Vlaamse migratie- en integratiemonitor is de toename van diversiteit ook in Vlaanderen merkbaar. Het aantal personen met een buitenlandse herkomst groeit en bovendien neemt de diversiteit binnen deze groepen toe (Noppe et al., 2018). In de Gentse context is er

(12)

5 bijvoorbeeld een traditie van migratie vanuit Noord-Afrika en Turkije, maar sinds de eeuwwisseling is er ook een stijgende migratietendens vanuit Midden- en Oost-Europa (Verhaeghe, Van de Bracht, & Van de Putte, 2012). Daarnaast zijn er ook verschillen tussen de generaties. Zo doet de tweede generatie van de gehele groep van mensen met een migratieachtergrond het vaak beter in het onderwijs en op de arbeidsmarkt dan de eerste generatie (Verhaeghe et al., 2012).

Geldof (2013) gaat in op de snelle transitie naar superdiversiteit en de uitdagingen die hiermee samengaan in de Belgische context, onder andere binnen het sociaal werk. Hij stelt vast dat de etnisch-culturele diversiteit van hulpvragers in het welzijnswerk sterk is gestegen. De vraag is hoe hulpverleners kunnen aansluiten bij de leefwereld van gezinnen in deze wereld van superdiversiteit. Ook Vandenbroeck (2019) merkt op dat het essentieel is om rekening te houden met de diversiteit in gezinnen en hun contexten om toekomstige pedagogische uitdagingen aan te gaan.

1.3 Cultuur

Volgens Jahoda (2012) is er in de literatuur een grote variatie aan definities van cultuur. Hij beschrijft dat er binnen de theorievorming een evolutie plaatsvond waarbij cultuur steeds ruimer werd gedefinieerd. Eeuwenlang werd het begrip cultuur gebruikt in de betekenis van iets ontwikkelen of produceren, zoals bijvoorbeeld een gewas of kunst. Jarenlang hebben sociale wetenschappers geprobeerd om cultuur te vatten in een definitie. Het bleef echter niet bij een construct binnen de sociale wetenschappen, maar werd ook een gangbare term in het dagelijks taalgebruik. Cultuur wordt immers vaak gebruikt om typerende manieren of gedragingen van een categorie van mensen te duiden. Naast de verruiming van het begrip, heeft er volgens Dehaene en Derluyn (2015) een evolutie plaatsgevonden van een statisch naar een dynamisch cultuurbegrip. De statische betekenis van cultuur verwijst naar cultuur als een collectieve erfenis, waarbij waarden, normen en symbolen worden overgedragen van de ene op de andere generatie. Dit is een essentialiserende invalshoek waarbij personen gezien worden als cultuurdragers. Bij een dynamisch cultuurbegrip krijgt de diversiteit binnen culturen meer aandacht en worden individuen beschouwd als actieve betekenisverleners. De Haene en Derluyn (2015) analyseerden de theorievorming rond cultuur en verwijzen naar de volgende definitie:

“[...] historically transmitted pattern of meanings embodied in symbols, a system of inherited conceptions expressed in symbolic forms by means of which men communicate, perpetuate, and develop their knowledge about and their attitudes toward life” (Geertz, 1973, p. 89).

Deze betekenis van cultuur zal de leidraad vormen bij de dataverzameling en dataverwerking van dit onderzoek, maar is praktisch niet handig in gebruik om te communiceren naar de participanten. Daarom werd er bij de werving van de participanten gebruik gemaakt van de definitie van een cultuurdossier volgens Pleegzorg Vlaanderen. Dit wordt verder toegelicht bij de beschrijving van de participanten.

1.4 Cultuursensitieve hulpverlening

1.4.1 Voorwaarden

Gailly (2008) stelt vast dat er meestal drie basisvaardigheden nodig zijn vooraleer een hulpverleningsvorm als cultuursensitief wordt beschouwd. Deze vaardigheden zijn etnografische kennis, intercultureel kunnen communiceren en onderkenning van eigen (culturele) waarden en normen om anderen onbevooroordeeld te ontmoeten.

Onder meer bij Hoffer (2016) komen deze drie vaardigheden terug. Deze veronderstelling kan echter opgevat worden als een eerder Westerse invalshoek over kennis, namelijk dat kennis zorgt voor een

(13)

6 goede werking en greep op de werkelijkheid. Gailly (2008, p. 162) werkte een meer universele redenering uit en concludeert: “Interactie tussen hulpverleners en hulpvragers zou altijd een

interculturele ‘ont-moeting’ moeten zijn“. Hier zou immers iedere hulpvrager baat bij hebben, met

welke migratieachtergrond dan ook.

Dit laatste wijst op een basishouding die binnen elke hulpverleningsvorm van belang is. Binnen een zorg- of hulpverlenersrelatie zijn waarden zoals het opbouwen van vertrouwen, empathie, wederzijds respect, nieuwsgierigheid etc. essentieel (Zorgnet Vlaanderen, 2011). Hulpverleners kunnen terugvallen op hun basishouding als ze merken dat handelingsonzekerheid - door twijfels over hun eigen vaardigheden - de bovenhand neemt (De Bruyn, 2019).

Handelingsverlegenheid binnen interculturele hulpverlening is een drempel waar Geldof (2013, p. 16) eveneens voor waarschuwt:

“Hoe bestaande methodieken op maat toepassen in een realiteit van superdiversiteit, aansluitend bij de leefwereld van individuen en gezinnen? Superdiversiteit confronteert werkers en organisaties met zo’n brede waaier aan etnisch-culturele achtergronden dat dit vaak tot vormen van handelingsverlegenheid leidt, soms bespreekbaar, soms ook niet.”

Naast een ethische en open basishouding van hulpverleners, zijn er specifieke aandachtspunten om cultuursensitieve hulpverlening vorm te geven. Een concreet doel bij cultuursensitieve hulpverlening is het stellen van open vragen om de cliënt en zijn of haar leefwereld te leren kennen (Hoffer, 2016). In een diverse samenleving kunnen gesprekken echter gehinderd worden door taalverschillen. Om deze taalbarrières te overbruggen zijn tolken een grote meerwaarde (Giacco, Matanov, & Priebe, 2014). Zich beperken tot het overwinnen van taalbarrières alleen is volgens Gailly (2008) echter niet voldoende om te spreken van cultuursensitieve hulpverlening. Cultuur kan dan nog steeds worden opgevat als een statische entiteit. Bovendien hebben personen met een migratieachtergrond meestal weinig stem in de organisatie van de Westerse hulpverlening. Andere onderzoekers vullen aan dat diversiteit onder de hulpverleners, als een realistische weerspiegeling van de samenleving, kan bijdragen aan een cultuursensitieve hulpverlening (Zorgnet Vlaanderen, 2011). Tot slot blijft de toegankelijkheid een actueel onderwerp om bij stil te staan. Leden van minderheidsgroepen zijn immers nog steeds ondervertegenwoordigd in de psychosociale hulpverlening, omwille van uiteenlopende redenen, zoals bijvoorbeeld gebrek aan informatie over het aanbod of stigmatisering (De Haene & Derluyn, 2015).

