• No results found

Kostprijs van varkensvlees in een aantal EU-landen in 1996 en 1997

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kostprijs van varkensvlees in een aantal EU-landen in 1996 en 1997"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

-.

-.

(2)

m f D ~ - Z 0

(3)

5 51 5’1 1. * 5.1.2 5.1.3 5.2 DISCUSSIE EN CONCLUSIES 28 Discussie 28 Beschikbare data 28 Kostprijsberekening 28 Resultaten 29 Conclusies 29 LITERATUUR BIJLAGEN

REEDS EERDER VERSCHENEN PROEFVERSLAGEN

0 2000, Praktijkonderzoek Varkenshouderij, Rosmalen

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

31 33 58

(4)

SAMENVATTING

De varkenshouderij in Europa is de laatste jaren sterk gegroeid. In verschillende landen neemt de omvang en dus ook de zelfvoor-zieningsgraad van de varkenshouderij gestaag toe. Denemarken heeft de hoogste zelfvoorzieningsgraad: 459% (1997). Nederland, België/Luxemburg en Ierland hebben al jarenlang een zelfvoorzienings-graad van boven de 100%. Ook Frankrijk en Spanje hebben de laatste jaren, in tegenstel-ling tot de jaren daarvoor, een zelfvoorzie-ningsgraad van boven de 100% en zijn dus van netto importeur, netto exporteur gewor-den. De zelfvoorzieningsgraad is sinds 1990 in Denemarken, België/Luxemburg, Frankrijk, Ierland en Spanje toegenomen, terwijl deze in Nederland is afgenomen. De genoemde landen zijn dan ook belangrijke concurrenten van Nederland op de internationale markt voor varkensvlees. Duitsland, Griekenland, Italië, Portugal en het Verenigd Koninkrijk hebben een zelfvoorzieningsgraad lager dan 100%. Deze landen zijn belangrijke afzetlan-den voor Nederland. Naast de ontwikkelin-gen op de Europese markt worden de ont-wikkelingen op de wereldmarkt steeds belangrijker. Met name de Verenigde Staten en Canada exporteren veel varkensvlees en zijn belangrijke concurrenten.

Tabel 1: Belangrijkste technische resultaten

Kengetal B’

Het doel van het onderzoek is het vergelij-ken van de gemiddelde kostprijs per kg var-kensvlees over de jaren 1996 en 1997 voor de deelnemende EU-landen. Dit gebeurt met het model EuroporC (Vaessen en Backus, 1997) versie 3. Daarnaast wordt de te verwachten invloed op de kostprijs van

EU-beleid en nationaal beleid ten aanzien van milieu, welzijn en gezondheid voor de varkenshouderij in de deelnemende EU-landen voor de komende jaren beoordeeld. Aan de hand van de kostprijs wordt de posi-tie van de Nederlandse varkenshouderij

bepaald ten opzichte van de Europese con-currenten enerzijds en de potentiële afzet-landen anderzijds.

De uitgangspunten in het model zijn geba-seerd op representatieve gegevensbestan-den van de deelnemende EU-langegevensbestan-den (Bel-gië, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Italië, Nederland en het Verenigd Koninkrijk). Het EuroporC-model bevat de (uniform bere-kende) kostenposten: voer, uitval, algemene kosten, huisvesting, rente, en arbeid. In tabel 1 staan de belangrijkste technische resultaten van de deelnemende landen in 1996 en 1997 weergegeven.

DK* F3 GW 15 NL6 UK7

1996

Afgeleverde vleesvarkens/zeug/jaar 16,3 21,0 19,9* 17,o 18,O 21 ,o 20,3 Gecorrigeerde groei (gr/dier/dag) 607 747 776 666 650 751 711

Geslacht gewicht (kg) 86 75 85 79 128 88 66

Karkas jaar (kg)per zeug per 1.401 1.580 1.6878 1.346 2.302 1.842 1.346 1997

Afgeleverde vleesvarkens/zeug/jaar 16,5 21,2 20,28 17,o 18,9 21 ,o 20,5 Gecorrigeerde groei (gr/dier/dag) 611 772 788 666 658 756 719

Geslacht gewicht (kg) 89 76 84 79 128 89 67

Karkas jaar (kg)per zeug per 1.461 1.610 1.7068 1.346 2.414 1.858 1.376 1 België, * Denemarken, 3 Frankrijk, 4 Griekenland, 5 Italië, 6 Nederland, 7 Verenigd Koninkrijk 8 gecorrigeerd de zeugdefinitie;voor correctiefactor is 1,088 voor 1996 en voor1,091 1997

(5)

Denemarken en Nederland hebben in 1996 en 1997 het grootste aantal afgeleverde vleesvarkens per zeug per jaar. Daarna komen respectievelijk het Verenigd Konink-rijk, FrankKonink-rijk, Italië, Griekenland en tenslotte België. De karkasproductie per zeug per jaar is in Italië het grootst. Daarna komen Nederland, Frankrijk, Denemarken en Bel-gië. De rij wordt gesloten door het Verenigd Koninkrijk en Griekenland. De gecorrigeerde groei per dier per dag is in Frankrijk het hoogst. Daarna volgen Nederland, Denemar-ken en het Verenigd Koninkrijk. GrieDenemar-kenland, Italië en België hebben een aanzienlijk lage-re groei per dier per dag dan de overige vier landen.

In tabel 2 zijn de kostprijs, de opbrengstprijs en het dekkingspercentage van de deelne-mende landen weergegeven in 1996 en

1997.

Er bestaat een grote variatie in de verschil-lende kostenposten tussen de landen. De verschillen in algemene kosten en huisves-tingskosten zijn groot. België en Denemar-ken hebben een laag aandeel algemene kosten ten opzichte van de overige landen. Griekenland, Italië en het Verenigd Koninkrijk hebben een lager aandeel huisvestingskos-ten dan de overige landen. In Griekenland is in verhouding tot de overige landen het aan-deel rentekosten hoog en het aanaan-deel arbeidskosten laag.

De totale kostprijs per kg karkas is in 1996 in Frankrijk het laagst en in 1997 in

Denemar-ken. Na Frankrijk en Denemarken komen respectievelijk Nederland en België. Na Nederland en België komt in 1996 het Verenigd Koninkrijk en daarna Italië. In 1997 komt eerst Italië en daarna het Verenigd Koninkrijk. Griekenland heeft in beide jaren de hoogste kostprijs. Als de kostprijs wordt vergeleken met de opbrengstprijs hebben Denemarken, Frankrijk en België in beide jaren een positief resultaat met een dek-kingspercentage van boven de 100%. In Italië en Nederland ligt het dekkingspercen-tage in 1996 onder de 100% en in 1997 boven de 100%. Het Verenigd Koninkrijk heeft in 1996 een dekkingspercentage van 99% en in 1997 een van 85%. Griekenland heeft de hoogste opbrengstprijs, maar door de eveneens hoogste kostprijs een dek-kingspercentage van maar ongeveer 90%. Nederland heeft met name ten opzichte van de belangrijkste concurrenten Denemarken en Frankrijk een hoge kostprijs. Door het nieuwe Varkensbesluit, de varkensheff ing en toenemende mestkosten zal de kostprijs in Nederland hoger worden en het verschil ten opzichte van de concurrenten waarschijnlijk groter. De gemiddelde bedrijfsomvang, die vergeleken met de andere Europese landen al hoog is, zal dan waarschijnlijk nog verder toenemen om toch een goede concurrentie-kracht te blijven houden.

Niet alleen het kosten- en opbrengstniveau van een land is bepalend voor de concur-rentiepositie. De handels-, kennis-, en infrastructuur, de gemiddelde omvang van

Tabel 2: Kostprijs, opbrengstprijs en dekkingspercentage

Kengetal B DK F GR I NL UK 1996 Kostprijs (f/kg karkas) 3,53 3,17 3,16 3,91 3,76 3,37 3,66 Opbrengstprijs (flkg karkas) 3,65 3,31 3,29 3,43 3,60 3,15 3,62 Dekkingspercentage (%) 103 104 104 88 96 94 99 1997 Kostprijs (flkg karkas) 3,39 2,93 3,22 4,36 3,66 3,31 4,35 Opbrengstprijs (f/kg karkas) 3,5l 3,46 3,41 3,95 3,76 3,30 3,69 Dekkingspercentage (%) 104 118 106 91 103 100 85 5

(6)

de bedrijven en het productenpakket met bij- milieu- en welzijnsbeleid op de kostprijs behorende kwaliteit spelen ook een belang- noodzakelijk. Ook verder onderzoek naar het rijke rol bij het bepalen van de concurrentie- aantal bestede arbeidsuren per jaar en de positie. Ook factoren als Europese en natio- uitsplitsing van de algemene kosten is ge-nale regelgeving en sociale factoren zijn van wenst, om zodoende meer inzicht te krijgen grote invloed op de ontwikkelingen van de in eventuele verschillen. Tenslotte ontbreken varkenshouderij in de verschillende regio’s. in dit onderzoek belangrijke landen op het

gebied van de varkenshouderij binnen en Om een uitspraak te kunnen doen over de buiten Europa, zoals Duitsland, Spanje, de toekomstige concurrentiepositie van een Verenigde Staten en Canada.

(7)

SUMMARY

The pig industry in Europe has considerably grown the past few years. In some countries the pig industry is increasing steadily and thus, in these countries the self-sufficiency rate will also increase. Denmark has the hig hest self-suff iciency rate: 459% (1997). For years the Netherlands and Belgium/ Luxembourg have had a self-sufficiency rate of over 100%. The past few years also France and Spain have a self-sufficiency rate of over 100% and have become a net exporting country instead of a net importing country. Since 1990, the self-suff iciency rates in Denmark, Belgium/Luxembourg, France, Ireland and Spain have increased, while it has decreased in the Netherlands. These countries are thus the main competi-tors of the Netherlands on the international pig market. Germany, Greece, Italy, Portugal and the United Kingdom have a self-suffi-ciency rate lower than 100% and are poten-tial markets for the Netherlands. Besides the development on the European market, the development on the world market is becom-ing more and more important. Particularly, the United States and Canada export much pork and are important competitors. The aim of the study was to compare the average tost price for pigs per kg of

car-Table 1: Most important technical results

Result B’ DK* F3 GR4 15 NL6 UK’

cass in 1996 and 1997 for the participating EU-countries with the EuroporC model ver-sion 3. Moreover, the anticipated influence on the tost price of EU and national legisla-tion as to environment, welfare and health for the pig industry in the participating EU-countries were considered for the next few years. On the basis of the tost price, the position of the Dutch pig industry was com-pared with European competitors on the one hand and the potential markets on the other. The assumptions in the model were based on representative data bases of the partici-pating EU-countries (Belgium, Denmark, France, Greece, Italy, the Netherlands and the United Kingdom). The EuroporC model contains the (uniformly calculated) tost items: feed, mortality, miscellaneous costs, housing, interest and labour.

