• No results found

Alcohol als zelfmedicatie : de rol van impliciete associaties bij het alcoholgebruik van coping-drinkers in depressieve contexten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Alcohol als zelfmedicatie : de rol van impliciete associaties bij het alcoholgebruik van coping-drinkers in depressieve contexten"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Alcohol als Zelfmedicatie: De Rol van Impliciete Associaties

bij het Alcoholgebruik van Coping-drinkers in Depressieve Contexten

Caroline ten Kate

Datum: 07-08-2014 Studentnummer: 6059937

Afstudeerrichting: Klinische Ontwikkelingspsychologie UvA begeleider: Elske Salemink

(2)

Inhoudsopgave Abstract 2 Inleiding 3 Methode Deelnemers 6 Materialen 7 Procedure 11 Resultaten Randomisatiecheck 11 Manipulatiecheck 12 Beschrijvende Statistiek 12 Hoofdanalyses 14 Discussie 16 Literatuur 19 1

(3)

Abstract

Alcohol wordt vaak gebruikt als hulpmiddel voor het omgaan met depressieve gevoelens (coping-drinken). Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken of het gebruik van audiosimulaties van realistische sociale contexten een nuttige toevoeging kan zijn op de bekende meetinstrumenten voor alcoholgebruik. Dit werd gedaan met 108 deelnemers tussen de 18 en de 30 jaar in een correlationeel between-group design. Uit de resultaten kwam naar voren dat hoe meer iemand getypeerd kan worden als coping-drinker, hoe meer iemand geneigd was om drankjes aan te nemen in een sociale context, vooral in een depressieve context. Een sterkere impliciete identificatie als drinker duidt ook op een grotere bereidheid, maar er is geen moderator effect van de mate waarin men getypeerd kan worden als coping-drinker. De resultaten wijzen uit dat het gebruik van stemmingsmanipulaties bij audiosimulaties als meetmethode meer inzicht bieden in drinkgedrag, coping motieven voor het drinken van alcohol, en impliciete associaties met alcohol. Met instrumenten als deze kan schadelijk drinkgedrag wellicht beter gesignaleerd en voorspeld worden, om zo bij te dragen aan het verminderen van het gebruik van alcohol als zelfmedicatie.

(4)

Inleiding

Het drinkgedrag van studenten is een groeiend probleem. Het aantal aan alcohol gerelateerde ziekenhuisopnames stijgt, bij zowel volwassenen als jongeren (Nationale Drug Monitor, 2012). Volgens de zelfmedicatie hypothese wordt alcohol door sommige mensen gebruikt om een depressieve stemming te verminderen, wat tot alcoholproblemen kan leiden (Stewart, Conrod, Samoluk, Pihl, & Dongier, 2000). Hoewel de meeste jonge mensen alcohol drinken voor hun plezier of om sociale redenen, wordt alcohol door veel jonge mensen ook gebruikt als middel om depressieve gevoelens te verminderen (Kuntsche, Knibbe, Gmel, & Engels, 2005). Deze redenen om te drinken (ook wel coping motieven voor alcoholgebruik genoemd) zijn ook bij jonge mensen geassocieerd met meer alcoholgebruik en meer

alcoholgerelateerde problemen (Corbin, Farmer & Nolen-Hoeksema, 2013; Grant, Stewart, O’Connor, Blackwell, & Conrod, 2007) en vormen een risico voor het ontwikkelen van een alcoholverslaving (Carpenter & Hasin, 1999).

Het kunnen voorspellen van dit gedrag is een belangrijk hulpmiddel voor preventie en interventie bij deze problemen. Om drinkgedrag te kunnen voorspellen is het belangrijk om meer inzicht te krijgen in de motieven voor het drinken van alcohol. Volgens het duale proces model (Wiers et al., 2007) zijn hier twee kwalitatief verschillende processen bij betrokken. Het eerste is een impulsief proces van appetitieve motivatie, dat gevoeliger wordt bij herhaald alcoholgebruik, wat leidt tot steeds meer automatische neigingen naar alcohol. Het tweede is een reflectief proces van zelfregulatie, dat tijdens de adolescentie nog niet volledig

ontwikkeld is en door het drinken van alcohol verzwakt kan worden. Bij deze zelfregulatie is niet alleen het vermogen om appetitieve neigingen te onderdrukken belangrijk, maar ook de

motivatie om dit te doen. Volgens dit model duidt een sterkere afhankelijkheid van alcohol op

een grotere disbalans tussen deze twee processen. Bij alcoholverslaving is het impulsieve proces steeds sterker geworden, waarbij het verlangen naar alcohol makkelijk geactiveerd wordt, en hierbij is het vermogen om dit verlangen te reguleren steeds zwakker geworden.

De motieven voor het drinken van alcohol zijn bij adolescenten erg afhankelijk van de sociale context, en het meeste alcoholgebruik vindt ook plaats in die sociale context (Wiers et al., 2007). De mate van zowel matig als zwaar alcoholgebruik wordt sterk beïnvloedt door de directe sociale context (Beck et al., 2008) en de sociale invloed van leeftijdsgenoten

daarbinnen (Epstein, Williams & Botvin, 2002). Om motieven voor het drinken van alcohol te onderzoeken bij adolescenten, is het daarom belangrijk om rekening te houden met de sociale context waarin het drinken plaatsvindt. Om de bereidheid om aanbiedingen van

(5)

alcohol aan te nemen te meten is er een veelbelovende methode van geluidsfragmenten ontwikkeld in de Verenigde Staten, die klinken als realistische sociale situaties waarin studenten alcohol zouden kunnen drinken (Anderson, Duncan, Buras, Packard, & Kennedy, 2012). Door middel van deze audiosimulaties kan worden gemeten in hoeverre men bereid is om aanbiedingen van alcohol aan te nemen zoals die gepresenteerd worden in de

verschillende sociale situaties. De resultaten van het onderzoek van Anderson et al. (2012) lieten zien dat de gemeten bereidheid om drankjes aan te nemen positief geassocieerd was met het drinkgedrag in de periode daarna. Bij dat onderzoek was echter de rol van emoties en stemming niet meegenomen, terwijl dit juist zo belangrijk is. In het huidige onderzoek zal dit wel worden gedaan. Er is een Nederlandse versie van deze audiosimulaties ontwikkeld en met behulp hiervan wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van de invloed van de sociale context bij het meten van drinkgedrag en coping motieven om te drinken, en dit is iets wat nog niet eerder is gedaan. Ook is er nog niet eerder gebruik gemaakt van verschillende condities hierbij, zoals het gebruiken van zowel een neutrale conditie als een depressieve conditie, waarbij in de depressieve conditie de sociale context in negatief licht staat en alcohol wordt aangeboden als hulpmiddel om hiermee om te gaan. Hiermee kan meer inzicht worden verkregen in de motieven en de bereidheid van jonge mensen om te drinken in sociale situaties, zonder dat er daadwerkelijk alcohol voor gedronken moet worden. Deze audiosimulaties zijn niet een uitsluitend impliciete of expliciete meetmethode: er wordt expliciet gevraagd naar de mate waarin deelnemers de aanbiedingen van alcohol aan willen nemen, maar er kunnen veel onbewuste en impulsieve factoren een rol spelen bij het beslissingsproces.