Naast de uitdagingen waarmee de hulpverlening geconfronteerd wordt, is het waardevol om ook de sterke kanten van culturele aspecten in beschouwing te nemen. Zo is cultuur vaak een wezenlijk deel van de identiteit van mensen. Als cultuur verbonden wordt met geloof, zorgen geloofsgemeenschappen vaak voor gevoelens van verbondenheid en sociale steun (Geldof, 2013).

1.4.2

Perspectieven verbinden

Binnen cultuursensitieve hulpverlening kan de theorie van intersectionaliteit, ook wel kruispuntdenken genoemd, helpend zijn. Kort samengevat zijn er volgens deze theorie veertien assen van identiteitsvorming. Enkele voorbeelden van deze assen zijn cultuur, etniciteit, religie, leeftijd en geslacht. Deze assen zijn niet machtsneutraal en worden vaak niet in vraag gesteld omwille van onzichtbare normen. Iedere persoon kan geplaatst worden op het kruispunt van deze assen of deelidentiteiten en heeft op die manier een bepaalde positie in de samenleving (Arikoglu, Scheepers & Koranteng Kumu, 2015). Deze manier van denken kan hulpverleners inspiratie bieden om op zoek te gaan naar andere deelidentiteiten van de cliënt en zijn of haar leefomgeving. Cultuur is immers niet het enige element van de identiteit. Kruispuntdenken biedt een kader om te spreken over onderdrukking en privileges die op elkaar inspelen (De Bruyn, 2019).

(14)

7

Naast dit multidimensioneel perspectief, pleit Geldof (2013) voor de combinatie van verschillende invalshoeken. De zoektocht naar één model of discours schiet tekort om de superdiverse werkelijkheid te benaderen. Daarom is het aangewezen om verschillende invalshoeken te combineren, zoals modellen voor interculturele communicatie, kruispuntdenken, visies op cultuur etc. Op deze manier komt er een verscheidenheid aan verwante benaderingen naar voor.

1.5 Pleegzorg en cultuursensitiviteit

1.5.1 Niet-begeleide buitenlandse minderjarigen (NBBM)

Sinds de vluchtelingencrisis van 2015 is er binnen Pleegzorg Vlaanderen steeds meer aandacht gegroeid voor de opvang van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (Trogh & Brabants, 2018). Het Agentschap Integratie en Inburgering (z.d.) vermeldt de volgende voorwaarden om te spreken van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling (NBMV):

- Je bent jonger dan achttien jaar.

- Je wordt niet begeleid door een persoon die het ouderlijk gezag of de voogdij over jou uitoefent.

- Je bent onderdaan van een ander land dan een lidstaat van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland of Liechtenstein.

- Je hebt asiel aangevraagd of je hebt geen geldige binnenkomstdocumenten of verblijfsrecht.

- De dienst Voogdij heeft je geïdentificeerd als NBMV.

In de praktijk zijn de meeste NBMV jongens. Volgens cijfers van het commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (2019) was er in 2018 een verhouding van 83,4% asielaanvragen van jongens tegenover 16,6% asielaanvragen van meisjes. Meestal gaat het over jongeren, maar er komen ook jonge kinderen toe. In 2018 waren er in totaal 811 asielaanvragen van NBMV. De cijfers variëren per jaar, zo was er in 2015 sprake van een piekjaar met 3 099 aanvragen.

Verder in deze masterproef zal gesproken worden over niet-begeleide buitenlandse minderjarigen (NBBM). Deze beschrijving heeft een minder stigmatiserende connotatie en kan ook gelden voor niet-begeleide minderjarigen die afkomstig zijn van Europese landen (Reyngaert, Derluyn, & Vandenhole, 2011).

Elke NBBM heeft recht op een voogd die wordt toegewezen door de Dienst Voogdij. Deze wettelijke vertegenwoordiger volgt de verblijfsprocedure op en ziet erop toe dat de rechten op onderwijs, psychologische steun, medische zorg en huisvesting gewaarborgd zijn (Berghmans, 2017).

NBBM bevinden zich in een kwetsbare situatie omwille van verschillende redenen. Ze maken vaak moeilijke en traumatische ervaringen mee voor, tijdens en na hun vlucht. Ze kunnen tijdens hun migratieproces niet rekenen op steun van hun ouders. Wanneer ze in het gastland aankomen zorgen onder andere grootschalige opvanginitiatieven en een lange asielprocedure voor bijkomende stress. NBBM staan voor uitdagingen zoals het leren van een nieuwe taal en het ontwikkelen van hun identiteit te midden van waarden en normen uit verschillende culturen (Schippers et al., 2016). Hoewel er sprake is van een verhoogde kwetsbaarheid om psychologische problemen te ontwikkelen, raden Derluyn en Vervliet (2012, p. 106) aan om NBBM te benaderen als “normal children in abnormal

situations”. Het is de situatie waarin ze leven die kwetsbaarheid teweegbrengt. Bij de ondersteuning

van deze jongeren is het aangewezen om hun sterktes en veerkracht in beschouwing te nemen, en de ondersteuning niet te beperken tot een eenzijdige nadruk op hun problemen. Een aandachtspunt is het versterken van hun sociaal netwerk (Derluyn & Vervliet, 2012).

(15)

8

1.5.2 Opvanginitiatieven voor niet-begeleide buitenlandse minderjarigen (NBBM)

Van 2015 tot 2017 vond het Alternative family care project (Alfaca) plaats, een samenwerking tussen organisaties uit België, Nederland, Duitsland, Tsjechië, Denemarken en Oostenrijk. Er werd een handleiding en een training ontwikkeld voor hulpverleners die werken met NBBM en opvanggezinnen (Schippers et al., 2016). In sommige landen worden NBBM opgevangen binnen de reguliere jeugdhulp, in andere landen is er sprake van een apart systeem (Schippers et al., 2016). Kalverboer et al. (2017) vergeleken de ervaringen van NBBM bij verschillende types opvangmogelijkheden in Nederland. De resultaten tonen aan dat NBBM die verblijven in pleeggezinnen het meest tevreden zijn. Zij ervaren meer steun, stabiliteit en verbinding met de Nederlandse samenleving dan NBBM in grootschalige opvanginitiatieven. O’Higgins, Ott en Shea (2018) komen in hun meta-analyse eveneens tot de conclusie dat pleegzorg geassocieerd is met een betere mentale gezondheid bij NBBM dan grootschalige opvangcentra. Zij nuanceren echter deze conclusie, aangezien twee studies aangeven dat jongeren die samenleven met mensen van dezelfde etnische achtergrond een betere mentale gezondheid hadden dan zij die geplaatst werden in families met een verschillende etnische achtergrond.