Table 1 shows the most important technical results of the participating countries in 1996 and 1997.

In 1996 and 1997 Denmark and the Nether-lands produced the highest number of finished pigs per sow per year, followed by the United Kingdom, France, Italy, Greece and Belgium respectively. The number of kg

1996

Finished pigs/sow/year 16.3 21 .o 19.98 17.0 18.0 21 .o 20.3 Corrected daily gain (gr/pig/day) 607 747 776 666 650 751 711

Slaug hterweight (kg) 86 75 85 79 128 88 66

Carcass sow per (kg)per year 1,401 1,580 1,6878 1,346 2,302 1,842 1,346 1997

Finished pigs/sow/year 16.5 21.2 20.28 17.0 18.9 21 .o 20.5

Corrected daily gain (gr/pig/day) 611 772 788 666 658 756 719

Slaug hterweight (kg) 89 76 84 79 128 89 67

Carcass sow (kg)per per year 1,461 1,610 1,706* 1,346 2,414 1,858 1,376 1 Belgium, * Denmark, 3 France, 4 Greece, 5 Italy, 6 Netherlands, 7 United Kingdom

(8)

of carcass produced per sow per year was highest in Italy, followed by the Netherlands, France, Denmark and Belgium respectively. The United Kingdom and Greece were last. The corrected daily gain was highest in France, followed by the Netherlands, Denmark and the United Kingdom respectively. Greece, Italy and Belgium had a considerably lower daily gain than the other four countries. In table 2 the tost price, market price and the percentage of cover of the participating countries are presented.

The variation between the different tost items is large. The differences between mis-cellaneous and housing costs are great. Belgium and Denmark have a low percenta-ge of miscellaneous costs compared with the other countries. Greece, Italy and the United Kingdom have a low percentage of housing costs compared with the other countries. In Greece the percentage of inte-rest costs is high and the percentage of labour costs is low compared with the other countries.

Total tost price per kg of carcass was lowest in France in 1996 and lowest in Denmark in 1997, followed by the Netherlands and Bel-gium respectively. After BelBel-gium and the Netherlands, the United Kingdom and Italy respectively followed. In 1997 Italy had a lower tost price than the United Kingdom. Greece had the highest tost price per kg of carcass in both years. If the tost price is

compared with the meat price, Denmark, France and Belgium have a positive result with a percentage of cover above 100% in both years. In Italy and the Netherlands the percentage of cover was Iower than 100% in 1996 and higher than 100% in 1997. The United Kingdom had a percentage of cover of 99% in 1996 and 85% in 1997. Greece had the highest meat price, but due to also having the highest tost price, the percenta-ge of cover was only about 90%.

The Netherlands has a high tost price, parti-cularly if compared with the most important competitors, Denmark and France. The new pig regulations for welfare, the pig tax and the increasing manure costs will result in a higher tost price in the Netherlands and the differente in tost price between the Nether-lands and the main competitors will likely be greater. To keep a good competitive position, farm size in the Netherlands will likely increa-se. Farm size in the Netherlands is already larger than in the other countries in Europe. The competitive position in the pig industry of a country not only depends on the tost and meat price, but also farm size, produc-tion market and the quality of the products play an important role in determining the competitive position. Also other, non-econo-mic factors, such as trade, knowledge and infrastructure, national and European legisla-tion and social factors influence the develop-ment of the pig industry in different areas.

Tabel 2: Cost price, market price and percentage of cover

B DK F GR I N L UK

1996

Cost price (flkg carcass) 3.53 3.17 3.16 3.91 3.76 3.37 3.66 Market price (flkg carcass) 3.65 3.31 3.29 3.43 3.60 3.15 3.62

Percentage of cover (%) 103 104 104 88 96 94 99

1997

Cost price (f/kg carcass) 3.39 2.93 3.22 4.36 3.66 3.31 4.35

Market price (flkg carcass) 3.51 3.46 3.41 3.95 3.76 3.30 3.69

(9)
(10)

1 INLEIDING

1.1 Probleemstelling

De concurrentiepositie van de varkenshou-derij in de verschillende productiegebieden in Europa is sterk afhankelijk van de ontwik-keling van de kostprijs en de opbrengstprijs. De opbrengstprijs wordt vooral bepaald door de vraag en het aanbod. De kostprijs is een resultante van productieresultaten en prijzen van productiemiddelen.

De varkenshouderij heeft zich in Europa de laatste jaren sterk ontwikkeld. In sommige gebieden in de Europese Unie is de groei sterker dan in andere gebieden. De toena-me van de varkensstapel in verschillende landen leidt bij een minder grote toename van de vraag naar varkensvlees tot een hogere zelfvoorzieningsgraad. De zelfvoor-zieningsgraad wordt berekend door de tota-le productie van een land te detota-len door de totale consumptie en dit getal te vermenig-vuldigen met 100%. De zelfvoorzienings-graad van verschillende EU-landen is weer-gegeven in tabel 3.

Denemarken heeft de hoogste zelfvoorzie-ningsgraad. Nederland, België/Luxemburg

en Ierland hebben al jarenlang een zelfvoor-zieningsgraad van boven de 100%. Een zelfvoorzieningsgraad hoger dan 100% betekent dat deze landen meer produceren dan consumeren en dus het overschot exporteren. Frankrijk en Spanje hebben de laatste jaren, in tegenstelling tot de jaren daarvoor, een zelfvoorzieningsgraad van boven de 100% en zijn van netto importeur, netto exporteur geworden. De zelfvoorzie-ningsgraad is sinds 1990 in Denemarken, België/Luxemburg, Frankrijk, Ierland en Spanje toegenomen, terwijl deze in Neder-land is afgenomen. De genoemde Neder-landen zijn dan ook belangrijke concurrenten van Nederland op de internationale markt voor varkensvlees. Duitsland, Griekenland, Italië, Portugal en het Verenigd Koninkrijk hebben een zelfvoorzieningsgraad lager dan 100%. Deze landen zijn belangrijke afzetlanden voor Nederland. De zelfvoorzieningsgraad in Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk is in de periode vanaf 1990 ongeveer op het-zelfde niveau gebleven. In Griekenland en Portugal is de zelfvoorzieningsgraad in de periode vanaf 1990 13 à 14% gedaald. De zelfvoorzieningsgraad in Finland, Oostenrijk en Zweden ligt rond de 100%. Deze landen

Tabel 3: Ontwikkeling van de zelfvoorzieningsgraad in de EU-landen van 1985 tot en met 1997 in procenten Land 1985 1990 1995 1996 1997 Nederland België/Luxemburg Denemarken Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Ierland Italië Oostenrijk Portugal Spanje Verenigd Koninkrijk Zweden 272 285 144 161 375 366 86 86 81 87 70 69 115 129 71 67 92 94 99 97 71 69 276 275 209 210 212 208 453 449 459 77 77 80 102 101 107 103 105 110 56 55 55 152 161 162 67 67 69 99 100 101 83 81 81 104 108 109 75 71 77 98 102 102 Bron: PVE

(11)

spelen een minder belangrijke rol op de Europese varkensmarkt, omdat ze niet of nauwelijks importeren of exporteren. Naas de ontwikkelingen op de Europese markt worden de ontwikkelingen op de wereld-markt steeds belangrijker. Met name de Verenigde Staten en Canada exporteren veel varkensvlees en zijn belangrijke conc renten. Dit rapport beperkt zicht echter tot landen binnen de EU.

ur-Verschillen in ontwikkeling van de varkens-houderij tussen landen worden veroorzaakt door onder andere economische, politieke, fiscale, sociale en natuurlijke factoren. Bij economische factoren -wordt gedacht aan de handels-, kennis- en infrastructuur, de gemiddelde omvang van de bedrijven en het productenpakket met bijbehorende kwa-liteit in een bepaald land. Daarnaast is ook het gemiddelde kostenniveau van primaire bedrijven van belang. Dit kostenniveau wordt bepaald door de prijs en de kwaliteit van de productiefactoren en de gemiddelde productieresultaten.

Onder politieke factoren valt onder andere regelgeving ten aanzien van milieu en dier-lijk welzijn. Het beleid is voor ieder land anders. Afhankelijk van de milieusituatie en vaak daarmee samenhangend de concen-tratie van het aantal varkensbedrijven wordt de varkenssector in bepaalde landen gesti-muleerd (subsidies) of juist afgeremd. Ook de regelgeving ten aanzien van dierlijk wel-zijn is verschillend per land.

Daarnaast spelen de sociale factoren een rol bij de ontwikkeling van de varkenshouderij in een land. Voorbeelden zijn sociale status, beschikbare kennis en alternatieve mogelijk-heden voor het aanwenden van arbeid en kapitaal binnen en buiten de landbouw. Weersfactoren spelen in Europa geen domi-nante rol, omdat in de meeste landen de varkens het hele jaar binnen zijn gehuisvest. Monitoring van kengetallen (productieresul-taten en prijsniveaus) in de verschillende productiegebieden in Europa geeft een goed beeld van de ontwikkeling van de kostprijsverschillen. Uit eerder onderzoek blijkt echter dat het vergelijken van kengetal-len in Europa moeilijk is door de grote diver-siteit aan rekenregels, definities,

gewichts-en leeftijdsaanduidinggewichts-en, houderijsystemgewichts-en en prijsniveaus (Van den Elzen 1989). Definitieverschillen doen zich bijvoorbeeld voor bij zeugen. Daarnaast is het verkrijgen van representatieve gegevens uit de ver-schillende landen een probleem.

Daarom moeten eerst de eventuele verschil-len in datadefinities en rekenregels worden gecorrigeerd. Vervolgens kunnen mogelijke oorzaken voor verschillen in technisch-eco-nomische resultaten worden geanalyseerd. De volgende posten spelen hierbij onder andere een rol: technische productieresulta-ten, toegerekende kosten (KI, gezond heids-zorg, elektriciteit et cetera), renteniveau, loonvoet, aantal arbeidsuren per dierplaats en vaste kosten (bouwwerken, kosten onroe-rend goed, milieumaatregelen en verzekerin-gen et cetera). Aan de hand van deze ana-lyse kan worden bekeken wat de positie van Nederland is ten opzichte van de Europese concurrenten wat betreft kostprijs en onder-liggende kengetallen.

