• No results found

De invloed van counterfactuals en sekse op risico nemen op seksueel gebied

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van counterfactuals en sekse op risico nemen op seksueel gebied"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Counterfactuals en Sekse op Risico Nemen op Seksueel Gebied

Bachelorproject Sociale Psychologie Door W.S.A.M. van der Linden

Onder begeleiding van dhr. dr. K.J. Jonas Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10361030 Datum: 20-05-2015

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract ... 3 Inleiding ... 3 Mogelijke verklaringen ... 4 Sekseverschillen ... 4 Hypothese ... 4 Self-regulation ... 5 Counterfactuals ... 6

Upward en downward counterfactuals ... 6

Additieve en subtractive counterfactuals ... 8

Hypothese ... 8 Onderzoeksmethode ... 9 Materialen ... 9 Deelnemers ... 10 Procedure ... 10 Analyse ... 10 Resultaten ... 10 Discussie ... 12 Literatuurlijst ... 14

(3)

3 Abstract

Het nemen van meer risico op seksueel gebied verhoogt de kans dat iemand geïnfecteerd raakt met een SOA. Aan de hand van de self-regulation theorie en biologische sekseverschillen, is het mogelijk dat geslacht en het hebben van counterfactuals van invloed zijn op de mate van risico die iemand wilt nemen. Om risicogedrag op seksueel gebied te meten is gebruik gemaakt van een vragenlijst, waarin ook sekse werd opgenomen. Hierbij werd ook gevraagd naar counterfactuals die mensen hebben met betrekking tot hun seksleven. Deze counterfactuals werden vervolgens gecodeerd in vier verschillende richtingen, te noemen; upward, downward, additive en subtractive. Uit de resultaten bleek een zwak- niet significant- effect van sekse op seksueel risicogedrag. Daarnaast bleek dat de richting van counterfactuals geen effect heeft op de mate waarin iemand aangeeft risico te willen nemen op seksueel gebied.

Inleiding

Seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA’s) zijn wereldwijd verspreide epedemische ziekten die hoge zorglasten met zich meebrengen. Het tegengaan van uitbraak van infecties is daarom van groot maatschappelijk belang. De afgelopen jaren is het aantal bekende SOA’s in Nederland alleen maar toegenomen (Aar et. al, 2014). De verschillen tussen prevalentie van SOA’s is erg verdeeld binnen Europa. In Nederland lag het percentage van nieuw gediagnosticeerde infecties met HIV in 2012 iets hoger dan het gemiddelde in Europa. De prevalentie van SOA’s is erg groot ten opzichte van

prevalentie van andere epedemische ziektes, waarvan Chlamydia veruit koploper is (Savage et. al, 2009). Chlamydia is als bacteriële ziekte makkelijker over te dragen dan een virale ziekte als HIV. Slechts een deel van alle infecties is bekend bij onderzoeksinstellingen, omdat niet iedereen zich laat testen. Het aantal mensen dat zich wel laat testen, groeit de laatste jaren in hoog tempo (Aar et. al, 2014). De meest voorkomende manier van infectie komt door het hebben van onveilige seks. Bij alle vormen van onveilige seks is het vrij gemakkelijk om een bacteriële ziekte als Chlamydia over te dragen. Bij het hebben van vaginale of anale seks verhoogt de kans op virale infectie van

bijvoorbeeld HIV aanzienlijk. Naast het hebben van onveilige seks zijn er ook andere manieren die ertoe kunnen leiden dat een SOA wordt overgedragen, waaronder bijvoorbeeld het onveilig gebruik van naalden (Zoals dit wel eens wordt gedaan bij toediening van recreationele drugs.) Hergebruik van naalden kan leiden tot overdracht van het HIV-virus, maar ook Syfilis en hepatitis B (Beuker et. al, 2001).

Onder de mensen die zich laten testen bij één van de testcentra komen SOA’s het meest voor bij mensen die van een ander te horen kregen dat ze misschien een SOA hebben opgelopen. Tot de risicogroep behoren ook mensen jonger dan 25 jaar, migranten uit gebieden met een

bovengemiddelde SOA prevalentie en mannen die seks hebben met mannen (Aar et. al, 2014). Om de stijging van het aantal infecties tegen te gaan is het belangrijk om de risico-groep goed in kaart te brengen, omdat zij vatbaarder zijn voor het ontvangen en vervolgens overdragen van een SOA. De meeste overdragingen van SOA’s vinden plaats door het hebben van onveilige seks, kennelijk is er dus een groep mensen die meer risico neemt op seksueel gebied. Meer inzicht in hoe het willen nemen van meer risico op seksueel gebied tot stand komt, kan de risicogroep beter omkaderen. Met

(4)

4 deze kennis kan deze risicogroep vervolgens effectiever aangesproken worden bij campagnes

omtrent het tegengaan van verdere verspreiding van SOA’s.

Mogelijke verklaringen

In het huidige onderzoek zal worden gekeken naar de verschillende verklaringen die ertoe kunnen leiden dat mensen meer risico nemen op seksueel gebied. Het is mogelijk dat de mate van risico die iemand neemt op seksueel gebied wordt beïnvloed door bijvoorbeeld iemands geslacht. Het zou ook zo kunnen zijn dat het hebben van bepaalde gedachten die betrekking hebben op seksuele ervaring van invloed zijn op toekomstig risicogedrag, als een vorm van zelfregulatie of self-regulation. Zo zou spijt bijvoorbeeld ertoe kunnen leiden dat iemand zal proberen hetgeen waarvan iemand spijt heeft in de toekomst te voorkomen. Gedachten zoals; “wat als, dan...”, zogenaamde counterfactuals, zouden een mogelijke rol kunnen spelen bij het nemen van risico’s. Op deze manier zou

self-regulation iemands gedrag sturen, waardoor die persoon in de toekomst minder snel spijt zal krijgen van acties die voorheen tot spijt en de bijhorende counterfactuals hebben geleid.