In het kader van een tweede Alfaca-project werd er voor België een rapport opgesteld over de huidige situatie van de opvang van NBBM in gezinnen (Trogh & Theys, 2019). In België worden NBBM na aanmelding bij de Dienst Vreemdelingenzaken maximum vijftien dagen, met éénmaal verlenging mogelijk, opgevangen in een observatie- en oriëntatiecentrum (Trogh & Theys, 2019). Jongeren ouder dan vijftien jaar komen meestal terecht in collectieve opvangcentra, anderen komen terecht in kleinere leefgroepen of in pleeggezinnen. Sinds 2017 is er ook een systeem van directe pleegzorgplaatsingen, waarbij NBBM jonger dan dertien jaar zo snel mogelijk na hun aankomst in België in een pleeggezin geplaatst worden (Trogh & Brabants, 2018).

1.5.3 Cultuursensitieve inspanningen van Pleegzorg Vlaanderen

In 1998 ontstond Dunya als een project dat zich situeerde in Antwerpen. Dunya betekent “wereld” in het Arabisch en Turks. Ondertussen is dit project niet langer tijdelijk, maar vast ingebed in de werking van Pleegzorg Vlaanderen (Raeymaekers, 2015). Pleegzorg Vlaanderen omschrijft Dunya als volgt:

“Vanuit het project Dunya gaan we in de Marokkaanse, Turkse en Afrikaanse gemeenschappen op zoek naar gezinnen die een plekje vrij hebben om een kind uit de eigen cultuur tijdelijk op te vangen. Ook het voorbereidingstraject en de ondersteuning vanuit de pleegzorgdienst zijn aangepast op maat van de gezinnen” (Pleegzorg Vlaanderen, 2018a).

Men benadrukt hierbij dat ouders met een migratieachtergrond vaak de voorkeur geven aan een pleeggezin van dezelfde cultuur en dat het de overgang voor het kind minder ingrijpend kan maken. De sensibilisering, de werving, het voortraject en de begeleiding worden waar mogelijk aangepast en Dunya heeft een consultfunctie ten aanzien van andere begeleiders of externen (Raeymaekers, 2015). Sensibilisering is belangrijk, omdat veel mensen met een migratieachtergrond officieus aan pleegzorg doen, maar hiervoor geen pedagogische en financiële ondersteuning ontvangen omdat ze pleegzorg niet kennen (Pleegzorg Oost-Vlaanderen, 2018). Verder organiseert men Dunya-cafés in de verschillende provincies. Dit zijn ontmoetingsmomenten voor pleegzorgers en pleegkinderen van andere culturen (Pleegzorg Oost-Vlaanderen, 2018).

In de voorbereidingsfase van kandidaat-pleegzorgers is het belangrijk om culturele en religieuze standpunten te bespreken. Ook bij de matching tussen pleegkinderen en pleeggezinnen wordt er best rekening gehouden met cultuur en religie. Bij een verschillende geloofsovertuiging tussen ouders en pleegzorgers, is het aangewezen om hierover afspraken te maken en deze op te nemen in een

(16)

9 afsprakennota. De pleegzorgbegeleider zoekt samen met de betrokkenen naar afstemming. Wettelijk gezien blijven ouders bevoegd voor belangrijke beslissingen over hun kind, waaronder ook religie. Als het pleegkind ouder wordt, wint zijn of haar eigen geloofskeuze aan belang (Berghmans et al., 2017). Gezien de vluchtelingencrisis van 2015, groeide de noodzaak om een specifiek project op te starten rond NBBM. Dit werd het project “Geef de wereld een thuis” (Trogh & Brabants, 2018). Vanuit het project werden reeds drie rapporten uitgebracht die recente cijfers en onderzoeksgegevens omvatten over de opvang van NBBM (Trogh & Brabants, 2018). In de rapporten benadrukt men de voordelen van een cultuurverwant pleeggezin en de aanklampende manier van werving die hiervoor nodig is. In 2018 werd hierop ingezet door een specifieke Facebookpagina op te richten, meertalige flyers te voorzien, infomomenten te organiseren, sleutelfiguren te ondersteunen etc. Sleutelfiguren zijn personen die een connectie hebben met bepaalde gemeenschappen en helpen om pleegzorg bekend te maken binnen die gemeenschappen. Daarnaast wordt de meerwaarde van ervaringsdeskundigen benadrukt.

Bij pleegzorg voor NBBM zijn er een aantal aandachtspunten voor pleegzorgers en pleegzorgbegeleiders op vlak van cultuur, taal, religie, integratie en psychosociaal welzijn. Bovendien kan onzekerheid over de uitkomst van de procedure stress met zich mee brengen. Vaak is contact met familie of gezinshereniging een belangrijk thema binnen de begeleiding (Berghmans, 2017).

Bij Pleegzorg Vlaanderen spreekt men over een cultuurdossier wanneer minimaal één van de ouders van het pleegkind of van de pleegzorgers in het buitenland is geboren. Bijgevolg zijn er heel wat cultuursensitieve begeleidingen die niet rechtstreeks te maken hebben met de vluchtelingencrisis. In december 2018 waren er in Oost-Vlaanderen in totaal 348 cultuursensitieve pleegzorgsituaties, waarvan 112 begeleidingen van NBBM en 236 begeleidingen van kinderen met een migratieachtergrond die in België geboren werden. Cultuursensitieve pleegzorgsituaties maken 23 procent uit van alle pleegzorgsituaties in Oost-Vlaanderen. De grote meerderheid van deze pleegzorgsituaties valt onder netwerkpleegzorg (Pleegzorg Oost-Vlaanderen, 2018).