1.2 Doelstelling

Het doel van het onderzoek dat in dit rap-port wordt beschreven is het vergelijken van de gemiddelde kostprijs per kg varkens-vlees over de jaren 1996 en 1997 voor de deelnemende EU-landen. Dit gebeurt met het model EuroporC (Vaessen en Backus, 1997) versie 3. Daarnaast wordt de te ver-wachten invloed op de kostprijs van EU-beleid en nationaal EU-beleid ten aanzien van milieu, welzijn en gezondheid voor de var-kenshouderij in de deelnemende EU-landen voor de komende jaren beoordeeld. Aan de hand van de kostprijs wordt de positie van de Nederlandse varkenshouderij bepaald ten opzichte van de Europese concurrenten enerzijds en de potentiële afzetlanden anderzijds.

1.3 Opbouw

Hoofdstuk 2 gaat in op de variabelen die aan de kostprijsberekening ten grondslag liggen en de opbouw van de kostprijs. In hoofdstuk 3 worden de (uniform berekende) technische en economische kengetallen weergegeven. Hierbij komen zowel de

(12)
(13)

kos-2 MATERIAAL EN METHODE

In paragraaf 2.1 wordt besproken welke lan-den en instituten de informatie hebben ver-strekt voor het berekenen van de verschil-lende kostprijzen. In paragraaf 2.2 worden de belangrijkste rekenregels en definities van het model EuroporC versie 3 besproken en in paragraaf 2.3 de verschillende kosten-posten. De opbouw van de kostprijs in 1996 en 1997 voor de verschillende landen is opgenomen in bijlage 1.

2.1 Herkomst gebruikte data

De data voor het project EuroporC zijn door instituten uit de betreffende landen beschik-baar gesteld. Hierbij is zo veel mogelijk nagestreefd om landelijk gemiddelde resul-taten te verkrijgen.

België:

De data uit België zijn afkomstig uit het CLE-boekhoudnet van het Centrum voor Land-bouwEconomie in Brussel. Hieraan namen in 1996 218 bedrijven met zeugen en 190 bedrijven met vleesvarkens deel. In 1997 namen 197 bedrijven met zeugen en 174 bedrijven met vleesvarkens deel. In België ligt het totaal aantal bedrijven met varkens op ongeveer 15.000.

Denemarken:

In Denemarken worden de data ieder jaar verzameld door het Danish Agricultural Advisory Centre in Skeybej. Dit gebeurt op zo’n 1.500 van de ongeveer 27.000 bedrij-ven met varkens in Denemarken.

Frankrijk:

De data voor het berekenen van de Franse kostprijs zijn afkomstig van het Institut Tech-nique du Porc in Le Rheu. Ze zijn voorname-lijk gebaseerd op de kostprijsberekening van het ITP en het GTE-systeem (economi-sche data). Het aantal bedrijven in het GTE-systeem ligt rond de 2.300. Dit is in vergelij-king met de overige landen behoorlijk veel, maar Frankrijk heeft ook meer dan 120.000 bedrijven met varkens.

Griekenland:

De data uit Griekenland zijn afkomstig van ongeveer 20 bedrijven. Deze gegevens zijn verzameld door de Aristotelian University of Thessaloniki in Thessaloniki. In Griekenland zijn ongeveer 50.000 bedrijven met varkens. Italië:

De data uit Italië zijn gebaseerd op gege-vens van het Centro Ricerche Produzioni Animali in Reggio Emilia, Deze data zijn af-komstig van ongeveer 60 bedrijven met var-kens. Italië heeft ongeveer 270.000 bedrij-ven met varkens, die net als in Griekenland erg kleinschalig zijn (gemiddeld 29 varkens per bedrijf).

Nederland:

De Nederlandse gegevens zijn voornamelijk afkomstig uit de “Kengetallenspiegel” van Siva-software BV..

In 1996 namen hier 736 bedrijven met zeu-gen en 1.178 bedrijven met vleesvarkens aan deel. In 1997 namen maar 602 bedrij-ven met zeugen en 509 bedrijbedrij-ven met vlees-varkens deel. Het kleinere aantal deelne-mers in 1997 wordt veroorzaakt doordat veel bedrijven zijn be’invloed door de varkens-pest en daarom buiten het bestand zijn gelaten. Andere bronnen zijn het Landelijk Biggenprijzenschema, KWIN-V en het Stamboek-verkoopprijzenschema.

Nederland heeft ongeveer 20.000 bedrijven met varkens.

Verenigd Koninkrijk:

Het Meat en Livestock Centre in Milton in het Verenigd Koninkrijk presenteert ieder jaar een Pig Yearbook gebaseerd op Pigplan. Hieraan namen in 1996 254 zeugenbedrijven, 154 opfokbedrijven en 179 vleesvarkensbe-drijven deel. In 1997 waren dit respectieve-lijk 228, 137 en 155 bedrijven. Het totaal aantal bedrijven met varkens in het Verenigd Koninkrijk is ongeveer 17.500.

Voor de wisselkoersen en rentepercentages van de verschillende landen is gebruik

(14)

gemaakt van Eurostat. Voor het corrigeren van de voederconversie en de groei per dier per dag zijn de uniformeringsafspraken voor de varkenshouderij gebruikt.

2.2 Uniformering gebruikte data

De kostprijs van een product geeft de kos-ten weer die het maken van één eenheid product met zich meebrengt. Het berekenen van de kostprijs op bedrijven die een homo-geen product voortbrengen is relatief een-voudig. Alle kosten worden toegerekend aan het desbetreffende product. In de landbouw is veelal sprake van gemengde bedrijven. Hierdoor moeten keuzes worden gemaakt voor het toerekenen van kosten aan de ver-schillende bedrijfsonderdelen. Dit geldt met name voor de vaste kosten, zoals arbeid en rente. Voor de kostprijsberekening van var-kensvlees in verschillende landen komt daar nog bij dat de methode voor kostprijsbere-kening is gerelateerd aan de structuur van de varkenshouderij in het betreffende land. In Nederland en België is het vanwege de hoge specialisatiegraad gebruikelijk om de productieresultaten apart voor de zeugenhou-derij en de vleesvarkenshouzeugenhou-derij te bereke-nen. In Denemarken, Engeland, Frankrijk, Griekenland en Italië is het gebruikelijk om de kostprijs op basis van de karkasproductie per zeug per jaar te berekenen, dus over de ge-hele productiecyclus zeugenhouderij inclusief vleesvarkenshouderij. Ook de verschillen in rekenregels en definities van de manage-mentsystemen in de verschillende landen kunnen problemen opleveren bij het bereke-nen van een kostprijs voor varkensvlees. In dit rapport is het model EuroporC versie 3 gebruikt voor het berekenen van de verschil-lende kostprijzen. Dit model is ontwikkeld om een uniforme kostprijs per kg karkas te kunnen berekenen. Om te komen tot unifor-me rekenregels en definities moet voor eventuele verschillen worden gecorrigeerd. De belangrijkste correcties in EuroporC ver-sie 3 zijn de correctie voor verschillende zeugdefinities en correcties voor verschillen-de gewichtstrajecten bij vleesvarkens. 2.2.1 Zeugdefinitie

Een zeug kan op verschillende tijdstippen als ‘zeug’ worden benoemd. Dit kan

bijvoor-beeld bij aanvoer in de zeugenstapel (circa 200 dagen), bij de eerste levensinseminatie of bij de eerste worp. Ook kan een zeug op verschillende tijdstippen niet meer als zeug worden gedefinieerd, bijvoorbeeld bij laatste keer spenen, bij selectie of bij afvoer van het bedrijf. In de managementsystemen waaruit voor dit onderzoek gegevens zijn gebruikt wordt, met uitzondering van het Franse sys-teem, een dier een zeug genoemd vanaf de eerste inseminatie tot aan de afvoer van het bedrijf. In het Franse GTE-model wordt de definitie ‘aanvoer in de zeugenstapel tot afvoer van het bedrijf’ gehanteerd. Deze afwijkende zeugdefinitie in Frankrijk levert voor het berekenen van de kostprijs per kg karkas geen problemen op. Wel ontstaan problemen als de technische en economi-sche kengetallen per zeug worden vergele-ken. Daarom is hierbij voor Frankrijk een cor-rectiefactor gebruikt.

Deze correctiefactor is berekend hand van het aantal zeugdagen. Afvoerleeftijd zeug in dagen - lee opfokzeugen in dagen = x Afvoerleeftijd zeug in dagen - lee inseminatie in dagen = y

X/Y = correctiefactor

de inzet eerste

De kengetallen van Frankrijk die uitgedrukt zijn per zeug zijn vermenigvuldigd met deze correctiefactor, om de primaire kengetallen te kunnen vergelijken met die van andere landen.

2.2.2 Gewichtstraject van vleesvarkens Een verschil in gewichtstrajecten van vlees-varkens b~invloedt de groei per dier per dag en de voederconversie van de vleesvar-kens. Het kengetal groei per dag wordt be’in-vloed omdat de groei per dag verschilt gedurende het leven van de vleesvarkens. In het begin van het gewichtstraject is de groei per dier per dag lager dan aan het einde. Bij de zware vleesvarkens in Italië is ook de groei per dier per dag aan het einde van het groeitraject weer lager. Om de groei per dier per dag tussen de verschillende landen vergelijkbaar te maken is deze gecorrigeerd naar het Nederlandse niveau. De Nederlandse gemiddelde groei per dier per dag is hierbij als referentiewaarde gebruikt. Om de groei per dier per dag te

(15)

corrigeren naar het Nederlandse gewichts-traject is formule 1 gebruikt.

De voederconversie wordt beïnvloed omdat de voederconversie eveneens verandert gedurende het groeitraject. Ook de voeder-conversie wordt gecorrigeerd naar het Nederlandse niveau, om deze vergelijkbaar te maken tussen de verschillende landen. De gecorrigeerde voerderconversie is bere-kend met behulp van formule 2.

