IR L. S. SPITHOST
stikstof berne'sting bij
tomaten
Binnen de zich nog steeds uitbreidende
groenteteelt onder glas neemt de tomaat een
belangrijke plaats in. De totale oppervlakte
voor tuinbouw „onder glas" bedroeg in 1960
4017 ha, waarvan 3077 ha staandglas en de
rest platglas. Van het staande glas areaal was
1311 ha in gebruik voor de warme teelt van
tomaten en 1278 ha voor de koude teelt. In
totaal was dit 64% van de oppervlakte, in
gebruik voor de groenteteelt onder glas.
Eveneens in 1960 resulteerde dit in een
vei-lingaanvoer van 200.360 ton tomaten met een
waarde van 150 miljoen gulden. Hiervan
werd 162.509 ton uitgevoerd, d.w.z. 8 1 % van
de totale produktie (1).
Deze cijfers geven een goede indruk van de
economische betekenis van de tomatenteelt in
Nederland en motiveren voldoende enige
aan-dacht voor één bepaald onderdeel van deze
teelt, ni. de stikstofbemesting.
De stikstofbemesting bij de opkweek
van jonge tomateplanten
Zoals bij vele onder glas geteelde gewassen
kan ook bij de tomaat de gehele groeiperiode
worden onderscheiden in twee fasen. In de
eerste periode gaat het om het opkweken van
een jonge plant, wat plaats vindt in aparte
ruimten en in bijzondere grondmengsels. Na
deze opkweekperiode volgt de tweede fase,
waarin het gewas wordt uitgeplant en op de
definitieve standplaats in warenhuis of kas
komt.
Het zaaien en verder opkweken tot een
uit-pootbare tomateplant gebeurt in speciale
grondmengsels : potgronden. Voor het
opten wordt bij de tomaat in de regel de
pot-grond natgemaakt en geperst tot pot-
grondblok-ken, de zogenaamde perspotten.
Potgronden moeten een hoog gehalte aan
or-ganische stof hebben en bestaan in Nederland
hoofdzakelijk uit veen. De gebruikte
veensoor-ten kunnen zeer sterk uiteenlopen. Zo worden
bijvoorbeeld turfstrooisel, bolster, Vinkeveens
veen en diverse baggersoorten aangewend,
af-zonderlijk en in allerlei combinaties.
Verder wordt wat anorganisch materiaal
toe-gevoegd, meestal kalkrijk scherp zand maar
ook wel tuingrond of klei. Veel tuinders zijn
van mening dat bovendien stalmest, bij
voor-keur oud en goed verteerd, niet mag
ontbre-ken. De samenstelling van potgronden
ver-toont bijzonder veel variaties en is afhankelijk
van plaatselijke omstandigheden en gebruiken
en het persoonlijke inzicht van de tuinder.
In de regel zijn de grondstoffen arm aan
plantenvoedende bestanddelen, zodat stikstof,
fosfaat, kali en kalk moeten worden
toege-voegd. Ten aanzien van deze bemestingen is
vooral die met stikstof belangrijk.
Bij bepalingen van de minerale samenstelling
van de tomaat is gebleken, dat bij jonge
uit-pootbare planten de totale hoeveelheid
op-genomen stikstof door de bovengrondse delen
100 mg N per plant kan bedragen. Daarbij
komt dan nog de stikstof, die in de wortels
is opgeslagen. Het is duidelijk, dat de totale
hoeveelheid opgenomen stikstof afhankelijk is
In I960 -werd (ri % \HUI de totale oppervlakte voor tuinbouw onder glas gebruikt voor lomaieteelt, hetgeen in dat jaar resulteerde in een veilingaanvoer van meer dan 200000 ton tomaten mei een
waarde van 1^0 miljoen gulden. Ruim 80% was voor export bestemd.
^C^,
•>'-
^
^
van de p l a n t g r o o t t e en geringer w o r d t naar-m a t e de p l a n t kleiner is. Deze stikstof naar-moet in een periode van 3-7 weken w o r d e n opge-n o m e opge-n .
Bij de opkweek van de stookteelt in december is deze p e r i o d e langer d a n in m a a r t bij de opkweek voor de k o u d e teelt (kwestie van licht).
