• No results found

De zoektocht naar een eenduidige methode voor het berekenen van de hoogte van de gebruiksvergoeding in het huwelijksvermogensrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De zoektocht naar een eenduidige methode voor het berekenen van de hoogte van de gebruiksvergoeding in het huwelijksvermogensrecht"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De zoektocht naar een eenduidige methode voor het

berekenen van de hoogte van de gebruiksvergoeding in het

huwelijksvermogensrecht

Naam: M.S. Donders

Mastertrack: Privaatrechtelijke rechtspraktijk Scriptiebegeleider: Prof. Dr. B.E. Reinhartz Datum: 07-01-2019

(2)

Abstract

Het onderwerp van deze masterscriptie is de gebruiksvergoeding voor het gebruik van de (voormalige) echtelijke woning. De probleemstelling luidt: In hoeverre kan de hoogte van de gebruiksvergoeding voor het gebruik van de (voormalige) echtelijke woning worden

vastgesteld aan de hand van een eenduidige methode, die de rechtszekerheid dient? Rechters passen verschillende toepassingsmethoden toe om de hoogte van de gebruiksvergoeding vast te stellen. Dit zorgt voor veel onduidelijkheid en rechtsonzekerheid. Voor partijen is het haast onmogelijk om vast te stellen wat de hoogte van de gebruiksvergoeding zal worden. In dit onderzoek is eerst gekeken naar het doel van de gebruiksvergoeding. Het doel is de partij, die niet het uitsluitend gebruik van de woning heeft, schadeloos te stellen voor het gemiste gebruik/genot van de woning. Vervolgens is onderzocht wat de verschillende methoden zijn, die door rechters worden gehanteerd bij het vaststellen van de hoogte van de

gebruiksvergoeding. Hieruit is gebleken dat drie methoden het meest voorkomen in de jurisprudentie, namelijk: de ‘overwaarde-methode’, de ‘redelijke huurwaarde-methode’ en de ‘vaste lastenmethode’. De toepassing van deze verschillende methoden zorgt voor

verschillende uitkomsten. Dat zorgt voor rechtsonzekerheid. Om deze rechtsonzekerheid weg te nemen, is onderzocht of het mogelijk is om tot een eenduidige methode te komen. Een methode die niet alleen de rechtszekerheid moet dienen, maar ook het oorspronkelijke doel en de redelijkheid van de gebruiksvergoeding moet waarborgen. Uit het onderzoek zijn twee methoden naar voren gekomen, die voldoen aan alle voorwaarden: de ‘wettelijke rente-methode’ en de ‘huurprijscheckrente-methode’. De ‘huurprijscheckrente-methode’ verdient de voorkeur, aangezien daarmee nauwkeuriger kan worden vastgesteld wat het gemiste genot en gebruik van de woning is. Bovendien leidt de toepassing van deze methode tot een

gebruiksvergoeding die beter aansluit op de casus, omdat niet wordt uitgegaan van een vast percentage. Doordat wordt aangesloten op de ‘huurprijscheck zelfstandige woonruimte’ van de Huurcommissie, is de redelijkheid van de gebruiksvergoeding beter gewaarborgd.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding p. 5

Hoofdstuk 1: De gebruiksvergoeding en zijn achtergrond

1.1 Inleiding p. 7

1.2 De gemeenschap van Boek 3 BW p. 7

1.3 De verschillende gemeenschapsvormen p. 8

1.4 Het gebruik van een gemeenschappelijk goed p. 8

1.5 Delen naar evenredigheid p. 8

1.6 Het idee achter de gebruiksvergoeding p. 9

1.6.1 De parlementaire geschiedenis p. 9

1.7 De verhouding tussen art. 822 lid 1 Rv, 1:165 BW en 3:169 BW p. 10 1.7.1 De eerste grondslag voor de gebruiksvergoeding p. 10 1.7.2 De tweede grondslag voor de gebruiksvergoeding p. 11 1.7.3 De derde grondslag voor de gebruiksvergoeding p. 12

1.8 Conclusie p. 13

Hoofdstuk 2: De rechter en de hoogte van de gebruiksvergoeding

2.1 Inleiding p. 14

2.2 Toekennen gebruiksvergoeding p. 14

2.2.1 Vaste lasten p. 15

2.3 Het percentage van 4% p. 17

2.3.1 Het percentage van 2,5% p. 18

2.3.2 De wisselende percentages p. 19

2.4 De ‘redelijke huurwaarde-methode’ p. 20

2.5 De ‘vaste lasten methode’ p. 22

2.6 Conclusie p. 23

Hoofdstuk 3: De ‘wettelijke rente-methode’ en de ‘huurprijscheckmethode’

3.1 Inleiding p. 25

3.2 Kritiek op de ‘overwaarde-methode’ p. 25

3.2.1 Vergoeding over de gehele waarde van de woning p. 27

3.2.2 Het passende percentage p. 28

3.2.3 Het percentage van de wettelijke rente p. 29

3.3 Kritiek op de ‘vaste lastenmethode’ p. 30

(4)

3.4.1 ‘Huurprijscheck zelfstandige woonruimte’ p. 31 3.5 De oplossingen voor de belangrijkste bezwaren p. 33

3.6 Conclusie p. 34

Hoofdstuk 4: Conclusie p. 35

Literatuurlijst p. 38

(5)

Inleiding

Wanneer twee echtgenoten gezamenlijk een woning hebben en vervolgens gaan scheiden moet er aan veel zaken worden gedacht. Een van die zaken is de gezamenlijke woning. Er moet worden besloten of een van de twee partijen in de woning wil blijven wonen of dat de woning direct verkocht gaat worden. Indien een van de twee partijen besluit in de woning te blijven wonen, zal de andere partij op zoek moeten gaan naar een nieuw onderkomen. Hij of zij blijft echter wel voor de helft eigenaar van de woning, maar kan nu geen gebruik maken van de woning en heeft ook geen genot van de woning. Om dit verloren genot en gebruik te compenseren is er de gebruiksvergoeding ex art. 3:169 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Indien de rechter oordeelt dat een gebruiksvergoeding moet worden toegekend, zal de partij die in de woning blijft wonen een gebruiksvergoeding moeten betalen aan de partij die de woning verlaat. De vraag hierbij is wel wat de hoogte van deze gebruiksvergoeding moet worden. Dit is niet eenvoudig vast te stellen, aangezien er in de jurisprudentie verschillende toepassingsmethoden zijn om de hoogte van de gebruiksvergoeding te bepalen. Dit is het gevolg van het feit dat de wetgever heeft nagelaten een eenduidige methode te formuleren om de hoogte van de gebruiksvergoeding te bepalen. Het enige waar de gebruiksvergoeding aan dient te voldoen is dat deze, gezien de omstandigheden, redelijk is.1 Doordat de redelijkheid

op verschillende manieren kan worden ingevuld, zijn er ook veel verschillende toepassingsmethoden die daarbij zorgen voor verwarring en rechtsonzekerheid.

In deze scriptie zal ik onderzoeken of de hoogte van de gebruiksvergoeding kan worden bepaald aan de hand van een eenduidige methode en of deze methode de rechtszekerheid ten goede komt. Het achterliggende doel hiervan is om de rechtsonzekerheid en verwarring zo veel mogelijk weg te nemen. Hierbij zal ik gebruik maken van de klassieke

onderzoeksmethode, waarbij ik voornamelijk aan de hand van juridische literatuur, wet- en regelgeving en jurisprudentie mijn deelvragen en probleemstelling zal proberen te

beantwoorden. Tevens zal ik in deze scriptie uitgaan van een monodisciplinaire methode, aangezien daarin een louter juridische kwestie wordt besproken en ik alleen vanuit het juridische aspect een antwoord op mijn probleemstelling probeer te vinden.

1 Parl. Gesch. Boek 3, p.587; HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143; HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156, JPF 2017/121, m.nt. B.E. Reinhartz.