Daarnaast is het voor het kunnen begrijpen en voorspellen van drinkgedrag belangrijk om de factoren die hierop van invloed zijn te kunnen meten. Expliciete meetinstrumenten (zoals vragenlijsten) voor het meten van drinkgedrag en redenen om te drinken kunnen drinkgedrag voorspellen (Grant et al., 2007; Hoeppner, Stout, Jackson & Barnett, 2010). De voorspelbaarheid van dit gedrag zou kunnen worden vergroot door ook gebruik te maken van meer impliciete meetmethoden. Volgens het model van Wiers et al. (2007) kan het bewuste systeem van zelfregulatie gemeten worden met expliciete meetmethoden, maar hebben impliciete meetmethoden meer toegang tot het relatief automatische systeem van appetitieve motivatie. Impliciete en expliciete metingen verklaren unieke delen van de variantie in verslavingsgedrag (Reich, Below, & Goldman, 2010). Bij expliciete meetinstrumenten als vragenlijsten zou het kunnen dat men zich feiten niet correct herinnert, of sociaal wenselijke antwoorden geeft (Anderson et al., 2012). Impliciete metingen kunnen spontaan gedrag

(6)

voorspellen, en kunnen aantonen dat mensen zich vaak niet bewust zijn van de invloed die hun impliciete associaties kunnen hebben op hun gedrag (Gawronski & Bodenhausen, 2006). Op die manier kunnen impliciete metingen psychopathologisch gedrag voorspellen dat niet door expliciete metingen verklaard kan worden (Roefs et al., 2011).

Een voorbeeld van een impliciete meetmethode is de Identity versie van de Implicit

Association Test (IAT), een computertaak die de mate van onbewuste identificatie meet die

een deelnemer zou kunnen hebben met het fenomeen ‘drinker’. Onderzoeken waarbij

impliciete associaties tussen de ‘zelf’ en alcoholgerelateerde stimuli werden gemeten toonden aan dat sterkere associaties voorspellend waren voor drang naar alcohol, alcoholgebruik, en alcoholproblemen, en dat deze impliciete meting naast expliciete metingen een unieke indicator is voor drinkgedrag (Lindgren, Foster, Westgate, & Neighbors, 2013; Lindgren et al., 2012). Omdat mensen die drinken om te kunnen omgaan met depressieve gevoelens (coping-drinkers) zoals hierboven omschreven zo’n risicogroep vormen voor het ontwikkelen van alcoholproblemen, zou het meten van impliciete associaties bij deze groep meer inzicht kunnen geven in hun drinkmotieven en drinkgedrag.

In dit onderzoek worden zowel expliciete metingen (vragenlijsten) als impliciete metingen (de IAT) gebruikt, en audiosimulaties van zowel depressieve als neutrale

realistische sociale contexten. Het doel van dit onderzoek is om na te gaan welke rol de mate waarin men zich impliciet identificeert als drinker speelt bij de bereidheid van

coping-drinkers om alcoholhoudende drankjes aan te nemen in een depressieve context. Er wordt onderzocht of er een positief verband is tussen impliciete associaties met alcohol en coping motieven voor het drinken van alcohol, en de bereidheid om alcoholhoudende drankjes aan te nemen in depressieve contexten. Bekend is dat mensen die zichzelf op een impliciet niveau identificeren als drinker ook sneller geneigd zijn om alcohol aan te nemen (Lindgren et al., 2012). In deze studie wordt onderzocht of bij coping-drinkers dit effect sterker aanwezig is dan bij mensen die in mindere mate getypeerd kunnen worden als coping-drinker in een depressieve context.

Om dit te onderzoeken zijn er twee typen audiocontexten gecreëerd. In de depressieve conditie luisteren de deelnemers naar geluidsfragmenten waarbij er in een depressieve

context alcoholhoudende drankjes aangeboden worden, en ze op de computer steeds kunnen aangeven in hoeverre ze ieder aanbod wel of niet aan zouden willen nemen. Ook worden de fragmenten ingeleid met een tekst die de luisteraar instrueert om zich in te leven in bepaalde depressieve gevoelens. De controle conditie is identiek aan de depressieve conditie, met uitzondering van de introductie en aanbiedingen in de audiosimulaties. In de controle conditie

(7)

zijn de inleidende teksten neutraal en worden de alcoholhoudende dranken op een neutrale manier aangeboden. De deelnemers zijn random verdeeld over de twee condities.

In dit onderzoek worden vier hypothesen getoetst. Verwacht wordt dat mensen die getypeerd kunnen worden als coping-drinkers in een depressieve context meer bereidheid zullen tonen om alcohol aan te nemen wanneer ze zich ook sterker impliciet identificeren als drinker, dan wanneer ze zich in mindere mate impliciet identificeren als drinker. De mensen die in mindere mate getypeerd kunnen worden als coping-drinkers zullen daarentegen minder bereidheid tonen om alcohol te accepteren dan coping-drinkers in een depressieve context, los van hun score op impliciete identificatie als drinker (1). Daarnaast wordt verwacht dat sterkere impliciete identificatie als drinker correleert met een sterkere neiging om alcohol te accepteren in de audiosimulaties in het algemeen, los van de stemmingsmanipulatie (2). Ook wordt verwacht dat mensen die getypeerd kunnen worden als coping-drinkers meer

bereidheid tonen om alcoholhoudende drankjes aan te nemen dan mensen die niet getypeerd kunnen worden als coping drinkers, en dat dit verband sterker aanwezig is in een depressieve context dan in een neutrale context (3). Daarnaast wordt verwacht dat mensen die meer drinkgedrag rapporteren in de afgelopen periode meer bereidheid zullen tonen om alcoholhoudende drankjes aan te nemen in sociale contexten (4).

Methode

Deelnemers

Deelnemers zijn geselecteerd op basis van hun scores op coping-drinken tijdens de testweek. Studenten die bij de 25% hoogste of laagste scoorders zaten op coping-drinken werden uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek, zodat er genoeg hoog- en laagscorende coping-drinkers aan het onderzoek meededen. Tevens dienden deelnemers jonger te zijn dan 30 jaar en ooit alcohol gedronken te hebben. Studenten werden uitgenodigd via e-mail en er werden op locaties van de Universiteit van Amsterdam flyers opgehangen. In totaal hebben 116 mensen aan dit onderzoek deelgenomen. Er was ook nog een angst

conditie, waar 60 deelnemers in zaten, die niet onderdeel is van dit onderzoek, en daarom verder niet zal worden besproken. De data van 8 deelnemers is uitgesloten van de analyse: vier mensen kenden de audiofragmenten al, twee mensen hadden bij één van de vragenlijsten (de Timeline Follow-back) niks ingevuld, één deelnemer was ouder dan 30 en één deelnemer drinkt nooit alcohol. Er is in totaal data van 108 deelnemers gebruikt (waarvan 82 vrouwen;

(8)

93.6% met Nederlands als moedertaal; Mleeftijd = 21.06, SD = 2.28), waarvan 57 in de

depressieve conditie en 51 in de neutrale conditie.

