MASTERTHESIS
Is de Sociaal-Economische Status een Moderator in de Relatie Tussen Slachtofferschap van Pesten en Schoolbetrokkenheid van Mbo-Scholieren?
Esmée Top s1910469
“Kinderen met Leer-en Gedragsproblemen in het Onderwijs” Begeleider 1: Paul Vedder
Begeleider 2: Mitch van Geel Datum: 2 september 2017
Abstract
The literature shows that victims of bullying have a greater risk of disengagement from school. Disengagement from school is associated with school dropout and this is a major problem among secondary students. For example, the school dropout in the post-secondary education is twice as high as in the post-secondary education. School dropout has negative consequences with regard to the opportunities of social participation. A predictor of victimization of bullying and school dropout is the socio-economic status of a family. The purpose of this study is to investigate the moderation effect of the SES in the association between bullying victimization and school engagement, because we know little about that. The present study also investigated if there is a gender difference between victimization of bullying and school engagement. It is expected that male students are more often victims of bullying than female students. Second, it is expected that female students are more engaged in school than male students. Finally, it is expected that the relationship between bullying
victimization and school involvement is moderated by SES. Data has been collected from 262 post-secondary students, with an age of 16-24 years, in four schools in the Randstad that completed the SEQ, BPRQ and FAS. The results show that there is no difference in
victimization of bullying between female and male post-secondary students. Second, female post-secondary students are significantly more engaged in school than male post-secondary students. Finally, there is no interaction between SES and bullying victimization. Continued research could use another instrument to measure the SES. Several studies, including current research, show that bullying victimization is related to school engagement. Schools need to become more aware of this and use this information to create and introduce an effective anti-punishment program at post-secondary schools.
Inhoudsopgave
Abstract………... 2
Inleiding en theoretisch kader……….. 4
Methode………8 Onderzoeksgroep………..8 Meetinstrumenten……….8 Procedure………..9 Analyses………10 Resultaten………. 10 Conclusie/discussie………. 13 Literatuurlijst………16
Is de Sociaal-Economische Status een Moderator in de Relatie Tussen Slachtofferschap van Pesten en Schoolbetrokkenheid van Mbo-Scholieren?
Pesten brengt veel negatieve consequenties met zich mee op zowel de korte als de lange termijn (Athanasiades & Deliyanni-Kouimtzis, 2010; Chaux, Molano, & Podlesky, 2009; Vanderbilt & Augustyn, 2010). Zo hebben daders een grote kans om betrokken te raken bij criminele activiteiten (Chaux et al., 2009). Slachtoffers van pesten hebben een groter risico wat betreft angst, depressie en een verminderde schoolbetrokkenheid/motivatie (Athanasiades & Deliyanni-Kouimtzis, 2010; Rothon, Head, Klineberg, & Stansfeld, 2010). Onderzoek heeft aangetoond dat een lage schoolbetrokkenheid samenhangt met schooluitval (Henry, Knight, & Thornberry, 2012; Janosz, Archambault, Morizot, & Pagani, 2008). Voortijdig schoolverlaten wordt gezien als een probleem, omdat het consequenties meebrengt met betrekking tot de kansen op de arbeidsmarkt en maatschappelijke participatie (Van der Steeg & Webbink, 2006). Zo hebben voortijdige schoolverlaters meer kans op werkeloosheid of deelname aan criminele activiteiten (Van der Steeg & Webbink, 2006). Een belangrijke voorspeller van schooluitval is de sociaal-economische status (SES) van een gezin (Herweijer, 2008; Van der Steeg & Webbink, 2006). Battin-Pearson en anderen (2001) hebben gevonden dat scholieren met een lage SES meer kans hebben om de school voortijdig te verlaten dan scholieren met een gemiddelde of hoge SES. Daarnaast blijkt dat voortijdig schoolverlaten een groot probleem is onder mbo-scholieren (WRR, 2009). In een onderzoek van Herweijer (2008) is gevonden dat in het schooljaar 2006-2007, 32,3% van de instroom mbo-scholieren zijn
uitgevallen op school. Daarnaast blijkt de schooluitval in het mbo twee keer zo groot als die in het voortgezet onderwijs (Herweijer, 2008; WRR, 2009). De bovengenoemde negatieve gevolgen laten het belang zien van een onderzoek naar slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid van mbo-scholieren. In het huidige onderzoek zal nader onderzocht worden of de SES een modererend effect heeft op de associatie tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid van mbo-scholieren.
Slachtoffer van Pesten
Pesten wordt vaak omschreven als herhaaldelijk agressief gedrag, zowel fysiek, verbaal als psychologisch, waarbij een slachtoffer wordt gekwetst en machtsongelijkheid aanwezig is tussen dader en slachtoffer (Besag, 1989; Farrington, 1993; Olweus, 1991). Het kan door de schadelijke effecten op zowel de lichamelijke als geestelijke gezondheid
beschouwd worden als een groot probleem voor de volksgezondheid (Tipett & Wolke, 2014). In een landelijk tevredenheidsonderzoek onder mbo-scholieren is aangetoond dat het
(JOB-monitor, 2007). In de literatuur werd gevonden dat verschillende factoren, waaronder geslacht, leeftijd en de SES, slachtofferschap van pesten voorspellen (Yang, 2015). Zo werd bijvoorbeeld gevonden dat mannelijke scholieren vaker betrokken zijn bij pesten, ofwel als dader of slachtoffer (Kaltiala-Heino, Rimpela, Rantanen, & Rimpela, 2000; Rothon et al., 2010). Daarentegen vond Rigby (2000) dat mannelijke- en vrouwelijke scholieren een even grote kans hebben om gepest te worden, maar dat mannelijke scholieren vaker fysiek gepest worden en vrouwelijke scholieren vaker uitgesloten worden (Rigby, 2000). In andere onderzoeken is aangetoond dat er geen sekseverschil is in slachtofferschap van pesten (Prinstein, Boergers, & Vernberg, 2001; Scholte, Engels, Haselager, & De Kemp, 2004). De huidige studie zal meer duidelijkheid geven over een verschil in sekse in slachtofferschap van pesten bij mbo-scholieren.