Sekseverschillen

Allereerst wordt ingegaan op de hypothese die stelt dat sekseverschillen mogelijk een rol spelen in het nemen van risico. Het is algemeen bekend dat het merendeel van top-posities in het

bedrijfsleven wordt vervuld door mannen. Dit terwijl vrouwen in de Westerse cultuur vaak eveneens hoogopgeleid zijn. Het is mogelijk dat er aanzienlijk meer mannen zijn die deze topposities vervullen dan vrouwen, omdat mannen meer financieel risico durven te nemen en meer competitief zijn (Croson & Gneezy, 2009). Een mogelijke verklaring hiervan is dat mannen een hogere productie hebben van het geslachtshormoon testosteron.

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat een hoger testosterongehalte gerelateerd is aan het nemen van meer risico waarbij geld betrokken is (Stanton, Liening & Schultheiss, 2011). In dit onderzoek werd bij de deelnemers hun testosterongehalte gemeten in het speeksel, waarna zij een taak moesten uitvoeren. De taak die de deelnemers hierbij moesten uitvoeren is de Iowa Gambling Task, een psychologische taak waarbij deelnemers kans hebben om geld te winnen of te verliezen . De deelnemer kan hierbij zelf kiezen of hij of zij veel of weinig risico neemt. Uit de resultaten bleek dat deelnemers waarbij een hoger testosterongehalte werd gemeten, meer risico namen op de Iowa Gambling Task. Hiermee wordt ondersteuning geboden voor de hypothese die stelt dat mensen met een hoger testosterongehalte meer risico durven te nemen, dit is echter middels dit onderzoek niet te generaliseren naar het nemen van meer risico op seksueel gebied.

Hypothese

De hypothese beperkt zich echter niet tot het nemen van meer risico met financiële gevolgen. In een ander onderzoek is aangetoond dat jongens eerder risico’s nemen bij competitieve spellen

(Cárdenas, Dreber, Essen & Ranehill, 2012). Op basisscholen in Columbia en Zweden deden leerlingen mee aan een onderzoek waarbij zij verschillende taken moesten uitvoeren. Eén van deze taken was een taak waarbij zij konden kiezen om een risico te nemen, of om voor een veilige keus te gaan. Deelnemers moesten een zo hoog mogelijke score behalen op de taken die zij moesten uitvoeren. Bij de risico-taak konden zij kiezen om een munt op te gooien om zo veel of geen punten te scoren, daarnaast hadden zij de optie om in plaats daarvan te kiezen voor een standaard aantal punten dat

(5)

5 zij kregen wanneer zij niet met de munt gooiden. Uit de resultaten van dit onderzoek bleek dat jongens vaker ervoor kozen om de munt op te gooien dan meisjes. Jongens waren dus bereid meer risico te nemen op deze taak dan meisjes, ook wanneer er geen geld op het spel stond, maar het een competitie betrof. Het onderzoek biedt hiermee ondersteuning voor de hypothese die stelt dat een hoger testosterongehalte leidt tot het nemen van meer risico. In het huidige onderzoek zal worden getoetst of dat sekseverschillen een mogelijke rol spelen bij het nemen van risico. Alleen een voorspelling doen van seksueel risicogedrag op basis van sekse, geeft niet specifiek genoeg weer welke groep aangeeft meer risico te willen nemen. Wellicht dat er binnen geslacht subgroepen te onderscheiden zijn, die deze groepen beter kunnen omkaderen. Sekseverschillen zijn slechts één mogelijke voorspeller van risicogedrag op seksueel gebied, daarom wordt nu ingegaan op een andere theorie aan de hand waarvan een voorspelling kan worden gedaan over het nemen van risico op seksueel gebied.

Self-regulation

Enkele bestaande theoriën omschrijven processen waarbij emoties die iemand heeft het gedrag dat iemand vertoont kunnen beïnvloeden, één zo’n model is het self-regulation model. (Carver & Scheier, 2012.) Het self-regulation model gaat er vanuit dat personen doelen hebben, en dat

gedachten omtrent deze doelen hun acties beïnvloeden op een manier waarmee de discrepantie met deze doelen kleiner wordt. Dit gebeurd door middel van een feedback loop.

Een feedback loop bestaat uit vier verschillende componenten, te noemen; een inputfunctie, een referentiekader, een vergelijkingsproces en een uitkomst. De inputfunctie kan gezien worden als alles wat een persoon aan informatie binnenkrijgt. Het referentiekader dient als doel dat iemand voor ogen heeft. De input die een persoon binnenkrijgt wordt afgewogen tegen het referentiekader, dit is het vergelijkingsproces. De uitkomst staat voor de uitkomst van dit vergelijkingsproces. Als de uitkomst een verschil weergeeft tussen de input en het referentiekader, is sprake van een

discrepantie. Deze discrepantie zorgt er op zijn beurt weer voor dat iemand zijn gedrag dusdanig aanpast, dat deze discrepantie kleiner zal worden. Wanneer de discrepantie tussen het doel en de output kleiner wordt, zal deze informatie opnieuw de feedback loop doorstromen door weer in de inputfunctie te geraken.

De inputfunctie kan bijvoorbeeld zijn dat iemand in de spiegel kijkt en zijn eigen lichaam observeert. Vervolgens wordt dezelfde persoon via sociale media blootgesteld aan goed afgetrainde mensen, waarvan hij vindt dat hij er zelf ook zo uit zou moeten zien. Sociale media zijn dan zijn

referentiekader, waaruit zijn doel gevormd wordt. Hierna vindt het vergelijkingsproces plaats, waarin hij zijn eigen lichaam gaat vergelijken met dat van zijn referentiekader. Als in de output hiervan verschillen in opgemerkt worden, is er sprake van een discrepantie. Deze discrepantie zal vervolgens invloed hebben op acties die ertoe leiden dat deze discrepantie minder groot wordt, kort gezegd: de persoon uit bovenstaand voorbeeld zal gaan afvallen en/of spiermassa gaan kweken om er meer uit te zien als mensen uit zijn referentiekader. Wanneer uit de output bleek dat er geen verschil is tussen het lichaam van de persoon zelf (input) en de lichamen die hij gezien heeft in sociale media

(6)

6 zal vervolgens geen gevolgen hebben voor verdere acties om deze te verminderen, omdat dit dan niet nodig is.