I n alle gevallen is deze periode te kort om u i t het organische m a t e r i a a l stikstof vrij te m a k e n .
De hoogte v a n d e stikstofbemesting is niet al-leen afhankelijk van de gewenste p l a n t g r o o t t e , m a a r ook van de stikstofrijkdom van de uit-gangsmaterialen bij de p o t g r o n d b e r e i d i n g . Uit proeven is k o m e n vast te staan, dat bij mengsels van Vinkeveens veen, turfstrooisel en zand, welke mengsels zeer a r m zijn a a n direkt o p n e e m b a r e stikstof, de o p t i m a l e stik-stofgift ongeveer 200 m g N per liter p o t g r o n d bedraagt bij g e b r u i k van perspotten m e t een i n h o u d van ongeveer y2 1 Pe r stuk.
D a n bevat elke perspot ongeveer 100 m g ge-makkelijk o p n e e m b a r e stikstof, welke w a a r d e in dezelfde orde van grootte ligt als de reeds eerder vermelde o p n a m e door de j o n g e plant. Bij g e b r u i k van m a t e r i a a l , d a t rijker is aan o p n e e m b a r e stikstof, k a n w o r d e n volstaan m e t een lagere stikstofbemesting.
Een goed h u l p m i d d e l bij het vaststellen van de grootte van de stikstofgift is h e t grond-onderzoek o p stikstofgehalte, zoals d i t w o r d t
1. Overzicht van het opkweken van jonge
to-mateplanten
2. Detail; jonge tomateplant in perspot
3. Jonge tomateplanten van zelfde ouderdom
als die van foto 2, echter met stikstof gebrek (perspotten hebben zelfde afmetingen!)
verricht door het Proefstation voor de Groen-ten- en F r u i t t e e l t o n d e r Glas. Daarbij wordt de in water oplosbare hoeveelheid stikstof be-paald en u i t g e d r u k t in m g N per 100 gram droge grond, welke w a a r d e wordt opgegeven als N-water. T u s s e n N-water en het verse plantgewicht zonder de wortels werd een re-delijk v e r b a n d gevonden, dat is weergegeven in figuur 1. Deze correlatie bleek uit een proef, die in 1960 werd g e n o m e n waarbij 56 mon-sters van p o t g r o n d e n u i t de praktijk werden onderzocht, en uit een proef in 1961, die 100 praktijk monsters omvatte.
In de serie van 1961 was de variatie in X-water groot en werd een o p t i m u m verkregen bij een N-water van 80. I n de serie van 1960 was N-watcr niet groter clan 70 en werd het o p t i m u m niet overschreden. H e t verschil in niveau tussen beide k r o m m e n is een kwestie van spreiding in de o p b r e n g s t e n als gevolg van a n d e r e faktoren d a n X-water en is in dit verband niet van betekenis.
In afhankelijkheid van N-water k a n de groot-te van de stikstofbemesting w o r d e n vastge-steld. De aan p o t g r o n d toegevoegde anorga-nische stikstofbemesting w o r d t later nl. in N-water kwantitatief voor het grootste deel te-ruggevonden. Daarbij m o e t r e k e n i n g w o r d e n g e h o u d e n m e t het bezwaar dat volgens de ge-woonte in de praktijk de N-bemesting betrek-king heeft o p een bepaald volume grond, ter-wijl bij N-water de hoeveelheid stikstof betrek-king heeft o p het gewicht van de grond. O m r e k e n i n g van v o l u m e n a a r gewicht ge-schiedt m e t b e h u l p van het volumegewicht van de potgrond, d a t weer sterk afhankelijk is van het gehalte aan organische stof.
H e t bovengenoemde bezwaar van het huidige stikstofcijfer dat de e x t r a h e e r b a r e stikstof wordt b e t r o k k e n o p de gewichtshoeveelheid grond, k o m t ook n a a r voren bij de relatie tus-sen N-water en het plantgewicht. Dit verband, zoals weergegeven in figuur 1 geldt nl. alleen voor p o t g r o n d e n m e t een organische stofge-halte hoger dan 2 0 % . B e n e d e n dit gestofge-halte verschuift het o p t i m u m voor N-water n a a r een lagere w a a r d e d a n 80. P o t g r o n d e n met
orga-nische stofgehalten lager d a n 2 0 % k o m e n ge-lukkig in de praktijk weinig voor. I n de regel ligt het gehalte aan organische stof tussen de 3 0 % en 4 0 % . D a a r d o o r is voor p o t g r o n d e n X-water toch nog een redelijke indicator voor de stikstofbemesting.