1.5.4 Matching op basis van cultuur

De bevindingen in de literatuur over de vraag of het aangewezen is om een kind op te vangen in een pleeggezin met dezelfde culturele achtergrond zijn niet eenduidig (Van Holen, Trogh, Carlier, Gypen, & Vanderfaeillie, 2019b). Dit is onder andere een belangrijke vraag omwille van de vele breakdowns die voorkomen bij pleegzorgplaatsingen. Een breakdown wordt omschreven als een voortijdige beëindiging van een pleegzorgplaatsing omwille van negatieve redenen (Vanderfaeillie, Van Holen, Carlier, & Fransen, 2018). Vlaams onderzoek van Vanderfaeillie et al. (2018) geeft een beeld over kindkenmerken, pleeggezinkenmerken en casus-specifieke kenmerken die geassocieerd zijn met breakdowns bij langdurige pleegzorg. 42 procent van de breakdowns was het gevolg van conflicten tussen ouders en pleegzorgers. Culturele verschillen tussen het pleeggezin en het biologisch gezin worden hierbij aangehaald als één van de moeilijkheden.

Een kanttekening is dat het ook bij pleegzorgers en pleegkinderen zonder migratieachtergrond niet evident is om te bepalen wat een succesvolle match juist betekent. In Vlaanderen eindigt zo’n 30 procent van de langdurige plaatsingen in een breakdown binnen de zes jaar (Vanderfaeillie et al., 2018). Kortom, ook waar geen culturele verschillen zijn, is een mismatch soms de realiteit. Matching op basis van cultuur lijkt voordelen te hebben, maar cultuur hoeft niet noodzakelijk een doorslaggevende factor te zijn bij beslissingen (Van Holen et al., 2019b).

Of een culturele match tussen pleegkind en pleegzorger al dan niet van belang is, wordt in de literatuur beargumenteerd met uiteenlopende standpunten.

(17)

10 Bedenkingen bij een culturele match tussen pleegzorgers en pleegkind

Nederlandse onderzoekers beargumenteren dat de literatuur geen duidelijke antwoord geeft op de vraag of een etnische match leidt tot betere resultaten, omdat er grote verschillen zijn tussen pleegkinderen. Personen die deel zijn van eenzelfde etnische groep kunnen immers sterk van elkaar verschillen op andere kenmerken (De Baat, & Bartelink, 2012). Ook in de context van adoptie waarschuwt een Engelse onderzoeker ervoor om niet alleen te kijken naar etniciteit, maar ook naar andere aspecten die deel uitmaken van de identiteit van het kind (Wood, 2019). Bovendien is het mogelijk dat ouders zelf niet willen dat hun kind wordt opgevangen door een pleegzorger met eenzelfde culturele achtergrond. Volgens de coördinator van cultuursensitieve pleegzorg kunnen schaamte en angst dat de plaatsing bekend zou worden binnen de gemeenschap hiervoor redenen zijn (E. Tuncel, persoonlijke communicatie, 1 april 2019).

Bij een kwalitatief onderzoek in Canada werden pleegzorgers bevraagd die kinderen met een andere etniciteit opvangen. In dit onderzoek worden voordelen van een cross-culturele match belicht. Zo vertellen de pleegzorgers dat ze spontaan de culturele ontwikkeling van hun pleegkind aanmoedigen. Ze gaan op zoek naar boeken, films en mensen die dezelfde cultuur delen als hun pleegkind. Ondanks de uitdagingen, beschouwen ze de cross-culturele plaatsing als een interessante ervaring die positieve effecten heeft op hun eigen familie. De pleegzorgers geven aan dat hun biologische kinderen zich meer bewust werden van onderwerpen zoals cultuur en etniciteit (Daniel, 2011).

In Vlaams onderzoek naar het perspectief van pleegzorgers die NBBM opvangen, wordt het belang van de normen en waarden van de Westerse cultuur vermeld. Veel vluchtelingen willen immers graag de Westerse samenleving en cultuur van hun gastland leren kennen (Van Holen, Trogh, West, Meys, & Vanderfaeillie, 2019a). Een bijkomend voordeel van een cross-culturele plaatsing is dat NBBM de taal van het gastland sneller kunnen leren (Van Holen et al., 2019b). Zo kan een verblijf in een pleeggezin de integratie van NBBM bevorderen (Rip, Zijlstra, Post, Kalverboer, & Knorth, 2020).

Voordelen van een culturele match tussen pleegzorgers en pleegkind

Nederlandse richtlijnen geven aan dat er geen empirische evidentie is dat matchen op basis van etniciteit een positief effect heeft, maar dat het er in de praktijk wel voor kan zorgen dat de plaatsing beter geaccepteerd wordt door ouders (De Baat, Van den Bergh, & De Lange, 2017). Ook binnen de rechtspraak wordt het belang van religie en cultuur bij de uithuisplaatsing van kinderen verschillend ingeschat. Artikel 30 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) stelt dat kinderen het recht hebben om hun eigen cultuur en godsdienst te beleven. Bovendien kan een cultuurkloof tussen ouders en pleegzorgers ervoor zorgen dat terugplaatsing bij de ouders in het gedrang komt. Mogelijks ontstaat er vervreemding tussen de ouders en hun kind omwille van een cultuurkloof of communicatieproblemen als het kind opgroeit in een Nederlandstalig pleeggezin met Nederlandse gewoontes (Jonker, Spaendonck, & Tigchelaar, 2015). Deze argumenten pleiten voor een culturele match. Daar staat tegenover dat een inbreuk op artikel 30 (IVRK) als gerechtvaardigd beschouwd wordt indien de bescherming van de minderjarige in het gedrang komt (Jonker et al., 2015).

Andere wetenschappers benadrukken het belang van taal. Uit onderzoek van Rip et al. (2020) blijkt dat NBBM in Nederland het meeste belang hechten aan de gelijkenis van de taal. Een match tussen pleegkinderen en pleegzorgers die gebaseerd is op een gedeelde taal lijkt belangrijk voor het succes van de plaatsing. Volgens Luster et al. (2009) kunnen taalverschillen niet alleen leiden tot communicatieproblemen, maar ook tot culturele misverstanden. De verschillen kunnen een sensitief antwoord van pleegzorgers op de noden van NBBM bemoeilijken.

(18)

11 Andere voordelen van een cultuurmatch tussen pleegzorgers en pleegkind hebben volgens Day, Distelbrink, Bellaart en Sahraoui (2018) betrekking op de culturele ontwikkeling van pleegkinderen. Bij een cross-culturele match kunnen zij minder rekenen op hun biologische ouders om hun culturele identiteit te ontwikkelen. Pleegzorgers hebben op dit vlak misschien goede bedoelingen, maar vaak vinden ze het moeilijk om hier in de praktijk ondersteuning te bieden. Door tegenstrijdige opvattingen van verschillende opvoedingsfiguren kan het aanpassingsvermogen van het pleegkind overbelast worden. Dit kan de ontwikkeling van een stevige identiteit in de weg staan. Een goede verbinding met de culturele afkomst biedt immers houvast (Day et al., 2018). Ook de Canadese pleegzorgers die de zorg opnemen voor kinderen met een andere etniciteit stellen vast dat de ontwikkeling van de identiteit van hun pleegkind een complex proces is (Daniel, 2011). Volgens onderzoek van Ni Raghallaigh en Sirriyey (2015) kan een etnische match de ontwikkeling van de identiteit van het pleegkind ondersteunen, wat een positief effect heeft op de mentale gezondheid. Desalniettemin is het ook mogelijk om de identiteitsontwikkeling te faciliteren bij een cross-culturele plaatsing.