De self-regulation theorie zou kunnen verklaren dat mensen waarvan hun doelen niet overeen komen met hun ervaringen, in de toekomst acties zullen ondernemen om de discrepantie tussen hun doelen en ervaringen te verminderen. Op seksueel gebied zou dit kunnen betekenen dat spijt ertoe leidt dat iemand zijn acties hierop aanpast in de toekomst, waaronder de mate waarin iemand risico’s durft te nemen. Iemand die als doel heeft om veel seks te hebben- maar waarbij het wel eens voor is gekomen dat hij of zij geen seks had omdat destijds het belang van veilige seks voorop stond- zou er in de toekomst wel eens voor kunnen kiezen om toch onveilige seks te hebben, om zo zijn doel om meer seks te hebben te kunnen bereiken. Het hebben van een dergelijke vorm van spijt, met een “wat als, dan dit” component wordt een counterfactual genoemd (Epstude & Roese, 2008).

Counterfactuals

Counterfactuals zijn gedachten over hoe een situatie anders had kunnen lopen, zodat de uitkomst hiervan anders was geweest (Byrne & Ruth, 2005; Epstude & Roese, 2008). De self-regulation theorie veronderstelt dat mensen hun eigen gedrag observeren, en op basis daarvan toekomstig gedrag uitvoeren om zo de uitkomst van hun gedrag te optimaliseren (Carver & Scheier, 2012). Op deze manier zal toekomstig gedrag dienen als functie om discrepanties met het doel dat iemand heeft te verminderen. Door toekomstig gedrag af te stemmen op het hebben van counterfactuals, kan voorkomen worden dat iemand ergens spijt van krijgt. Spijt is de emotie die centraal staat bij het hebben van counterfactuals. Het hebben van counterfactuals en de daarbij horende spijt resulteert in een lager gevoel van welzijn (Davis et al., 1996).

Counterfactuals zijn onder te verdelen in verschillende richtingen. Met de richting van

counterfactuals wordt bedoeld dat deze upward of downward zijn en of deze subtractive of additive zijn. Met upward en downward counterfactuals wordt bedoeld dat iemand nadenkt over hoe een situatie tot een betere uitkomst, of een slechtere uitkomst had kunnen leiden (Roese, 1994). Subtractive en additive betekent dat iemand graag iets uit een situatie weg had willen halen of hier juist iets aan toe had willen voegen om de uitkomst hiervan te wijzigen (Pennington & Roese, 2002). Upward en downward counterfactuals

Counterfactuals worden in veel onderzoek onderverdeeld in twee categoriën, te noemen upward counterfactuals en downward counterfactuals (Roese, 1994). Eerder onderzoek toonde al aan dat zowel downward counterfactuals als upward counterfactuals toekomstig gedrag op een verschillende manier beïnvloeden (Epstude & Roese, 2008). Zo zouden upward counterfactuals meer een

faciliterende rol hebben die op het doel gericht is, terwijl doward counterfactuals nuttig zouden zijn om beter om te kunnen gaan met emoties die gepaard gaan met de counterfactual. Er is veel onderzoek gedaan naar het effect van counterfactuals op het effect van toekomstig gedrag, en dan met name naar upward counterfactuals (Sanna, 1998; Sanna, Meier, Wegner, 2001). Onderzoek doen naar upward counterfactuals is over het algemeen makkelijker omdat upward counterfactuals meer voor de hand liggend zijn (Nasco & Marsh, 1999). Uit onderzoeksdata bleek ook dat mensen vaker upward counterfactuals noemen, dan downward counterfactuals (Roese & Hur, 1997). Uit onderzoek bleek dat politici upward counterfactuals vooral gebruiken wanneer zij het hebben over hun

(7)

7 Covelli, 2013). Bij een upward counterfactual staat de gedachte centraal hoe een situatie tot een betere uitkomst had kunnen leiden. Een voorbeeld hiervan is: “Als ik in had gestemd om onveilige seks te hebben, had ik een leuke avond gehad.” Bij een downward counterfactual staat de gedachte centraal hoe een situatie tot een slechtere uitkomst had kunnen leiden. Een voorbeeld hiervan is: “Als ik in had gestemd om onveilige seks te hebben, had ik een ervaring op kunnen doen waar ik later spijt van kreeg.” Eerder onderzoek heeft aangetoond dat het hebben van downward counterfactuals leidt tot meer positief affect, ten opzichte van upward counterfactuals (Markman & McMullen, 2003; Roese, 1994).

Bij downward counterfactuals ligt de nadruk op geruststellende gedachten ten aanzien van counterfactuals. Op basis van de self-regulation theorie kan verondersteld worden dat het hebben van een positiever affect ten aanzien van downward counterfactuals minder van invloed zal zijn op toekomstig risicogedrag dan het hebben van upward counterfactuals. Een positiever affect zou namelijk de discrepantie tussen input en output verminderen, omdat de input als minder extreem wordt gezien. Waar downward counterfactuals leiden tot meer positief affect, kunnen upward counterfactuals een faciliterende rol spelen bij toekomstig gedrag (Smallman & Roese, 2009; Roese, 1994; Epstude & Roese, 2011). Iemand die in het verleden kansen mis heeft gelopen en om die reden upward counterfactuals ervaart, zal in de toekomst eerder proberen gedrag te vertonen om

soortgelijke kansen niet nogmaals mis te lopen. Iemand die bijvoorbeeld als doel heeft om veel seks te hebben en heeft besloten om geen onveilige seks te hebben bij gebrek aan het hebben van een condoom, kan naderhand een upward counterfactual ervaren. In die toekomst zal die persoon misschien wel ervoor kiezen om onveilige seks te hebben, om zo zijn doel te bereiken. Op deze manier zouden upward counterfactuals risicogedrag kunnen faciliteren. De counterfactual faciliteert in dit voorbeeld het hebben van onveilige seks in de toekomst.