Materialen

Audiosimulaties. Om drinkgedrag in sociale contexten te kunnen meten, zijn er

audiosimulaties ontwikkeld gebaseerd op de Amerikaanse C-SIDE (Anderson et al., 2012), waarbij er door een koptelefoon vijf verschillende scènes van twee minuten te horen zijn, die realistische simulaties zijn van situaties waarin studenten alcohol drinken. Een voorbeeld hiervan is een festival waarbij er gesprekken tussen de studenten te horen zijn, maar ook achtergrondgeluiden van een festival en muziek. In deze scènes krijgt de luisteraar drankjes aangeboden, waarna ze op een computer kunnen aangeven of ze elk drankje zouden willen aannemen of niet. Per scène krijgt de luisteraar twee alcohol aanbiedingen, en twee controle aanbiedingen. De controle aanbiedingen bestaan uit een aanbieding van eten en een

aanbieding van frisdrank. De aanbiedingen zijn zo verdeeld dat de volgorde per scène verschilt. De volgorde waarin de scènes te horen zijn verschilt per deelnemer. Er zijn twee condities in dit onderzoek: een depressieve conditie en een controle conditie. De

audiosimulaties zijn identiek in beide condities, alleen de manier waarop twee van de vier aanbiedingen worden gedaan en de primes voorafgaand aan de scènes verschillen van elkaar. In de depressieve conditie hebben de aanbiedingen steeds een depressieve lading, omdat ze worden aangeboden als suggestie om een depressief gevoel te verminderen. Een voorbeeld hiervan is een scène waarin er naar een voetbalwedstrijd wordt gekeken. Wanneer de rust begint is de aanbieding in de depressieve conditie: “Rust en 1-0 achter… Laten we drank

halen om ons beter te voelen”. In de controle conditie zijn de aanbiedingen neutraal (“Rust… Wie wil er nog drank? Jij?”). Daarnaast wordt er voorafgaand aan elke scène een tekst op het

scherm getoond die als prime functioneert. In de controle conditie is dit een neutrale introductie voor de scène, die kort beschrijft waar en met wie de scène zich afspeelt. In de depressieve conditie is dit een beschrijving van de depressieve gevoelens die de luisteraar zich in dient te beelden en die passen bij elke scène, zodat de context in een negatief licht wordt geplaatst. Dit zijn depressieve gevoelens en gedachten, zoals het niet kunnen genieten van de sociale situatie en het hebben van een gebrek aan energie. Deze depressieve gevoelens en gedachten sluiten telkens aan bij de betreffende situatie in de scène. Er wordt in beide condities gevraagd of de luisteraar zijn ogen dicht wil houden tijdens het luisteren, om zich de situatie goed in te kunnen beelden. Na ieder aanbod klinkt er een piep en wordt er

(9)

gevraagd in hoeverre de deelnemer het aanbod zou willen aannemen, waarbij dit kan worden aangegeven op een schaal van 1 (‘Zeker niet!’) tot 7 (‘Zeker wel!’).

Implicit Association Test. Om impliciete drink-identiteit te meten, is de Implicit

Association Test (IAT; Lindgren et al., 2012) gebruikt, die de sterkte van associaties tussen concepten meet. De versie die in dit onderzoek gebruikt wordt is de Drinking Identity IAT (Lindgren et al., 2012). Bij deze taak worden op een computerscherm (non-)alcoholische stimuli (woorden als dronken of nuchter) gesorteerd in combinatie met woorden die ‘zelf’ versus ‘anderen’ representeren. Zie Tabel 1a en 1b voor een overzicht van de IAT. Tabel 1a

Reeks van Blokken in de Identity Implicit Association Test (Identity IAT) voor het Meten van Alcohol Associaties, Versie 1

Blok Aantal trials Linkercategorie Rechtercategorie

B1 16 Drinker Niet-drinker

B2 16 Ik Niet ik

B3 16 Drinker of Ik Niet-drinker of Niet ik

B4 32 Drinker of Ik Niet-drinker of Niet ik

B5 32 Niet ik Ik

B6 16 Drinker of Niet ik Niet-drinker of Ik

B7 32 Drinker of Niet ik Niet-drinker of Ik

Noot: Bij versie 2 zijn de linkercategorieën en de rechtercategorieën omgewisseld.

Tabel 1b

Gebruikte Stimuli per Categorie in de Identity Implicit Association Test (Identity IAT) voor het Meten van Alcohol Associaties

Ik Niet ik Drinker Niet-drinker

Mijn Hun Alcohol Nuchter

Zelf Anderen Dronken Frisdrank

Mij Zij Aangeschoten Sober

Ik Niet ik Drinker Niet-drinker

(10)

De IAT bestaat uit zeven blokken. De blokken bevatten telkens twee tegengestelde

categorieën met elk één of twee van de vier concepten van de IAT (Drinker, Niet-drinker, Ik, Niet Ik). Één categorie staat steeds linksboven in het scherm, en één categorie rechtsboven. Blok 1 is een oefenblok en dient alleen om de deelnemer de instrueren over de regels van de taak. Hierbij bestaat elke categorie uit één concept (bijvoorbeeld links ‘Drinker’ en rechts ‘Niet-drinker’). Blok 2 is tevens een oefenblok. Blok 3 is een essentieel blok, waarbij de categorieën bestaan uit twee samengevoegde concepten (bijvoorbeeld links ‘Drinker of Ik’ en rechts ‘Niet-drinker of Niet Ik’). Blok 4 is tevens een essentieel blok. Blok 5 is een

oefenblok, En blok 6 en 7 zijn essentiële blokken. De stimuli verschijnen bij ieder blok steeds in random volgorde in het midden van het scherm. Na het verschijnen van een woord dient de deelnemer zo snel mogelijk de D toets of de K toets op het toetsenbord in te drukken, waarbij de D toets de linkercategorie aangeeft, en de K toets de rechtercategorie. Bij een juist

antwoord verdwijnt het woord en verschijnt er vervolgens een nieuw woord. Bij een fout antwoord verschijnt er onder de stimulus een rood kruis. De taak gaat pas verder wanneer vervolgens alsnog de juiste toets is ingedrukt. Een voorbeeld hiervan is blok 4 in versie 1 waarbij er linksboven drinker of ik staat, en rechtsboven niet-drinker of niet ik. Bij woorden als zelf of aangeschoten dient de D toets ingedrukt te worden, en bij woorden als anderen of

frisdrank dient de K toets ingedrukt te worden. Een kortere reactietijd bij het indelen van

stimuli in categorieën waarbij ik en drinker in dezelfde categorie staan dan bij categorieën waarbij ik en niet-drinker zijn gekoppeld wijst op een sterkere mate van identificatie als drinker (Wiers et al., 2007). Er zijn twee versies gebruikt in het huidige onderzoek, waarbij versie 1 is weergegeven in Tabel 1a. Versie 2 is hetzelfde, alleen zijn de linkercategorieën en de rechtercategorieën omgewisseld. De IAT heeft een hoge predictieve validiteit, die niet hetzelfde is als zelfrapportage, maar hier juist aan toevoegt (Greenwald, Poehlman, Uhlmann & Banaji, 2009). Deze versie van de IAT is een goede voorspeller voor drang naar alcohol, alcoholgebruik, en alcoholproblemen, en deze impliciete meting is naast expliciete metingen een unieke indicator voor drinkgedrag (Lindgren et al, 2012; Lindgren et al., 2013). De Identity IAT heeft vergeleken met andere soorten IAT de hoogste predictieve validiteit, interne consistentie en test-hertest betrouwbaarheid (Lindgren et al., 2012; Nosek, Greenwald & Banaji, 2007).