Brown, George, Sintzel en Arnault (2009) onderscheiden na een bevraging van Canadese pleegzorgers vijf clusters die pleiten voor een cultuurmatch, namelijk: verder bouwen op gedeelde waarden, het pleegkind heeft een veilig gevoel, overgangen verlopen vlotter, gezinsleden ervaren minder stress en er zijn meer zaken gemeenschappelijk. Bovendien is de kans op conflicten kleiner en voelen pleegzorgers de vrijheid om te leven naar hun eigen culturele gebruiken.

Andere onderzoekers rapporteren dat jongeren van Afrikaans-Amerikaanse afkomst minder agressief gedrag vertonen bij een pleegzorgplaatsing met cultuurmatch dan bij een plaatsing zonder cultuurmatch. Dit effect werd echter niet gevonden bij jongeren met een andere afkomst en er waren geen verschillen wat betreft internaliserende problemen (Jewell, Brown, Smith, & Thompson, 2010). In de context van de Verenigde Staten tonen Anderson en Linares (2012) aan dat culturele verschillen tussen pleegzorgers en pleegkind een risicofactor kunnen zijn voor gedragsproblemen. De samenwerking tussen ouders en pleegzorgers kan immers bemoeilijkt worden door de verschillende taal en etnische achtergrond. Hierdoor wordt directe communicatie over gewoontes, routines en verwachtingen belemmerd. Bovendien had een cross-culturele match negatieve effecten op internaliserende symptomen die gerapporteerd werden door pleegkinderen en op externaliserende symptomen die gerapporteerd werden door pleegzorgers. Gevoelens van eenzaamheid, sociale ontevredenheid en depressieve symptomen kunnen een gebrek aan belonging veroorzaken. Het concept belonging wordt in de literatuur verschillende betekenissen toegekend, al wordt het vaak ingevuld als een vorm van hechting met een bepaalde sociale groep of gemeenschap (Halse, 2018). Er werden verschillende onderzoeken gepubliceerd over dit onderwerp met betrekking tot NBBM. Volgens een meta-analyse van O’Higgins et al. (2018) geven studies aan dat pleegzorgplaatsingen met een etnische match leiden tot betere mentale gezondheidsuitkomsten bij NBBM. Verder raden ze aan om stil te staan bij de vraag hoe men meer etnische of culturele gematchte pleegzorgers kan rekruteren. In Vlaams onderzoek dat zich eveneens richt op de opvang van NBBM benadrukt men dat zowel een culturele match als een cross-culturele match voor- en nadelen hebben. Bijgevolg hebben beide groepen pleegzorgers verschillende noden. Een succesvolle plaatsing is geassocieerd met flexibele aanpassingen van en naar beide culturen (Van Holen et al., 2019a).

De stem van pleegkinderen: matching als een dynamisch proces

Een uitgebreide kwalitatieve studie van Ni Raghallaigh en Sirriyey (2015) naar het perspectief van NBBM en jonge asielzoekers in pleegzorg in Engeland en Ierland biedt een genuanceerd inzicht. Jongeren beschouwen cultuur als een belangrijk aspect om continuïteit te waarborgen, maar vinden het niet noodzakelijk om bij een familie met dezelfde etniciteit te verblijven. Ze beklemtonen vooral de relatie met hun pleegzorgers. Cultuur en identiteit kunnen zich ontwikkelen binnen deze relatie. Dit toont aan dat jongeren uiteenlopende perspectieven hebben op cultuur en de betekenis hiervan

(19)

12 binnen pleegzorg. Vanuit deze zienswijze worden jongeren beschouwd als actieve betekenisverleners. Ze creëren zelf manieren om om te gaan met de complexiteit van verschillende culturele invloeden. Bijgevolg raden deze onderzoekers aan om per individueel geval na te gaan of een culturele match dan wel een cross-culturele match aangewezen is (Ni Raghallaigh, & Sirriyeh, 2015). Bovendien kan één pleeggezin waarschijnlijk niet alle noden van een jongere vervullen, waardoor hulpbronnen in de gemeenschap ook nodig zijn. Men komt tot de volgende conclusie:

“Within placement making ‘matching’ is a complex endeavour and multiple elements need to be considered in order to identify the best possible ‘match’ between the young person and carer. Nationality or religion are just two components of this matching process, albeit important ones. As such, placing a particular emphasis on them can pose the danger of neglecting other important considerations, such as the personalities of those involved, the location of placements, family composition, carers’ links to local communities and the wishes of the young person“ (Ni Raghallaigh, & Sirriyeh, 2015, p. 275).

(20)

13

2. Probleemstelling en onderzoeksvragen

Zowel sociale wetenschappers als pleegzorgbegeleiders uit de praktijk wijzen op de nood aan onderzoek over cultuursensitieve pleegzorg. Zoals in de literatuurstudie werd aangegeven, neemt de diversiteit in Vlaanderen toe (Noppe et al., 2018), maar cultuursensitieve hulpverlening is geen evidentie (Gailly, 2008).Zeker in de context van pleegzorg kunnen de verschillende perspectieven van waaruit men kijkt naar het kind en zijn of haar opvoedingssituatie uiteenlopen. Een diverse samenleving brengt uitdagingen met zich mee voor hulpverleners, die dienen te reflecteren over hun professionele denkkaders en handelingen, maar ook kansen om de leefwereld van anderen te ontmoeten (De Haene & Derluyn, 2015).