Schoolbetrokkenheid
Schoolbetrokkenheid geeft een indicatie voor de mate waarin een leerling zich betrokken voelt bij zijn opleiding, gemotiveerd is om goede resultaten te halen en zich wil inzetten (Archambault et al., 2009; Juvonen, 2006). Schoolbetrokkenheid wordt door veel onderzoekers in twee componenten onderverdeeld; gedragsmatige- en emotionele
betrokkenheid (Finn & Voelkl, 1993; Li, Lynch, Kalvin, Liu, & Lerner, 2011). Gedragsmatige betrokkenheid refereert aan academische betrokkenheid en deelname aan leeractiviteiten waarbij inspanning, aandacht en schoolaanwezigheid- of afwezigheid een rol spelen. Emotionele betrokkenheid verwijst naar de affectieve houdingen t.o.v. klasgenoten en
leerkrachten waarbij interesse, plezier en gevoelens van verbondenheid een rol spelen (Yang, 2015). Sommige onderzoekers zijn van mening dat schoolbetrokkenheid nog een derde component bevat; de cognitieve betrokkenheid (Yang, 2015). Cognitieve betrokkenheid refereert aan een strategische investering in het leren, waaronder mentale inspanning gericht op het leren, zelfregulerende motivatie, cognitieve flexibiliteit en het gebruik van
leerstrategieën (Fredericks, Blumenfeld, Paris & 2004; Hoglund, 2007).
In een onderzoek werd gevonden dat slachtofferschap van pesten gerelateerd is aan schoolbetrokkenheid (Yang, 2015). Deze associatie wordt ondersteund door twee theoretische kaders (Yang, 2015). De eerste theorie, een risico model, stelt dat schooluitval een negatieve consequentie is van gepest worden. Het tweede model, het veerkracht model, stelt dat
schoolbetrokkenheid een veerkrachtige reactie kan bieden op pesten. Het risico model stelt dat er twee paden zijn voor slachtoffers van pesten die kunnen leiden tot schooluitval. Zo hebben jongeren die gepest worden een grotere kans om vaker te worden afgewezen door hun
negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten leiden tot minder motivatie om te participeren in de klas en bij schoolactiviteiten, waardoor deze jongeren dat soort activiteiten gaan vermijden als middel om te ontsnappen aan het pesten. In een longitudinale studie van Buhs, Ladd en
Herald (2006) werd bevestigd dat negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten, waaronder afgewezen zijn door leeftijdsgenoten, ervoor zorgde dat die jongeren zich vaker terugtrokken van school. Het veerkracht model stelt dat schoolse inspanningen gezien worden als
veerkrachtige reactie op slachtofferschap van pesten. Veerkracht kan gedefinieerd worden als een dynamisch proces van positieve aanpassingen bij tegenslagen (Luthar, Cicchetti, & Becker, 2000). In het kader van schoolbetrokkenheid en slachtofferschap van pesten, wijst het veerkracht model op factoren binnen het individu, zoals zelfbeheersing en factoren die buiten het individu liggen, zoals het klaslokaal en de school, die de jongere kunnen beschermen tegen slachtofferschap van pesten (Yang, 2015).
Onderzoek heeft aangetoond dat vrouwelijke scholieren vaker een hogere
schoolbetrokkenheid hebben dan mannelijke scholieren, ongeacht het type betrokkenheid (Crosnoe, Johnson, & Elder, 2004). In een ander onderzoek werd echter gevonden dat vrouwelijke scholieren meer betrokken zijn op school dan mannelijke scholieren op
gedragsmatig- en emotioneel gebied, maar niet op cognitief gebied (Wang, Willet, & Eccles, 2011). Huidig onderzoek zal meer duidelijkheid geven over een verschil in sekse bij de schoolbetrokkenheid van mbo-scholieren.
Sociaal-Economische Status (SES)
Bij de SES spreekt men over de welvaart van een persoon of gezin (Kunst, Dalstra, Bos, & Mackenbach, 2005). Er is geen standaard maat voor de SES en het wordt vaak gemeten aan de hand van indicatoren zoals opleiding en inkomen of beroep van de ouders (Tippett & Wolke, 2014). In meerdere onderzoeken werd gevonden dat leerlingen met een lage SES minder betrokken zijn op school dan leerlingen met een hoge SES (Blondal & Adalbjarnardottir, 2012; Lamote et al., 2013). De ouders van leerlingen met een lage SES zijn ook vaak minder betrokken bij de opleiding van hun kinderen, waardoor deze leerlingen minder gemotiveerd worden om hun studie af te ronden (Rumberger, 1983). Bovendien is aangetoond dat leerlingen met een lage SES op het begin van hun schoolcarrière erg betrokken zijn, maar dat de betrokkenheid later in hun schoolcarrière steeds meer afneemt (Rumberger, 1983). Tevens hebben meerdere onderzoeken aangetoond dat leerlingen met een lage SES vaker uitvallen op school dan leerlingen met een gemiddelde of hoge SES (Battin-Pearson et al., 2000; Tippett & Wolke, 2014). Factoren die vaak voorkomen bij leerlingen met een lage SES en die voorspellers zijn van het voortijdig verlaten van school, zijn factoren
zoals opgroeien in een achterstandswijk of in aanraking komen met criminaliteit (Rumberger, 1983). De huidige studie zal onderzoeken of de SES gerelateerd is aan de
schoolbetrokkenheid van mbo-scholieren.
Daarnaast werd gevonden dat jongeren met een lage SES meer persoonlijke risicofactoren ontwikkelen, zoals emotionele instabiliteit, wat hen gevoeliger maakt voor pesten op school (Zins, Elias, & Maher, 2007; Yang, 2015). Bovendien is een lage SES een risicofactor voor geweld en wordt blootstelling aan geweld geassocieerd met een hogere kans op slachtofferschap van pesten op school (Schwartz & Proctor, 2000). Eén studie die
onderzoek deed naar de samenhang tussen slachtofferschap en SES vond geen samenhang (Rigby, 2004). Daarentegen hebben andere onderzoekers gevonden dat slachtofferschap van pesten positief gerelateerd is aan een lage SES en negatief gerelateerd aan een hoge SES (Jankauskiene et al., 2008; Tippett & Wolke, 2014).
Over een modererend effect van de SES op de relatie tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid is weinig bekend, vandaar dat dit in de huidige studie onderzocht zal worden (Yang, 2015). Er is gekozen voor de SES, omdat zoals hierboven beschreven, in meerdere onderzoeken werd aangetoond dat scholieren met een lage SES vaker slachtoffer zijn van pesten en uitvallen op school dan scholieren met een hoge SES (Tippett & Wolke, 2014).