Drinking Motives Questionnaire. Drinking Motives Questionnaire (DMQ; Cooper,

1994) is een vragenlijst die de redenen waarom mensen drinken meet, zoals drinken om een depressieve stemming of negatief affect te verminderen (coping-drinken). De aangepaste

(11)

versie van de DMQ, de modified DMQ-R, lijkt veelbelovend als meetinstrument bij jongvolwassenen om aan te duiden wie alcohol gebruikt om depressieve gevoelens te verminderen: de modified DMQ-R heeft een hoge test-hertest betrouwbaarheid (correlatie van .68 tussen meetmomenten) en werkt voorspellend voor alcoholgerelateerde problemen (Grant et al., 2007). De modified DMQ-R bestaat uit 28 uitspraken, waarbij er bij elke uitspraak aangegeven kan worden of dit bijna nooit of nooit (1) tot bijna altijd of altijd (5) voorkomt. Een hoge gemiddelde score wijst er op dat iemand in sterke mate getypeerd kan worden als coping-drinker. De modified DMQ-R bestaat uit vijf subschalen, waarvan voor dit onderzoek alleen de depressieschaal wordt gebruikt.

Timeline Follow-back. De Timeline Follow-back (TLFB; Sobell & Sobell, 1992) is

een vragenlijst op papier. Deze vragenlijst meet hoeveel men iedere dag gedronken heeft in de afgelopen periode van twee weken (Hoeppner et al., 2010). Per dag wordt er gevraagd hoeveel glazen alcohol de deelnemer genuttigd heeft. De TLFB voor het meten van alcoholgebruik heeft een hoge test-hertest betrouwbaarheid, inhoudsvaliditeit, criteriumvaliditeit en constructvaliditeit (Sobell, Maisto, Sobell & Cooper, 1979).

Alcohol Use Disorders Identification Test. De Alcohol Use Disorders Identification

Test (AUDIT; Reinert & Allen, 2007) is een vragenlijst op de computer. De AUDIT meet het algemene alcoholgebruik en meet in hoeverre er sprake is van schadelijke patronen van alcoholconsumptie. Deze vragenlijst bestaat uit 10 meerkeuze items die vragen naar de mate waarin bepaalde gedragingen voorkomen. De AUDIT is door onderzoekers als zeer valide bevonden, met een gemiddelde betrouwbaarheid tussen de .75 en de .97 (Reinert & Allen, 2007).

Manipulatiechecks. Er zijn twee manipulatiechecks. De ene manipulatiecheck is om

de stemming tijdens de audiofragmenten te meten. Aan het eind van de computertaken wordt er over iedere scène van de audiofragmenten gevraagd in hoeverre het personage van de deelnemer zich in de betreffende scène neutraal, somber en angstig voelde. Voor elke van de drie emoties kan er op een visueel analoge schaal (VAS) de mate worden aangegeven van links (helemaal niet) tot rechts (heel erg). Dit is een doorlopende lijn waarbij de meest linkse score 0 is en de meest rechtse score 100. De andere is om de stemmingsverandering na de audiofragmenten te meten. Om dit te doen wordt er vlak voor en na de audiofragmenten aan de deelnemers gevraagd hoe de stemming op dat moment is, waarbij dit op een VAS kan worden aangegeven van links (negatief) naar rechts (positief).

(12)

Exit vraag. Na de audiosimulaties wordt er per scène gevraagd of er voor de

deelnemers een speciale reden was om de aanbiedingen van alcohol niet aan te nemen. Als er speciale redenen zijn, kan dit voor iedere scène worden ingevuld in een tekstvak.

Procedure

Het onderzoek vond plaats in een ruimte met een computer, waar iedere deelnemer zonder afleiding en met privacy de computertaak kon uitvoeren. Deelnemers werden geïnformeerd over de gang van zaken en tekenden een toestemmingsformulier zoals

goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam (FMG-UvA). De deelnemers werden random verdeeld over de condities. Per conditie van de

audiosimulaties kreeg de ene helft versie 1 van de IAT, en de andere helft versie 2, en ook deze verdeling was random. In beide condities van de audiosimulaties vulden deelnemers eerst hun demografische gegevens in op de computer, zoals leeftijd, geslacht, soort opleiding en of Nederlands hun moedertaal is. Ook werd er naar hun huidige stemming gevraagd. Vervolgens doorliep iedere deelnemer de audiosimulaties met de bijbehorende vragen, waarna weer naar de stemming werd gevraagd. Daarna vulden de deelnemers op papier de TLFB in. De rest van het onderzoek ging weer verder op de computer: deelnemers vulden de AUDIT en de modified DMQ-R in, en enkele vragen naar het gebruik van drugs in de

afgelopen vier weken, zoals marihuana en XTC. De informatie over drugsgebruik maakt geen onderdeel uit van dit onderzoek en zal daarom verder niet worden besproken. Daarna volgde de IAT. Tenslotte vulden de deelnemers enkele vragen in over o.a. de geloofwaardigheid van de audiofragmenten en mogelijke bijzondere redenen om de aanbiedingen niet aan te nemen. Er vond een maand na het onderzoek een follow-up meting plaats, die geen onderdeel

uitmaakt van dit onderzoek en daarom verder niet wordt besproken. De deelnemers konden €10 of één proefpersoonpunt ontvangen voor deelname aan het onderzoek. Het onderzoek duurde in totaal ongeveer een uur.

Resultaten

Randomisatiecheck

Om te controleren of de depressieve conditie en de neutrale conditie niet van elkaar verschillen op één van de gemeten variabelen of qua demografische gegevens zijn er t-testen uitgevoerd (en een Chi Square test voor geslacht). De condities verschilden niet van elkaar

(13)

qua geslacht, χ2(1) = 1.06, p = .30; leeftijd, t(107) = 1.22, p = .23; score op de IAT, t(106) = 0.60, p = .55; TLFB, t(107) = 0.37, p = .09; de depressieschaal van de modified DMQ-R,

t(107) = -1.29, p = .20 en bereidheid om drankjes aan te nemen in de audiosimulaties, t(107)

= 1.67, p = .09.

Om te controleren of de twee condities van de IAT niet van elkaar verschillen op één van de gemeten variabelen of qua demografische gegevens zijn er t-testen uitgevoerd (en een Chi Square test voor geslacht). De condities verschilden niet van elkaar qua geslacht, χ2(1) = 1.06, p = .30; leeftijd, t(106) = 0.69, p = .49; score op de IAT, t(105) = 0.63, p = .53; TLFB,

t(106) = 1.83, p = .53; de depressieschaal van de modified DMQ-R, t(106) = -1.28, p = .20 en

bereidheid om drankjes aan te nemen in de audiosimulaties, t(106) = 1.60, p = .11.