Amerikaanse onderzoekers verwoorden een dringende nood aan gecontroleerde of longitudinale studies over culturele verschillen in pleegzorgsituaties om het sociaal beleid te informeren (Anderson & Linares, 2012). O’Higgins et al. (2018) raden in hun meta-analyse aan dat sociale diensten nadenken over de werving van meer pleegzorgers met een verschillende etnische achtergrond. Nederlandse onderzoekers stellen eveneens vast dat er slechts weinig aandacht is voor pleegzorg en diversiteit in de wetenschappelijke literatuur (Day et al., 2018). Deze onderzoekers schuiven twee mogelijke verklaringen naar voor. Zo zouden onderzoekers voorzichtig zijn, omdat dit onderwerp polariserende meningen oproept. Het is ook mogelijk dat Nederlandse onderzoekers dit onderwerp gewoonweg uit het oog verliezen. Men besluit het volgende: “Onderzoek naar pleegzorgervaringen van verschillende

etnische groepen ouders is nauwelijks voorhanden” (Day et al., 2018, p. 14). Men vult aan dat er vooral

Amerikaanse, Engelse en Canadese onderzoeken zijn omtrent dit onderwerp, wat ook in deze literatuurstudie naar voor komt.

Het onderzoek van Day et al. (2018) geeft een gevarieerd overzicht van de ervaringen van verschillende actoren die betrokken zijn bij pleegzorg, maar de onderzoekers geven zelf aan dat ze zich voornamelijk richten op de Nederlandse (pleeg)context. De Nederlandse en Vlaamse context verschillen op meerdere vlakken van elkaar. Zo zijn er verschillen in de beleidsvisie ten aanzien van pleegzorg, maar ook de migratiegeschiedenis loopt in de twee landen niet gelijk (Global Migration Data Portal, 2020; Schryvers, Dehaene & Jans, 2011). Bijgevolg is het aangewezen om dit onderwerp specifiek in de Vlaamse context te onderzoeken.

Bovendien komt in twee recente Vlaamse onderzoeken naar boven dat dit thema in Vlaanderen onderbelicht is. Van Holen et al. (2019a) geven aan:

“In order to better serve this population, it is appropriate to extend research to the needs of kinship foster parents and cultural similar families who take care of URM [Unaccompanied Refugee Minors], and to involve URM themselves. Furthermore, longitudinal research is needed in order to further dismantle possible associations between foster parents' needs and how they are being met, foster parents' satisfaction, foster parents' stress levels, the well-being of the URM, and placements outcomes” (Van Holen et al., 2019a, p. 90).

Ook naast de context van NBBM is er weinig onderzoek voorhanden over de ervaringen van pleegzorgers met een migratieachtergrond. De Wilde, Devlieghere, Vandenbroeck en Vanobbergen (2019) raden aan om de perspectieven van mensen uit culturele minderheidsgroepen over hun rol als pleegzorger op te nemen in onderzoek.

Cultuursensitieve pleegzorg blijkt niet alleen afwezig in Vlaams onderzoek. In Vlaamse beleidsdocumenten over pleegzorg is er eveneens weinig aandacht voor cultuursensitieve pleegzorg. In de evaluatie van de toepassing van het decreet Pleegzorg wordt slechts in één zin vermeldt dat men in de toekomst meer wil inzetten op de werving van cultuurgezinnen. De vraag hoe men dit kan

(21)

14 realiseren blijft in dit rapport onbeantwoord (Agentschap Jongerenwelzijn, 2017). In het officieel registratierapport van pleegzorg van 2017 wordt niets vermeld over de invloed van cultuur op pleegzorg (Pleegzorg Vlaanderen, 2018c). In het registratierapport van 2018 zijn er ook geen cijfers opgenomen over het aantal cultuurdossiers, maar er is meer aandacht voor culturele aspecten. Zo vermeldt men het percentage gezinnen dat een andere taal dan Nederlands spreekt en de noodzaak om te werken met tolken die hieruit voortvloeit. Men benadrukt dat culturele verschillen een uitdaging vormen binnen de pleegzorgbegeleiding. Ook geeft de coördinator van cultuursensitieve pleegzorg aan dat er weinig onderzoek is over dit thema, terwijl er in de praktijk wel vragen zijn (E. Tuncel, Persoonlijke communicatie, 15 november 2018).

Het aantal personen met een buitenlandse herkomst stijgt in Vlaanderen (Noppe et al., 2018) en pleegzorg kent een sterke groei sinds het decreet van 2014 waarin pleegzorg beschouwd wordt als de eerste te overwegen optie bij de uithuisplaatsing van minderjarigen (Pleegzorg Vlaanderen, 2018d). In Vlaanderen zijn in totaal 23 procent van alle pleegzorgsituaties cultuursensitief (Pleegzorg Oost-Vlaanderen, 2018). Zowel de wetenschappelijke literatuur als de pleegzorgpraktijk worden geconfronteerd met vragen over cultuursensitieve pleegzorg. Daarom wordt de volgende centrale onderzoeksvraag gesteld:

Wat zijn de ervaringen van pleegzorgers met een migratieachtergrond in Oost-Vlaanderen? Deze onderzoeksvraag wordt geconcretiseerd in de volgende deelvragen:

- Welke initiatieven zouden volgens pleegzorgers met een migratieachtergrond helpen om pleegzorg meer bekend te maken bij mensen met een migratieachtergrond?

- Hoe ervaren pleegzorgers met een migratieachtergrond de voorbereiding en begeleiding vanuit pleegzorg?

- Op welke manier houden pleegzorgbegeleiders rekening met culturele aspecten en waar is er ruimte voor verbetering volgens pleegzorgers met een migratieachtergrond?

- Welke opvattingen hebben pleegzorgers met een migratieachtergrond over het belang van een culturele match?

(22)

15

3. Methodologie

3.1 Onderzoeksmethode: kwalitatief onderzoek

Voor deze masterproef werd een verkennend kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Kwalitatieve onderzoeksmethoden zijn geschikt om inzicht te verkrijgen in de ervaringen van mensen en hun gedachten en gevoelens die een invloed hebben op de manier waarop ze reageren op hulpverlening (Austin & Sutton, 2014). Daarnaast biedt een kwalitatief onderzoeksdesign de mogelijkheid om complexe processen en betekenissen beter te begrijpen (Van Hove, 2014). Bijgevolg kan deze onderzoeksmethode helpen om een dieper inzicht te verkrijgen over complexe begrippen zoals cultuur, religie en waarden die een rol spelen binnen hulpverlening, in dit geval binnen de pleegzorgcontext. Een inductieve benadering biedt de mogelijkheid om bottom-up theorieën te ontwikkelen (Van Hove, 2014). Dit laat toe om aan verkennend onderzoek te doen, zonder de ervaringen van participanten voor te construeren in vastomlijnde statistische designs.