(6)

Mijn probleemstelling van dit onderzoek luidt: In hoeverre kan de hoogte van de gebruiksvergoeding voor het gebruik van de (voormalige) echtelijke woning worden vastgesteld aan de hand van een eenduidige methode, die de rechtszekerheid dient? Deze probleemstelling zal ik gaan beantwoorden aan de hand van drie deelvragen. In het eerste hoofdstuk zal ik beschrijven hoe er tot de gebruiksvergoeding gekomen kan worden en wat het doel van de gebruiksvergoeding is. Daarnaast zal ik de verschillende rechtsgrondslagen laten zien waarmee een beroep op de gebruiksvergoeding kan worden gedaan. Mijn deelvraag op hoofdstuk 1 luidt:

Wat is het uitgangspunt van de gebruiksvergoeding en welke grondslagen zijn er om de gebruiksvergoeding in te roepen?

In het tweede hoofdstuk zal ik de verschillende methoden om de hoogte van de

gebruiksvergoeding te bepalen behandelen en laten zien tot welke (verschillende) uitkomsten de toepassing van deze methoden kan leiden. Mijn tweede deelvraag luidt: Wat zijn de verschillende methoden die in de jurisprudentie worden toegepast om de hoogte van de gebruiksvergoeding te bepalen en tot welke uitkomsten leiden deze methoden?

In het derde hoofdstuk zal ik de verschillende kritiekpunten bij elke methode onderzoeken en deze waar mogelijk proberen op te lossen. Aan de hand van deze kritiek en de eventuele oplossingen hiervoor zal ik onderzoeken of het mogelijk is om tot een eenduidige methode te komen om de hoogte van de gebruiksvergoeding te bepalen. Op deze manier wil ik de

rechtsonzekerheid bij de hoogte van de gebruiksvergoeding zoveel mogelijk proberen weg te nemen, maar tevens ervoor zorgen dat de gebruiksvergoeding redelijk is/blijft. Mijn derde deelvraag luidt: Wat is de kritiek op de verschillende methoden en kan aan de hand van deze kritiek en de eventuele oplossingen hiervan een eenduidig methode worden gevonden?

(7)

Hoofstuk 1 De gebruiksvergoeding en haar achtergrond

1.1 Inleiding

In geval van echtscheiding zal vaak een van de twee echtgenoten in de woning blijven wonen. Voordat de verdeling van de huwelijksgemeenschap plaatsvindt, zal de echtgenoot die niet het uitsluitend gebruiksrecht is toegekend, recht hebben op een gebruiksvergoeding als

compensatie voor het niet kunnen beschikken over de woning. In dit hoofdstuk onderzoek ik wat het uitgangspunt van de gebruiksvergoeding is en welke grondslagen er zijn om

aanspraak te maken op de gebruiksvergoeding.Dit onderzoek zal zich met name beperken tot twee huwelijksregimes, namelijk de wettelijke gemeenschap van goederen waarbij de woning in de gemeenschap valt en de huwelijkse voorwaarden waarbij de echtgenoten met uitsluiting van iedere gemeenschap zijn gehuwd, maar wel gezamenlijk een woning bezitten. Bij de eenvoudige gemeenschap wordt het gezamenlijk bezitten van de woning mede-eigendom genoemd. Bij de gemeenschap van goederen wordt niet gesproken van mede-eigendom (indien een goed in de huwelijksgemeenschap valt), maar over het gehele eigendom onder respectering van hetzelfde recht van de ander.2

1.2 De gemeenschap van Boek 3 BW

De gemeenschap is geregeld in titel 7 van Boek 3 BW en geeft de regels weer over de onderlinge betrekking tussen gezamenlijke rechthebbenden op één of meer

vermogensbestanddelen. De rechthebbenden worden met betrekking tot de gemeenschap ook wel deelgenoten genoemd en hun onderlinge betrekking de gemeenschap.3

De definitie van de gemeenschap is terug te vinden in art. 3:166 BW en luidt: ‘er is sprake van een gemeenschap, indien een of meer goederen aan twee of meer deelgenoten

gezamenlijk toebehoren’. Zoals hieruit blijkt kan een gemeenschap op ieder goed betrekking hebben, dus zowel op zaken als op vermogensrechten (art. 3:1 BW). Alleen als sprake is van een gemeenschap met betrekking tot een zaak dan wordt er van mede-eigendom gesproken. Krachtens art. 3:166 lid 2 BW hebben beide deelgenoten binnen de gemeenschap een gelijk aandeel in de gemeenschappelijke goederen, tenzij uit hun rechtsverhouding anders

voortvloeit. Deze tenzij-regel doet zich voor als deelgenoten onderling een andere verdeling van de aandelen zijn overeengekomen.

2 HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156, JPF 2017/121, m.nt. B.E Reinhartz. 3 Pitlo/Reehuis e.a. 2012, p. 332.

(8)

1.3 De verschillende gemeenschapsvormen

Binnen de systematiek van titel 3.7 BW bestaan twee verschillende gemeenschapsvormen, te weten de eenvoudige gemeenschap en de bijzondere gemeenschap.

Er zijn ook gemeenschapsvormen waarvoor titel 7 van Boek 3 BW in het geheel niet geldt. Deze betreffende gemeenschapsvormen staan vermeld in art. 3:189 lid 1 BW. Een voorbeeld hiervan is de huwelijksgemeenschap. Deze gemeenschap wordt dus niet geregeld door titel 3.7 BW, maar heeft haar eigen regeling in art. 1:93 en verder BW. Pas wanneer de

huwelijksgemeenschap wordt ontbonden, valt deze onder de bepalingen van titel 3.7 BW (art. 3:189 lid 2 BW).4

1.4 Het gebruik van een gemeenschappelijk goed

Zoals in art. 3:169 BW wordt bepaald, is in beginsel iedere deelgenoot bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed. Excepties zijn mogelijk indien een regeling anders bepaalt of als het gebruik onverenigbaar is met het recht van een andere deelgenoot of deelgenoten. Volgens art. 3:168 lid 1 BW kunnen deelgenoten het gebruik van een

gezamenlijk goed ook zelf regelen via een overeenkomst, die ook wel de gebruiksregeling wordt genoemd. Indien deelgenoten het niet met elkaar eens kunnen worden over de gebruiksregeling, kan de kantonrechter hierbij hulp bieden (art. 3:168 lid 2 BW).5

1.5 Delen naar evenredigheid

Ingevolge art. 3:172 BW delen de deelgenoten, tenzij een regeling tussen deelgenoten anders bepaalt, naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert. Daarnaast moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven, die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de

gemeenschap zijn verricht. Dit artikel houdt met betrekking tot de (bijzondere) ontbonden huwelijksgemeenschap en de eenvoudige gemeenschap in, dat de hypothecaire lasten en de eigenaarslasten die bij de betreffende woning horen door beide echtgenoten dienen te worden gedragen, omdat zij eigenaar zijn van de woning. Ook wanneer een van de twee echtgenoten de woning heeft verlaten, blijft hij of zij verplicht de helft van deze lasten op zich te nemen. Hij of zij blijft immers (mede-)eigenaar van de woning.6

4 Asser/Perrick 3-V 2015/2; Van Mourik & Schols 2015, p. 7-8. 5 Asser/Perrick 3-V 2015/14,19.

(9)

1.6 Het idee achter de gebruiksvergoeding

Wat nu als een deelgenoot geen gebruik kan maken van zijn (aandeel in een)

gemeenschappelijk goed? Een voorbeeld hiervan zijn twee echtgenoten die gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en uit elkaar gaan, waarbij een van de twee echtgenoten in de woning blijft wonen totdat deze verkocht/verdeeld is. Stel dit is echtgenoot A. En stel dat de rechter aan echtgenoot A het uitsluitend gebruiksrecht van de woning heeft toegewezen. Hierdoor kan echtgenoot B geen gebruik maken en geen genot hebben van de woning, terwijl echtgenoot B wel eigenaar is van het huis en er evenveel recht op heeft. Om echtgenoot B te compenseren voor dit gemis van gebruik en genot, kan er een beroep worden gedaan op de gebruiksvergoeding.