Manipulatiecheck

Om te controleren of de beoogde manipulaties van de audiosimulaties zijn geslaagd, is er onderzocht of de depressieve gevoelens in de depressieve conditie sterker zijn

overgebracht dan in de neutrale conditie. Dit is gedaan door te onderzoeken of de deelnemers in de depressieve conditie vonden dat hun personage zich somberder voelde dan de

deelnemers in de neutrale conditie. Hiervoor is een Mann-Whitney test uitgevoerd omdat de data van de mate van ervaren somberheid in de audiosimulaties niet normaal verdeeld was, D (109) = .13, p < .001. De mate van ervaren somberheid in de depressieve conditie (Mdn = 334.00) was significant hoger dan de mate van ervaren somberheid in de neutrale conditie (Mdn = 108.00), U = 180.50, z = -.7.89, p < .001, r = -.76. Om te onderzoeken of de

deelnemers in de depressieve conditie na de audiosimulaties een grotere daling in stemming rapporteerden dan deelnemers in de neutrale conditie is er een t-test uitgevoerd. Hiervoor zijn de verschilscores van stemming voor en na de audiofragmenten gebruikt. De stemming van de deelnemers in de depressieve conditie daalde na het beluisteren van de fragmenten

significant meer (M = -10.74, SD = 18.85) dan de stemming van de deelnemers in de neutrale conditie (M = -0.85, SD = 11.27), t (92.85) = 3.36, p < .01, r = .33. Uit de voorgaande

resultaten kan worden geconcludeerd dat de gewenste manipulatie is opgetreden.

Beschrijvende Statistiek

In Tabel 2 zijn de gemiddelden, standaarddeviaties en onderlinge correlaties van de gemeten variabelen weergegeven. Omdat de scores op de modified DMQ-R niet normaal verdeeld waren, zijn deze scores getransformeerd met een vierkantswortel-transformatie, en deze waarde is gebruikt in de correlationele analyses. Het gemiddelde en de standaarddeviatie

(14)

van de modified DMQ-R in Tabel 2 is van de originele score. De score op de IAT weergegeven in Tabel 2 is de berekende D waarde (de D1 waarde zoals omschreven in Greenwald, Nosek & Banaji, 2003). De D waarde is in dit onderzoek de beste meting om deelnemers op de IAT met elkaar te vergelijken, omdat deze naast de reactietijden van de deelnemers ook de reactietijden meeneemt tussen het maken van een fout en het verbeteren ervan. De D waarde is zo berekend dat een hogere waarde wijst op een sterkere mate waarin men zich impliciet identificeert als drinker. Uit de correlationele analyses (zie Tabel 2) bleek bleek dat de hoeveelheid alcohol gedronken in de voorgaande twee weken positief

correleerde met leeftijd, wat betekent dat de oudere deelnemers over het algemeen meer alcohol hadden gedronken in de voorgaande twee weken. Mannen hadden in de voorgaande twee weken significant meer alcohol gedronken dan vrouwen, vertoonden meer risicovol drinkgedrag en namen meer drankjes aan in de audiosimulaties.

Tabel 2

Beschrijvende Statistieken en Correlaties

Gemiddelde (SD) 1 2 3 4 5 6 7

1. Conditie 57 D, 51 N -

2. Geslacht 82 vrouw, 26 man .09 -

3. DMQ-R 1.64 (.75) .12 .12 - 4. TLFB 28.74 (23.26) -.18 .38** .18 - 5. IAT .28 (.43) -.06 .13 .13 .18 - 6. Bereidheid 5.24 (1.04) -.15 .21* .20* .30** .25** - 7. Leeftijd 21.06 (2.28) -.07 .12 .08 .19* -.05 .07 - 8. AUDIT 12.06 (5.90) -.15 .28** .33** .54** .22* .38** -.02

Noot: SD = standaarddeviatie. D = depressieve conditie. N = neutrale conditie. TLFB = aantal drankjes genuttigd in de voorgaande twee weken. Bereidheid = score op de audiosimulaties. ** p < .01. * p < .05.

De scores op de AUDIT vallen relatief hoog uit, met een gemiddelde van 12.06 (SD = 5.90), gezien het feit dat de cut-off score voor studenten vaak 11 of lager is (Fleming, Barry & Macdonald, 1991). Ook valt deze gemiddelde score hoog uit in vergelijking tot de scores van de groepen studenten in het onderzoek van Anderson et al. (2012) waarbij de hoogste

gemiddelde AUDIT score 8.1 (SD = 5.8) was. Er zijn exploratieve analyses gedaan naar de samenhang tussen de scores op de AUDIT en de andere meetmethoden (zie Tabel 2). Er was

(15)

een positieve correlatie tussen de scores op de AUDIT en geslacht (r = .28, p < .01), de scores op de modified DMQ-R (r = .33, p < .01), de hoeveelheid gedronken alcohol gerapporteerd op de TLFB (r = .54, p < .01), de scores op de IAT (r = .22, p < .05), en de bereidheid om alcohol aan te nemen in de audiosimulaties (r = .38, p < .01).

Hoofdanalyses

Om te onderzoeken of mensen die in meerdere mate getypeerd kunnen worden als coping-drinkers in een depressieve context meer bereidheid zullen tonen om alcohol aan te nemen wanneer ze zich ook sterker impliciet identificeren als drinker, dan wanneer ze zich in mindere mate impliciet identificeren als drinker is er een hiërarchische regressie analyse uitgevoerd (Hypothese 1). Hiermee werd er onderzocht of er een interactie effect is tussen de score op de IAT en de score op de modified DMQ-R op de bereidheid om alcohol aan te nemen in de depressieve conditie van de audiosimulaties. Ook werd onderzocht of dit interactie effect in de neutrale conditie aanwezig is. Als eerste stap werd geslacht meegenomen als voorspellende variabele, omdat vrouwen over het algemeen meer last hebben van depressieve symptomen dan mannen (Nolen-Hoeksema, Larson & Grayson, 1999). Als tweede stap werden de gecentreerde score op de IAT (de mate waarin men zich impliciet identificeert als drinker) en de gecentreerde score op de modified DMQ-R (de mate waarin men getypeerd kan worden als coping-drinker) meegenomen als voorspellende variabelen. Als derde stap werd de interactie tussen de IAT en de modified DMQ-R meegenomen als voorspellende variabele. Uit de analyses van de depressieve groep komt naar voren dat er een significant hoofdeffect is van coping-drinken op de bereidheid om drankjes aan te nemen, β = .25, t(52) = 2.04, p < .05. In de neutrale conditie was er geen significant effect van één of meer van de variabelen op de bereidheid om drankjes aan te nemen. In Tabel 3 is een samenvatting van de resultaten van deze analyse te zien. Het interactie effect was niet significant, β = -.15, t(51) = -1.24, p = .22, wat tegen de

verwachting in gaat. Dit betekent dat er in de depressieve conditie geen interactie effect was tussen coping-drinken en de identificatie als drinker op de bereidheid om drankjes aan te nemen. Het hoofdeffect van coping-drinken op de bereidheid om drankjes aan te nemen in de audiosimulaties sluit aan bij de hypothese, maar de rest van de resultaten komen niet overeen met de verwachtingen.