3.2 Participanten

3.2.1 Steekproefselectie

In dit onderzoek staan de ervaringen van pleegzorgers met een migratieachtergrond centraal. De afbakening van de doelgroep werd gebaseerd op de definitie van een cultuurdossier die de dienst pleegzorg hanteert binnen de verslaggeving, namelijk: “minimaal één van de ouders van het pleegkind

of van de pleegzorgers is in het buitenland geboren.” Deze masterproef richt zich op participanten die

voldoen aan de volgende criteria:

- Pleegzorgers geboren in een ander land dan België of de omringende buurlanden (onder andere pleegzorgers van NBBM).

-

Pleegzorgers waarvan minimaal één van de ouders geboren is in een ander land dan België of de omringende buurlanden.

- Pleegzorgers die op het moment van de bevraging een pleegkind opvangen van eender welke leeftijd en in eender welke pleegzorgvorm.

Zowel bestandspleegzorgers als netwerkpleegzorgers kwamen in aanmerking om deel te nemen aan het onderzoek. Naast pleegzorgers, werden pleegzorgbegeleiders bevraagd. Dit onderdeel werd in de masterproef van Jana De Borger verder uitgewerkt.

3.2.2 Overzicht algemene gegevens participanten

Om de anonimiteit van de participanten te garanderen, worden demografische kenmerken enkel globaal weergegeven. Meer details representeren, zou wellicht leiden tot een grote herkenbaarheid. Pleegzorg Vlaanderen omvat vijf provinciale diensten (Pleegzorg Vlaanderen, 2018d). Alle pleegzorgers binnen dit onderzoek wonen in de provincie Oost-Vlaanderen en worden ondersteund door pleegzorgbegeleiders van Pleegzorg Oost-Vlaanderen. In totaal werden zes pleegmoeders en vier pleegvaders bevraagd, waaronder twee koppels die de vragen samen beantwoord hebben. Bij de beschrijving van de resultaten worden de koppels beschouwd als één pleeggezin, ze vulden immers elkaars antwoorden aan. Bijgevolg wordt er gesproken over acht participanten. In één pleegzorgsituatie gaat het om bestandspleegzorg, de overige situaties vallen onder netwerkpleegzorg. Dit ligt in de lijn met de cijfers uit het jaarverslag van cultuursensitieve pleegzorg, waar netwerkpleegzorg het grootste aandeel vormt (Pleegzorg Oost-Vlaanderen, 2018).

(23)

16 Drie pleegzorgers werden in België geboren en één pleegzorger woont reeds 22 jaar in België. Bij deze vier pleegzorgers was er telkens sprake van een pleegzorgplaatsing via de jeugdrechtbank, al was dit bij één situatie op het moment van de bevraging niet meer het geval omdat het pleegkind ondertussen ouder is dan achttien jaar. De overige vier pleegzorgers zorgen voor NBBM en wonen reeds tussen drie en zeventien jaar in België. Bij één interview was het pleegkind aanwezig; hij nam af en toe deel aan het gesprek.

Het gaat om een diverse steekproef met zes verschillende landen van herkomst, namelijk Turkije, Afghanistan, Marokko, Syrië, Kameroen en Palestina. Vier participanten zorgen voor pleegkinderen die ouder zijn dan twaalf jaar. Drie participanten zorgen voor jongere pleegkinderen. Eén participant neemt zowel de zorg op voor jonge kinderen als voor een tiener. Twee pleegzorgers hadden zelf geen kinderen, de anderen hadden één (n=1), twee (n=2), vier (n=2) of vijf (n=1) kinderen.

In totaal werden acht interviews afgenomen met een gemiddelde duur van 53,5 minuten per gesprek. Eén interview werd afgenomen met ondersteuning van een sociale tolk via de organisatie In-Gent. Een sociale tolk ondersteunt een vertalingsproces in een context van maatschappelijke hulp- en dienstverlening (IN-Gent, z.d.). Deze tolk werd aangevraagd en gefinancierd door Pleegzorg Oost-Vlaanderen. Bij de andere interviews was er weinig of beperkt sprake van een taalbarrière, waardoor het gesprek doorging in het Nederlands. Om de kans op wederzijds begrip te vergroten, werden sommige vragen herhaald of extra verduidelijkt door de interviewer. Bij verschillende antwoorden werd er gevraagd naar bijkomende toelichting.

3.3 Instrumenten en onderzoeksprocedure

Om de standpunten van de participanten te vatten, werden semi-gestructureerde interviews afgenomen. In tegenstelling tot kwantitatieve onderzoeksmethoden is het niet de bedoeling om op zoek te gaan naar een objectieve realiteit, maar wel om de betekenisgeving van de participanten beter te begrijpen (Van Hove, 2014). Bij aanvang werd er toestemming gevraagd aan de participanten voor een audio-opname. Een opname maakt het mogelijk om interviews nauwgezet te transcriberen en op die manier vertrouwd te geraken met de data (Van Hove, 2014). Zeven van de acht participanten gaven toestemming voor een audio-opname. Eén participant wenste deel te nemen zonder opname. Er werd besloten om deze participant niet uit te sluiten van het onderzoek omwille van deze reden. Bijgevolg werd er uitgebreid notitie genomen van de informatie tijdens het interview. Een aantal citaten werden letterlijk genoteerd, dit wordt telkens aangeduid bij het desbetreffende citaat. Het gebrek aan een opname kan een beperkte methodologische vertekening met zich meebrengen.

De interviewleidraad (bijlage 3) werd gebaseerd op vragenlijsten van twee voorgaande onderzoeken, namelijk het Nederlandse onderzoek naar moslimpleegzorg van Day et al. (2018) en de masterproef van Staarman (2012). In overleg met de coördinator van cultuursensitieve pleegzorg werden de vragen aangepast aan de Vlaamse context. Aangezien het om verkennend onderzoek gaat, zijn de meeste vragen ruim en explorerend van aard. Er werden twee licht verschillende versies van de vragenlijsten voorzien, aangepast aan het profiel van bestandspleegzorgers en netwerkpleegzorgers.

3.4 Onderzoekssetting en dataverzameling

De contactpersoon van Pleegzorg is Emel Tuncel, de coördinator van cultuursensitieve pleegzorg. Aangezien deze contactpersoon werkt bij Pleegzorg Oost-Vlaanderen, meer bepaald bij regio Gent, vormde deze locatie de startpunt van dit onderzoek.

Het gaat om een geassocieerde masterproef, waardoor er een nauwe samenwerking was met Jana De Borger. Er werd samen nagedacht over de afbakening van de doelgroep. Bij de werving van de participanten hebben we beiden participanten aangesproken die in aanmerking kwamen voor elkaars

(24)

17 onderzoek. De onderwerpen in de vragenlijsten werden eveneens in overleg afgesproken. Verder werden de thema’s die naar voor kwamen bij de data-analyse besproken, om zo een duidelijke boomstructuur te bekomen. Tot slot wordt er in de discussie verwezen naar de resultaten van Jana De Borger, om te duiden hoe de resultaten van beide masterproeven zich tot elkaar verhouden.