Onderhavige Studie
In de huidige studie zal onderzocht worden of slachtofferschap van pesten samenhangt met de schoolbetrokkenheid van mbo-scholieren. Ook zal er gekeken worden of er een
modererend effect aanwezig is van de SES op de relatie tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid van mbo-scholieren. Met dit inzicht kunnen effectieve interventies gecreëerd worden en worden aangeboden op mbo-scholen. Ten eerste zal onderzocht worden of er een verschil is tussen mannelijke en vrouwelijk mbo-scholieren in slachtofferschap van pesten. Verwacht wordt dat mannelijke mbo-scholieren vaker slachtoffer zijn van pesten dan vrouwelijke mbo-scholieren, omdat uit onderzoek blijkt dat mannelijke scholieren vaker slachtoffer zijn van pesten dan vrouwelijke scholieren (Rothon et al., 2010). Tevens wordt onderzocht of er een verschil is in schoolbetrokkenheid tussen mannelijke en vrouwelijke mbo-scholieren. Verwacht wordt dat vrouwelijke mbo-scholieren een hogere
schoolbetrokkenheid hebben dan mannelijke mbo-scholieren, omdat uit onderzoek blijkt dat vrouwelijke scholieren een hogere schoolbetrokkenheid hebben dan mannelijke scholieren (Yang, 2015). Tot slot wordt onderzocht of de SES de associatie tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid modereert bij mbo-scholieren. De verwachting is dat de SES
de relatie tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid modereert, waarbij deze relatie bij scholieren met een lage SES sterker is dan bij scholieren met een hoge SES.
Methode Onderzoeksgroep
Tweehonderdtweeënzestig mbo-scholieren deden mee aan dit onderzoek, waarvan 172 meisjes (65.6%), 83 jongens (31.7%) en vier leerlingen die hun geslacht niet hebben
gespecificeerd (1.5%). Van drie studenten ontbraken enkele gegevens, deze studenten zijn niet meegenomen in de analyses. Hierdoor kwam de totale steekproef uit op 259 scholieren. Het onderzoek richtte zich op leerlingen van het MBO-BOL in alle leerjaren van de niveaus drie en vier. De richting van de studie liep uiteen, van administratie tot aan verpleegkunde. Er deden vier scholen mee uit de Randstad. De studenten hadden gedurende het onderzoek een leeftijd variërend van 16-24 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 19.28 jaar (SD= 2.18). Meetinstrumenten
Schoolbetrokkenheid. In het huidige onderzoek werd gebruik gemaakt van de School Engagement Questionnaire (SEQ), een zelfrapportagelijst die de schoolbetrokkenheid van leerlingen meet (Fredricks, Blumenfeld, & Paris, 2004). In de literatuur werd gevonden dat de SEQ één van de meest gebruikte en geaccepteerde vragenlijst is om de schoolbetrokkenheid van leerlingen te meten (O’Toole & Due, 2013). Fredricks en anderen (2005) hebben
gevonden dat de validiteit van deze vragenlijst goed is. Ook is de vragenlijst intern consistent en heeft de vragenlijst een goede predictieve en concurrente validiteit (Fredericks et al., 2005). De vragenlijst bestond uit veertien items, onderverdeeld in de drie componenten van schoolbetrokkenheid (cognitieve schoolbetrokkenheid, emotionele schoolbetrokkenheid en gedragsmatige schoolbetrokkenheid), in de vorm van stellingen die op een 4-punts
Likertschaal werden beantwoord (bijna nooit, soms, meestal en altijd). Voorbeeld items zijn: ‘Als ik in de klas zit, doe ik alsof ik aan het werk ben’ en ‘Ik ben geïnteresseerd in het werk op school’. De items 2, 5 en 6 in de vragenlijst zijn contra-indicatief, daarom werden deze items eerst gehercodeerd. Uit de betrouwbaarheidsanalyse kwam vervolgens een Cronbach’s Alpha van .82 naar boven, wat op een hoge betrouwbaarheid wijst.
Pesten. Daarnaast werd gebruik gemaakt van de Bullying Participants Roles
Questionnaire (BPRQ), een zelfrapportagelijst die rollen in het pestproces meet (Summers, Demaray, & Becker, 2010). In het huidige onderzoek werden de rollen dader, slachtoffer en verdediger meegenomen en onderverdeeld in drie subschalen. De vragenlijst bestond uit 36 items. Elke subschaal bevatte 12 items. De studenten moesten aangeven hoe vaak zij bepaalde dingen hadden gedaan of ervaren in de afgelopen 30 dagen. Voorbeeld items zijn: ‘Ik heb een
andere student geduwd, gestompt of geslagen’ en ‘Ik ben gepest of getreiterd’ met als
antwoordopties: “nooit”, “1 of 2 keer”, “3 of 4 keer”, “5 of 6 keer” en “7 keer of vaker”. In de literatuur werd gevonden dat de Bullying Participant Behaviors Questionnaire (BPBQ), die gebruik heeft gemaakt van dezelfde pestrollen en items, een valide meetinstrument is om pestgedrag te meten (Demaray et al., 2014). Daarnaast werd gevonden dat de items een hoge betrouwbaarheid hebben (Demaray et al., 2014). Uit de betrouwbaarheidsanalyse van de totale BPRQ (36 items) kwam een Cronbach’s Alpha van .81 naar voren, wat op een hoge betrouwbaarheid wijst. Uit de betrouwbaarheidsanalyse van de drie subschalen van de BPRQ (met elk 12 items) kwam naar voren: ‘dader’ (Cronbach’s Alpha = .82, wat op een hoge betrouwbaarheid wijst), ‘slachtoffer’ (Cronbach’s Alpha = .90, wat op een zeer hoge betrouwbaarheid wijst) en ‘verdediger’ (Cronbach’s Alpha = .95, wat op een zeer hoge betrouwbaarheid wijst).