2.3 Opbouw kostprijsberekening

Als basis voor de rekenregels in het model EuroporC zijn met name het Nederlandse Biggenprijzenschema (LTO) en het Franse ITP-model (ITP, 1996) gebruikt. Aanvullend zijn rekenregels afkomstig uit de

Uniforme-ringsafspraken Vleesvarkenshouderij en Zeugenhouderij (Bens, 1996) gebruikt. Ook is overleg gevoerd met de deelnemende landen over de opbouw van het model, met name over onderliggende rekenregels en definities en de kwantitatieve invulling van de kostenposten arbeid, huisvesting en algemene kosten. Deze kosten zijn namelijk niet uit de managementinformatiesystemen af te leiden en zijn dus door de deelnemen-de instanties aangeleverd.

Het model EuroporC berekent de gemiddel-de kostprijs voor het produceren van één kg karkas. De kostprijsberekening is opge-bouwd uit de variabelen voer, uitval, algeme-ne kosten, huisvesting, rente en arbeid. Voor iedere variabele worden de totale kosten berekend. Dit betekent dat de kosten voor

Formule 1:

G.nat.

G.gecor. = x G.ned

(Gtrajnat. + (Lft.eind - Lft.begin) x 1.000

G.gecor. = Gecorrigeerde gemiddelde groei per dier per dag (gr) Gnat. = Gemiddelde groei per dier per dag (nationaal) (gr) G.traj.nat. = Gemiddeld groeitraject (nationaal) (kg)

Lfteind = Eindleeftijd volgens Uniformeringsafspraken Vleesvarkenshouderij (dgn) Lft. begin = Beginleeftijd volgens Uniformeringsafspraken Vleesvarkenshouderij (dgn) G.ned. = Groei per dier per dag in Nederland (gr)

(Bens et al., 1996)

Formule 2:

VCgecor. =

VC.nat.

x VC.ned. (VO.eind - VO.begin) + G.traj.nat.

VCgecor. = VCnat. = VO.eind =

Gecorrigeerde voederconversie (kg voer / kg groei) Voederconversie (nationaal) (kg voer / kg groei)

Standaard-voeropname volgens Uniformeringsafspraken Vleesvarkenshouderij eind periode (kg)

VO.begin = Standaard-voeropname volgens Uniformeringsafspraken Vleesvarkenshouderij begin periode (kg)

G traj. nat. = Gemiddeld groeitraject (nationaal) (kg)

VC ned. = Voederconversie in Nederland (kg voer / kg groei) (Bens et al., 1996)

(16)

de zeugenhouderij inclusief de kosten voor de vleesvarkenshouderij worden weergege-ven. Deze kosten worden gedeeld door het totaal aantal kilogrammen karkas geprodu-ceerd per zeug per jaar. De uiteindelijke kostprijs per kg karkas wordt berekend door alle afzonderlijke kostenposten per geprodu-ceerde kg karkas op te tellen. De kostprijs per big wordt in het model EuroporC niet afzonderlijk weergegeven. Om ook het ver-schil in opbrengsten duidelijk te maken wor-den ook het saldo, arbeidsinkomen en de netto winst berekend.

In het model wordt uitgegaan van een be-drijf zonder grond, zoals in het Nederlandse Biggenprijzenschema. Met eventuele quota wordt geen rekening gehouden. Alle prijzen en kosten in het model zijn met de weerge-geven wisselkoers omgerekend naar Neder-landse guldens en zijn exclusief BTW. 2.3.1 Karkasproductie per zeug per jaar Het belangrijkste kengetal in het model is de “karkasproductie” per zeug per jaar. Dit ken-getal is berekend door het aantal afgelever-de vleesvarkens per zeug per jaar te verme-nigvuldigen met het geslacht gewicht per vleesvarken. In het model is uitgegaan van het werkelijk aantal afgeleverde vleesvar-kens per zeug per jaar, als dit kengetal ten-minste als zodanig aanwezig is. Anders is het aantal afgeleverde vleesvarkens per zeug per jaar berekend aan de hand van het aantal afgeleverde of gespeende biggen per zeug per jaar en de uitval tijdens de mestperiode en eventueel na spenen. 2.3.2 Voer

De kostenpost “totale voerkosten” is een optelsom van de kosten van het zeugenvoer, biggenvoer en vleesvarkensvoer. In de kos-ten van het zeugenvoer zijn ook de koskos-ten van het voer voor de opfokzeugen (aanvoer in de zeugenstapel tot eerste inseminatie) en voor de aanwezige beren op het zeugenbe-drijf meegenomen. Voor landen waarin een gedeelte van de bedrijven gebruik maakt van zelf geproduceerd voer op het eigen bedrijf, zoals Denemarken, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, zijn de gemiddelde voerkosten genomen van bedrijven met zelf

geproduceerd voer en van bedrijven die het voer aankopen. Hierbij zijn de kosten van de grondstoffen en de kosten van het mengen van deze grondstoffen zo veel mogelijk mee-genomen.

2.3.3 Kosten van uitval

De kosten van uitval zijn berekend op basis van de uitval in de vleesvarkenshouderij (LTO, 1997). Het percentage uitval in de vleesvarkenshouderij wordt vermenigvuldigd met de gemiddelde waarde van een vlees-varken en dit wordt vervolgens gedeeld door één min het percentage uitval. 2.3.4 Algemene kosten

De kostenpost “algemene kosten” in Euro-porC is een optelsom van de volgende pos-ten: vervangingskosten, gezondheidskosten, inseminatiekosten, algemene kosten (gas, water, elektra, auto, telefoon, verzekering, lidmaatschappen enzovoort), kosten van mestafvoer en transportkosten van vermeer-dering naar vleesvarkenshouderij.

In Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk wor-den deze kosten per zeug inclusief vleesvar-kens berekend. Voor de overige landen wor-den de kosten apart voor de zeugen en voor de vleesvarkens berekend.

2.3.5 Huisvesting

Bij de huisvestingskosten is uitgegaan van nieuwbouw. In de huisvestingskosten per zeugenplaats zijn de kosten voor biggen tot aflevering (circa 25 kg) en de kosten voor de aanwezige opfokzeugen en beren inbe-grepen. De totale investeringen per zeugen-plaats (inclusief vleesvarkens) zijn berekend door de investeringen voor een vleesvar-kensplaats te vermenigvuldigen met het aantal vleesvarkensplaatsen dat aanwezig is per gemiddeld aanwezige zeug. Hierbij zijn de investeringen per zeugenplaats opge-teld. De totale investering per plaats is omgerekend naar de investeringen per gemiddeld aanwezig dier met de bezet-tingsgraad. De totale investering voor huis-vesting per zeug per jaar (inclusief vleesvar-kens) wordt lineair afgeschreven. Om de totale huisvestingskosten per zeug per jaar te berekenen zijn bij de afschrijving de onderhoudskosten opgeteld.

(17)

2.3.6 Rente

De rentekosten zijn uitgesplitst in rentekos-ten voor lange-termijnleningen (vreemd kapi-taal), rentekosten voor korte-termijnleningen (vreemd kapitaal) en rentekosten voor eigen kapitaal. Voor de lange-termijnleningen is aangenomen dat het gemiddeld geinves-teerd vermogen waarover de rente is bere-kend de helft is van het huidige ge’investeer-de vermogen en dat 80% van het ge’inves-teerde vermogen gefinancierd is met vreemd kapitaal en 20% met eigen kapitaal. De rentekosten voor korte-termijnleningen zijn berekend over de waarde van de ge-middeld aanwezige levende have, de waar-de van het gemidwaar-deld aanwezige voer op het bedrijf en het aanwezige geld in kas. Hierbij is aangenomen dat 50% hiervan gefi-nancierd wordt met vreemd kapitaal en 50%

met eigen kapitaal. Uit het rentepercentage voor de lange-termijnleningen (Eurostat, 1998) is het rentepercentage voor het eigen kapitaal vastgesteld door de lange-termijnren-te lange-termijnren-te halveren, Het renlange-termijnren-tepercentage voor de korte termijn is verkregen door bij de lange-termijnrente één procentpunt op te tellen. 2.3.7 Arbeid

De arbeidskosten worden berekend door het totaal aantal uren per zeug per jaar (inclusief de uren besteed aan het aantal grootge-brachte vleesvarkens per zeug per jaar en de aanwezige opfokzeugen en beren in de zeugenstapel) te vermenigvuldigen met de loonvoet per uur. Zowel het aantal uren per zeug per jaar als de loonvoet per uur zijn afkomstig van de deelnemende instituten.

(18)

3 RESULTATEN

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de kostprijsberekening over 1996 en 1997 weergegeven. De bijbehorende basisbere-keningen voor 1996 en 1997 zijn opgeno-men in bijlage 1. In paragraaf 3.1 worden de productieresultaten van de zeugen- en vleesvarkenshouderij van de deelnemende EU-landen met elkaar vergeleken. In para-graaf 3.2 komen de verschillende kosten-posten aan de orde, in paragraaf 3.3 de kostprijs en de opbrengstprijs van het var-kensvlees. De economische positie van Nederland en van de andere Europese lan-den wordt in paragraaf 3.4 besproken. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 een gevoelig-heidsanalyse uitgevoerd op de resultaten. 3.1 Belangrijkste technische resultaten De belangrijkste technische resultaten over 1996 en 1997 van ieder land zijn in tabel 4 weergegeven.

Denemarken en Nederland hebben in 1996 en 1997 het grootste aantal afgeleverde vleesvarkens per zeug per jaar. Daarna komen respectievelijk het Verenigd

Konink-rijk, FrankKonink-rijk, Italië, Griekenland en tenslotte België. Het verschil tussen het hoogste en laagste aantal bedraagt meer dan vier afge-leverde vleesvarkens per zeug per jaar. De karkasproductie per zeug per jaar is in Italië ongeveer 500 tot 1 .OOO kg groter dan in de overige lar,den. De oorzaak hiervan is vooral het hogere aflevergewicht (160 kg) en dus ook het hoger geslacht gewicht. Neder-land volgt qua karkasproductie per zeug per jaar na Italië. De grote karkasproductie van Nederland wordt veroorzaakt door de com-binatie van een relatief hoog aflevergewicht van ongeveer 115 kg en een relatief groot aantal afgeleverde vleesvarkens per zeug per jaar (21 ,S). Na Nederland volgen Frank-rijk, Denemarken en België. De rij wordt ge-sloten door het Verenigd Koninkrijk en Grie-kenland. De geringe karkasproductie in het Verenigd Koninkrijk wordt veroorzaakt door een laag levend eindgewicht (ongeveer 87 kg) en in Griekenland door het lage aantal afgeleverde vleesvarkens per zeug per jaar (17).