1.6.1 De parlementaire geschiedenis

Hoewel in art. 3:169 BW niet expliciet wordt gesproken over de gebruiksvergoeding, wordt dit artikel wel als grondslag hiervoor gezien. Om te bepalen waar de gebruiksvergoeding vandaan komt, zal naar de parlementaire geschiedenis gekeken moeten worden. Hierin wordt aangegeven dat het uitgangspunt van art. 3:169 BW is, dat iedere deelgenoot evenveel recht heeft op het gebruik/genot van een goed.7 Er kan hierbij gebruik worden gemaakt van een

gebruiksregeling die door de deelgenoten of door de rechter wordt opgesteld. Het hoeft daarentegen niet altijd zo te zijn dat iedere deelgenoot evenveel recht heeft op het

gebruik/genot van een goed, aangezien hiervan kan worden afgeweken door de rechter of door de deelgenoten zelf. Opmerkelijk hierbij is de ruime bevoegdheid die aan de rechter wordt toegekend.8

Bij veel goederen zal het niet mogelijk zijn dat de deelgenoten er gelijktijdig gebruik van maken. In dat geval kan de redelijkheid en billijkheid uitkomst bieden om het gebruik onder de deelgenoten te regelen. Mocht de redelijkheid en billijkheid geen uitkomst bieden dan heeft de rechter met zijn ruime bevoegdheid de mogelijkheid om te bepalen dat het gebruik aan één echtgenoot toekomt. Indien de rechter dit doet, handelt hij in strijd met het

uitgangspunt van art. 3:169 BW, namelijk dat iedere deelgenoot evenveel recht heeft op het gebruik/genot van het goed. Om dit op te lossen kan de rechter een gebruiksvergoeding toekennen aan de deelgenoot/deelgenoten die geen gebruik/genot van het goed meer

7 In de Parl. Gesch. Boek 3, p. 586-587, staat dit vermeld in art. 3.7.1.3.

(10)

heeft/hebben. Op deze manier worden de mede-deelgenoten, volgens de Parlementaire Geschiedenis, ‘schadeloos gesteld’.9

1.7 De verhouding tussen art. 822 lid 1 Rv, 1:165 BW en 3:169 BW

Er zijn in Nederland drie rechtsgrondslagen om het recht op een gebruiksvergoeding bij een (ontbonden) huwelijksgemeenschap met een gemeenschappelijke woning uit te oefenen. Deze rechtsgrondslagen zijn opgenomen in de artikelen 822 Rv, 1:165 BW en 3:169 BW. Elk van deze drie mogelijkheden kan in principe op een ander moment worden ingeroepen. Hierbij is wel van belang dat de echtgenoten eerst met elkaar hebben samengewoond. Als dit niet het geval is, kan er geen beroep op een gebruiksvergoeding worden gedaan.10 Ik zal alle drie de

artikelen hieronder kort omschrijven en aangeven wanneer zij van toepassing zijn.

1.7.1 De eerste grondslag voor de gebruiksvergoeding

De eerste grondslag is te vinden in art. 822 lid 1 sub a Rv Via dit artikel kan al vóór de echtscheiding een beroep worden gedaan op het uitsluitend gebruik van de

gemeenschappelijke woning alsook de daarbij behorende inboedel (art. 822 lid 1 sub b Rv). Op grond van art. 822 lid 1 sub a Rv kan een voorlopige voorziening worden gevorderd. Een beroep op een voorlopige voorziening wordt vaak gedaan, omdat een

echtscheidingsprocedure lang kan duren en echtgenoten daar niet altijd op kunnen/willen wachten. Via art. 822 lid 1 sub a Rv kan de rechter op deze manier een van de twee echtgenoten het uitsluitend gebruik van de woning toekennen en de andere echtgenoot

bevelen de woning te verlaten en niet meer te betreden. De rechter zal voor het toekennen van de woning aan een van de twee echtgenoten kijken welke echtgenoot het meeste belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de woning.11

Volgens het hof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2015 kan er bij deze voorlopige voorziening naar aanleiding van de omstandigheden van het geval ook een

gebruiksvergoeding worden vastgesteld, om daarmee het uitsluitend gebruik van de woning door de andere echtgenoot te compenseren. Het hof verwees hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad op 15 oktober 1993.12 De Hoge Raad oordeelde hier al eerder dat op grond van

art. 822 lid 1 sub a Rv een gebruiksvergoeding kon worden vastgesteld, aangezien dit strookt

9 Parl. Gesch. Boek 3, p. 586-587; Parl. Gesch. Invoeringswet Boek 3,5 en 6, p. 1281; HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143; HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156, JPF 2017/121, m.nt. B.E. Reinhartz. 10 Hof Den Haag 16 januari 2002, EB 2002/29.

11 Keijser 2013, p. 34 – 36; Van Mourik & Verstappen 2014, p. 100.

(11)

met de regeling van art. 1:165 BW. In dat artikel wordt wel expliciet vermeld dat er recht kan zijn op een redelijke vergoeding (een gebruiksvergoeding).

In de jurisprudentie bestaat nog steeds discussie of het mogelijk is om een

gebruiksvergoeding te baseren op art. 822 lid 1 sub a Rv.13 Zo oordeelde de rechtbank

Oost-Brabant op 16 december 2015 in een soortgelijke casus dat er geen mogelijkheid was voor een gebruiksvergoeding.14 Dit had volgens de rechtbank te maken met de verzorgingsplicht

van art. 1:81 BW. Op grond van dit artikel zijn echtgenoten elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd en zijn zij verplicht elkander het nodige te verschaffen. Hieronder valt ook het gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank gaf aan dat deze verzorgingsplicht geldt tot het moment dat het huwelijk door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand wordt ontbonden (art. 1:149 lid 1 sub c BW jo. art. 1:163 lid 1 BW) en hierdoor is volgens de rechtbank dus geen gebruiksvergoeding op grond van art. 822 lid 1 sub a Rv mogelijk.

1.7.2 De tweede grondslag voor de gebruiksvergoeding

De tweede rechtsgrondslag is te vinden in art. 1:165 lid 1 BW. Dit artikel hoeft niet in verbinding met art. 822 lid 1 sub a Rv te worden gevorderd, aangezien het een

opzichzelfstaande rechtsgrondslag voor de gebruiksvergoeding is. Via dit artikel is het

mogelijk om het uitsluitend gebruik van de woning aan een van de echtgenoten toe te kennen. Art. 1:165 lid 1 BW is pas van toepassing, indien de echtscheidingsbeschikking is

ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand waarbij de echtgenoten ook gehuwd zijn. Daarnaast moet er tevens sprake zijn van een verzoek van een van de echtgenoten om in de woning te blijven. Wanneer een dergelijk verzoek wordt toegekend door de rechter heeft dat zowel betrekking op de woning als op de inboedel. Het uitsluitend gebruik van de woning en de inboedel op grond van art. 1:165 lid 1 BW geldt gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Hierbij is van belang dat de echtgenoot die het verzoek instelt, ten tijde van de inschrijving van de beschikking de woning ook daadwerkelijk

bewoont.15 Om een beroep op de gebruiksvergoeding van art. 1:165 lid 1 BW te kunnen doen,

hoeft er geen rechterlijke beslissing van art. 822 lid 1 sub a Rv ten grondslag te liggen aan het uitsluitend gebruik van de woning. Art. 1:165 lid 1 BW ziet slechts op het toekennen van een

13 Selcraig, EB 2005/66.

14 Rb Oost-Brabant 16 december 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:7551. 15 Van Mourik & Verstappen 2014, p. 107.