(16)

Tabel 3

Samenvatting van Hiërarchische Regressie Analyse van Variabelen Gerelateerd aan de Bereidheid om Alcohol aan te Nemen in de Depressieve Conditie (N = 56) en de Neutrale Conditie (N = 52)

Depressieve Conditie Neutrale Conditie

B SE B Β B SE B β Model 1 Constant 4.92 0.16 5.32 0.15 Geslacht 0.76 0.31 .32* 0.47 0.32 .20 Model 2 Constant 4.95 0.16 5.32 0.15 Geslacht 0.56 0.31 .23 0.47 0.33 .20 IAT 0.57 0.30 .24 0.33 0.33 .14 DMQ-R 0.33 0.16 .25* 0.03 0.22 .02 Model 3 Constant 4.96 0.16 5.36 0.16 Geslacht 0.61 0.31 .25 0.39 0.34 .17 IAT 0.62 0.31 .26* 0.24 0.35 .10 DMQ-R 0.30 0.16 .23 0.12 0.25 - .08 IAT x DMQ-R -0.37 0.30 -.15 -0.39 0.52 - .13

Noot: R2 = .09 voor Model 1, ΔR2 = .13 voor Model 2 (p < .05), ΔR2 = .02 voor Model 3 (p = .22) in de depressieve conditie. R2 = .04 voor Model 1 (p = .15), ΔR2 = .02 voor Model 2 (p = .59), ΔR2 = .01 voor Model 3 (p = .45) in de neutrale conditie. * p < .05.

Om het verband tussen de identificatie als drinker en de bereidheid om drankjes aan te nemen te onderzoeken is er gebruik gemaakt van Pearson’s correlatie coëfficiënt (Hypothese 2). Verwacht werd dat er een positieve correlatie is tussen de score op de IAT en de score op de bereidheid om drankjes aan te nemen in de audiosimulaties over de condities heen

genomem. Er was een significante positieve relatie tussen de score op de IAT en de score op de bereidheid om drankjes aan te nemen, r = .25, p < .01 (zie Tabel 2). Uit de regressie analyse kan worden geconcludeerd dat dit effect gedragen wordt door de depressieve conditie (zie Tabel 3). Dit ondersteunt de hypothese dat er een positief verband bestaat tussen de impliciete associaties met alcohol en de bereidheid om drankjes aan te nemen in sociale

(17)

situaties. Dit positieve verband lijkt echter alleen in de depressieve conditie te bestaan. Om het verband tussen coping-drinken en de bereidheid om drankjes aan te nemen te onderzoeken is gebruik gemaakt van Pearson’s correlatie coëfficiënt (Hypothese 3).

Verwacht werd dat mensen in meerdere mate getypeerd kunnen worden als coping-drinkers meer bereidheid tonen om alcoholhoudende drankjes aan te nemen dan mensen die in mindere mate getypeerd kunnen worden als coping-drinkers. Er was over alle deelnemers genomen een significante positieve relatie tussen de score op de modified DMQ-R en de score op de audiosimulaties, r = .21, p < .05, wat aansluit bij de verwachting. In de depressieve conditie was deze correlatie significant aanwezig, r = .33, p < .05, en in de neutrale conditie was er geen significante correlatie, r = .08, p = .30, wat ook naar voren komt in de regressie analyse (zie Tabel 3). Dit ondersteunt de hypothesen dat mensen die meer getypeerd kunnen worden als coping-drinkers ook meer drankjes aannemen in de audiosimulaties, en dat dit positieve verband sterker aanwezig is in de depressieve conditie.

Om het verband te onderzoeken tussen het gerapporteerde drinkgedrag en de

bereidheid om drankjes aan te nemen is gebruik gemaakt van Pearson’s correlatie coëfficiënt (Hypothese 4). Verwacht werd dat mensen die meer drinkgedrag rapporteren in de afgelopen twee weken meer bereidheid tonen om drankjes aan te nemen in de audiosimulaties. Er was een positieve relatie tussen het aantal genuttigde alcoholhoudende drankjes in de voorgaande twee weken en de score op de audiosimulaties, r = .29, p < .01. Dit ondersteunt de hypothese dat er een positieve samenhang bestaat tussen het drinkgedrag in de periode voorafgaand aan het onderzoek en de bereidheid om drankjes aan te nemen in gesimuleerde sociale contexten.

Discussie

Eerder onderzoek wijst uit dat zowel de rol van sociale context als die van emoties en stemming belangrijk zijn bij het drinkgedrag van jonge mensen. Dit onderzoek combineert deze factoren door het gebruik van audiosimulaties om zo meer inzicht te geven in

drinkmotieven en mogelijk schadelijk drinkgedrag. In deze studie is onderzocht of er een verband is tussen impliciete associaties met alcohol en het gebruiken van alcohol om met depressieve gevoelens om te gaan, en de bereidheid om alcoholhoudende drankjes aan te nemen in depressieve contexten. Zoals verwacht komt er uit de resultaten naar voren dat er een verband is tussen de mate waarin men zich op impliciet niveau identificeert als drinker en hoe bereid iemand is om aanbiedingen van alcoholhoudende drankjes aan te nemen in sociale

(18)

contexten. Hoe sterker de impliciete identificatie, hoe groter de bereidheid. In welke mate men als coping-drinker getypeerd kan worden heeft echter geen invloed op dit effect, wat tegen de verwachting in gaat (Hypothese 1). Het positieve verband tussen de identificatie als drinker en de bereidheid om drankjes aan te nemen sluit aan bij de verwachting van

Hypothese 2, maar dit verband lijkt alleen in de depressieve conditie te bestaan. Naar verwachting kan er geconcludeerd worden dat hoe meer iemand getypeerd kan worden als coping-drinker, hoe meer iemand geneigd is om aanbiedingen van alcoholhoudende drankjes aan te nemen in een sociale context. Dit effect is zoals verwacht sterker te zien in een

depressieve context dan bij alle deelnemers bij elkaar genomen, en in de neutrale conditie is dit effect zelfs niet aanwezig (Hypothese 3). Ook kwam naar voren dat mensen die meer drinkgedrag rapporteren in de afgelopen twee weken meer bereidheid tonen om

alcoholhoudende drankjes aan te nemen in sociale contexten, wat aansluit bij de

verwachtingen (Hypothese 4). Dit komt overeen met de bevindingen van Anderson et al. (2012).

In dit onderzoek zijn de audiosimulaties een surrogaat voor het alledaagse leven. Dit betekent niet dat het drinkgedrag dat hiermee te meten is ook gegeneraliseerd kan worden naar het alledaagse leven. De positieve verbanden tussen de bereidheid om drankjes aan te nemen in de audiosimulaties en zowel de impliciete identificatie als drinker als de

hoeveelheid alcohol die in de voorgaande twee weken gedronken is versterkt echter het idee dat het gebruik van de audiosimulaties een valide meetmethode is. Deze positieve verbanden ondersteunen de bevindingen van Anderson et al. (2012) dat de audiosimulaties een goede weergave zijn van sociale contexten, en daarmee het alledaagse drinkgedrag van mensen meet. Het feit dat er in de depressieve context een positief verband was tussen de mate waarin iemand getypeerd kan worden als coping-drinker en de bereidheid om drankjes aan te nemen, terwijl er hiertussen geen verband is in de neutrale context, ondersteunt ook het idee dat het gebruik van de audiosimulaties een valide meetmethode is. Het wijst er namelijk op dat de depressieve versie van de audiosimulaties het coping-drinkgedrag naar boven haalt in de mensen die in het dagelijks leven dit drinkgedrag vertonen. In dit onderzoek zijn voor het eerst stemming en impliciete associaties meegenomen bij het gebruik van audiosimulaties, en de resultaten laten zien dat dit een belangrijke toevoeging is.