De gecorrigeerde groei per dier per dag is in Frankrijk het hoogst met ongeveer 780 gram groei per dier per dag. Daarna volgen

Tabel 4: Belangrijkste technische resultaten

Kengetal B DK F GR I N L UK

1996

A f g e l e v e r d e biggen/zeug/jaar 1 7 , 0 2-l,7 20,7’ 17,4 18,5 215 21,2 Afgeleverde vleesvarkens/zeug/jaar 16,3 21 ,o 19,9’ 17,o 18,O 21 ,o 20,3 Gecorrigeerde groei (grldierldag) 607 747 776 666 650 751 711

Levend eindgewicht (kg) 106 99 109 103 160 114 86

Geslacht gewicht (kg) 86 75 85 79 128 88 66

Karkas jaar (kg) per zeug per 1.401 1.580 1.687’ 1.346 2.302 1.842 1.346 1997

A f g e l e v e r d e biggen/zeug/jaar 17,2 21,9 21,O’ l7,4 19,3 21,5 21,3 Afgeleverde vleesvarkens/zeug/jaar 16,5 21,2 20,2’ 17,0 18,9 21 ,o 20,5 Gecorrigeerde groei (gr/dier/dag) 611 772 788 666 658 756 719

Levend eindgewicht (kg) 108 100 110 103 160 115 88

Geslacht gewicht (kg) 89 76 84 79 128 89 67

Karkas jaar (kg) per zeug per 1.461 1.610 1.706’ 1.346 2.414 1.858 1.376 1 gecorrigeerd voor de zeugdefinitie; correctiefactor is 1,088 voor 1996 en 1,091 voor 1997

(19)

Nederland, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk, met ook een gecorrigeerde groei van boven de 700 gram per dier per dag. In Denemarken is de groei per dier per dag in 1997 aanzienlijk gestegen ten opzichte van 1996. Griekenland, Italië en België hebben een aanzienlijk lagere groei (670 tot 610 gram groei per dier per dag).

3.2 Kosten van varkensvleesproductie De kosten van de productie van varkens-vlees zijn op te splitsen in de voerkosten, overige variabele kosten (uitval en algemene kosten) en vaste kosten (huisvesting, rente en arbeid).

3.2.1 Voerkosten

In tabel 5 zijn de voerprijzen, voerhoeveelhe-den en voerkosten per kg karkas voor de deelnemende landen weergegeven. Uit tabel 5 blijkt dat Nederland en Denemar-ken relatief lage en het Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Italië en België relatief hoge voerkosten hebben. De lage voerkosten in Nederland worden voornamelijk veroorzaakt door de lage voerprijzen in combinatie met een lage voergift. Omdat het aantal

geprodu-ceerde vleesvarkens per zeug per jaar in Nederland relatief hoog is, blijkt deze lage voergift niet uit de tabel. In het Verenigd Koninkrijk is de voergift voor de biggen opval-lend laag. Bij de vleesvarkens is daarentegen een relatief hoge voergift te zien. Door de hoge prijzen in het Verenigd Koninkrijk zijn, ondanks de lage voergift voor de biggen, de voerkosten per kg karkas toch hoog. In Italië is de voergift voor de vleesvarkens hoog. Door het hoge aflevergewicht zijn de voerkosten per kg karkas niet abnormaal hoog. De voer-prijzen in 1997 zijn over het algemeen geste-gen ten opzichte van die van 1996. Vooral in het Verenigd Koninkrijk en Griekenland zijn de voerprijzen fors gestegen. In het Verenigd Koninkrijk is deze stijging te verklaren door de koersstijging van het Engelse Pond. De prijs-stijging van het voer in Griekenland wordt ver-oorzaakt door de prijsstijging van de granen in Griekenland in 1997 ten opzichte van 1996. 3.2.2 Overige variabele kosten

In tabel 6 zijn de overige variabele kosten met betrekking tot uitval en de algemene kosten weergegeven.

De uitval van de vleesvarkens is in België en het Verenigd Koninkrijk het hoogst. Hier zijn

Tabel 5: Hoeveelheid voer, voerprijzen en voerkosten per kg karkas

Kengetal B D K F GR I NL UK

1996

Zeugenvoer (kg/zeug/jaar) 1.114 1.267 1.374’ 1.127 1.017 1.099 1.339

Biggenvoer (kg/zeug/jaar) 488 929 867 ’ 675 606 624 272

Vleesvarkensvoer (kg/zeug/jaar) 4.237 3.833 4.602’ 3.780 8.046 5.192 4.197 Prijs zeugenvoer (f/lOO kg) 43,56 41,53 42,52 39,634 48,67 39,62 39,lO Prijs biggenvoer (f/lOO kg) 69,16 55,80 67,57 68,36 71,19 58,94 76,00 Prijs vleesvarkensvoer (f/lOO kg) 44,ll 40,oo 38,56 42,79 43,97 41,63 45,49 Voerkosten kg karkas (f)per 1,922 1,631 1,746 1,877 1,940 1,609 1,961

1997

Zeugenvoer (kg/zeug/jaar) 1.119 1.203 1.365 ’ 1.127 1.052 1.086 1.326

Biggenvoer (kg/zeug/jaar) 476 923 881’ 675 626 667 306

Vleesvarkensvoer (kg/zeug/jaar) 4.316 3.840 4.660 ’ 3.780 8.108 5.173 4.287 Prijs zeugenvoer (f/lOO kg) 42,55 39,09 43,13 48,60 49,41 39,54 45,19 Prijs biggenvoer (fllO0 kg) 69,28 62,22 69,88 73,74 73,19 58,75 73,04 Prijs vleesvarkensvoer (f/lOO kg) 44,13 38,15 39,79 52,76 44,28 42,50 53,56 Voerkosten kg karkas (f)per 1,855 1,558 1,793 2,258 1,893 1,625 2,267 1 gecorrigeerd voor de zeugdefinitie; correctiefactor is 1,088 voor 1996 en 1,091 voor 1997

(20)

Tabel 6: Uitval vleesvarkens, waarde vleesvarken, kosten uitval per kg karkas en algemene kosten per kg karkas

B D K F GR I NI- U K

1996

Uitval vleesvarkens (%) 4,3 3,2 3,6

Waarde vleesvarken (f) 214 175 172

Kosten uitval kg karkasper (f) 0,112 0,075 0,076

Algemene kosten per kg karkas (f) 0,290 0,414 0,329 0,752 0,637 0,560 0,439 1997

Uitval vleesvarkens (%) 4,2 3,2 3,8

Waarde vleesvarken (f) 214 177 167

Kosten uitval kg karkasper (f) 0,106 0,078 0,078

Algemene kosten per kg karkas (f) 0,285 0,215 0,362 0,768 0,707 0,529 0,616

275 370 2,4 40 266 412 175 246 0,086 0,100 0,049 0,155 2,5 2,3 294 3,8 306 349 170 299 0,099 0,064 0,047 0,176

dan ook de kosten voor uitval het hoogst. Ook Italië heeft hoge kosten voor uitval. Deze worden veroorzaakt door de relatief hoge waarde van het dier. Nederland heeft de laagste kosten voor uitval, wat toe te schrijven is aan het lage percentage uitval. Griekenland heeft ook een laag percentage uitval, maar door een hogere waarde van het vleesvarken zijn de kosten voor uitval wat hoger.

De algemene kosten variëren sterk tussen de landen. Griekenland en Italië hebben de hoogste algemene kosten, daarna volgen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. De rij wordt gesloten door België, Denemarken en Frankrijk. Bij deze kosten is veel ruis aanwe-zig doordat de opbouw van deze kosten niet volledig bekend is.

3.2.3 Vaste kosten

In tabel 7 zijn verschillende vaste kosten op een rijtje gezet.

Uit tabel 7 blijkt dat de investering per zeu-genplaats, inclusief aanwezige vleesvar-kens, opfokzeugen en beren, in Griekenland en het Verenigd Koninkrijk respectievelijk ongeveer

f

5.000,- en

f

2.500,- lager is dan in België, Denemarken, Frankrijk en Italië. Nederland heeft de hoogste investering voor huisvesting. In het Verenigd Koninkrijk is opvallend dat de investeringskosten in 1997

met ongeveer 20 procent zijn gestegen ten opzichte van 1996. Dit is echter een gevolg van de grote koersstijging van het Engelse Pond ten opzichte van de overige valuta. De jaarlijkse huisvestingskosten (onderhoud en afschrijving) zijn het laagst in Italië, Grie-kenland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. In België, Denemarken en Nederland zijn deze kosten beduidend hoger. In verhou-ding tot de totale investering per zeugen-plaats (ongeveer 32 procent hoger dan in de overige landen) zijn de huisvestingskos-ten in Nederland laag (ongeveer 3 procent hoger dan in de overige landen). Dit wordt veroorzaakt doordat Nederland relatief veel kg karkas per zeug produceert.

Verder is opvallend in tabel 7 dat Grieken-land ten opzichte van de overige Grieken-landen een hoog rentepercentage heeft. Nederland heeft het laagste rentepercentage. Dit redu-ceert de kosten voor de hoge investeringen enigszins. De rentekosten per kg karkas zijn het hoogst in Griekenland en het laagst in Denemarken.

Tot slot is in tabel 7 het aantal arbeidsuren per zeug per jaar weergegeven. In dit aantal arbeidsuren is het benodigde aantal uren voor het bijbehorend aantal vleesvarkens per zeug per jaar meegenomen. Opvallend is het grote aantal arbeidsuren in Grieken-land, Italië en het Verenigd Koninkrijk. In de

(21)

Tabel 7: investering per zeugenplaats, huisvestingskosten per kg karkas, lange-ter~ijnrente, rentekosten per kg karkas, arbeid per zeug per jaar, uurloon en arbeidskosten per kg karkas

B DK F GR I NL UK

1996

Inv. per zeugenplaatsl (f) 9.745 9.215 9.9452 6.304 9.486 13.124 6.762 Huisv.kst. per kg karkas (f) 0,431 0,391 0,366 0,328 0,289 0,442 0,301

Lange-termijnrente (%) 673 751 695 17,l 974 537 8,l

Rentekosten per kg karkas (f) 0,288 0,267 0,237 0,604 0,302 0,246 0,333 Arbeid per zeug per jaar’ (uur) 27,4 17,2 27,32 51,2 46,9 22,5 36,3

Uurloon (f) 25,lO 36,06 24,99 7,00 24,34 37,81 17,55

Arbeidskosten per kg karkas (f) 0,491 0,392 0,405 0,266 0,496 0,462 0,473 1997

Inv. per zeugenplaats’ (f) 9.908 10.351 10.1482 6.433 10.911 12.643 8.468 Huiswkst. per kg karkas (f) 0,420 0,431 0,369 0,335 0,316 0,429 0,369

Lange-termijnrente (%) 576 692 5,7 17 639 5,2 791

Rentekosten per kg karkas (f) 0,251 0,245 0,211 0,625 0,226 0,212 0,355 Arbeid per zeug per jaar1 (uur) 27,5 17,2 26,62 51,2 40,8 22,7 36,3

Uurloon (f) 25,04 37,82 25,86 7,15 26,67 38,54 21,32

Arbeidskosten per kg karkas (f) 0,470 0,404 0,404 0,272 0,451 0,471 0,562 1 inclusief biggen, vleesvarkens, ongedekte opfokzeugen en beren

2 gecorrigeerd voor de zeugdefinitie; correctiefactor is 1,088 voor 1996 en 1,091 voor 1997

landen met hoge uurlonen ligt de arbeids-productiviteit over het algemeen hoger dan in landen met lagere uurlonen. De totale arbeidskosten zijn in Griekenland het laagst, ondanks het hoogste aantal arbeidsuren. Daarna volgen Denemarken en Frankrijk. In de overige landen zijn de arbeidskosten hoger, maar het verschil tussen deze landen is niet groot.