Sociaal-economische status. Tevens werd de Family Affluence Scale (FAS) afgenomen, een zelfrapportagelijst waarmee de SES van jongeren werd bepaald (Boyce, Torsheim, Currie, & Zambon, 2006). Deze vragenlijst bestond uit vier items. Een voorbeeld item is: ‘Hebben jouw ouders/verzorgers een auto?’ met als antwoordopties: “nee”, “ja één” en “ja twee of meer”. Een ander voorbeeld item is: ‘Heb je een eigen slaapkamer?’ met als antwoordopties: “ja” en “nee”. In een onderzoek van Boyce en anderen (2006) werd gevonden dat deze vier vragen tezamen een goed beeld geven van de SES in het gezin. De vragenlijst geeft bovendien meer informatie over de SES dan enkel het ouderlijk inkomen. Ook werd gevonden dat de FAS zeer stabiel is en intern consistent (Boyce et al., 2006). Uit de betrouwbaarheidsanalyse kwam een Cronbach’s Alpha van .46 naar boven, wat op een lage betrouwbaarheid wijst.
Procedure
Het huidige onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit Leiden. Na deze goedkeuring zijn masterstudenten van de Universiteit Leiden in groepjes van twee langs de mbo scholen gegaan. Zij gaven uitleg over het onderzoek en deelden de
informatiebrieven en toestemmingsformulieren uit. De studenten die mee wilden doen vulden de toestemmingsformulieren in en gaven deze aan de masterstudenten. Vervolgens vulden de deelnemende studenten de vragenlijsten anoniem in op een computer in het computerlokaal. De testleiders en de docent van de klas waren hierbij aanwezig. Het invullen van de
vragenlijsten duurde ongeveer 20 minuten. Na afloop vond er een debriefing plaats en werden formulieren uitgedeeld waarop de studenten, die interesse hadden, konden aangeven of zij een korte rapportage wilden ontvangen.
Data-analyses
Nadat de studenten de vragenlijsten hadden ingevuld op een computer, werden de gegevens automatisch opgeslagen in Qualtrics. Via Qualtrics kwamen de gegevens terecht in SPSS. Allereest werden de gegevens gecontroleerd op hun gemiddelde, standaard deviatie, skewness, kurtosis, normaliteit, outliers en missende waarden. Vervolgens werden de uitbijters bekeken en werd gekeken of deze invloed hadden op de normaliteit van de verdelingen, wanneer dit het geval was werden deze participanten niet meegenomen in de analyses. Tevens werd er gecontroleerd op lineariteit, multicollineariteit en
homoscedasticiteit. Nadat de gegevens gecontroleerd waren, zijn de analyses uitgevoerd om de onderzoeksvragen te beantwoorden en de hypotheses te toetsen. Met een t-test werd onderzocht of er een verschil was tussen mannelijke en vrouwelijke mbo-scholieren in slachtofferschap van pesten. Daarnaast werd met een t-test onderzocht of er een verschil was in schoolbetrokkenheid tussen mannelijke en vrouwelijke mbo-scholieren. Tot slot werd met een multipele hiërarchische regressieanalyse onderzocht of de sociaal-economische status de associatie tussen slachtofferschap van pesten en de schoolbetrokkenheid modereerde bij mbo-scholieren. Allereerst werden de onafhankelijke variabele ‘slachtoffer van pesten’ en de moderator variabele ‘SES’ gecentreerd om interpretatieproblemen te voorkomen. Vervolgens werden deze twee variabelen met elkaar vermenigvuldigd. In het eerste model werd gekeken naar de invloed van de onafhankelijke variabelen ‘slachtoffer van pesten’ en ‘SES’ op de afhankelijke variabele ‘schoolbetrokkenheid’. In het tweede model werd de modererende variabele ‘SES’ aan het eerste model toegevoegd.
Resultaten Data Inspectie
In het huidige onderzoek zijn de variabelen ‘schoolbetrokkenheid’ en ‘SES’ en ‘slachtoffer van pesten’ numerieke variabelen. In Tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken van deze numerieke variabelen te vinden. Het gemiddelde van de variabele
‘schoolbetrokkenheid’ is hoog, dit betekent dat de leerlingen in deze steekproef een hoge schoolbetrokkenheid hebben. Het gemiddelde van de variabele ‘slachtoffer van pesten’ is laag, dit betekent dat er in deze steekproef weinig leerling zitten die een slachtoffer zijn van pesten. Het gemiddelde van de variabele ‘SES’ is hoog, dit betekent dat er veel leerlingen in deze steekproef zijn met een hoge SES. Vervolgens werd de normaliteit van de variabelen bepaald aan de hand van de gestandaardiseerde scheefheid- en gepiektheid. Een variabele is als normaal verdeeld beoordeeld als deze maten een waarde hadden tussen de -3 en 3 (De Vocht, 2016). De variabelen ‘schoolbetrokkenheid’ en ‘SES’ hadden waardes die binnen deze
norm vielen. De waarde van de variabele ‘slachtoffer van pesten’ valt buiten de norm van -3 tot 3. Dit houdt in dat deze variabele niet normaal is verdeeld. De steekproef is echter groter dan 30 participanten en daarom is de invloed van de waarden op de normale verdeling klein en kunnen de resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden (Moore, McCabe, & Craig, 2009).
Tabel 1
Beschrijvende statistieken van de numerieke variabelen ‘schoolbetrokkenheid’, ‘SES’ en ‘slachtoffer van pesten’
N Min Max M SD Zscheefheid Zkurtosis
SB 259 20.00 56.00 38.22 6.03 0.65 -1.11
SES 259 5.00 13.00 9.92 1.83 -2.34 -1.37
Slachtoffer van pesten
259 12.00 54.00 15.31 6.35 20.58 36.26
De variabele ‘geslacht’ is een categorische variabele. Er kwamen gemiddeld meer vrouwelijke mbo-scholieren (65.6%) voor in de steekproef dan mannelijke mbo-scholieren (31.7%). Daarnaast werden de missende waarden in kaart gebracht met een Missing Value Analysis (MVA). Van drie leerlingen ontbraken gegevens op meerdere items. Deze leerlingen werden niet meegenomen in de statistische analyses. Hierdoor bleef er een steekproef over van 259 scholieren.
Vervolgens werden de uitbijters in kaart gebracht met boxplots. Bij de variabele ‘schoolbetrokkenheid’ waren er een aantal hoge en lage uitbijters bij zowel de vrouwen als mannen. Deze personen scoorden verder niet opvallend op andere vragen en de uitbijters werden daarom wel meegenomen in de statistische analyses. Bij de variabele ‘SES’ waren geen uitbijters. Bij de variabele ‘slachtoffer van pesten’ waren er een aantal extreem hoge uitbijters. Deze personen zijn de afgelopen 30 dagen vaak een slachtoffer geweest van pesten en voor dit onderzoek was het van belang dat deze personen werden meegenomen in de statistische analyses. Deze personen representeerden namelijk een groep die de meeste problemen ervoeren op het gebied van pesten.