Upward counterfactuals kunnen ervoor zorgen dat mensen bepaald gedrag in de toekomst zullen vermijden. Dit bleek uit onderzoek waarin deelnemers die met HIV zijn geïnfecteerd aangaven de intentie te hebben om in de toekomst vaker een condoom te gebruiken (Epstude & Jonas, 2015). De reden dat juist hier onderzoek naar wordt gedaan, is omdat HIV ondanks mogelijke medicatie en behandelingen een ongeneeslijke ziekte is die leidt tot veel angst en onzekerheden (Lyons,Pitts, Grierson, Thorpe, & Power, 2000).

Uit eerder onderzoek blijkt dat downward counterfactuals vooral nuttig zijn om ervoor te zorgen dat iemand zich beter gaat voelen over een situatie die zich heeft voorgedaan. Iemand zou zich

bijvoorbeeld kunnen bedenken hoe een situatie slechter uit had kunnen pakken, waardoor hij of zij positiever gaat denken over hoe iets gelopen is. Zo blijkt dat het hebben van downward

counterfactuals leidt tot een betere stemming dan het hebben van upward counterfactuals (Sanna, Meier & Wegner, 2001). Uit hetzelfde onderzoek bleek ook dat mensen die als doel hadden om in een goede stemming te komen eerder geneigd waren na te denken over downward counterfactuals, ten opzichte van mensen die zich op een specifiek doel voorbereiden. Terugkoppelend naar de self-regulation theorie betekent dit dat downward counterfactuals ervoor zorgen dat het gevoel dat iemand heeft bij een situatie positiever wordt, waardoor de discrepantie met het doel dat iemand heeft vermindert. Dit resulteert vervolgens in een beter mentaal welzijn.

(8)

8 Additieve en subtractive counterfactuals

Het is meestal de combinatie van een upward en additive counterfactual dat gedrag in de toekomst faciliteert (Epstude & Roese, 2008). Additive counterfactuals zijn counterfactuals waarbij iemand nadenkt over een situatie waarbij hij of zij graag had dat iets dat niet is gebeurd, wel was gebeurd. Subtractive counterfactuals daarentegen zijn gedachten waarbij iemand zich een situatie inbeeldt waarin hij of zij graag iets weg zou willen nemen uit de situatie voor een betere uitkomst. Subtractive counterfactuals kunnen er daarom voor zorgen dat iemand probeert bepaalde situaties of

gedragingen in de toekomst te vermijden (Pennington & Roese, 2002). Deze uitkomsten zijn in lijn met voorspellingen die gedaan kunnen worden aan de hand van de self-regulation theorie, die voorspelt dat personen zichzelf observeren en hun gedrag hierop aanpassen wanneer iets niet is gegaan zoals iemand graag heeft. Uit eerder onderzoek bleek dat mensen met subtractive

counterfactuals beter scoren op taken waar zij analytische problemen op moeten lossen, wat sterk lijkt op het voorkomen van problemen in de toekomst (Markman et al., 2007). Hetzelfde onderzoek ondersteunde tevens de hypothese die stelt dat het hebben van additive counterfactuals leidt tot facilitatie van toekomstig gedrag.

Hypothese

De self-regulation theorie voorspelt dat mensen die spijt hebben van bepaald gedrag, hun gedrag in de toekomst hierop aanpassen om zo gevoelens van spijt voortaan te voorkomen. Het hebben van upward counterfactuals zou er op basis van deze theorie toe kunnen leiden dat mensen in de toekomst meer risico’s zullen nemen. Het hebben van een gedachte waarbij centraal staat hoe een situatie tot een betere uitkomst had kunnen leiden, zou het gedrag van die persoon faciliteren zodat deze uitkomst in de toekomst eerder bereikt wordt. De theorie voorspelt dat mensen met downward counterfactuals minder risico’s zullen nemen ten opzichte van mensen met upward counterfactuals. Tevens is dit verschil in effect van counterfactuals reeds aangetoond (Sheri, 2011). Iemand die liever geen onveilige seks had met iemand en een downward counterfactual heeft ten aanzien van deze situatie- omdat hij of zij geen HIV heeft opgelopen- zou dit risico niet nog eens willen nemen. De gedachten van wat wel fout had kunnen gaan weerhoudt iemand ervan een dergelijke situatie weer opnieuw te ervaren.

Wanneer iemand wilt dat iets gebeurd, is aan de hand van de self-regulation theorie te voorspellen dat die persoon meer risico’s zal nemen in de toekomst om te zorgen dat hetgeen dat aan een situatie ontbrak ook voor zal komen (additive). Wanneer iemand wilt dat iets in het verleden niet was gebeurd, voorspelt de theorie dat iemand in de toekomst zal proberen te voorkomen dat iets

vergelijkbaars in de toekomst weer gebeurt (subtractive). Deze voorspelling spreekt het eerder besproken onderzoek naar counterfactuals niet tegen, maar maakt wel onderscheid tussen additive en subtractive counterfactuals in tegenstelling tot enkel het onderscheiden van upward en

downward counterfactuals. Additive counterfactuals zouden dus kunnen leiden tot het nemen van meer risico’s, terwijl subtractive counterfactuals zouden kunnen leiden tot het nemen van minder risico’s. In figuur 1. is ter verduidelijking een overzicht te zien van counterfactuals en de verwachting van het effect op risico nemen op seksueel gebied.