3 3. Kostprijs en opbrengstprijs varkensvlees 3.3.1 Kostprijs

In tabel 8 is de kostprijs weergegeven voor de verschillende landen. Verder zijn de ver-schillende kostenposten onderverdeeld in procenten naar aandeel van de totale kost-prijs .

In alle landen is het aandeel van de voerkos-ten in de kostprijs het hoogst. Ten opzichte van de andere landen is in Denemarken dit

aandeel het hoogst en in Nederland het laagst: een verschil van ongeveer 3%. Verder is opvallend dat het aandeel van de voerkosten in alle landen, behalve het Verenigd Koninkrijk, in 1997 is gestegen ten opzichte van 1996. De kosten voor uitval zijn in alle landen relatief beperkt. De verschillen in algemene kosten en huisvestingskosten zijn tussen de landen groot. België en Dene-marken hebben een gering aandeel algeme-ne kosten. Griekenland, Italië en het Verenigd Koninkrijk hebben een kleiner aandeel huis-vestingskosten in de kostprijs dan de overi-ge landen. In Griekenland is in verhouding tot de overige landen het aandeel rentekos-ten in de kostprijs hoog en het aandeel arbeidskosten laag. De totale kostprijs is in 1996 in Frankrijk het laagst en in 1997 in Denemarken. Na Frankrijk en Denemarken komen respectievelijk Nederland en België. Na Nederland en België komt in 1996 het Verenigd Koninkrijk en daarna Italië. In 1997

(22)

Tabel 8: Kostprijs per kg karkas en aandeel diverse kostenposten van de totale kosten

B DK F GR I NL UK

1996

Kostprijs per kg karkas (f) 353 3,17 3,16 3,91 3,76 3,37 3,66

Voerkosten (%) 54 51 55 48 52 48 54 Kosten uitval (%) 3 2 2 2 3 1 4 Algemene kosten (%) 8 13 10 13 17 17 12 Huisvestingskosten (%) 12 12 12 8 8 13 8 Rentekosten (%) 8 8 8 15 8 7 9 Arbeidskosten (%) 14 12 13 7 13 14 13 1997

Kostprijs per kg karkas (f) 3,39 2,93 3,22 4,36 3,66 3,31 4,35

Voerkosten (%) 55 53 56 52 52 49 52 Kosten uitval (%) 3 3 2 2 2 1 4 Algemene kosten (%) 8 7 11 18 19 16 14 Huisvestingskosten (%) 12 15 11 8 9 13 8 Rentekosten (%) 7 8 7 14 6 6 8 Arbeidskosten (%) 14 14 13 6 12 14 13

komt eerst Italië en daarna het Verenigd Koninkrijk. Griekenland heeft in beide jaren de hoogste kostprijs. Opvallend is dat het Verenigd Koninkrijk een toename in kostprijs heeft van 69 cent, waarschijnlijk veroorzaakt door de forse stijging van het Engelse Pond ten opzichte van de overige valuta. In Grie-kenland is de kostprijs gestegen met 45 cent. Ook in Frankrijk is de kostprijs licht gestegen. In de overige landen is de kostprijs gedaald, waarbij in Denemarken de grootste daling is te zien van 24 cent.

3.3.2 Opbrengstprijs

In tabel 9 is voor de verschillende landen de opbrengstprijs per kg karkas weergegeven. De opbrengstprijs is in 1997 ten opzichte van 1996 in alle landen, behalve België,

toe-genomen. Dit is waarschijnlijk te verklaren doordat het jaar waarover de data in België zijn verzameld loopt van 1 mei tot 30 april. Griekenland en Italië hebben de hoogste kostprijs, maar daar tegenover staat ook de hoogste opbrengstprijs. In het Verenigd Koninkrijk is in 1997 de kostprijs ten opzich-te van 1996 met 69 cent gesopzich-tegen. De op-brengstprijs daarentegen is maar met 7 cent gestegen. Nederland heeft de laagste opbrengstprijs.

3.3.3 Saldo, arbeidsinkomen en dekkings-percentage

Het resultaat van de opbrengsten en kosten geeft een indruk van de inkomenspositie in de verschillende landen. In de figuren 1 en 2 zijn de kostprijs en de opbrengstprijs per kg karkas weergegeven.

Tabel 9: Opbrengstprijs per kg karkas

B DK F GR I NL UK

19%

(f)

3,65 3,3l 3,29 3,43 3,60 3,15 3,62

(23)

Uit de figuren 1 en 2 blijkt dat hogere kost-prijzen gepaard gaan met eveneens hogere opbrengsten, zoals ook in de vorige para-graaf al is gebleken. Griekenland heeft in 1997 de hoogste kostprijs en tevens de hoogste opbrengstprijs. Ook Italië heeft een hoge kostprijs en een hoge opbrengstprijs. De overige landen hebben een veel lagere

kostprijs, maar ook een lagere opbrengst-prijs. Een uitzondering is het Verenigd Koninkrijk. Dit land heeft in 1997 een hoge kostprijs, maar in verhouding tot deze kost-prijs een lage opbrengstkost-prijs.

In tabel 10 is het saldo per kg karkas (op-brengsten minus toegerekende kosten), het

5,000 4,500 4,000 3,500 3,000 = zl - 2,500v1 :E 0, 2,000 1,500 1,000 0,500 3,53 3,17 3,76 3,!3l 3,76 3,37 3,66 3,65 3,31 3,29 3,43 3,60 3,15 3,62 land

Figuur 1: De kostprijzen en opbrengstprijzen in de verschillende landen in 1996

= s - 2,500m :s LL 2,000 B DK F GR I NL UK 3,39 2,93 3,22 4,36 3,66 3,31 3,35 3,51 3,46 3,41 3,95 3,76 3,30 3,69 Land

(24)

arbeidsinkomen per kg karkas (opbrengsten minus alle kosten behalve voor arbeid) en het dekkingspercentage (opbrengstprijs gedeeld door de kostprijs x 100%) weergegeven. Uit tabel 10 blijkt dat het saldo, het arbeids-inkomen en de opbrengstprijs minus de kostprijs ongeveer hetzelfde verloop heb-ben. Het dekkingspercentage varieert van 88% tot 104% in 1996 en van 85% tot 118% in 1997. In Griekenland en het Verenigd Koninkrijk ligt het dekkingspercentage in beide jaren onder de 100%. In alle landen behalve het Verenigd Koninkrijk is het dek-kingspercentage in 1997 gestegen ten op-zichte van dat in 1996. Deze stijging wordt veroorzaakt door de hogere opbrengstprij-zen in 1997. In het Verenigd Koninkrijk is het dekkingspercentage gedaald van 99% naar 85%. Nederland had in 1996 een dekkings-percentage van 94% en in 1997 een van 100%. In Italië is het dekkingspercentage gestegen van 96% in 1996 naar 103% in 1997. De overige landen België, Denemar-ken en Frankrijk hebben in beide jaren een dekkingspercentage hoger dan 100%.

3.3.4 Economische positie Nederland ten opzichte van andere Europese landen Nederland heeft ten opzichte van de belang-rijkste concurrenten Denemarken en Frankrijk een hoge kostprijs. Deze landen zijn evenals Nederland exporterend en zullen proberen vlees af te zetten in dezelfde landen als Nederland. Om de concurrentiepositie ten opzichte van deze landen te verbeteren zou in Nederland een lagere kostprijs en/of een hogere opbrengstprijs moeten worden gere-aliseerd. Ook België is exporterend en dus een concurrent voor Nederland, maar de kostprijs in België ligt hoger dan in Neder-land. Griekenland, Italië en het Verenigd Koninkrijk zijn importerende landen en dus potentiële afzetlanden voor Nederland. De kostprijs per kg karkas is in deze landen hoger dan in Nederland, maar aan de ande-re kant is ook de opbande-rengstprijs in deze lan-den hoger. In verhouding tot de overige Europese landen is de opbrengstprijs per kg karkas in Nederland laag ten opzichte van de kostprijs. Dit heeft ook tot gevolg dat de ge-middelde omvang van de bedrijven in Neder-land groter is dan in de overige Neder-landen.

Tabel 10: Saldo per kg karkas, arbeidsinkomen per kg karkas, opbrengstprijs minus kostprijs en dekkingspercentage

B DK F GR I NL UK

1996

Saldo per kg karkas (f) 1,33 IJ9 IJ4

Arbeidsinkomen per kg karkas (f) 0,61 053 054 Opbrengstpr. - kostpr. (f/kg karkas) 0,12 0,14 0,13

Dekkingspercentage (%) 103 104 104

1997

Saldo per kg karkas (f) 1,26 1,61 1,18

Arbeidsinkomen per kg karkas (f) 0,59 0,93 0,60 Opbrengstpr. - kostpr. (flkg karkas) 0,12 0,53 0,20

Dekkingspercentage (%) 104 118 106 0,72 0,92 0,93 1,07 -0,22 -0,33 0,25 0,43 -0,48 -0,16 -0,22 -0,04 88 96 94 99 0,82 1,lO 1,lO 0,63 -0,14 0,55 0,463 -0,lO -0,41 0,102 -0,Ol -0,66 91 103 100 85

(25)

4 BEDRIJFSSTRUCTUUR EN REGELGEVING

De ontwikkeling van de varkenshouderij in Europa wordt be’invloed door factoren zoals structuur, bedrijfsomvang en opbrengstprijs, maar ook de Europese en nationale regelge-ving zijn van grote invloed. Naar verwach-ting zal het beleid ten aanzien van milieu en welzijn in de individuele lidstaten meer en meer bepalend worden voor de concurren-tiepositie van een land.