Tevens werd er gekeken naar lineariteit tussen de variabelen ‘SES’, ‘slachtoffer van pesten’ en ‘schoolbetrokkenheid’ met behulp van een scatterplot met gestandaardiseerde residuen. Er was sprake van een lineair verband tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele. Tevens was er sprake van homescedasticiteit. Tot slot was er geen sprake van multicollineariteit.
Slachtofferschap Van Pesten
Met behulp van een onafhankelijke t-test werd onderzocht of er een verschil was tussen mannelijke en vrouwelijke mbo-scholieren in slachtofferschap van pesten. Allereerst werd er gekeken of de varianties in de groepen aan elkaar gelijk waren, met behulp van Levene’s Test for Equality of Variances. De p-waarde van deze test was .01 en daarmee werd niet voldaan aan de assumptie van gelijke varianties in beide groepen. Er bleek geen
significant verschil tussen mannelijke (M= 16.16, SD= 6.71) en vrouwelijke (M= 14.66, SD= 5.64) mbo-scholieren in slachtofferschap van pesten, t (139.73)= -1.76, p >.05. Mannelijke en vrouwelijke mbo-scholieren verschillen niet van elkaar in slachtofferschap van pesten. Schoolbetrokkenheid Mbo-Scholieren
Daarnaast werd met behulp van een onafhankelijke t-test onderzocht of er een verschil was in de schoolbetrokkenheid tussen mannelijke en vrouwelijke mbo-scholieren. De p-waarde van de Levene’s Test for Equality of Variances was .73 dus de varianties in de groepen waren aan elkaar gelijk en daarmee werd voldaan aan de assumptie van gelijke varianties in beide groepen. Er bleek een significant verschil tussen mannelijke (M= 36.66, SD= 6.27) en vrouwelijke (M= 39.06, SD= 5.76) mbo-scholieren in de schoolbetrokkenheid, t (253)= 3.03, p= < .01, d = .40. Vrouwelijke mbo-scholieren zijn meer betrokken op school dan mannelijke mbo-scholieren. De effectgrootte was klein (Cohen, 1988).
SES, Slachtofferschap Van Pesten en Schoolbetrokkenheid
Om te onderzoeken of de SES de associatie tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid modereerde bij mbo-scholieren, werd een multipele hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd. De verklaarde variantie van model het eerste model was significant, R² = .03, F(2, 256)= 3.35, p < .05. Er werd een significant negatief verband gevonden tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid, β = -.16., t = -2.56, p = < .05 (zie Tabel 2). Als je vaak een slachtoffer bent van pesten, dan ben je minder betrokken op school. Er werd geen verband gevonden tussen SES en schoolbetrokkenheid van scholieren, β = -.03, t = -.54, p > .05 (zie Tabel 2). De sociaal- economische status van mbo-scholieren heeft geen invloed op de schoolbetrokkenheid van mbo-mbo-scholieren.
De verklaarde variantie van het tweede model was niet significant, R² = .03, F(3,255)= 2.23, p > .05. Er werd een significant negatief verband gevonden tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid, β = -.16., t = -2.48, p = < .05 (zie Tabel 2). Er werd geen verband gevonden tussen SES en schoolbetrokkenheid van mbo-scholieren, β = -.03, t = -.55, p > .05 (zie Tabel 2). Het interactie-effect tussen slachtofferschap van pesten en de SES was niet significant en voegde niks toe aan het model, β = -.01, t = -.14, p > .05.
Tabel 2
Multipele hiërarchische regressie van het verband tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid gemodereerd door de SES
Model 1 Model 2
Variabele R² beta R² beta
.03 .03 Slachtofferschap van pesten -.16* -.16* SES -.03 -.03 Slachtofferschap van pesten * SES -.01 Note: *p < .05 Conclusie en Discussie
Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in slachtofferschap van pesten, schoolbetrokkenheid van mbo-scholieren en het modererende effect van de SES. Het huidige onderzoek is vernieuwend omdat in de literatuur nog vrij weinig te vinden was over een modererend effect van de SES op de associatie tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid van mbo-scholieren (Yang, 2015). In het huidige onderzoek werd allereerst onderzocht of er een verschil was in slachtofferschap van pesten tussen mannelijke en vrouwelijke mbo-scholieren. Tevens werd onderzocht of er een verschil was in de
schoolbetrokkenheid tussen mannelijke en vrouwelijke mbo-scholieren. Tot slot werd onderzocht of de SES de associatie tussen slachtofferschap van pesten en
schoolbetrokkenheid van mbo-scholieren modereerde.
In de huidige studie komt naar voren dat er geen verschil is in slachtofferschap van pesten tussen vrouwelijke en mannelijke mbo-scholieren. Dit komt niet overeen met de vooropgestelde hypothese en resultaten uit eerdere onderzoeken, waar naar voren komt dat mannelijke scholieren vaker slachtoffer zijn van pesten (Kaltiala-Heino et al., 2000; Rothon et al., 2010). Daarnaast komt naar voren dat vrouwelijke mbo-scholieren meer betrokken zijn op school dan mannelijke mbo-scholieren. Dit komt overeen met de vooropgestelde hypothese en resultaten uit eerdere onderzoeken, waar naar voren komt dat vrouwelijke scholieren meer betrokken zijn op school dan mannelijke scholieren (Crosnoe et al., 2004; Wang et al., 2011). Tot slot komt naar voren dat het interactie-effect tussen slachtofferschap van pesten en de SES niet significant is. De relatie tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid
bij mbo-scholieren is niet sterker bij scholieren met een lage SES dan bij scholieren met een hoge SES. Dit komt niet overeen met de vooropgesteld hypothese. Wel is er een negatief verband gevonden tussen slachtofferschap van pesten en schoolbetrokkenheid, wat overeenkomt met resultaten uit eerdere onderzoeken (Yang, 2015).
Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een verschil in sekse bij slachtofferschap van pesten is dat mannelijke studenten pestgedrag ‘normaler’ en meer acceptabel vinden dan vrouwelijke studenten (Huesmann et al., 1992). Tevens werd in de literatuur gevonden dat het pestgedrag bij mannelijke studenten pas tot negatieve gevolgen leidt, wanneer zij frequent en langdurig gepest zijn (Brunstein Klomek, Marrocco, Kleinman, Schonfeld, & Gould, 2007). Bij vrouwelijke studenten leidt niet-frequent pestgedrag al tot negatieve gevolgen (Brunstein Klomek et al., 2007). Mannelijke mbo-scholieren kunnen dus wel vaker gepest worden, maar vinden het mogelijk meer acceptabel en kunnen er beter mee omgaan dan vrouwelijke mbo-scholieren. Bovendien werd in de literatuur gevonden dat jongeren wanneer zij ouder worden, zich meer schamen voor het feit dat zij gepest worden en niet durven aan te geven dat zij gepest worden (Ter Bogt, Van Dorsselaer, & Vollebergh, 2003). Mogelijk schamen mannelijke scholieren zich meer dan vrouwelijke
mbo-scholieren voor het feit dat ze gepest worden en durven zij dit niet aan te geven. Van mannen wordt vaker verwacht dat zij zich minder kwetsbaar opstellen dan vrouwen (Rigby, 2004).
Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een interactie-effect tussen de SES en slachtofferschap van pesten is dat wanneer jongeren in de adolescentieperiode komen, zij streven naar onafhankelijkheid van hun ouders (Boyce et al., 2006). Vriendschap heeft in deze periode veel meer invloed op slachtofferschap van pesten dan kenmerken van het gezin, inclusief de SES (Boyce et al., 2006). Zo werd in een onderzoek gevonden dat jongeren die een goede vriend hadden minder vaak slachtoffer werden van pesten dan jongeren zonder een goede vriend (Hodges, Boivin, Vitaro, & Bukowski, 1999). Nog een verklaring voor het ontbreken van een interactie-effect tussen de SES en slachtofferschap van pesten is dat de vragenlijst waarmee de SES is gemeten, niet betrouwbaar is. De items uit de FAS hebben een lage correlatie. In de literatuur werd gevonden dat er enkele beperkingen zitten aan de FAS (Boyce et al., 2006). Zo is het hebben van een auto afhankelijk van of je in een stad of op het platteland woont. Daarnaast is het hebben van een eigen slaapkamer gerelateerd aan cultuur en familie grootte, maar ook van de leeftijd en het geslacht van de gezinsleden (Boyce et al., 2004). In een vervolgonderzoek zou een ander instrument gebruikt kunnen worden om de SES te meten.
Beperkingen
Ondanks deze bevindingen zijn er enkele beperkingen te noemen. Zo konden de scholieren van de deelnemende scholen vrijwillig meedoen aan het onderzoek. Wellicht worden de scholieren die niet mee deden aan het onderzoek vaker gepest en zijn ze minder betrokken op school. Voor dit onderzoek was het van belang dat scholieren die vaak gepest worden en minder betrokken op school zijn juist mee deden aan het onderzoek. Er kan nu niet achterhaald wat voor soort leerlingen niet hebben deelgenomen aan het onderzoek en wat hun reden was. Bovendien is er in het huidige onderzoek enkel gebruik gemaakt van
zelf-rapportage. Een nadeel van het gebruik van zelf-rapportage is dat het gaat om eigen
belevingen in plaats van feitelijk gedrag (Cowie, Naylor, Rivers, Smith, & Pereira, 2002). Het zou kunnen zijn dat er in werkelijkheid meer leerlingen worden gepest (Sterkenburg, De Weert-van Oene, & De Leeuw, 2012). In de literatuur werd gevonden dat leerkrachten pestgedrag goed in kaart kunnen brengen omdat zij de leerlingen dagelijks meemaken in verschillende contexten en goed in staat zijn om te observeren (Ladd & Profilet, 1996; Prinz, 1990). Bovendien werd gevonden dat een oordeel van medeleerlingen ook een goede manier is om pestgedrag in kaart te brengen, omdat de leerlingen elkaar in verschillende
omstandigheden mee maken en op basis daarvan een oordeel kunnen vormen (Asher & Coie, 1990). In een vervolgonderzoek zou het pestgedrag daarom beter in kaart gebracht kunnen worden door een combinatie van zelfrapportage en een oordeel van de leerkracht en medeleerlingen (Crick & Bigbee, 1998).
Implicaties
Meerdere onderzoeken, inclusief het huidige onderzoek, blijven aantonen dat
slachtofferschap van pesten gerelateerd is aan schoolbetrokkenheid (Yang, 2015). Vanwege de negatieve consequenties van pesten en schooluitval is het van belang dat scholen zich hier bewust van worden en deze informatie gebruiken bij het creëren en implementeren van effectieve interventies. Een voorbeeld van een effectief antipestprogramma is KiVa (Salmivalli, Kärnä, & Poskiparta, 2010). Het doel van dit programma is het voorkomen en verminderen van pesten. De scholieren verwerven in dit programma kennis omtrent pestgedrag en doen vaardigheden op om op te treden tegen pesten. Onderzoek heeft
aangetoond dat slachtofferschap van pesten afneemt door dit programma (Veenstra, 2015). KiVa is echter bedoeld voor leerlingen van de bovenbouw op de basisschool. Er zijn nog geen effectieve antipestprogramma’s gericht op scholieren van mbo-scholen. Bij het creëren van een effectief antipestpestprogramma voor mbo-scholen zouden elementen gebruikt kunnen worden van KivA.
Literatuur
Asher, S. R., & Coie, J. D. (1990). Peer rejection in childhood. New-York: Cambridge University Press.
Archambault, I., Janosz, M., Fallu, J.-S., & Pagani, L. S. (2009). Student engagement and its relationship with early high school dropout. Journal of Adolescence, 32, 651-670. doi: 10.1016/j.adolescence.2008.06.007
Athanasiades, C., & Deliyanni-Kouimtzis, V. (2010). The experience of bullying among secondary school students. Psychology in the Schools, 47, 328-341. doi: 10.1002/pits.20473
Battin-Pearson, S., Newcomb, M. D., Abbott, R. D., Hill, K. G., Catalano, R. F., & Hawkins, D. (2000). Predictors of early high school dropout: A test of five theories. Journal of Educational Psychology, 92, 568–582. doi: 10.1037/0022-0663.92.3.568
Besag, V. (1989). Bullies and victims in schools. Milton Keynes: Open University Pres.