(9)

9

Richting van counterfactual Risico t.o.v. gemiddelde

Upward Hoger

Downward Lager

Additive Hoger

Subtractive Lager

Figuur 1. De richtingen van counterfactuals en het verwachtte effect. Onderzoeksmethode

In dit onderzoek wordt gekeken wat het effect is van upward, downward, subtractieve en additieve counterfactuals op risicogedrag op seksueel gebied. Dit wordt gedaan door deelnemers te vragen naar counterfactuals die zij hebben op seksueel gebied. Vervolgens worden deze counterfactuals gecodeerd naar upward, downward, subtractive en additive. Door gebruik te maken van een vragenlijst wordt de afhankelijke variabele gemeten worden, namelijk risico-gedrag op seksueel gebied. Onder risico-gedrag valt bijvoorbeeld de intentie om een condoom te dragen of de algemene intentie om veilige seks te hebben. Door deze twee variabelen (counterfactuals en risicogedrag op seksueel gebied) met elkaar te vergelijken kan worden getoetst of het hebben van counterfactuals correleert met risicogedrag en of de richting van counterfactuals hierbij een belangrijke rol speelt. De self-regulation theorie voorspelt dat mensen met downward en subtractive counterfactuals minder risico’s zullen nemen op seksueel gebied, ten opzichte van mensen met upward en additieve counterfactuals. Tevens zullen deelnemers gevraagd worden naar hun leeftijd, om zo te kijken of er sekseverschillen zijn in het nemen van risico’s op seksueel gebied. De verwachting hiervan is dat mannelijke deelnemers hoger zullen scoren op risico-gedrag dan vrouwelijke deelnemers.

Sekseverschillen zullen ook meegenomen worden als interactie, bij het analysen van het effect van counterfactuals op het nemen van risico op seksueel gebied.

Materialen

Om data te verzamelen voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst, deze bevat de zogenaamde Safe Sex Behavior Questionnaire. Met deze vragenlijst wordt data verzameld voor de afhankelijke variabele die risicogedrag op seksueel gebied meet (Dorio et al., 1992). In de vragenlijst wordt ook gevraagd of deelnemers counterfactuals hebben die in verband staan met hun ervaringen op gebied van relaties, daten en seks.

Deze counterfactuals zullen- wanneer mogelijk- gedecodeerd worden in de verschillende richtingen; upward, downward, additive en subtractive. Wanneer een counterfactual een component bevat met een beter alternatief is sprake van een upward counterfactual, een voorbeeld hiervan is: “Als we bij elkaar gebleven waren, was ik nu een stuk gelukkiger geweest”. Wanneer deze component negatieve gevolgen toevoegt, is sprake van een downward counterfactual. Een voorbeel van een downward counterfactual is als volgt: “Als ik onveilige seks had gehad, had ik een geslachtsziekte op kunnen lopen”. Een additive counterfactual bevat een component waarbij iets toegevoegd wordt aan een situatie, wat niet daadwerkelijk is gebeurd. Een voorbeeld hiervan is: “Als ik in had gestemd om onveilige seks te hebben, hadden we elkaar daarna misschien vaker gezien”. Bij een subtractive counterfactual wordt een deel bij een situatie weggehaald, een voorbeeld hiervan is als volgt: “Ik had mijn nummer niet weg moeten geven, want dan was ik niet vreemd gegaan”.

(10)

10 De data die voortkomt uit de vraag naar counterfactuals is de onafhankelijke variabele van dit

onderzoek. Ook wordt sekse in de vragenlijst opgenomen, samen met een aantal andere gegevens als leeftijd en seksuele voorkeur. Omdat er middels deze vragenlijst ook data verzameld wordt voor andere onderzoeken, zitten er vragenlijsten bij die gerelateerd zijn aan het onderwerp, maar die niet opgenomen worden in de data van dit onderzoek.

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 107 deelnemers mee. Van deze 107 is van 79 deelnemers de data gebruikt, omdat bij 28 van hen essentiële gedeelten van de vragenlijst niet waren ingevuld (te noemen het geslacht van de deelnemer en/of de Safe Sex Behavior Questionnaire). Onder de deelnemers bevonden zich 38 mannen en 41 vrouwen. De leeftijd varieerde van 18 tot 65, met een gemiddelde leeftijd van 28 jaar. De deelnemers voor het onderzoek werden in Amsterdam op straat geworven middels convience sampling, dit werd op verschillende plekken in het centrum gedaan.

Procedure

Om data te verzamelen werden mensen ouder dan 18 willekeurig op straat aangesproken op

verschillende plekken in Amsterdam. Dit werd gedaan om zo, voor zover mogelijk, te zorgen voor een divers sample. Het verzamelen van data op verschillende plekken zou ertoe moeten leiden dat de uitkomsten hiervan beter te generaliseren zijn naar de rest van de populatie dan wanneer dit op één plek zou gebeuren. Wanneer mensen instemden om deel te nemen aan het onderzoek werd

gevraagd of zij de vragenlijst in wilden vullen met daarin onder andere de vraag naar counterfactuals en de Safe Sex Behavior Questionnaire. Overige vragenlijsten die ook ingevuld werden voor ander (gerelateerd) onderzoek waren de Self-esteem Scale (Rosenberg, 1965), de Body Esteem Scale for

Adolescents and Adults (Mendelson, Mendelson & White, 2001) en de vragenlijst Temptation for Unprotected Sex (Fedding & Rossi, 1999). Zodra de deelnemers klaar waren met het invullen van de

vragenlijst werden zij beloond met snoep en was er de mogelijkheid om vragen te stellen over het onderzoek.

Analyse

Op de data werd een regressie-analyse analyse uitgevoerd voor de vier onafhankelijke variabelen, te noemen; upward counterfactuals, downward counterfactuals, additive counterfactuals en

subtractive counterfactuals. De verwachting is dat deelnemers met upward counterfactuals en additieve counterfactuals hoger scoren op de Safe Sex Behavior Questionnaire, dan mensen met downward en subtractive counterfactuals.