T e n aanzien van de vorm van de stikstofmest-stoffen kan worden opgemerkt, dat de jonge t o m a t e p l a n t geen bepaalde v o o r k e u r heeft voor de nitraat- of ammoniak-vorm. Beide k u n n e n w o r d e n gebruikt. In de praktijk wor-den d a a r n a a s t organische stikstofmeststoffen zoals bloedmeel, g u a n o enz. aangewend. De werking van een organische stikstofmeststof kan goed zijn als de mineralisatie-snelheid m a a r groot genoeg is in v e r b a n d m e t de be-perkte d u u r van de opkweekperiode.
Bijzondere voordelen b i e d e n deze meststoffen niet, wel h e b b e n ze h e t nadeel, dat meestal de prijs n a a r v e r h o u d i n g te hoog is.
Een a n d e r bezwaar tegen deze organische mest-stoffen h o u d t v e r b a n d m e t het feit, dat bij de huidige N-water analyse geen organische en tevens mineraliseerbare stikstof w o r d t be-paald.
W o r d t deze organische stikstof later vrijge-maakt, wat toch de bedoeling is, d a n geeft N-water een te lage stikstoftoestand van de g r o n d aan. Als gevolg hiervan kan een te hoge stikstofbemesting w o r d e n geadviseerd en kan ernstige schade o p t r e d e n . De w a a r d e van X-w a t e r b e p a l i n g X-wordt o p deze m a n i e r sterk v e r m i n d e r d .
M e d e o m deze r e d e n m o e t het g e b r u i k van organische stikstofmeststoffen in p o t g r o n d e n sterk wTorden o n t r a d e n .
D e onttrekking van stikstof door de tomaat
De grootte van de stikstofbemesting w o r d t o.a. b e p a a l d door de hoeveelheid stikstof, die het gewas u i t de g r o n d o p n e e m t . Over de onttrek-k i n g van stionttrek-kstof door de t o m a a t staan weinig gegevens ter beschikking. Bovendien berusten deze cijfers o p b u i t e n l a n d s e onderzoekingen. Enige j a r e n geleden werd nagegaan of o n d e r Nederlandse o m s t a n d i g h e d e n soortgelijke
uit-100 90 i 80 70 60 50 40 30 20 10 0
relatief vers gewicht
1960
0 10 20 40 60 80 100 120
Fig. 1 — Verband tussen N-water
en het gewicht van de verse spruit
bij jonge tomateplanten
N-water
140 160
komsten zouden worden verkregen. Daartoe
werd uit een gewas tomaten op het moment
van uitplanten en regelmatig daarna een
aan-tal planten geoogst. Van stengel, bladeren en
vruchten werd de produktie aan droge stof en
het totale stikstof gehalte bepaald (volgens 2).
De tomaten, ras Moneymaker, waren op de
gebruikelijke wijze in een onverwarmd
waren-huis geteeld.
% N in droge stof
5
-datum bemonstering
4-5 1-6 I 10-7 20-8
24-10
Fig. 2 — Stikstof gehalten in % van de droge
stof bij tomaat op verschillende tijdstippen
In figuur 2 zijn de gehalten aan stikstof in %
van de droge stof uitgezet tegen de tijdstippen
van bemonstering. Het gehalte aan stikstof
was in de stengel lager dan in de bladeren
en de vruchten. In alle delen van de plant
daalde dit gehalte met toenemende ouderdom
van het gewas. Deze uitkomsten worden
ge-steund door onderzoekingen van anderen
(3, 4). De daling van het gemiddelde N-gehalte
van de vruchten komt ook naar voren in
tabel 1, waarin van enkele objecten het
per-centage stikstof is gespecificeerd naar het
tros-nummer.