Blondal, K. S., & Adalbjarnardottir, S. (2012). Student disengagement in relation to expected and unexpected educational pathways. Scandinavian Journal of Educational Research, 56, 85-100. doi: 10.1080/00313831.2011.568607
Bogt, T. ter., Dorsselaer, S., van., & Vollebergh, W. (2003). Psychische gezondheid, risicogedrag en welbevinden van Nederlandse scholieren. Verkregen van
http://worlddatabaseofhappiness.eur.nl/hap_bib/freetexts/terbogt_t_2003.pdf
Boyce, W., Torsheim, T., Currie, C., & Zambon, A. (2006). The family affluence scale as a measure of national wealth: Validation of an adolescent self-report measure. Social Indicators
Research, 78, 473-487. doi: 10.1007/s11205-005-1607-6
Brunstein Klomek, A., Marrocco, F., Kleinman, M., Schonfeld, I. S., & Gould, M. S. (2007). Bullying, depression, and suicidality in adolescents. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 46, 40-49. doi: 10.1097/01.chi.0000242237.84925.18 Buhs, E. S., Ladd, G. W., & Herald, S. L. (2006). Peer exclusion and victimization: Processes that
mediate the relation between peer group rejection and children's classroom engagement and achievement? Journal of Educational Psychology, 98, 1-13. doi: 10.1037/0022-0663.98.1.1 Chaux, E., Molano, A., & Podlesky, P. (2009). Socio-economic, socio-political and socio-emotional
variables explaining school bullying: A country-wide multilevel analysis. Aggressive Behavior, 35, 520-529. doi: 10.1002/ab.20320
Cohen, J. (1988). Statistical power analysis (2nd ed.). Hillsdale, NJ, Erlbaum.
Cowie, H., Naylor, P., Rivers, I., Smith, P. K., & Pereira, B. (2002). Measuring workplace bullying. Aggression and Violent Behavior, 7, 33-51. Verkregen van http://ac.els-cdn
.pdf?_tid=ae71cc5c-79e0-11e7-819e-00000aacb360&acdnat=1501939336 _de226b8c2c648c9bdb4eecda3280d7b2
Crick, N. R., & Bigbee, M. A. (1998). Relational and overt forms of peer victimization: A
multiinformant approach. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66, 337-347. doi: 10.1037/0022-006x.66.2.337
Crosnoe, R., Johnson, M. K., & Elder, G. H. (2004). Intergenerational bonding in school: The
behavioral and contextual correlates of student-teacher relationships. Sociology of Education, 77, 60-81. doi: 10.1177/003804070407700103
Demaray, M. K., Summers, K. H., Jenkins, L. N., & Becker, L. D. (2014). Bullying participant behaviors questionnaire (BPBQ): Establishing a reliable and valid measure. Journal of School Violence, 15, 158-188. doi: 10.1080/15388220.2014.964801
Donnon, T., & Hammond, W. (2007). Understanding the relationship in between resiliency and bullying in adolescence: An assessment of youth resiliency from 5 urban junior high schools. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 16, 449-471. doi:
10.1016/j.chc.2006.11.007
Farrington, D. P. (1993). 'Understanding and preventing bullying.' In: M. Tonry & N. Norris (Eds.), Crime and Justice: An Annual Review of Research. Chicago: University of Chicago Press. Finn, J. D., & Voelkl, K. E. (1993). School characteristics related to student engagement. Journal of
Negro Education, 62, 249-268. doi: 10.2307/2295464
Fredricks, J. A., Blumenfeld, P. C., & Paris, A. H. (2004). School engagement: Potential of the concept, state of the evidence. Review of Educational Research, 74, 59-109. doi:
10.3102/00346543074001059
Fredricks, J. A., Blumenfeld, P. C., Friedel, J., & Paris, A. (2005). School engagement. In K. A. Moore & L. H. Lippman (Eds.), What do children need to flourish? Conceptualizing and measuring indicators of positive development (pp. 305-321). New York, New York: Springer. Henry, K. L., Knight, K. E., & Thornberry, T. P. (2012). School disengagement as a predictor of
dropout, delinquency, and problem substance use during adolescence and early adulthood. Journal Youth Adolescence, 41, 156-166. doi: 10.1007/s10964-011-9665-3
Herweijer, L. (2008) Gestruikeld voor de start. De school verlaten zonder startkwalificatie, Den Haag: SCP.
Hodges, E. V. E., Boivin, M., Vitaro, F., & Bukowski, W. (1999). The power of friendship:
Protection against an escalating cycle of peer victimization. Developmental Psychology, 35, 94–101. doi: 10.1037/0012-1649.35.1.94
Hoglund, W. L., & Leadbeater, B. J. (2007). Managing threat: Do social-cognitive processes mediate the link between peer victimization and adjustment problems in early adolescence? Journal of Research on Adolescence, 17, 525- 540. doi: 10.1111/j.1532-7795.2007.00533.x
Huesmann, L. R., Guerra, N. G., Zelli, A., & Miller, L. (1992). Differing normative beliefs about aggression for boys and girls. In K. Björkqvist & P. Niemelä (Eds.), Of Mice and Women: Aspects of Female Aggression (pp. 77-87). San Diego, CA: Academic.
Janosz, M., Archambault, I., Morizot, J., & Pagani, L. S. (2008). School engagement trajectories and their differential predictive relations to dropout. Journal of Social Issues, 64, 21-40. doi: 10.1111/j.1540-4560.2008.00546.x
Jankauskiene, R., Kardelis, K., Sukys, S., & Kardeliene, L. (2008). Associations between school bullying and psychosocial factors. Social Behavior & Personality, 36, 145–162. doi: 10.2224/sbp.2008.36.2.145
JOB-monitor (2007). Onderzoeksresultaten ODIN 4. Amsterdam: Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs.
Juvonen, J. (2006). Sense of belonging, social bonds and school functioning. In P. A. Alexander & P. H. Winne (Eds.), Handbook of educational psychology 2nd edition, (pp. 665-674). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Kaltiala-Heino, R., Rimpela, M., Rantanen, P., & Rimpela, A. (2000). Bullying at school – an indicator of adolescents at risk for mental disorders. Journal of Adolescence, 23, 661–674. doi: 10.1006/jado.2000.0351
Kunst, A. E., Dalstra, J. A. A., Bos, V., & Mackenbach, J. P. (2005). Ontwikkeling en toepassing van indicatoren van sociaal-economische status binnen het Gezondheidsstatistisch Bestand. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Ladd, G. W., & Profilet, S. M. (1996). The child behavior scale: A teacher-report measure of young children’s aggressive, withdrawn, and prosocial behaviors. Developmental Psychology, 32, 1008-1024.