(12)

redelijke vergoeding (een gebruiksvergoeding) voor de duur van zes maanden te rekenen vanaf de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven.16

1.7.3 De derde grondslag voor de gebruiksvergoeding

De derde en meest toegepaste rechtsgrondslag voor de gebruiksvergoeding is art. 3:169 BW. Daar kan onder andere een beroep op worden gedaan indien een rechter het uitsluitend gebruik van de woning aan een van de echtgenoten heeft toegekend op grond van art. 1:165 lid 1 BW of op grond van art. 3:168 lid 2 BW. Art. 3:169 BW is voor de echtgenoten die in de wettelijke gemeenschap van goederen zijn getrouwd pas van toepassing vanaf het moment dat het verzoek tot echtscheiding is ingediend, wat het moment is dat de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden (art. 1:99 lid 1 sub b BW).17 Voor de met uitsluiting van elke gemeenschap

gehuwde echtgenoten zal er in dit opzicht niets veranderen. Er is namelijk al geen sprake van huwelijksgemeenschap, maar slechts een eenvoudige gemeenschap met betrekking tot de gezamenlijke woning. Hierdoor blijft Boek 3 BW van toepassing en kan er een beroep op art. 3:169 BW worden gedaan.

Waar art. 1:165 lid 1 BW slechts geldt voor een periode van zes maanden na de inschrijving van de beschikking, kan art. 3:169 BW ook na het verloop van deze zes maanden worden ingeroepen. Dat geen gebruiksvergoeding is verzocht krachtens art. 1:165 BW staat niet in de weg aan een beroep op art. 3:169 BW.18 Bovendien kan, door het moment van ontbinding van

de huwelijksgemeenschap op grond van art. 1:99 lid 1 sub b BW (bij echtgenoten die in de gemeenschap van goederen zijn getrouwd en de woning in de gemeenschap valt), eerder een beroep op art. 3:169 BW dan op art. 1:165 BW worden gedaan. Art. 1:165 BW is namelijk pas van toepassing als de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven.Het hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde op 9 februari 2017 dat de ingangsdatum van de gebruiksvergoeding van art. 3:169 BW niet eerder kan liggen dan het moment van de inschrijving van de

echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Echter, dit had te maken met het feit dat de gebruiksvergoeding was verzocht naar aanleiding van de tussen partijen gevoerde echtscheidingsprocedure, waarop art. 1:165 lid 1 BW ziet. Hierdoor kon de gebruiksvergoeding pas ingaan ná inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Bovendien had de voorzieningenrechter het verzoek om bij

16 Keijser 2013, p. 54.

17 Keijser 2013, p. 254 – 255; Van Mourik & Schols 2017.

18 Wortmann, in: GS Personen- en familierecht Art. 1:165 BW, aant. 2; Hof ’s-Hertogenbosch 15 december 2015 ECLI:NL:GHSHE:2015:5224.

(13)

voorlopige voorziening een gebruiksvergoeding vast te stellen afgewezen.19 Art. 3:169 BW

kan worden ingeroepen zolang de verdeling van de woning nog niet heeft plaatsgevonden, aangezien de woning tot de verdeling aan beide echtgenoten blijft toebehoren. Indien de gebruiksvergoeding wordt toegekend op grond van art. 3:169 BW, blijft deze vergoeding dan ook verschuldigd tot het tijdstip van de verdeling.20 De rechter kan bij elk van deze

bovenstaande drie mogelijkheden een gebruiksvergoeding toe kennen, maar hij is hiertoe niet verplicht.21

1.8 Conclusie

Zoals uit de Parlementaire Geschiedenis is gebleken, is het uitgangspunt van de gebruiksvergoeding om de partij die niet het uitsluitend gebruik van de woning heeft, schadeloos te stellen voor het gemiste gebruik en genot van de woning. Indien een

gebruiksvergoeding wordt toegekend door de rechter, dient dit uitgangspunt mee te worden genomen om de hoogte van de gebruiksvergoeding te bepalen. De rechter kan een

gebruiksvergoeding toekennen indien deze is gebaseerd op een van de drie rechtsgrondslagen, namelijk art. 822 lid 1 sub a Rv, art. 1:165 lid 1 BW en art. 3:169 BW. In welke gevallen de rechter een gebruiksvergoeding toekent en hoe hij de hoogte hiervan berekend wordt in de volgende hoofdstukken besproken.

19 Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:960.

20 Hof Den Haag 1 februari 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8239, FJR 2012/58, m.nt. C. de Bie-Koopman. 21 Hof Den Haag 28 mei 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2263.

(14)

Hoofdstuk 2 De rechter en de hoogte van de gebruiksvergoeding

2.1 inleiding

Over de vaststelling van de hoogte van de gebruiksvergoeding is veel onduidelijkheid in de jurisprudentie van het huwelijksvermogensrecht. Er zijn verschillende methoden die rechters gebruiken om de hoogte van de gebruiksvergoeding vast te stellen. Dit heeft te maken met het feit dat de wetgever zowel in art. 822 lid 1 sub a RV, 1:165 BW en 3:169 BW heeft nagelaten om een eenduidige methode te formuleren voor het vaststellen van de hoogte van de

gebruiksvergoeding. Uit elk van deze artikelen vloeit slechts (impliciet) voort dat de gebruiksvergoeding ‘redelijk’ dient te zijn. De maatstaf voor de (hoogte van de)

gebruiksvergoeding is dan ook de redelijkheid en billijkheid op grond van art. 3:166 lid 3 BW. De redelijkheid en billijkheid is een zeer ruim begrip dat op verschillende manieren kan worden ingevuld en daardoor voor rechtsonzekerheid kan zorgen. Bij de gebruiksvergoeding staat in ieder geval voorop dat deze strekt ter compensatie van het gemis van gebruik en genot van de woning die aan beide echtgenoten in gelijke mate toekomen. 22

2.2 Toekennen gebruiksvergoeding

Om recht te hebben op een gebruiksvergoeding is allereerst van belang dat er aanspraak wordt gemaakt op de gebruiksvergoeding, aangezien zij alleen kan worden toegekend als zij wordt geëist. Daarnaast is van belang dat de andere echtgenoot het uitsluitend gebruiksrecht heeft van de woning. Hieraan ligt vaak een rechterlijke beslissing ten grondslag, maar dat hoeft niet altijd.23 De belangrijkste factor is dat er sprake is van uitsluitend gebruik van de woning door

één van de echtgenoten. In de situatie dat de echtgenoot dus zelf de woning heeft verlaten, maar ten aanzien van de woning dezelfde rechten heeft als de andere echtgenoot is er geen plaats voor het toekennen van een gebruiksvergoeding.24 Zou een gebruiksvergoeding in zo’n

geval wel worden toegekend dan kan de echtgenoot die de woning verlaat relatief gemakkelijk het recht op een gebruiksvergoeding laten ontstaan.25

Voor het toekennen van een gebruiksvergoeding zijn alle feiten en omstandigheden van het betreffende geval van belang. Indien de omstandigheid zich voordoet dat een partij niet in

22 Parl. Gesch. Boek 3, p.587; HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143; HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156, JPF 2017/121, m.nt. B.E. Reinhartz.

23 Dunnewijk, EB 2015/93, afl. 11/12; Hof Den Bosch 15 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5224; Hof Arnhem-Leeuwarden 19 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9158.

24 Van Mourik & Verstappen 2014, p.109; Hof Den Haag 17 augustus 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BT8456, FJR 2011/128, m.nt. P. Dornhout; Hof Den Haag 4 maart 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1249; Hof Den Bosch 3 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2795.