4.1 E u r o p a

Binnen de EU is een gemeenschappelijk landbouwbeleid. Hierin komen richtlijnen voor waaraan de diverse landen geacht wor-den zich te houwor-den, zoals de nitraatrichtlijn. De diverse landen kunnen deze normen ver-scherpen door op nationaal niveau extra eisen te stellen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd ten aanzien van de in 1991 vastgestelde welzijnseisen voor varkens in Europa. Van de in dit rapport besproken lidstaten hebben met name Nederland en het Verenigd Koninkrijk naast deze Europese richtlijn aan-vullende wettelijke maatregelen vastgelegd met betrekking tot het welzijn van dieren. 4.2 B e l g i ë

In België zijn ongeveer 15.000 varkensbe-drijven met een gemiddelde bedrijfsomvang van 475 varkens per bedrijf. Deze gemiddel-de bedrijfsomvang is op Negemiddel-derland na het grootste van de geselecteerde landen. De varkenshouderij in België is veelal gespecia-liseerd op zeugen- en vleesvarkensbedrij-ven. Ongeveer 80 procent van de productie binnen de varkenshouderij vindt plaats op basis van voergeldcontracten. De varkens-houderij in België is vooral geconcentreerd in West-Vlaanderen. De reden van deze concentratie is de goede aanvoermogelijk-heid van grondstoffen voor mengvoeders via de havens van Antwerpen en Gent en de binnenscheepvaart.

De varkenshouderij is net als in Nederland op de zandgronden geconcentreerd. Deze gronden zijn gevoelig voor verzuring, terwijl ook de kans op uit- en afspoeling van nitraat relatief groot is. België kent een zogenaamd

‘Mestdecreet’, waarin aanvullende wetge-ving ten aanzien van milieu is opgenomen. Hierin zijn bepalingen opgenomen om het mestoverschot te verkleinen. Net als in Neder-land moet een heffing worden betaald voor het mestoverschot. Door de aanvullende milieuregels is verder investeren en uitbrei-ding van de productie op de eigen locatie vrijwel uitgesloten.

Verder kent de Belgische varkenshouderij een sanitair fonds om dierziekten te beper-ken en een reserve op te bouwen voor even-tuele getroffen bedrijven. Aan dit fonds betaalt elke varkenshouder mee via de slachterij.

4.3 Denemarken

In Denemarken zijn ongeveer 27.000 varkens-bedrijven met een gemiddelde bedrijfsom-vang van 400 varkens. De meeste bedrijven in Denemarken zijn gesloten bedrijven. De pro-ductie van varkensvlees is in Denemarken in de jaren zeventig met 40% toegenomen, In Denemarken is de grondgebondenheid van de varkensbedrijven sterk gestimuleerd. Mestaanwending is in Denemarken sinds 1988 gekoppeld aan het aantal dieren aan-wezig op het bedrijf. Voor varkensbedrijven is het niet toegestaan om meer mest per hectare toe te dienen dan afkomstig is van 1,7 vee-eenheden. In Denemarken moet de mest binnen twaalf uur na het uitrijden wor-den ondergewerkt, om de emissie te beper-ken Mestopslagsystemen moeten voldoen-de afgesloten zijn om voldoen-de ammoniakemissie uit de mestopslag te reduceren. In de toe-komst zullen in Denemarken grenzen wor-den gesteld aan de omvang van de dierlijke productie op een bedrijf. Verwacht wordt dat de veehouders net als in Nederland een mineralenboekhouding zullen moeten bij-houden, om zo hun stikstofbalans op het bedrijf te verantwoorden.

4.4 Frankrijk

In Frankrijk zijn ongeveer 120.000 varkens-bedrijven met een gemiddelde bedrijfsom-vang van 120 varkens per bedrijf. De

(26)

var-kenshouderij in Frankrijk is vooral geconcen-treerd in Bretagne en in iets mindere mate in Pays de la Loire en Normandie. Het meren-deel van de varkens in deze gebieden wordt gehouden op gesloten bedrijven. In het overi-ge deel van Frankrijk komen nog veel kleine zeugenbedrijven voor, waarvan een groot deel de komende jaren de productie zal staken. Het mestbeleid in Frankrijk (Bretagne) is met name gericht op het terugdringen van de nitraatbelasting. Door de granieten onder-grond spoelt nitraat snel af naar het opper-vlaktewater. De maatschappelijke druk ten aanzien van de nitraatbelasting wordt ver-hoogd, doordat de Bretonse waterleiding-maatschappijen maandelijks de nitraatgehal-tes van het oppervlaktewater publiceren. De normen voor de nitraathoeveelheid per ha heeft Frankrijk gelijk gesteld aan de nitraat-richtlijn vastgelegd in het EU-directoraat. Momenteel zijn er in Frankrijk nog geen heffingen op stikstofoverschotten. Vanaf het jaar 2000 zullen ook hier heffingen op mestoverschotten worden ingevoerd. Bij de bepaling van de hoogte van deze toekomsti-ge heffintoekomsti-gen worden een aantal criteria gehanteerd, waaronder kosten voor de zui-vering van afvalwater.

De kosten voor mest en milieu zijn momen-teel nog regionaal verschillend en zijn veel geringer dan de kosten die in Nederland worden gemaakt voor de oplossing van de milieuproblematiek.

4.5 Griekenland

Griekenland heeft een kleinschalige kenshouderij. Er zijn ongeveer 50.000 var-kensbedrijven met een gemiddelde bedrijfs-omvang van 20 varkens per bedrijf. Dit is de kleinste gemiddelde bedrijfsomvang binnen de EU. De belangrijkste productiegebieden zijn Macedonië, Thessalië en Continentaal Griekenland. De Griekse varkenshouderij wordt gekenmerkt door een gebrekkige structuur, onvoldoende en trage modernise-ring en ondoeltreffende benutting van de pro-ductiemogelijkheden. Deze gebrekkige struc-tuur veroorzaakt een hoog kostenniveau.

De regelgeving in Griekenland sluit aan op de Europese regelgeving. Er zijn geen of weinig aanvullende regels met betrekking tot milieu en welzijn binnen de varkenshouderij. 4.6 Italië

In Italië zijn ongeveer 270.000 varkensbedrij-ven met een gemiddelde bedrijfsomvang van 34 varkens per bedrijf. Evenals Grieken-land kent Italië dus overwegend een klein-schalige varkenshouderij. In beide landen is de gemiddelde bedrijfsomvang kleiner dan 50 varkens per bedrijf. Naast deze kleinscha-lige varkenshouderij is een beperkt aantal grote bedrijven aanwezig. Een groot deel van de vleesvarkens in Italië is te vinden op deze grote industriële bedrijven met eigen toeleverings- en verwerkingseenheden. De productie van varkens in Italië is gecon-centreerd in het noorden, voornamelijk op de Po-vlakte (72% van de totale varkenssta-pel). De aanwendingsnormen voor stikstof in Italië zijn gereguleerd op provinciaal niveau. In Piëmont is de maximale aanwending van stikstof gesteld op 250 kg per hectare op gevoelige grondsoorten en 500 kg stikstof per hectare op de minder gevoelige grond-soorten.

4.7 Verenigd Koninkrijk

In het Verenigd Koninkrijk zijn ongeveer 17.500 varkensbedrijven met een gemiddel-de bedrijfsomvang van 420 varkens. De pro-ductie van biggen en vleesvarkens vindt voornamelijk plaats op de grotere bedrijven. Ongeveer de helft van de vleesvarkens is te vinden op bedrijven met meer dan 1.000 vleesvarkens.

Het milieubeleid in het Verenigd Koninkrijk is sterk gericht op verbetering van de kwaliteit van drinkwater en kustwateren. Het vermin-deren van de uit- en afspoeling van nitraat naar water is dan ook een belangrijk milieu-thema. Extensieve land bouw wordt gestimu-leerd door het verstrekken van subsidie bij het gebruik van het zogenaamde ‘set aside land’.

(27)

In het Verenigd Koninkrijk zijn de welzijnsei-sen al vroegtijdig doorgevoerd, omdat dit door de vleesverwerkingsindustrie van de boeren werd geëist. Hier zijn al veel zeugen in groepshuisvesting gehuisvest. Deze maatregel geeft voor het Verenigd Koninkrijk een extra stijging in kosten die in de overige landen nog niet aan de orde is.

4.8 Structuur, regelgeving en concurrentie-positie Nederland

In Nederland zijn ongeveer 20.000 bedrijven met varkens met een gemiddelde bedrijfs-omvang van meer dan 500 varkens per bedrijf. De varkenshouderij in Nederland is sterk gespecialiseerd. Het aandeel gesloten bedrijven is laag. De varkenshouderij is in Nederland vooral geconcentreerd in Zuid-en Oost-Nederland. Nederland heeft dus de grootste gemiddelde bedrijfsomvang van de in dit rapport beschreven landen.

Om zo goed mogelijk invulling te geven aan de Europese nitraatrichtlijn is in Nederland het systeem Minas ingevoerd. De bedoeling

van Minas is de mineralenstroom op het be-drijf in beeld te brengen en op termijn terug te dringen. In Nederland is het verplicht om op grasland de mest emissie-arm aan te brengen. Op bouwland moet de mest direct na het aanwenden worden ondergewerkt. Verder mag de mest alleen in het groeisei-zoen op het land worden uitgereden en moet de mestopslag overdekt zijn. Ook de ammoniakemissie vanuit de stal dient in Nederland beperkt te worden. Hiertoe stimu-leert de overheid de bouw van Groen Label-stallen. De emissie van een Groen Label-stal is hoogstens 50% van de emissie van een traditionele stal.

Naar de toekomst gezien is voor Nederland een forse stijging van de kostprijs te ver-wachten Met name het Varkensbesluit van 1998 en de gezondheidsheff ing brengen extra kosten met zich mee. Ook voor de mest wordt een stijging in kosten verwacht, naar aanleiding van de wetgeving omtrent mestcontracten die op stapel staat. Deze kosten kennen de meeste andere Europese landen niet in deze mate.