TABEL 1trosnummer
van beneden
naar boven
1
2
3
4
% N van de droge stof
20-8 24-10
3,8 3,0
3,4 2,6
3,2 2,2
3,1 2,1
De rijpe vruchten van de eerste (onderste) tros
hadden een hoger N-gehalte dan de later
geoogste. Mogelijk zijn dus in het algemeen
bij het uitgroeien van een tomateplant de
nieuwere delen in volwassen toestand armer
aan stikstof.
De hoeveelheden stikstof, die in de loop van
de groeiperiode in de verschillende delen van
14-1 g N per plant
4-5 1-6 10-7 20-8 24-10
Fig. 3 — Stikstofonttrekking in g N per plant
bij tomaat op verschillende tijdstippen
de t o m a t e p l a n t werden vastgelegd, zijn weer-gegeven in figuur 3. Opvallend is de onregel-m a t i g h e i d bij het blad. O p 20 augustus was in het blad m i n d e r stikstof aanwezig d a n tijdens de b e m o n s t e r i n g daarvoor (10-7). I n deze pe-riode, waarin de oogst viel van de eerste vruchten, werd ni. de d a l i n g in h e t gehalte niet gecompenseerd door de t o e n e m i n g van de droge stol. H e t is niet b e k e n d of deze da-ling bij het blad significant is, m a a r als dit zo is, d a n zou dit wijzen op een i n t e r n trans-port van het blad n a a r de vruchten. A n d e r e onderzoekingen (3, 4) bevestigen deze moge-lijkheid.
De in de gehele p l a n t opgeslagen hoeveelheid stikstof was in het begin slechts gering m a a r v e r m e e r d e r d e later snel. Vooral na de eerste vruchtzettingen (1-6) trad een sterke stikstof-accumulatie op. I n latere stadia was ongeveer de helft van alle stikstof aanwezig in de vruch-ten. T o t a a l werd aan het einde van de oogst
in de bovengrondse delen 13,1 g N per plant opgeslagen. De g e m i d d e l d e opbrengst aan
verse v r u c h t e n bedroeg o p dat m o m e n t 5,3 kg per plant. R e k e n i n g h o u d e n d met verschillen in opbrengst sluit deze waarde wel aan bij andere uitkomsten. LEWIS e.a. (3) v o n d e n 9 g N per plant bij een p r o d u k t i e van 4,5 kg per
p l a n t en KIDSON e.a. (4) 9,4 g N bij 4,9 kg,
terwijl v. D. KLOES (5) als resultaat van pot-proeven een gift van 10 g N bij 4 kg per p l a n t vermeldt.
Bij de teelt van t o m a t e n in het Zuidhollandse Glasdistrict is de p l a n t d i c h t h e i d ongeveer 290 p l a n t e n per are. U i t g a a n d e van de gevonden N - o n t t r e k k i n g per plant w o r d t deze per are 3,8 kg N bij een opbrengst van 1500 kg. Voor cle juiste beoordeling van dit cijfer moet in a a n m e r k i n g w o r d e n genomen, dat de op-brengst van 1500 kg per are zeer h o o g lag ten opzichte van het landelijke gemiddelde van 800 kg. Aan de a n d e r e k a n t werd het kwan-t u m skwan-tikskwan-tof in de workwan-tels b u i kwan-t e n beschouwing gelaten.
Stikstofbemesting bij de teelt van tomaten
De stikstofbemesting bij t o m a t e n is afhanke-lijk van een groot a a n t a l faktoren. Achtereen-volgens zal aan verschillende p u n t e n enige a a n d a c h t w o r d e n geschonken.
H e t gewas — A a n s l u i t e n d bij de eerder ver-melde m a a t voor de stikstofonttrekking door een goed o n t w i k k e l d gewas t o m a t e n w o r d t door het R i j k s t u i n b o u w c o n s u l e n l s c h a p te Naaldwijk als u i t g a n g s p u n t een behoefte van 4 kg N per are a a n g e h o u d e n voor een nor-male teelt. Daarbij w o r d t geen r e k e n i n g ge-h o u d e n met ge-het ras. H e t is trouwens ook niet b e k e n d in hoeverre rasverschillen van belang zijn bij deze kwestie.