(15)

staat is om de gebruiksvergoeding te betalen, kan de rechter bepalen dat, indien de woning een overwaarde heeft, de gebruiksvergoeding pas verschuldigd wordt ten tijde van verdeling/ verkoop van de woning. Zo kan de partij de gebruiksvergoeding betalen uit de overwaarde van de woning en hoeft er niet maandelijks een gebruiksvergoeding te worden betaald.26

2.2.1 Vaste lasten

Uit de jurisprudentie blijkt dat bij het toekennen van een gebruiksvergoeding ook van belang kan zijn welke lasten aan de betreffende woning verbonden zitten en wie deze lasten voldoet. Vooral sinds de economische crisis wordt steeds vaker gekeken naar de vaste lasten,

aangezien door de economische crisis de huizenprijzen drastisch daalden.27 Op het moment

van schrijven is de huizenmarkt weer aangetrokken, maar er wordt door sommige rechters alsnog rekening gehouden met de vaste lasten van partijen.28Wat betreft de lasten van de

(voormalige) echtelijke, gemeenschappelijk woning is in beginsel ieder der partijen voor de helft draagplichtig (art. 3:172 BW). Echter, voor de gebruikslasten die zien op de periode dat het uitsluitend gebruiksrecht van de woning bij een van de echtgenoten ligt, is art. 3:172 BW niet van toepassing en bestaat er derhalve geen grondslag voor deze lasten. De echtgenoot die het uitsluitend gebruik van de woning is toegekend moet, zolang hij of zij het uitsluitend gebruiksrecht heeft, de gebruikslasten alleen op zich nemen.29

Hypothecaire- en eigenaarslasten dienen daarentegen nog wel gedeeld te worden ook al is aan een van de twee echtgenoten het uitsluitend gebruik van de woning toegekend. Vaak wordt door rechters geoordeeld dat, indien de echtgenoot die in woning achterblijft deze lasten volledig voldoet, er geen aanleiding meer is voor het toekennen van een gebruiksvergoeding, dan wel dat er wel een recht bestaat op een gebruiksvergoeding, maar dat deze gelijk wordt gesteld aan de helft van de hypothecaire- en eigenaarslasten.30 Het hangt er wel van af wat de

omvang van deze lasten is. Indien deze relatief klein is, kan er wel recht op een (nadere)

26 Rb Limburg 4 december 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:9754; Hof Arnhem-Leeuwarden 30 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8333.

27 CBS, Minder huizen onderwater 2015.

28 Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:960; Hof Arnhem-Leeuwarden 13 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2406.

29 Hof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8649; Hof Den Bosch 3 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2795.

30 Hof Den Haag 7 mei 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD6045; Hof Den Bosch 21 april 2009,

ECLI:NL:GHSHE:2009:BI2108; Hof Arnhem 21 september 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BO9122; Hof Den Haag 27 juni 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6890; Hof Amsterdam 16 april 2013,

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3067; Hof Den Haag 15 april 2014 ECLI:NL:GHDHA:2014:1866; Hof Den Bosch 1 mei 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1240; Hof Den Haag 17 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:821; Rb Den Haag 23 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:15322, JIN 2016/58, m.nt. T.C.P. Christoph.

(16)

gebruiksvergoeding bestaan.31Als geen gebruiksvergoeding wordt toegekend, omdat de partij

die in woning achterblijft alle lasten voldoet, houdt dit wel in dat deze partij bij de verkoop van de woning geen aanspraak meer kan maken op vergoeding of verrekening van 50% van de lasten voor zover die ten tijde van het uitsluitend gebruik zijn betaald. Deze zijn namelijk in de plaats van de gebruiksvergoeding gekomen.32

In afwijkende zin oordeelden het hof Den Bosch op 21 januari 2014 en het hof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2014 door een gebruiksvergoeding toe te kennen en hierbij aan te geven dat de omstandigheid dat de voormalige echtgenoot, die het uitsluitend gebruiksrecht heeft, alle hypothecaire- en eigenaarslasten voldoet hier los van staat.33 Het hof Den Bosch

gaf op 4 februari 2014 een betere motivering voor deze methode, namelijk door aan te geven dat de gebruiksvergoeding niet ziet op de lasten van de woning, maar op het niet kunnen beschikken over het vermogen dat in de woning zit. Indien wel over het vermogen beschikt had kunnen worden, had de echtgenoot immers kunnen investeren in een nieuwe woning. Hierdoor is volgens het hof dus ook een gebruiksvergoeding verschuldigd indien de

echtgenoot, die het uitsluitend gebruik van de woning heeft, alle lasten voldoet. Hierbij was van belang dat de man had aangeboden de woning over te nemen, waardoor het volledig betalen van de eigenaarslaten door het hof als redelijk werd geacht.34 Het hof Den Haag op 25

november 2015 was van mening dat het redelijk en billijk is dat een gebruiksvergoeding wordt toegekend, ondanks dat de echtgenoot die in woning is blijven zitten alle hypothecaire- en eigenaarslasten betaalt. Volgens het hof had de echtgenoot die in de woning bleef zitten naast zijn eigen deel ook het gebruik van de onverdeelde helft van de woning die aan de andere echtgenoot toebehoort. Het hof Den Bosch op 26 september 2017 sloot hierbij aan, door te oordelen: ‘dat de enkele omstandigheid dat de man (die het alleengebruik van de woning heeft) alle lasten voldoet, niet betekent dat de vrouw daarmee is gecompenseerd voor het feit dat zij verstoken is gebleven van het gebruik van de woning’. Het hof Den Haag voegde aan haar redenering toe dat voor de hypothecaire- en eigenaarslasten die te veel zijn betaald door de echtgenoot die in de woning blijft, hij of zij voor het meerdere regres kan nemen op de andere echtgenoot.35 Indien de rechter oordeelt dat er recht is op een

31 Hof Den Haag 7 mei 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD6045; Hof Den Bosch 9 september 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BF5218, JPF 2009/3, m.nt. B.E. Reinhartz.

32 Hof Amsterdam 16 april 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3067.

33 Hof Den Bosch 21 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:82; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8649.

34 Hof Den Bosch 4 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:215.

35 Hof Den Haag 25 november 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3875; Hof Den Bosch 26 september 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4147.

(17)

gebruiksvergoeding, is de volgende vraag wat de hoogte van de gebruiksvergoeding dan precies moet worden. Bij de bepaling van de hoogte van de gebruiksvergoeding moet, net als bij toekenning van de gebruiksvergoeding op zich, gekeken worden naar alle feiten en omstandigheden van het geval.36 Ik zal hieronder de verschillende toepassingsmethoden die

rechters hanteren voor het bepalen van de hoogte van de gebruiksvergoeding aangeven en laten zien tot welke uitkomsten die methoden leiden.

2.3 Het percentage van 4%

De hoogte van de gebruiksvergoeding wordt in verreweg de meeste gevallen berekend door uit te gaan van de overwaarde van de (voormalige) echtelijke woning. Een reden hiervoor is dat de echtgenoot die niet het uitsluitend gebruik van de woning heeft, niet over het vermogen in de woning kan beschikken en dit vermogen dus ook niet kan laten renderen. De echtgenoot die het uitsluitend gebruik van de woning krijgt toebedeeld ‘zit’ als het ware op dit

vermogen.37 Om tot de overwaarde te komen moet eerst worden vastgesteld hoeveel het huis

waard is. Om dit te bepalen wordt uitgegaan van de waarde die is bepaald door een taxateur, de waarde waarvoor de woning te koop staat of door aan te sluiten bij de WOZ-waarde van de woning. De hypotheek (indien deze er is) wordt van de waarde van de woning afgetrokken en de uitkomst hiervan wordt gezien als de overwaarde. Deze overwaarde wordt vervolgens gedeeld door twee, aangezien de woning aan beide echtgenoten toekomt en hier wordt een rendementspercentage van 4% van genomen. Dit wordt dan de gebruiksvergoeding voor de echtgenoot die de woning zal (moeten) verlaten.38 In uitzonderlijke gevallen wordt de

4%-regel niet op de overwaarde van de woning toegepast, maar op de gehele waarde van de woning, waarbij de hypotheek dus buiten beschouwing wordt gelaten.39 Indien er sprake is

van een complex dat een privégedeelte en een bedrijfsgedeelte heeft, wordt de overwaarde genomen over het privégedeelte van het complex.40

Het percentage van 4% wordt meestal gebaseerd op het percentage dat de fiscus als haalbaar jaarlijks rendement over vermogen hanteerde, namelijk het percentage dat werd gehanteerd

36 Hof Arnhem-Leeuwarden 13 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2406.

37 Dunnewijk, EB 2015/93, afl. 11/12; Hof Den Bosch 21 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:82; Mulder 2018.