Om te kijken naar het effect van sekseverschillen op risico-gedrag werd een groepsgewijze t-toets uitgevoerd. De verwachting hiervan is dat mannen hoger scoren op het nemen van risico op seksueel gebied, dan vrouwen.

Resultaten

Bij een regressieanalyse over de Safe Sex Behavior Questionnaire, was er geen significant hoofdeffect gevonden van de richting van counterfactuals, R²=1.8%; F (4,74) = .331, p = .856, tevens is voor geen van de onderlinge richtingen van counterfactuals een effect gevonden. Het ervaren van upward counterfactuals, leidt niet tot een hogere score op de Safe Sex Behavior Questionnaire (ß=-.04, t=-.41,

(11)

11 p = .628), hetzelfde geldt voor het hebben van additieve counterfactuals (ß=-.01, t=-.15, p = .880). Het hebben van downward counterfactuals heeft eveneens geen invloed op de score van deelnemers op de Safe Sex Behavior Questionnaire (ß=.20, t=-.92, p = .361), hetzelfde geldt voor het hebben van subtractive counterfactuals (ß=-.01, t=-.14, p = .887). Door een regressieanalyse met sekse als

interactie-effect uit te voeren verhoogt de p-waarde aanzienlijk, dit betekent dat sekse misschien wel een effect heeft op risicogedrag, R²=1.5%; F (5,73) = .890, p = .492.

Opmerkelijk aan de data is het lage aantal downward counterfactuals dat gemeten is (zie Figuur 2.). In de totale dataset waren dit er vier, voor alle andere richtingen van counterfactuals waren er minimaal 26 deelnemers die een desbetreffende counterfactual ervaarden.

Gemiddelde Std. Deviatie N

cf_up ,2785 ,47869 79

cf_down ,0506 ,22065 79

cf_add ,4684 ,67625 79

cf_sub ,4810 ,79841 79

Figuur 2. Beschrijvende statistieken van de richtingen van counterfactuals.

Uit een groepsgewijze t-toets naar het effect van sekse op risicogedrag, bleek allereerst dat de varianties van de twee groepen niet van elkaar verschilden, Levene’s F= 2.13, p= .149. Uit de toetsgegevens bleek dat er verschil is in scores tussen mannen en vrouwen op de Safe Sex Behavior

Questionnaire, t(77) = 1.90, p= .062, r =.21. Met p= .062 is dit effect echter niet significant. Zoals

verwacht lag de score van mannen (M= 2.14, SD = .45) hoger dan die van vrouwen (M= 1.97, SD = .35).

De voorspelling die werd gedaan op basis van de self-regulation theorie blijkt niet uit de data. Hiermee wordt de hypothese niet ondersteund. De theorie voorspelt dat upward en additive counterfactuals ertoe zouden leiden dat mensen geneigd zijn meer risico te willen nemen op seksueel gebied ten opzichte van mensen met downward en subtractive counterfactuals. Uit de regressieanalyse blijkt dat de richting van counterfactuals die mensen hebben op basis van dit onderzoek geen goede voorspeller is voor seksueel risicogedrag.

Uit de resultaten van de t-toets blijkt dat er zwak effect is van sekse op een verschil tussen het risicogedrag dat mannen en vrouwen vertonen. Hiermee is de hypothese die stelt dat mannen meer risico zouden nemen op seksueel gebied, niet bevestigd noch ontkracht.

Misschien dat uit de data zal blijken dat niet zo zeer de richting, maar het aantal counterfactuals dat iemand heeft een effect heeft op risicogedrag. Hiervoor werd een exploratieve correlatie-analyse uitgevoerd. Uit deze analyse bleek dat er geen verband is tussen het aantal counterfactuals dat iemand heeft, en het nemen van risico op seksueel gebied (r=.01, p=.907).

Het is mogelijk dat de vragenlijst heel anders is ingevuld door mensen in een relatie, dan door mensen die geen relatie hebben. Het niet dragen van een condoom brengt bijvoorbeeld minder risico’s met zich mee in een monogame relatie. Om dit te toetsen werd een exploratieve

groepsgewijze t-toets uitgevoerd. In de vragenlijst werd aan deelnemers gevraagd of zij momenteel een relatie hebben, de antwoorden hierop waren; ja, nee, moeilijk, losse partners. Om de analyse uit

(12)

12 te voeren is een nieuwe variabele aangemaakt, waarbij de laatste drie mogelijke antwoorden

samengevoegd zijn tot “nee”. Allereerst bleek uit de de groepsgewijze t-toets dat de varianties van de twee groepen niet van elkaar verschilden, Levene’s F= 1.57, p= .214. Uit de toetsgegevens bleek dat er geen significant verschil is in scores op de Safe Sex Behavior Questionnaire, tussen mensen die wel of geen relatie hebben, t(77) = -1.35, p= .180, r =.15. Deelnemers in een relatie scoorden hierbij lager op risicogedrag (M= 2.00, SD = .44) dan mensen die niet in een relatie zitten (M= 2.12, SD = .37).

Discussie

Er is een zwak effect gevonden voor sekse op risicogedrag op seksueel gebied. Uit de data blijkt dat mannen iets hoger scoren op de Safe Sex Behavior Questionnaire, een vragenlijst met een zeer hoge betrouwbaarheid (Dorio et al., 1992). Wellicht dat meer onderzoek naar dit effect ondersteuning kan bieden voor de hypothese die stelt dat mannen meer risico zullen nemen op seksueel gebied. Het is nuttig hiervoor in de toekomst een groter sample te gebruiken. De opgestelde hypothese die het sekseverschil voorspelde, kwam naar voren uit verschillen in het geslachtshormoon testosteron bij mannen en vrouwen. Het sekseverschil kan echter op meerdere manieren verklaard worden. Vrouwen nemen het risico zwanger te raken door het hebben van onveilige seks, en hebben dus mogelijk meer nazorg dan mannen.