Ook impliciete associaties zijn hierbij belangrijk. Zoals in de inleiding al naar voren kwam kunnen impliciete metingen kunnen psychopathologisch gedrag voorspellen dat niet door expliciete metingen verklaard kan worden (Roefs et al., 2011). Uit de resultaten van het huidige onderzoek komt naar voren dat de impliciete identificatie als drinker alleen in de

(19)

depressieve conditie een positieve relatie had met de bereidheid om drankjes aan de nemen in de audiosimulaties, terwijl de scores op de IAT en de modified DMQ-R niet met elkaar correleren. Dit zou erop kunnen wijzen dat impliciete identificatie samenhangt met coping-drinken op een manier die niet door de modified DMQ-R gemeten kan worden. Bij het onderzoek van Anderson et al. (2012) kwam ook naar voren dat de scores op audiosimulaties voorspellend kunnen zijn voor drinkgedrag. Het zou nuttig zijn om in vervolgonderzoek te testen of het toevoegen van stemmingsmanipulaties aan audiosimulaties (zoals in het huidige onderzoek gedaan is) ook voorspellend zou kunnen werken, bijvoorbeeld door middel van follow-up metingen. Zoals in de inleiding naar voren kwam zijn coping motieven

geassocieerd met meer alcoholgebruik en meer alcoholgerelateerde problemen (Corbin et al., 2013; Grant et al., 2007) en vormen een risico voor het ontwikkelen van een

alcoholverslaving (Carpenter & Hasin, 1999). Er zou onderzocht kunnen worden of

stemmingsmanipulaties bij audiosimulaties problematisch drinkgedrag gerelateerd aan coping motieven beter kan signaleren en voorspellen dan andere metingen, zoals de modified DMQ-R.

De bevinding dat de mate waarin men als coping-drinker getypeerd kan worden geen invloed heeft op het positieve verband tussen de mate waarin men zich op impliciet niveau identificeert als drinker en hoe bereid iemand is om drankjes aan te nemen in sociale contexten is niet volgens verwachting. Het is mogelijk dat dit effect er wel is, maar dat het om bepaalde redenen niet in dit onderzoek naar voren is gekomen. Zo zou het kunnen dat er op de modified DMQ-R lager is gescoord omdat men sociaal wenselijke antwoorden gaf over mogelijk schadelijk alcoholgebruik. Het is echter niet waarschijnlijk dat men in dit onderzoek meer sociaal wenselijke dan accurate antwoorden heeft gegeven. De gegevens zijn namelijk anoniem verzameld, en de scores op de AUDIT (die het algemene alcoholgebruik en hoeverre er sprake is van schadelijke patronen van alcoholconsumptie meet) kwamen relatief hoog uit: gemiddeld 12.06 (SD = 5.90) terwijl de cut-off score vaak 11 of lager is (Fleming, Barry & Macdonald, 1991). Ook lijken de scores op de depressieschaal van de modified DMQ-R relatief hoog, met een gemiddelde van 1.64 (SD = .75), in vergelijking tot de gemiddelde scores op de depressieschaal in het onderzoek van Grant et al. (2007) die lopen van 1.36 (SD = .59 tot 1.51 (SD = .78). Het zou ook kunnen dat de mensen die in werkelijkheid coping-drinkers zijn en dus in hoge mate alcohol gebruiken om depressieve gevoelens te

verminderen aanbiedingen van drankjes niet aannamen in de audiosimulaties vanwege andere redenen. Na afloop van de audiosimulaties gaven veel deelnemers bijvoorbeeld aan dat ze helder wilden blijven in de drukte van (soms grote) groepen mensen in de sociale situaties, of

(20)

dat ze zich niet op hun gemak voelden bij de andere personages in de scène. Een coping-drinker is misschien alleen een coping-coping-drinker in bepaalde contexten. Het zou kunnen dat dit soort drinkgedrag juist minder voorkomt in sociale situaties, maar eerder wanneer iemand alleen is. Uit eerder onderzoek is gebleken dat mensen eerder alleen thuis drinken wanneer ze die dag negatieve ervaringen hebben gehad, en eerder sociaal drinken wanneer ze positieve ervaringen hebben gehad (Mohr et al., 2001). Ook lopen adolescenten die alleen drinken groter risico op alcoholproblemen in de toekomst dan adolescenten die meer sociaal drinken (Creswell, Chung, Clark & Martin, 2013). De TLFB meet alleen de hoeveelheid gedronken alcohol, maar niet de context waarin deze alcohol gedronken is. Het zou voor

vervolgonderzoek nuttig zijn om niet alleen de sociale context mee te nemen, zoals met de realistische audiosimulaties, maar ook andere realistische contexten waarin gedronken kan worden, zoals een eenzame en/of emotionele avond alleen thuis. Wellicht kan daardoor genuanceerder inzicht worden verkregen in de invloed van coping motieven op drinkgedrag.

De bevindingen van het huidige onderzoek wijzen uit dat het gebruik van stemmingsmanipulaties bij audiosimulaties als meetmethode meer inzicht biedt in

drinkgedrag, coping motieven voor het drinken van alcohol, en impliciete associaties met alcohol. Met meetinstrumenten als deze kan mogelijk schadelijk drinkgedrag wellicht beter gesignaleerd en voorspeld worden, om zo bij te dragen aan het verminderen van het gebruik van alcohol als zelfmedicatie.

Literatuur

Anderson, K. G., Duncan, K., Buras, M., Packard, C. D., & Kennedy, C. (2012). C-SIDE: drinking simulation for college students. Journal of Studies on Alcohol and Drugs, 74, 94-103.

Beck, K. H., Arria, A. M., Caldeira, K. M., Vincent, K. B., O’Grady, K. E., & Wish, E. D. (2008). Social contexts of drinking and alcohol problems among college students.

American Journal of Health Behavior, 32, 420-430. doi:10.5993/AJHB.32.4.9

Carpenter, K. M., & Hasin, D. S. (1999). Drinking to cope with negative affect and DSM-IV alcohol use disorders: A test of three alternative explanations. Journal of Studies on

Alcohol, 60, 694-704.

Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112 (1), 155-159. doi:10.1037/0033-2909.112.1.155

(21)

Cooper, M. L. (1994). Motivations for alcohol use among adolescents: Development and validation of a four-factor model. Psychological Assessment, 6 (2), 117-128. doi: 10.1037/1040-3590.6.2.117

Corbin, W. R., Farmer, N. M., & Nolen-Hoeksema, S. (2013). Relations among stress, coping strategies, coping motives, alcohol consumption and related problems: A mediated moderation model. Addictive Behaviors, 38, 1912-1919. doi: 10.1016/j.addbeh.2012.12.005

Creswell, K. G., Chung, T., Clark, D. B., & Martin, C. S. (2013). Solitary alcohol use in teens is associated with drinking in response to negative affect and predicts alcohol

problems in young adulthood. Clinical Psychological Science, 2 (5), 602-610. doi: 10.1177/21677002613512795

Epstein, J. A., Williams, C., & Botvin, G. J. (2002). How universal are social

influences to drink and problem behaviors for alcohol use?: A test comparing urban African-American and Caribbean-African-American adolescents. Addictive Behaviors, 27 (1), 75-86.