38 HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176; Hof Den Haag 7 mei 2008, ECLI:NL:GHSGR:BD6045; Hof Den Bosch 9 september 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BF5218, JPF 2009/3, m.nt. B.E. Reinhartz; Hof Den Bosch 21 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:82; Hof Den Bosch 4 februari 2014,

ECLI:NL:GHSHE:2014:215.

39 Hof Den Haag 24 juni 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2806; Hof Den Haag 14 augustus 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2720.

(18)

bij de heffing van inkomstenbelasting over sparen en beleggen in box 3.41 Een andere

motivering om op het percentage van 4% te komen, gaf het hof Den Bosch op 6 juni 2006. Het hof baseerde de 4% namelijk op de wettelijke rente die toentertijd 4% bedroeg.42 Het Hof

Den Bosch op 15 juli 2014 en het Hof Den Bosch op 26 september 2017 motiveerden het percentage van 4% mede door de omstandigheid dat de echtgenoot die de woning moest verlaten de kosten van een nieuw onderkomen extern zou moeten financieren en hierbij volgens hen een rentepercentage van ten minste 4% van toepassing zou zijn.43 Zelfs tijdens/na

de economische crisis, waar het haalbaar jaarlijks rendement van 4% in realiteit zeker niet langer haalbaar was, bleven (een aantal) rechters vasthouden aan het percentage van 4%. Als motivering hiervoor hadden meerdere rechters, waaronder de rechters van het hof Den Bosch op 2 februari 2014, het hof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2014, het hof Den Bosch op 15 juli 2014 en het hof Den Bosch op 15 december 2015, verwezen naar de 4% die de fiscus nog steeds als haalbaar jaarlijks rendement over vermogen hanteerde.44

Voorbeeld A:

De woning wordt ten tijde van verdeling op €500.000,- getaxeerd en er rust nog een hypothecaire lening op van €200.000,-. De overwaarde van de woning bedraagt dan €300.000 (€500.000 – €200.000). De woning behoort aan beide echtgenoten toe, maar een van de echtgenoten heeft het uitsluitend gebruiksrecht. De gebruiksvergoeding wordt dan vastgesteld op 4% van €300.000,- en vervolgens gedeeld door twee. Dit resulteert in een gebruiksvergoeding van €6000,- per jaar (€500,- per maand).

2.3.1 Het percentage van 2,5%

Vanaf 2012 is in de jurisprudentie een ontwikkeling waar te nemen wat betreft het percentage waarop de gebruiksvergoeding wordt gebaseerd. Waar voorheen in het overgrote deel van de zaken toegepast percentage 4% was, wordt door de rechter vanaf 2012 ook het percentage van 2,5% toegepast. De reden hierachter is dat dit percentage (mede vanwege de economische crisis) meer zou aansluiten bij de huidige rentestand op spaarrekeningen, de wettelijke rente

41 Hof Den Bosch 6 juni 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ3483; Hof Den Bosch 9 januari 2007,

ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2883; Hof Den Bosch 15 juli 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2160, JPF 2014/107, m.nt. B.E. Reinhartz; Hof Den Haag 14 augustus 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2720; Belastingdienst,

Berekening belasting over vermogen over 2016 en eerder.

42 Hof Den Bosch 6 juni 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ3483;

43 Hof Den Bosch 15 juli 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2160, JPF 2014/107, m.nt. B.E. Reinhartz; Hof Den Bosch 26 september 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4147.

44 Hof Den Bosch 2 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:226; Hof Den Bosch 15 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5224.

(19)

en de stand van de woningmarkt.45 Op deze manier wordt de echtgenoot die niet het

uitsluitend gebruik van de woning heeft, gecompenseerd voor het verlies dat hij lijdt doordat hij nog niet kan beschikken over de overwaarde van de woning. De waarde van de woning wordt vastgesteld door te kijken naar de WOZ-waarde van de woning, de vraagprijs van de woning, de taxatiewaarde van de woning of de minimale verkoopwaarde van de woning. Indien de woning later voor een hogere waarde verkocht wordt, moeten de (voormalige) echtgenoten de hogere gebruiksvergoeding die hieruit voort komt verrekenen.46 In het arrest

van het hof Arnhem-Leeuwarden op 19 oktober 2017 had de echtgenoot die recht had op een gebruiksvergoeding als verweer tegen toepassing van het percentage van 2,5% aangevoerd, dat niet moest worden aangesloten bij dit percentage, aangezien de fiscus nog steeds het percentage van 4% hanteerde als rendement op vermogen en daarom moest worden uitgegaan van een percentage van 4% van de overwaarde van de woning. Het hof vond echter dat deze omstandigheid onvoldoende aanleiding gaf om af te wijken van het percentage van 2,5% dat door de rechtbank werd gehanteerd.47 Het feit dat de fiscus nog steeds het percentage van 4%

hanteerde, zorgde er dus niet automatisch voor dat voor de gebruiksvergoeding aangesloten moest worden bij een percentage van 4%.

Voorbeeld B:

De woning wordt ten tijde van verdeling op €500.000,- getaxeerd en er rust nog een hypothecaire lening op van €200.000,-. De overwaarde van de woning bedraagt dan €300.000 (€500.000 – €200.000). De woning behoort aan beide echtgenoten toe, maar een van de echtgenoten heeft het uitsluitend gebruiksrecht. De gebruiksvergoeding wordt dan gesteld op 2,5% van de €300.000 en vervolgens gedeeld door twee. Dit resulteert in een gebruiksvergoeding van €3750,- per jaar (€312,50 per maand).

2.3.2 De wisselende percentages

De percentages van 4% en 2,5% zijn niet de enige percentages die in de jurisprudentie worden toegepast voor het bepalen van de hoogte van de gebruiksvergoeding. Veel rechters komen tot een ‘eigen’ percentage dat mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval.

45 Hof Den Haag 1 februari 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8239, FJR 2012/58, m.nt. C. de Bie-Koopman; Hof Arnhem-Leeuwarden 30 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8333; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8810; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014,

ECLI:NL:GHARL:2014:8649; Hof Arnhem-Leeuwarden 2 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6769; Hof Den Haag 25 november 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3875; Hof Arnhem-Leeuwarden 19 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9158.

46 Hof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8810. 47 Hof Arnhem-Leeuwarden 19 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9158.

(20)

Voorbeelden hiervan zijn: de rechtbank Overijssel op 1 september 2015 en de rechtbank Gelderland op 14 april 2015. Zij zochten aansluiting bij een percentage van 2 respectievelijk 3%.48 De rechtbank Overijssel gaf hierbij als motivering dat aangesloten werd bij de

wettelijke rentestand, die toentertijd 2% was. De rechtbank Gelderland gaf daarentegen geen duidelijke motivering waarom voor het percentage van 3% werd gekozen. De percentages die in de jurisprudentie worden gebruikt kunnen dus erg verschillen. De rechtbank Oost-Brabant gaf dit op 16 december 2015 aan door te zeggen dat de percentages, die in de jurisprudentie worden gehanteerd (sinds de afwijking van het percentage van 4%) haar enigszins willekeurig voorkomen. Ter bevordering van de rechtszekerheid is zij, net als de rechtbank Overijssel, uitgegaan van een percentage dat gelijk was aan de wettelijke rente.49

Dat er nog steeds geen sprake is van een eenduidige motivering voor het vaststellen van het percentage blijkt ook goed uit recente uitspraken. Zoals de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2017, waarin het rentepercentage van de overwaarde werd vastgesteld op 1%. Dit motiveerde het hof door aan te geven dat dit percentage zou aansluiten bij een werkelijk te realiseren rendement, indien de partij dit vermogen tot zijn beschikking had gehad om te beleggen. Het hof baseerde dit mede op het gemiddelde percentage op eenjarige termijndeposito’s die door verschillende banken en financiële instellingen werden

gehanteerd.50 Nog recenter is de uitspraak van de rechtbank Den Haag op 14 maart 2018,

waarin werd uitgegaan van een rentepercentage van 3,5% over de overwaarde van de woning. Waarom hier van dit percentage werd uitgegaan, werd niet nader gemotiveerd door de

rechtbank.51 Een veel lager percentage nam het hof Arnhem-Leeuwarden op 4 september

2018 als uitgangspunt, namelijk een percentage van 0,5% en zij motiveerde dit door aan te geven dat dit percentage aansloot bij de huidige rentevergoedingen op spaarrekeningen.52

2.4 De ‘redelijke huurwaarde-methode’

Naast de mogelijkheid om de hoogte van de gebruiksvergoeding te berekenen door te kijken naar de overwaarde en daarvan een percentage te nemen, bestaat in de jurisprudentie ook de toepassingsmethode van de redelijke huur. Deze methode houdt in dat wordt gekeken wat een redelijke huur is voor de woning in het geval de woning aan een derde zou worden verhuurd. Om de redelijke huur vast te stellen moet eerst de waarde van de woning worden bepaald.