De grond — Belangrijk is de hoeveelheid in de g r o n d aanwezige en voor de p l a n t opneem-bare stikstof. O m hiervan een i n d r u k te ver-krijgen w o r d t voor de glasteelten bij het grondonderzoek N-water b e p a a l d (het aantal mg X per 100 gram droge grond, bij extractie met H20 ) . Voor m i n e r a l e g r o n d e n wordt in
Jong tomatengewas in warenhuis
van 6 voldoende geacht en kan de
stikstof-bemesting achterwege worden gelaten. In
la-tere perioden wordt als gewenst niveau een
waarde van 10 aangehouden. Beneden deze
N-cijfers wordt een N-gift geadviseerd van
maximaal \y
2kg N per are per keer met dien
verstande, dat in de praktijk nooit minder
dan V« kg N per are wordt gegeven. Dit
hangt samen met het feit, dat de toediening
onder glas niet is gemechaniseerd en het
uit-strooien met de hand van kleinere
hoeveel-heden in kassen en warenhuizen toch niet
vol-doende nauwkeurig kan gebeuren.
De genoemde normen zijn zeer algemeen en
onder invloed van allerlei omstandigheden
wordt daarvan afgeweken. Zo is de
interpre-tatie van N-water afhankelijk van het gehalte
aan organische stof. Hoe hoger dit is, des te
hoger ligt ook de optimale waarde voor
N-water. Dit probleem is reeds in het
voorgaan-de aan voorgaan-de orvoorgaan-de gesteld.
Ook is het van belang, of vlak voor de teelt
een grondontsmetting plaats vindt door
mid-del van stomen. Een zwaardere
stikstofbe-mesting wordt toegepast, indien geen stikstof
vrij komt, bv. bij zandgronden met een zeer
laag gehalte aan organische stof. Door het
stomen en de daarmede gepaard gaande
ver-nietiging van parasieten wordt een betere
wortelontwikkeling en een sterkere groei
mo-gelijk gemaakt. De verhoging van het
pro-duktie-niveau doet een grotere vraag naar
stikstof ontstaan, die in dit geval niet wordt
gecompenseerd door mineralisatie van
orga-nische stikstof in de grond, vandaar dat in dit
geval hogere stikstofgiften worden verstrekt.
Daarentegen worden lagere stikstofgiften
aan-gehouden indien kan worden verwacht, dat
door het stomen aanzienlijke hoeveelheden
stikstof vrij komen uit de organische stof in
de bodem.
Verder speelt de grondwaterstand een rol.
Naarmate de bewortelbare diepte groter is,
ligt in het algemeen het produktie-niveau
ho-ger en moet meer stikstof worden gegeven.
Het klimaat — Bij glascultures is de
natuur-lijke neerslag uitgeschakeld en zijn
voorzie-ningen nodig om een kunstmatige
watertoe-diening tot stand te brengen. Het geven van
water is tegenwoordig gemechaniseerd met
be-hulp van regenleidingen, met als gevolg, dat
gemakkelijk veel water kan worden gegeven.
Grotere watergiften, waardoor stikstof uit het
profiel wordt gespoeld, maken een hogere
stikstofbemesting noodzakelijk. Bovendien
wordt door meer en beter gieten in veel
ge-vallen de opbrengst belangrijk verhoogd
zo-dat ook uit dien hoofde een zwaardere
stik-stofgift verantwoord is.
De stikstofvorm — Naar de vorm kunnen
stikstofmeststoffen worden onderscheiden in
nitraat-ammoniak- en organische
stikstofmest-stoffen. De tomaat blijkt geen voorkeur te
hebben voor de nitraat- of ammoniak-vorm
zuiver uit het oogpunt van voeding gezien.
Een ander punt is het begeleidende element
in de stikstofmeststof. Uit eigen onderzoek is
n a a r voren gekomen, dat de t o m a a t een aan-zienlijke sulfaatbehoefte heeft en dat m e t taatvrije meststoffen in een potproef snel sul-faatgebrek k a n worden opgewekt. Dit is een motief o m zwavelzure a m m o n i a k te g e b r u i k e n in plaats van bv. kalksalpeter. Overigens wordt de keuze tussen nitraat- en ammoniak-meststoffen b e p a a l d door b o d e m k u n d i g e fak-toren ( p H , kalkgehalte).