Er blijkt geen verschil in effect te zijn voor de richting van counterfactuals die mensen hebben op seksueel risicogedrag. Misschien dat dit heeft gelegen aan het gebruikte meetinstrument voor de onafhankelijke variabele. Een open vraag leidt tot een reflectie van gedachten die op dat moment aan bod komen bij de deelnemer. Het kan zo zijn dat één gedachte (in de vorm van een

counterfactual) onmiddelijk aan bod komt en dat deze omschreven wordt. Dit hoeft echter niet uit te sluiten dat iemand geen andere typen counterfactuals ervaart. Een open vraag doet alleen aanspraak op, op dat moment bewuste denkprocessen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met

counterfactuals die op dat moment niet bewust worden ervaren. Het is dus mogelijk dat het

instrument waarmee de richting van counterfactuals in dit onderzoek is gemeten, niet meet wat het hoort te meten. Het meetinstrument zou in een ideale situatie alle counterfactuals die iemand heeft in kaart brengen, echter wordt dat in dit onderzoek beperkt tot de counterfactuals die iemand op het moment van deelname ervaart. Misschien dat als op accurate wijze gemeten kan worden welke counterfactuals iemand het meest ervaart, dit van invloed is op seksueel risicogedrag. Een andere optie is om een manipulatie te gebruiken waarbij de richting van counterfactuals wordt geactiveerd. In vervolgonderzoek zou iemand bijvoorbeeld gevraagd kunnen worden naar een specifieke

counterfactual, bijvoorbeeld een situatie waarin de deelnemer graag had gewild dat iets wel was gebeurd wat in werkelijkheid niet is voorgekomen (additive). De afhankelijke variabele, risico, zou dan ook een momentopname moeten zijn. Risico zou dan bijvoorbeeld gemeten kunnen worden met een taak waarbij iemand geld in moet zetten bij een gokspel. Op deze manier kan op directe wijze gemeten worden of dat de richting van een counterfactual effect heeft op risicogedrag.

Deelnemers aan het onderzoek werden ervan op de hoogte gesteld dat de vragenlijsten anoniem waren. Dit terwijl zij tegelijkertijd hun naam in moesten vullen en handtekening dienden te zetten, voor goedkeuring van gebruik van hun antwoorden. Dit kan tot verwarring hebben geleid en de vraag

(13)

13 hebben gecreëerd bij mensen hoe anoniem te vragenlijst in werkelijkheid is. Hierdoor kan het zo zijn dat mensen sociaal wenselijke antwoorden probeerden te geven op de gestelde vragen, waardoor minder grote verschillen ontstaan in de uiteindelijke data. Het afnemen van de vragenlijsten via het Internet zou hier een mogelijke oplossing voor bieden. Wanneer deelnemers alleen en thuis achter hun computer een vragenlijst invoeren, hebben zij wellicht een groter gevoel van anonimiteit. Er is alléén in Amsterdam data verzameld voor dit onderzoek, middels convenience sampling. Om te voorkomen dat het sample niet slechts een klein deel van de bevolking vertegenwoordigde, is dit wel op verschillende plekken in de stad gedaan. Het kan echter zo zijn dat mensen in een grote stad als Amsterdam veel verschillen van mensen die ergens anders wonen. Het zou zo kunnen zijn dat normen omtrent het hebben van sekse in stedelijk gebied anders zijn dan daarbuiten. Misschien dat mensen in een stad eerder onveilige seks hebben wegens omgevingsfactoren als groepsdruk, ten opzichte van mensen die buiten stedelijk gebied wonen. Tevens is het mogelijk dat de mensen die op straat benaderd zijn, meer uitgaand zijn dan mensen die thuis zitten en dus van het onderzoek worden buitengesloten. Misschien dat mensen die meer uitgaand zijn over het algemeen meer risico nemen dan mensen die dit niet zijn. Om onderzoek in de toekomst beter te kunnen generaliseren, is het belangrijk om een representatiever sample te gebruiken. Dit kan gedaan worden door middel van een willekeurige steekproef, in plaats van convenience sampling.

(14)

14 Literatuurlijst

Aar, F. V., Koedijk, F. D. H., van den Broek, I. V. F., Coul, E. L. M., Soetens, L. C., Woestenberg, P. J., Heijne, J.C.M., Sighem, A. I., van Nielen, M.M.J., & van Benthem, B. H. B. (2014). Sexually transmitted infections, including HIV, in the Netherlands in 2013.

Bechara, A., Damasio, H., Tranel, D., & Damasio, A. R. (2005). The Iowa Gambling Task and the somatic marker hypothesis: some questions and answers. Trends in cognitive sciences, 9(4), 159-162.

Beuker, R. J., Berns, M. P. H., Van Rozendaal, C. M., Snijders, B. M., Jansen, M., & Hoebe, C. J. P. A. (2001). Surveillance van HIV-infectie onder injecterende druggebruikers in Nederland: meting Heerlen/Maastricht 1998/1999.

Byrne, R. M. (2005). The rational imagination: How people create alternatives to reality. MIT press. Cárdenas, J. C., Dreber, A., Von Essen, E., & Ranehill, E. (2012). Gender differences in competitiveness

and risk taking: Comparing children in Colombia and Sweden. Journal of Economic Behavior &

Organization, 83(1), 11-23.

Carver, C. S., & Scheier, M. F. (2012). Cybernetic control processes and the self-regulation of behavior. The Oxford handbook of human motivation, 28-42.

Catellani, P., & Covelli, V. (2013). The strategic use of counterfactual communication in politics. Journal of Language and Social Psychology, 0261927X13495548.

Croson, R., & Gneezy, U. (2009). Gender differences in preferences. Journal of Economic literature, 448-474.