48 Rb Overijssel 1 september 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:5789; Rb Gelderland 14 april 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2646.

49 Rb Oost-Brabant 16 december 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:7551. 50 Hof Arnhem-Leeuwarden 29 juni 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5474. 51 Rb Den Haag 14 maart 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:3284.

(21)

Deze waarde wordt meestal bepaald door te kijken naar de WOZ-waarde, de taxatiewaarde of de verkoopwaarde van de woning. Indien de waarde is vastgesteld, wordt vervolgens een percentage (van 4%) hiervan genomen. Het bedrag dat hier uitkomt, is de redelijke huur. Om de hoogte van de gebruiksvergoeding te bepalen, wordt deze redelijke huur gedeeld door twee, aangezien de woning aan beide echtgenoten toebehoort. Indien de vaste lasten alleen worden betaald door de echtgenoot die het uitsluitend gebruiksrecht van de woning heeft, wordt van dit bedrag nog de helft van dan deze lasten afgetrokken. Het bedrag dat hier vervolgens uitkomt, is de gebruiksvergoeding per maand voor de echtgenoot die de woning heeft moeten verlaten.

Het hof Leeuwarden op 18 januari 2011 had deze berekeningsmethode bijvoorbeeld als uitgangspunt genomen. Het hof gaf hierbij aan dat voor het bepalen van de redelijke huur kon worden aangesloten bij de WOZ-waarde van de woning en daarvan vervolgens een

percentage van 4% van kon worden genomen. Waarom voor een percentage van 4% werd gekozen, werdniet gemotiveerd door het hof.53 In plaats van aan te sluiten bij de

WOZ-waarde van de woning, sloot het hof Den Haag op 1 februari 2012 aan bij de WOZ-waarde waarvoor de woning te koop stond, maar dan met een nuance.54 Het hof ging namelijk niet uit van de

waarde waarvoor de woning te koop stond, maar ging uit van de verwachte uiteindelijk verkoopprijs die lager lag dan de vraagprijs en nam van die lagere verkoopprijs een percentage van 4%. Waarom er een percentage van 4% werd genomen, werd ook hier niet gemotiveerd door het hof. Naast de WOZ-waarde en de waarde waarvoor de woning te koop staat had de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland op 17 augustus 2016

daarentegen de taxatiewaarde van de woning als uitgangspunt genomen. Dit oordeel bleef echter niet in stand. Het hof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2017 vernietigde deze

beschikking van de kantonrechter, aangezien de echtgenote (die de woning moest verlaten) volgens het hof vooral nadeel ondervond van het niet kunnen beschikken over haar deel van de overwaarde en door het feit dat er onenigheid was over welke kosten moesten worden meegenomen in de berekening op grond van de huurwaarde. Het hof was dan ook van oordeel dat aansluiting moest worden gezocht bij de ‘overwaarde-methode’, waarbij het uitging van een percentage van 2,5%.55

53 Hof Leeuwarden 18 januari 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4844.

54 Hof Den Haag 1 februari 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8239, FJR 2012/58, m.nt. C. de Bie-Koopman. 55 Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6419.

(22)

Voorbeeld C:

De waarde van de woning wordt vastgesteld €300.000,-. Een redelijke huur is 4% van de waarde van de woning, wat uitkomt op een bedrag van €12.000,- per jaar (€1000,- per maand. De vaste lasten van de woning bedragen €600,- per maand, die enkel door de (voormalige) echtgenoot met het uitsluitend gebruiksrecht worden betaald. De redelijke vergoeding wordt nu berekend door €1000,- te delen door twee (€500,-) en de helft van de vaste lasten (€300,-) hiervan af te trekken (het deel dat eigenlijk door de andere echtgenoot dient te worden betaald). Dan resulteert in een gebruiksvergoeding van €2400,- per jaar (200,- per maand).

2.5 De ‘vaste lastenmethode’

Indien een woning onderwaarde heeft, wordt het lastig om een gebruiksvergoeding vast te stellen op basis van de ‘overwaarde-methode’. De woning heeft immers geen overwaarde waardoor er dan geen gebruiksvergoeding kan worden toegekend. Als oplossing hiervoor wordt in de jurisprudentie steeds vaker aansluiting gezocht bij de ‘vaste lastenmethode’. Deze methode houdt in dat de hoogte van de gebruiksvergoeding op de helft van de vaste lasten wordt vastgesteld. Zoals hiervoor al is aangegeven kunnen rechters oordelen dat er geen gebruiksvergoeding wordt toegekend, omdat de echtgenoot die het uitsluitend gebruiksrecht is toegekend alle hypothecaire- en eigenaarslasten voldoet. Rechters kunnen ook oordelen dat wel een gebruiksvergoeding moet worden toegekend, maar dat deze gelijk moet worden gesteld aan de helft van de hypothecaire- en eigenaarslasten. Deze twee manieren van beoordeling komen in principe op hetzelfde neer en zullen ook dezelfde uitkomst geven. Hieronder zal ik een aantal voorbeelden geven, waarbij een gebruiksvergoeding wel wordt toegekend, maar de hoogte wordt vastgesteld op de helft van de vaste lasten van de

(voormalige) echtelijke woning.

Een bijzonder voorbeeld is de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2014, waarin de overwaarde van de woning nihil werd geschat, waardoor in beginsel wordt aangenomen dat er dan geen gebruiksvergoeding wordt toegekend. Het hof nam hier echter wel een gebruiksvergoeding aan en stelde deze gelijk aan de helft van de hypothecaire lasten en aan de helft van de lasten van de levensverzekering.56 Ook het hof Arnhem-Leeuwarden op

9 februari 2017 ging van de ‘vaste lastenmethode’ uit. In deze zaak was aan de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning toegekend en had de man vervangende woonruimte

(23)

gevonden. De man betaalde naast de woonlasten van zijn vervangende woonruimte ook de helft van de woonlasten van de (voormalige) echtelijke woning. Deze woning had geen overwaarde, waardoor naar de woonlasten werd gekeken. Het hof stelde eerst de woonlasten van de vervangende woonruimte van de man vast. Vervolgens heeft het hof gekeken wat de woonlasten zijn van de (voormalige) echtelijke woning en telde deze bij de lasten van de man op. Dit werd daarna door tweeën gedeeld en het verschil tussen deze uitkomst en de

woonlasten van de man moest de vrouw als gebruiksvergoeding aan de man betalen. 57

Het hof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2018 ging om een andere reden uit van de ‘vaste lastenmethode’. Er was in de betreffende casus namelijk wel sprake van een woning met overwaarde. Het werd echter niet redelijk geacht om aansluiting te zoeken bij een percentage van de helft van de overwaarde, aangezien pas sinds kort sprake was van een overwaarde van de woning. Er werd bovendien ook geen aansluiting gezocht bij de huurwaarde van de

woning, omdat de verkoop van de woning lange tijd was uitgesteld door partijen. Het werd door deze factoren eerlijker bevonden om uit te gaan van de vaste lasten van de woning. Het hof keek hierbij niet naar de woonlasten van de vervangende woonruimte van de partij die woning moest verlaten.Het hof keek slechts naar de woonlasten van de gezamenlijke woning en stelde de te betalen gebruiksvergoeding gelijk aan de helft van deze woonlasten.58

Voorbeeld D:

De woonlasten van de echtgenoot (die niet het uitsluitend gebruik van de woning heeft) worden vastgesteld op €1200,- per maand. De woonlasten van de (voormalige) echtelijke woning worden vastgesteld op €4000,- per maand. De helft hiervan is €2000,- per maand. Het verschil tussen €2000,- en €1200,- is €800,-. De gebruiksvergoeding per jaar is dan €9600,- (€800,- per maand).