Lamote, C., Speybroeck, S., Van den Noortgate, W., & Van Damme, J. (2013). Different pathways towards dropout: The role of engagement in early school leaving. Oxford Review of
Education, 39, 739-760. doi: 10.1080/03054985.2013.854202
Lan, W., & Lantier, R. (2009). Changes in students’ academic performance and perceptions of school and self before dropping out of schools. Journal of Education for Students Placed at Risk, 8, 309-332. doi:10.1207/S15327671ESPR0803_2
Li, Y. B., Lynch, A. D., Kalvin, C., Liu, J. J., & Lerner, R. M. (2011). Peer relationships as a context for the development of school engagement during early adolescence. International Journal of Behavioral Development, 35, 329- 342. doi: 10.1177/0165025411402578
Luthar, S. S., Cicchetti, D., & Becker, B. (2000). The construct of resilience: A critical evaluation and guidelines for future work. Child Development, 71, 543-562. doi: 10.1111/1467-8624.00164
Moore, D. S., McCabe, G. P., & Craig, B. A. (2009). Introduction to the practice of statistics. New York, New York: W. H. Freeman and Company.
Olweus. D. (1991). Bully/victim problems among school children: Basic facts and effects of a school based intervention program. In D. Pepler & K. Rubin (Eds.), The development and treatment of childhood aggression (pp. 411 - 448). Hillsdale, NJ: Erlbaum.
O’Toole, N., & Due, C. (2013). School engagement for academically at-risk students: A participatory research project. The Australian Educational Researcher, 42, 1-17. doi: 10.1007/s13384-014-0145-0
Prinstein, M. J., Boergers, J., & Vernberg, E. M. (2001) Overt and relational aggression in
adolescents: Social-psychological adjustment of aggressors and victims. Journal of Clinical Child Psychology, 30, 479-491. doi:10.1207/S15374424JCCP3004_05
Prinz, R. J. (1990). Socially withdrawn and isolated children. In H. Leitenberg (Ed.), Handbook of social and evaluation anxiety (pp. 161-178). New-York: Plenum.
Rigby, K. (2000). Effects of peer victimization in schools and perceived social support on adolescent well-being. Journal of Adolescence, 23, 57–6. doi: 10.1006/jado.1999.0289
Rigby K. (2004). Addressing bullying in schools theoretical perspectives and their implications. School Psychology International, 25, 287–300. doi: 10.1177/0143034304046902
Rothon, C., Head, J., Klineberg, E., & Stansfeld, S. (2010). Can social support protect bullied adolescents from adverse outcomes? A prospective study on the effects of bullying on the educational achievement and mental health of adolescents at secondary schools in East London. Journal of Adolescence, 34, 579-588. doi: 10.1016/j.adolescence.2010.02.007 Rumberger, R. W. (1983). Dropping out of high school: The influence of race, sex, and family
background. American Educational Research Journal, 20, 199-220. doi: 10.2307/1162594 Salmivalli, C., Kärnä, A., & Poskiparta, E. (2010). Development, evaluation, and diffusion of a
national antibullying program, KiVa. In B. Doll, W. Pfol, & J. S. Yoon (Eds.), Handbook of youth prevention science (pp. 240-454). New York: Routledge.
Scholte, R., Engels, R., Haselager, G., & Kemp, R. de. (2004). Stabiliteit in pesten en gepest worden: Associaties met sociaal functioneren op de basisschool en middelbare school. Pedagogiek, 24, 171-186. Verkregen van file:///D:/Bureaubladmappen/Downloads/225-248-1-PB%20(6).pdf Schwartz, D., & Proctor, L. J. (2000). Community violence exposure and children's social adjustment
in the school peer group: The mediating roles of emotion regulation and social cognition. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68, 670-683. doi:
10.1037/0022-006x.68.4.670
Steeg, M. van. der., & Webbink, D. (2006). Voortijdig schoolverlaten in Nederland: Omvang, beleid en resultaten. Verkregen van https://www.cpb.nl/sites/default/files
/publicaties/download/voortijdig-schoolverlaten-nederland-omvang-beleid-en-resultaten.pdf Sterkenburg, N. M., Weert-van Oene, G. H. de., & Leeuw, J. R. J. de. (2012). De relatie tussen
pesten, psychosociale gezondheid en gelukkig zijn onder middelbare scholieren. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 1, 30-35. doi: 10.1007/s12508-012-0022-z
Summers, K. H., Demaray, M. K., & Becker, L. D. (2010). Assessment of bystander participant roles in bullying situations. Annual Convention of the National Association of School
Psychologists. Denver, CO.
Tippett, N., & Wolke, D. (2014). Socioeconomic status and bullying: A meta-analysis. American Journal of Public Health, 104, 48-59. doi:10.2105/AJPH.2014.301960
Vanderbilt, D., & Augustyn, M. (2010). The effects of bullying. Paediatrics and Child Health, 20, 315-320. Verkregen van http://ac.els-cdn.com.ezproxy.leidenuniv.nl:2048
/S1751722210000715/1-s2.0-S1751722210000715-main.pdf?_tid=c6e8297c-79e3-11e7-a027-00000aacb35f&acdnat=1501940666_45a53b9d39024bb8b1b45351b15ba1b1 Vocht, A., de. (2016). Basishandboek SPSS 24. Bijleveld Press.
Wang, M. T., Willett, J. B., & Eccles, J. S. (2011). The assessment of school engagement: Examining dimensionality and measurement invariance by gender and race/ethnicity. Journal of School Psychology, 49, 465-480. doi: 10.1016/j.jsp.2011.04.001
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2009). Vertrouwen in de school: Over de uitval van ‘overbelaste’ jongeren. Verkregen van file:///D:/Bureaubladmappen
/Downloads/340063.pdf
Yang, C. (2015). Multilevel associations between bullying victimization, school engagement and social-emotional learning (Doctoral dissertation, University of Delaware). Verkregen van http://search.proquest.com.ezproxy.leidenuniv.nl:2048/docview/1727752724
Zins, J. E., Elias, M. J., & Maher, C. A. (2007). Bullying, victimization, and peer harassment: A handbook of prevention and intervention. New York, NY: Haworth Press.