Omwille van de privacy van de pleegzorgers, was het niet mogelijk om hen rechtstreeks te contacteren. Daarom werd er een informatiebrief opgesteld en werden de pleegzorgbegeleiders als eerste geïnformeerd over het onderzoek. Jana De Borger en ik liepen beiden stage bij pleegzorg Oost-Vlaanderen, waardoor we rechtstreeks pleegzorgbegeleiders konden aanspreken over dit onderzoek. Het onderzoek werd voorgesteld in de intervisiegroep voor cultuursensitieve pleegzorg. Hier zijn pleegzorgbegeleiders van verschillende afdelingen in Oost-Vlaanderen aanwezig. Verder werd er een e-mail gestuurd naar de teamcoaches en spraken we een aantal pleegzorgbegeleiders persoonlijk aan over het onderzoek. De pleegzorgbegeleiders vormden een brug tussen de onderzoeker en de pleegzorgers. Wanneer een pleegzorger instemde met een deelname, werden er telefonisch of per e-mail verdere afspraken gemaakt. De interviews vonden plaats bij de pleegzorgers thuis of op een locatie naar hun keuze. Dit was een logische keuze, omdat de pleegzorgers het gewend zijn dat hun begeleider op huisbezoek komt. Het interview werd afgenomen zonder aanwezigheid van de pleegzorgbegeleider.

Indien nodig werd de mogelijkheid aangeboden om het interview af te nemen met ondersteuning van een sociale tolk. Aangezien het gaat om semi-gestructureerde interviews waarbij gestreefd wordt naar diepgang, is het belangrijk dat de participanten zich kunnen uitdrukken in hun moedertaal. Onderzoekers wijzen op de noodzaak van transparantie over het vertalingsproces en de mensen die hierbij betrokken zijn. Een vertalingsproces heeft immers consequenties voor de voorbereiding van het onderzoek en de interpretatie van de onderzoeksresultaten (Temple & Young, 2004).

Er was regelmatig overleg met Jana De Borger en de coördinator van cultuursensitieve pleegzorg over de onderzoeksopzet, de werving van de participanten en de bevindingen. In september 2019 hebben we de informatiebrief en het informed consent-formulier (bijlage 1 en 2) opgesteld. In oktober 2019 hebben we de vragenlijsten gefinaliseerd en de voorstelling van het onderzoek uitgewerkt. In november werd dit onderzoek voorgesteld aan de pleegzorgbegeleiders en werd aangevat met de dataverzameling. De interviews werden afgenomen van december tot februari. In maart en april gebeurde de data-analyse en het uitschrijven van het onderzoek.

3.5 Data-analyse

Om inzicht te verkrijgen in de ervaringen van de pleegzorgers werd een thematische analyse uitgevoerd. Deze methode wordt beschouwd als een toegankelijke manier om kwalitatieve data te analyseren voor studenten of onderzoekers met minder ervaring (Van Hove, 2014). Bij een thematische analyse worden dominante thema’s die in de conversaties naar boven komen geanalyseerd (Van Hove, 2014). Braun, Clarke, Hayfield en Terry (2019) onderscheiden zes stappen in een thematische analyse, namelijk: familiariseren met de data, initiële codes genereren, thema’s zoeken, thema’s herzien, definiëren en benoeming van de thema’s en rapportage. Deze stappen worden niet noodzakelijk in chronologische volgorde opgevolgd. De data werd gecodeerd met behulp van het dataverwerkingsprogramma Nvivo 12 pro. De thema’s die naar boven kwamen werden meermaals herbekeken. Daarnaast werd overlegd met Jana De Borger of de indeling een duidelijke structuur had. Uiteindelijk werd de volgende boomstructuur bekomen. De resultaten worden eveneens geordend volgens deze boomstructuur:

(25)

18

Figuur 2. Boomstructuur

3.6 Kwaliteitscriteria

Guba en Lincoln schuiven vijf kwaliteitscriteria naar voor die gelden voor kwalitatief onderzoek (Guba & Lincoln, in Rohleder & Lyons, 2015). Hieronder worden deze criteria gelinkt aan dit onderzoek. Het eerste concept is credibility, wat verwijst naar de geloofwaardigheid van de bevindingen. Member

checking en peer debriefing kunnen de geloofwaardigheid van de resultaten bevorderen (Rohleder & Lyons, 2015). Member checking is een manier om na te gaan of de data-analyse congruent is met de ervaringen van de participanten door dit te bevragen bij de participanten (Carlson, 2010). Omwille van praktische redenen was het niet mogelijk om de resultaten terug te koppelen naar de participanten.

Peer debriefing werd wel toegepast. De onderzoeksopzet werd regelmatig besproken met de

coördinator van cultuursensitieve pleegzorg, de promotor en Jana De Borger. Door samen met Jana De Borger de resultaten en discussie te bespreken, werden de bevindingen bestudeerd vanuit verschillende invalshoeken. Drie personen hebben feedback gegeven op de tekst, wat verdere reflectie en diepgang in de hand werkte.

Afbeelding

Figuur  1.  Evolutie  van  het  aantal  pleegzorgsituaties.  Overgenomen  uit  Pleegzorg  in  Vlaanderen:  Registratierapport  2018  (p
Figuur 2. Boomstructuur

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

hapla in de veldjes met parelgierst terug tot bijna nul, maar omdat de vatbare referent niet goed gewerkt heeft in deze proef kunnen geen conclusies over de werking getrokken

De algemene conclusie van die multi- variate analyse voor alle allochtone leerlingen in de Franse Gemeenschap en voor de tweede generatie in de Vlaamse Gemeenschap was min of

De Luca G, Sacchetti R, Leoni E and Zanetti F (2013) Removal of indicator bacteriophages from municipal wastewater by a full-scale membrane bioreactor and a conventional

Chapter 6 assesses the results of both the literature and empirical studies in order to determine to what extent companies listed on the AltX are efficient in reflecting

For a given node density and single-hop packet reception probability, the model is able to capture the probability distribution of (i) the delay of each hop, (ii) the length of

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Ervaringen met de GOMA: ervaringen met deel A van de Gedragscode Openheid na medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (2010)?. Laarmanen, B.; Coppenhagen,

Ook werd aangegeven dat het gesprek met de patiënt zorgvuldig moet worden voorbereid – dat geldt voor het eerste contact tussen zorgverlener en patiënt, maar ook in een latere