(28)

5 DISCUSSIE EN CONCLUSIES

5.1 Discussie 5.1 .l Beschikbare data

Het doel van dit onderzoek is het vergelijken van de kostprijzen tussen verschillende lan-den De geselecteerde lidstaten in 1996 en 1997 zijn België, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Italië, Nederland en het Vere-nigd Koninkrijk. Er is gekozen voor deze lan-den, omdat ze allen een belangrijke rol spe-len op de EU-markt voor varkensvlees en gegevens hebben voor het maken van een kostprijsberekening. Deze landen zijn zelf ook ge’interesseerd in de resultaten in ande-re landen. Bij de interpande-retatie van de ande- resulta-ten is het belangrijk rekening te houden met het feit dat belangrijke concurrenten binnen Europa, zoals Duitsland en Spanje, niet zijn meegenomen. Ook concurrenten buiten Europa, de Verenigde Staten en Canada, kunnen van invloed zijn op de concurrentie-positie van Nederland.

De kwaliteit van (observationeel) onderzoek op basis van gegevens uit verschillende databestanden is afhankelijk van de repre-sentativiteit van de data en van de wijze waarop gecorrigeerd is voor verschillen in datadefinities en rekenregels. In dit onder-zoek zijn de gegevens als landelijke gemid-delden aangeleverd door de verschillende instituten. De kwaliteit van deze data is moeilijk te controleren.

Voor een zo goed mogelijke representativiteit is een groot aantal deelnemers van belang. Er is dan ook geprobeerd om dit na te stre-ven, maar met name voor Italië en Grieken-land is het aantal deelnemers klein. De tech-nische en economische kengetallen zijn in Italië gebaseerd op ongeveer 60 van de in totaal ongeveer 270.000 bedrijven. In Grie-kenland zijn de gegevens afkomstig van 20 deelnemende bedrijven uit een totaal van ongeveer 50.000 bedrijven. Bijkomend effect is dat dit voor de betreffende landen goede bedrijven zijn, die technisch boven het ge-middelde uitkomen. De resultaten in Frank-rijk zijn op meer dan 2.000 varkensbedrijven gebaseerd en geven een redelijk goed

beeld van de gemiddelde varkenshouderij in Frankrijk. Ook voor Denemarken en Neder-land is geprobeerd om zo veel mogelijk de gemiddelde cijfers in beeld te brengen en zijn de gegevens afkomstig van respectieve-lijk ongeveer 1.500 en 1.000 bedrijven. De resultaten voor Be!gië en het Verenigd Koninkrijk zijn gebaseerd op de resultaten van ruim 200 bedrijven. De verschillende instituten hebben landelijk gemiddelde resul-taten aangeleverd. Er is verder niet gekeken naar de spreiding van de resultaten binnen de verschillende landen, terwijl deze sprei-ding wel invloed kan hebben op de concur-rentiepositie.

51.2 Kostprijsberekening

Bij de berekening van de huisvestingskosten wordt uitgegaan van een nieuwbouwsituatie. In de praktijk echter is het aantal bedrijven dat in bestaande stallen renoveert veej gro-ter dan het aantal bedrijven dat nieuwe stal-len bouwt. Omdat dit voor alle deelnemende landen geldt is dit waarschijnlijk niet van invloed op de verschillen tussen landen. Bij de berekening van de algemene kosten is getracht deze kosten zo specifiek mogelijk uit te splitsen. In Nederland zijn data van de specifieke kostenposten zoals inseminatie, gas, water en elektra bekend. De meeste andere landen beschikken echter over wei-nig gedetailleerde informatie wat betreft al-gemene kosten. Met uitzondering van België, Denemarken en Nederland was het moeilijk te achterhalen hoe de post “algemene kos-ten” in de diverse landen was opgebouwd en welke kosten hierin zijn meegenomen. In het model is geen rekening gehouden met grondkosten. Er is uitgegaan van een grondloos bedrijf. In veel landen hebben de varkenshouders echter wel grond en ver-bouwen zelfs graan voor eigen voerproduc-tie. Ook kosten voor quota zijn niet meege-nomen in het model.

De wisselkoers is ook een aspect dat van belang is. De wisselkoersen waren in 1996 en 1997 nog niet aan elkaar gekoppeld. Hierdoor kan het gebeuren dat een bepaal-de munt in een bepaald jaar erg hoog of laag staat. Dit was het geval met het

(29)

Verenigd Koninkrijk: zowel de wisselkoers van het Engelse Pond als de kostprijs is in

1997 met ongeveer 20 procent gestegen ten opzichte van 1996. Voor het feit dat de opbrengstprijs niet in die mate is gestegen is geen duidelijke verklaring te vinden. 51.3 Resultaten

Met name ten opzichte van Denemarken en Frankrijk zijn de kosten in Nederland per kg karkas hoog. Ook naar de toekomst kijkend zullen de kosten in Nederland behoorlijk toe-nemen, waarschijnlijk meer dan in de overi-ge landen. In 1998 en 1999 zijn vooral de mestafzetkosten toegenomen, enerzijds door het natte weer en anderzijds door het Minas-systeem. Verwacht wordt dat deze kosten voorlopig niet zullen afnemen.

In enkele aanvullende berekeningen is geke-ken naar de invloed van het aantal afgele-verde vleesvarkens per zeug per jaar op de kostprijs per kg karkas. Ook is gekeken naar de invloed van de voerkosten per kg karkas op de kostprijs per kg karkas. In bijlage 2 zijn de resultaten van deze berekeningen opgenomen. De productie van één vleesvar-ken per zeug per jaar meer of minder bete-kent een verandering in kostprijs die varieert van 1,75% tot 3,25%. Deze verandering is voor Griekenland en Frankrijk het grootst en voor Nederland het kleinst. De verandering van de voerkosten per kg karkas met 10% resulteert in een verandering van kostprijs die varieert van 5% tot 6%. Hierbij is de ver-. andering in kostprijs voor Nederland en

Griekenland het kleinst en voor Frankrijk het grootst.

Het kosten- en opbrengstniveau van een land is niet alleen bepalend voor de concur-rentiepositie. Ook de gemiddelde omvang van de bedrijven kan grote invloed hebben op de concurrentiepositie van een land. Bij een lage marge per kg karkas, maar wel meer geproduceerde kg karkas per bedrijf, kan een bedrijf nog een goede concurrentie-positie hebben ten opzichte van een bedrijf met een grote marge maar minder produc-tie. Verder zijn ook de handels-, kennis- en infrastructuur en sociale factoren van invloed op de ontwikkelingen van de varkenshoude-rij in de verschillende regio’s.

Om een uitspraak te kunnen doen over de toekomstige concurrentiepositie van een land, is verder onderzoek naar het effect van milieu- en welzijnsbeleid op de kostprijs noodzakelijk. Om het effect van dit beleid te kunnen kwantificeren moeten eerst de kos-ten van milieu- en welzijnsmaatregelen bepaald worden. Verder onderzoek naar het aantal bestede arbeidsuren per jaar en de uitsplitsing van de algemene kosten is gewenst, om zodoende meer inzicht te krij-gen in eventuele verschillen. Ook ontbreken in dit onderzoek belangrijke landen op het gebied van de varkenshouderij binnen en buiten Europa, zoals Duitsland, Spanje, de Verenigde Staten en Canada.

5.2 Conclusies

1 Er bestaat een grote variatie in de verschil-lende kostenposten tussen de landen. De voerkosten zijn in het Verenigd Koninkrijk hoog ten opzichte van de voerkosten in de overige landen. België en het Verenigd Koninkrijk hebben hoge kosten voor uitval tijdens de mestperiode. De algemene kos-ten zijn in Griekenland en Italië hoog en in België laag in vergelijking met de overige landen. Huisvestingskosten zijn in Italië laag en in België en Nederland hoog ten opzichte van de kosten in andere landen. Rentekosten zijn in Griekenland hoog; daarentegen zijn de arbeidskosten lager dan in de overige landen. Denemarken en Frankrijk hebben de laagste kostprijs per kg karkas. Hierna komen respectievelijk Nederland en België. In 1996 had het Verenigd Koninkrijk een lagere kostprijs dan Italië en in 1997 een hogere.

Griekenland heeft de hoogste kostprijs per kg karkas. Uit de gevoeligheidsanalyse blijkt dat het vaste kostenniveau in Neder-land, Denemarken en Italië hoger is dan in de overige landen.

2 Denemarken, Frankrijk en België hebben in 1996 en in 1997 een dekkingspercenta-ge hodekkingspercenta-ger dan 100%. In Italië en Nederland ligt het dekkingspercentage in 1996 onder de 100% en in 1997 boven de 100%. Het Verenigd Koninkrijk heeft in 1996 een dek-kingspercentage van 99% en in 1997 een van 85%. Griekenland heeft de hoogste

(30)

OE uapnoy uauuny al aysodaymmuo~ apao6 uaa y~ol UJO uau..~auao$ ~!~pxw 6ou ylllU[ly~Sleelv\ wp lez ‘ SI 600~ 1~ uapuel asadoln3 a6umo ap uei alycyzdo ual a!p ‘6uer\Luos~~!~paq ap~app1ux36 aa x3~0_16 ua~ua.mxo~ ap WJA aly$zdo ual ~!~~sla~ $ay u;3 UCQ.JOM na6oy pu~lnapa~ u! near\ysFud~soy lay IEZ .*

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

with the belief that this bacterium is persistent in systemic disease, the effects of gingipains on clotting cascades and overall fibrin formation require investigation;

MY POUTIEKE BEL YDEl';lS. Ek wil hier nie voorgee dat.. Dit was nie alleen. In die helfte rnn die Hlde eeu was daar ook r epublike in e in En geland- manne Yan

Yet it is precisely this type of development that has failed to materialise in the developing world after decolonisation, when social forces were strong and

The orphan flare points are denoted with orange points; Comparison of X-ray flux in the energy range of 0.3-10 keV and optical flux in B band as observed with Swift-XRT and

From this concise historical background of the Far West Rand as example of a slow environmental crisis, a discussion on practicable aspects from a TD research

This chapter outlined the format used for the development (logic model) and refinement (Delphi method) of the “end-product” of this study: a guide to develop an

•!• Highlight the effect i veness of using th e computer as a tool in the teaching - learning process of Mathematics in the senior secondary schools around the

To estab- lish baseline clinical control values, RIME and TBG1 LAMP were performed on at least 100 negative control CSF samples obtained from the Johns Hopkins Hospital (Baltimore,