Fleming, M. F., Barry, K. L., Macdonald, R. (1991). The alcohol use disorders identification test (AUDIT) in a college sample. International Journal of the Addictions, 26

(11), 1173-1185.

Gawronski, B., & Bodenhausen, G. V. (2006). Associative and propositional processes in evaluation: An integrative review of implicit and explicit attitude change.

Psychological Bulletin, 132 (5), 692-731. doi: 10.1037/0033-2909.132.5.692

Grant, V. V., Stewart, S. H., O’Connor, R. M., Blackwell, E., Conrod, P. J. (2007). Psychometric evaluation of the five-factor modified drinking motives questionnaire – revised in undergraduates. Addictive Behaviors, 32, 2611-2632. doi: 10.1016/j.addbeh.2007.07.004

Greenwald, A. G, Nosek, B. A., & Banaji, M. R. (2003). Understanding and using the Implicit Association Test: I. An improved scoring algorithm. Journal of Personality and

Social Psychology, 85, 197-216. doi: 10.1037/0022-3514.85.2.197

Greenwald, A. G., Poehlman, A. T., Uhlmann, E. L., & Banaji, M. R. (2009). Understanding and using the Implicit Association Test: III. Meta-analysis of predictive validity. Journal of Personality and Social Psychology, 97 (1), 17-41. doi: 10.1037/a0015575.supp

(22)

Hoeppner, B. B., Stout, R. L., Jackson, K. M., & Barnett, N. P. (2010). How good is fine-grained Timeline Follow-back data? Comparing 30-day TLFB and repeated 7-day TLFB alcohol consumption reports on the person and daily level. Addictive Behaviors, 35, 1138-1143. doi: 10.1016/j.addbeh.2010.08.013

Jaarbericht 2012 Nationale Drug Monitor. (2013). Opgehaald 25 maart 2014, van http://www.trimbos.nl/nieuws/trimbos-nieuws/jaarbericht-2012-nationale-drug-monitor

Kuntsche, E., Knibbe, R., Gmel, G., & Engels, R. (2005). Why do young people drink? A review of drinking motives. Clinical Psychology Review, 25, 841-861. doi:

10.1016/j.cpr.2005.06.002

Lindgren, K. P., Foster, D. W., Westgate, E C., & Neighbors, C. (2013). Implicit drinking identity: Drinker + me associations predict college student drinking consistently.

Addictive Behaviors, 38, 2163-2166. doi: 10.1016/j.addbeh.2013.01.026

Lindgren, K. P., Teachman, B. A., Neighbors, C., Wiers, R. W., Westgate, E., & Greenwald, A. G. (2012). I drink therefore I am: Validating alcohol-related implicit association tests. Psychology of Addictive Behaviors, 27 (1), 1-13. doi: 10.1037/a0027640

Mohr, C. D., Armeli, S., Tennen, H., Carney, M. A., Affleck, G., & Hromi, A. (2001). Daily interpersonal experiences, context, and alcohol consumption: Crying in your beer and toasting good times. Journal of Personality and Social Psychology, 80 (3), 489-500. doi: 10.1037/0022-3514.80.3.489

Nolen-Hoeksema, S., Larson, J., & Grayson, C. (1999). Explaining the gender difference in depressive symptoms. Journal of Personality and Social Psychology, 77 (5), 1061-1072. doi: 10.1037/0022-3514.77.5.1061

Nosek, B. A., Greenwald, A. G., & Banaji, M. R. (2007). The Implicit Association Test at age 7: A methodological and conceptual review. In J. A. Bargh (Ed.), Automatic

Processes in Social Thinking and Behavior (265-292). New York: Psychology Press.

Reich, R. R., Below, M. C., & Goldman, M. S. (2009). Explicit and implicit measures of expectancy and related alcohol cognitions: A meta-analytic comparison. Psychology of

Addictive Behaviors, 24 (1), 13-25. doi: 10.1037/a0016556

(23)

Roefs, A., Smulders, F. T. Y., de Jong, P. J., Huijding, J., MacLeod, C. M., Wiers, R. W., Jansen, A. T. M. (2011). Implicit measures of association in psychopathology research.

Psychological Bulletin, 137 (1), 149-193. doi: 10.1037/a0021729

Sobell, L. C., Maisto, S. A., Sobell, M. B., & Cooper, A. M. (1979). Reliability of alcohol abusers’ self-reports of drinking behavior. Behaviour Research and Therapy, 17, 157-160. doi: 10.1016/0005-7967(79)90025-1

Sobell, L. C., & Sobell, M. B. (1992). Timeline Follow-Back, a technique for assessing self-reported alcohol consumption. In J. Allen & R. Z. Litten (Eds.), Measuring

Alcohol Consumption: Psychosocial and Biological Methods (41-72). Totowa, New Jersey:

The Humana Press Inc.

Stewart, S. H., Conrod, P. J., Samoluk, S., Pihl, R. O., & Dongier, M. (2000). Posttraumatic stress disorder symptoms and situation-specific drinking in women substance abusers. Alcoholism Treatment Quarterly, 18, 31–47. doi: 10.1300/J020v18n03_04

Wiers, R. W., Bartholow, B. D., van den Wildenberg, E., Thush, C., Engels, R. C. M. E., Sher, K. J., Grenard, J., Ames, S. L., & Stacy, A. W. (2007). Automatic and controlled processes and the development of addictive behaviors in adolescents: A review and a model.

Pharmacology, Biochemistry and Behavior, 86, 263-283.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Drank- en Horecawet maakt een strikte scheiding tussen wat verkocht mag worden in levens- middelenwinkels (alleen verkoop van zwak-alcoholhoudende drank voor consumptie elders dan

Het associatieonderzoek toont aan dat de positief geladen afbeelding, wanneer het los wordt beoordeeld van de ziekenhuis context, meer associaties oproept (zowel positief

Mannen of vrouwen bleken inderdaad geen significant hogere daling van het aantal glazen alcohol te hebben dan het andere geslacht wanneer er trek naar alcohol bij kick-situaties werd

U krijgt deze folder omdat u op de Spoedeisende Hulp (SEH) bent behandeld en mogelijk ook alcohol of drugs heeft gebruikt voorafgaand aan uw behandeling op de SEH.. Het

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

Door middel van de constructen prototype, similarity en willingness van het Prototype Willingness Model en het toegevoegde construct descriptieve norm worden de expliciete

Dit is echter niet te zeggen voor intentie, deze heeft zelf geen unieke waarde als de andere voorspellers, impulsiviteit, impliciete cognities, attitude en gedragscontrole, in

De belangrijkste conclusies uit deze studie zijn daarbij dat de AAT een geschikt meetinstrument lijkt voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, maar dat