Organische stikstofmeststoffen zoals bloed-meel, g u a n o , ledermeel enz. bevatten de stof in organisch g e b o n d e n vorm. Deze stik-stof w o r d t in de g r o n d gemineraliseerd en is d a n voor de p l a n t e n o p n e e m b a a r . De snelheid van mineralisatie is in dit v e r b a n d belang-rijk en wordt o.a. b e p a a l d door de soort mest-stof. Organische stikstofmesistoffen werden vroeger veel gebruikt, toen de verzouting van g r o n d e n o n d e r glas m e d e moest w o r d e n tegen-gegaan door het g e b r u i k van meststoffen met weinig „ballast". T e g e n w o o r d i g is m e t b e h u l p van een regenleiding de g r o n d gemakkelijk u i t te spoelen, zodat de verzouting van kas-g r o n d e n thans kas-geen p r o b l e e m m e e r is. Uit dien hoofde h e b b e n de organische stik-stofmeststoffen vooral voor de tomateteelt h u n betekenis verloren. Bovendien is de prijs per kg N veel hoger d a n die voor de anorga-nische stikstofmeststoffen.
Het tijdstip van toediening — De
gebruike-lijke wijze van stikstofbemesting bij tomaten is deze, d a t van de totale hoeveelheid 1/3 deel
vooraf wordt gegeven als basisbemesting. De rest w o r d t later toegediend als overbemesting, te b e g i n n e n bij het uitgroeien van de vruch-ten van de eerste tros. Deze overbemesting v i n d t 2 keer plaats of vaker, al n a a r gelang de groei van het gewas en de lengte van de teeltperiode. Behalve de stand van het gewas is een goede steun in deze het zogenaamde „bijmestonderzoek" o p o.a. N.-water tijdens de teelt. I n d i e n deze vorm van grondonderzoek regelmatig bv. om de drie weken wordt ver-richt, k a n het verloop van de analysecijfers g e d u r e n d e de groeiperiode w o r d e n vervolgd.
De wijze van toediening — Bij de groenteteelt
o n d e r glas w o r d t de bemesting in de regel m e t de h a n d toegediend en b r e e d w e r p i g ge-strooid. Mechanisatie w o r d t b e l e m m e r d dooi-de construktie van dooi-de glasopstand, waardoor over h e t algemeen o n d e r glas moeilijk met machines kan w o r d e n gewerkt. Een nieuwe o n t w i k k e l i n g is de t o e d i e n i n g van meststoffen in opgeloste toestand via de regenleiding. Met dit doel w e r d e n concentratiemeters ontwor-pen, welke een juiste dosering en een regel-matige verdeling vergemakkelijken, vooral bij de overbemesting m e t stikstof. H e t is n o g geen uitgezochte zaak in hoeverre deze a p p a r a t u u r economisch v e r a n t w o o r d is. I n het bijzonder voor de grotere bedrijven echter lijkt het, dat er wel perspectieven in zitten.
In het voorgaande werd een overzicht gege-ven van de stikstofbemesting bij tomaten, waarbij het laatste gedeelte meer moet wor-den gezien als een schets van de gang van zaken in de praktijk, dan als een wetenschap-pelijke verantwoording. H e t was niet altijd mogelijk kwantitatieve gegevens te vermelden, terwijl men bij enkele gewoonten een vraag-teken zou kunnen plaatsen. H e t is dan ook duidelijk, dat op verschillende punten meer onderzoek moet worden verricht teneinde van een schets tot een verantwoorde tekening te komen.
L I T E R A T U U R 1. Tuinbouwgids 1962
2. Paech, K. and M. V. Tracey 1956
Modern Methods of Plant Analysis I, 479-481. 3. Lewis, A. H . and F. B. Marmoy 1939
Nutrient Uptake by the Tomato Plant. J. Pom. Hort. Sei. 1 7 : 275-283
4. Kidson, E. B., J. Watson and L. Hodgson 1953 Nutrient Uptake by Glasshouse Tomato Plants. N. Z. J. Sei. Tech. A35: 127-134
5. Kloes, L. J. J. van der 1953 De bemesting van tomaten. Meded. Dir. Tuinb. 16: 151-168.
••va. «1:''X«, i %• ' . • ^