Davis, C. G., Lehman, D. R., Silver, R. C., Wortman, C. B., & Ellard, J. H. (1996). Self-blame following a traumatic event: The role of perceived avoidability. Personality and Social Psychology

Bulletin, 22, 557–567.

Dorio, C., Parsons, M., Lehr, S., Adame, D., & Carlone, J. (1992). Measurement of safe sex behavior in adolescents and young adults. Nursing Research, 41, 203-209.

Epstude, K., & Jonas, K. (2015). Regret and Counterfactual Thinking in the Face of Inevitability: The Case of HIV-Positive Men. Social Psychological and Personality Science, 6, 157-163.

Epstude, K., & Roese, N.J. (2008). The Functional Theory of Counterfactual Thinking. Personality and

Social Psychology Review, 12, 168-192.

Epstude, K., & Roese, N. J. (2011). When goal pursuit fails: The functions of counterfactual thought in intention formation. Social Psychology, 42(1), 19.

Fedding, C. A., & Rossi, J. S. (1999). Testing a model of situational self-efficacy for safer sex among college students: Stage of change and gender-based differences. Psychology and Health,

(15)

15 Lyons, A., Pitts, M., Grierson, J., Thorpe, R., & Power, J. (2010). Ageing with HIV: health and

psychosocial well-being of older gay men. AIDS care, 22(10), 1236-1244.

Markman, K.D., & McMullen, M.N. (2003).A reflection and evaluation model of comparative thinking.

Personality and Social Psychology Review, 7, 244-267.

Markman, K. D., Lindberg, M. J., Kray, L. J., & Galinsky, A. D. (2007). Implications of counterfactual structure for creative generation and analytical problem solving. Personality and Social

Psychology Bulletin, 33(3), 312-324.

Mendelson, B. K., Mendelson, M. J., & White, D. R. (2001). Body-esteem scale for adolescents and adults. Journal of personality assessment, 76(1), 90-106.

Nasco, S. A., & Marsh, K. L. (1999). Gaining control through counterfactual thinking. Personality and

Social Psychology Bulletin, 25(5), 557-569.

Pennington, G.L., & Roese, N.J. (2002). Regulatory focus and temporal distance. Journal of Experimental Social Psychology, 39, 563–576.

Roese, N. J. (1994). The functional basis of counterfactual thinking. Journal of personality and Social

Psychology, 66(5), 805.

Roese, N. J., & Hur, T. (1997). Affective determinants in counterfactual thinking. Social Cognition, 15, 274-290

Rosenberg, M. (1965). Society and the adolescent self-image (p. 326). Princeton, NJ: Princeton University Press.

Sanna, L. J. (1998). Defensive pessimism and optimism: The bitter-sweet influence of mood on performance and prefactual and counterfactual thinking.Cognition & Emotion, 12(5), 635-665.

Sanna, L. J., Meier, S., & Wegner, E. A. (2001). Counterfactuals and motivation: Mood as input to affective enjoyment and preparation. British Journal of Social Psychology, 40, 235-256. Savage, E. J., Van de Laar, M. J., Gallay, A., Van der Sande, M., Hamouda, O., Sasse, A., Hoffmann,

M.D., Borrego, C.M., Lowndes, C., & Ison, C. (2009). Lymphogranuloma venereum in Europe, 2003-2008.

Stanton, S. J., Liening, S. H., & Schultheiss, O. C. (2011). Testosterone is positively associated with risk taking in the Iowa Gambling Task. Hormones and behavior, 59(2), 252-256.

Sheri, B., (2011). Fear appeals in HIV-prevention messages: Young people's perceptions in northern Tanzania. African Journal of AIDS Research, 10, 435-449.

Smallman, R., & Roese, N.J. (2009). Counterfactual thinking facilitates behavioral intentions. Journal

(16)

16 Van Aar, F., Koedijk, F.D.H., van den Broek, I.V.F., Op de Coul, E.L.M., Soetens, L.C., Woestenberg,

P.J., Heijne, J.C.M., van Sighem, A.I., Nielen, M.M.J., & van Benthem, B.H.B. (2014). Sexually transmitted infections, including HIV, in the Netherlands in 2013.

Zeelenberg, M., Beattie, J., van der Pligt, J., & de Vries, N.K., (1996). Consequences of Regret Aversion: Effects of Expected Feedback on Risky Decision Making. Organizational Behavior

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hier zijn mensen die die naam serieus nemen en met elkaar proberen een plek van toevlucht te zijn, een stoet van mensen van waar uit een andere stem klinkt.. Die stem is niet stil te

Hoe komt het dat private equity over het algemeen een geaccepteerde asset class is binnen een asset mix, maar dat dit niet geldt voor private debt?. Van de Geer: ‘Ik constateer

Een van deze belemmeringen is van financiële aard: wanneer slachtoffers van seksueel geweld alvorens weten of verwachten dat er kosten verbonden zijn aan het verkrijgen

Robert: Sommige mensen zeggen dat de ET's hier komen voor de grondstoffen. Yazhi: Ze kunnen ook naar Erra gaan, ook naar Temmer, naar Procyon, naar Cyndriel, naar Pitoya, naar

De wederpartij staat er voor in dat alle gegevens en inlichtingen die voor een behoorlijke uitvoering van de overeenkomst nuttig en noodzakelijk zijn, tijdig aan Van Dijk

De gevaarlijkste vorm is malaria tropica en wordt veroorzaakt door de Plasmodium falciparum parasiet. De andere vormen

Enkele concepten die betrekking hebben op risicocommunicatie en het aanzetten tot het nemen van zelfbeschermende maatregelen en het zoeken van risico relevante informatie lijken

(Het gaat hier om sex-related alcohol expectancies.) Aangezien in andere onderzoeken is gevonden dat mensen met hoge verwachtingen meer seksueel risicogedrag