2.6 Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dus dat er verschillende methoden zijn om de hoogte van de gebruiksvergoeding vast te stellen. De eerste methode is de ‘overwaarde-methode’ waarbij van de overwaarde een percentage van 4% wordt genomen. Een alternatief voor deze methode is om uit te gaan van een ander percentage dan 4%. In de jurisprudentie zijn veel

verschillende percentages te vinden die worden gebruikt bij de ‘overwaarde-methode’. Naast

57 Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:960; Wortmann, in: GS Personen- en

familierecht 1:165 BW, aant. 2.

(24)

het berekenen van de gebruiksvergoeding op basis van de overwaarde, berekenen sommige rechters de gebruiksvergoeding op basis van de redelijke huur. Net als bij de ‘overwaarde-methode’ wordt hierbij ook gebruik gemaakt van een percentage, maar wordt in plaats van de overwaarde naar de waarde van de woning in zijn geheel gekeken. Een laatste methode die vaak voorkomt in de jurisprudentie is: de ‘vaste lastenmethode’. Deze methode bepaalt de hoogte van de gebruiksvergoeding aan de hand van de helft van de hypothecaire- en eigenaarslasten en is vooral sinds de economische crisis meer terrein gaan winnen. Aan elk van deze methoden kleven nadelen. In het volgende hoofdstuk zal ik deze aan het licht brengen en tevens kijken of deze nadelen kunnen worden opgelost, waarmee er wellicht een eenduidige methode kan worden gevonden.

(25)

Hoofdstuk 3 De ‘wettelijke rente-methode’ en de ‘huurprijscheckmethode’

3.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 is vastgesteld dat er verschillende methoden zijn om de hoogte van de

gebruiksvergoeding vast te stellen. Het nadeel dat deze verschillende methoden meebrengen, is dat het zorgt voor veel rechtsonzekerheid. Partijen kunnen van tevoren niet of slecht inschatten wat de hoogte van de gebruiksvergoeding zal worden. Elke methode kan onder dezelfde omstandigheden tot een verschillende uitkomst leiden. In dit hoofdstuk zal ik kritiek uiten op de verschillende toepassingsmethoden en kijken of deze kritiekpunten opgelost kunnen worden, zodat aan de hand van deze oplossingen eventueel tot een eenduidige methode gekomen kan worden. Het voordeel van een eenduidige methode is dat het de rechtszekerheid ten goede komt. Echter, ook bij een eenduidige methode zal rekening moeten worden gehouden met de omstandigheden van het geval. De redelijkheid en billijkheid dienen namelijk tot maatstaf bij het vaststellen van de hoogte van de gebruiksvergoeding (art. 3:166 lid 3 BW). Daarnaast zal bij een eenduidige methode ook altijd het uitgangspunt van de gebruiksvergoeding gewaarborgd dienen te worden, namelijk dat de partij die niet het uitsluitend gebruik van de woning heeft, schadeloos wordt gesteld voor het gemiste gebruik en genot van de woning 59

3.2 Kritiek op de ‘overwaarde-methode’

De methode voor de vaststelling van de hoogte van de gebruiksvergoeding, die door rechters het meest wordt toegepast, is de ‘overwaarde-methode’. Waar eerst alleen het percentage van 4% als uitgangspunt werd genomen, worden nu steeds meer verschillende percentages door rechters gehanteerd. Door deze verschillende percentages kunnen de uitkomsten flink verschillen. De Bie-Koopman is dan ook van mening dat het goed zou zijn om de

‘overwaarde-methode’ als eenduidige methode aan te nemen, waarbij het percentage moet worden vastgesteld op 4%.60 Ik deel deze mening met de Bie-Koopman niet. Ondanks dat dit

de meest gebruikte methode is, kleven er veel nadelen aan deze methode. Een nadeel van de ‘overwaarde-methode’ is bijvoorbeeld dat de hypotheekschuld hierbij een grote rol speelt en dit geen goed uitgangspunt is voor het vaststellen van de hoogte van de gebruiksvergoeding. De hoogte van de hypotheekschuld kan namelijk door willekeurige omstandigheden worden bepaald of in stand worden gehouden. Zoals Dunnewijk ook aankaart in haar artikel konden

59 Parl. Gesch. Boek 3, p.587; HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143; HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156, JPF 2017/121, m.nt. B.E. Reinhartz.

(26)

echtgenoten vroeger een hypotheek afsluiten en het geld vervolgens aan van alles spenderen, ook als het niet ten behoeve van de woning was.61 Bovendien kunnen echtgenoten er ook voor

kiezen om een zo hoog mogelijke hypotheekschuld in stand te houden, aangezien dit om fiscale redenen gunstig kan zijn, terwijl echtgenoten in werkelijkheid vaak de schuld makkelijk met andere vermogensbestanddelen zouden kunnen aflossen. Een andere mogelijkheid om de hypotheekschuld kunstmatig zo hoog mogelijk te houden, is via een kapitaalverzekering. Echtgenoten sluiten meestal een kapitaalverzekering af vanwege de fiscale voordelen. Een kapitaalverzekering wordt meestal afgesloten in combinatie met de hypotheek op de woning. Er wordt op deze manier maandelijks een premie betaald aan de verzekering en daarmee wordt kapitaal opgebouwd. Indien de kapitaalverzekering afloopt, wordt het kapitaal dat is opgebouwd via de kapitaalverzekering in één keer uitgekeerd en hiermee moet de hypotheek van de woning worden afgelost.62 Aan de hand van deze

manieren kan er dus sprake zijn van een ‘onterecht’ hoge hypotheekschuld en door deze ‘onterecht’ hoge hypotheekschuld wordt de overwaarde van de woning lager. Hierdoor zal de gebruiksvergoeding vervolgens ook lager komen te liggen. Doordat de hoogte van de

gebruiksvergoeding mede wordt vastgesteld door de hypothecaire schuld die aanwezig is en deze hypothecaire schuld redelijk willekeurig kan zijn is de ‘overwaarde-methode’ dus geen goed uitgangpunt bij het bepalen van de hoogte van de gebruiksvergoeding. Dunnewijk merkt hierbij nog op dat indienaangeknoopt wordt bij het gemiste rendement over uitsluitend de overwaarde, er aan voorbij wordt gegaan dat de (gefinancierde) rest van de waarde van de woning rendeert.63

Naast dit probleem bij het gebruik van de ‘overwaarde-methode’ is er nog een ander probleem dat het berekenen op basis van de overwaarde geeft, namelijk dat er mogelijk helemaal geen overwaarde is op de woning. Het probleem dat hier bij rijst is dat de echtgenoot die niet het uitsluitend gebruiksrecht van de woning heeft wel de lasten van de woning moet dragen op grond van art. 3:172 BW, maar geen vergoeding krijgt voor het gemiste genot en gebruik van de woning. Mijns inziens is de ‘overwaarde-methode’ dan ook geen goede methode voor het berekenen van de gebruiksvergoeding en zou die methode dan ook niet als eenduidige methode moeten worden gehanteerd.

61 Dunnewijk, EB 2015/93, afl. 11/12.

62 Belastingdienst, Wat is een kapitaalverzekering eigen woning en banksparen?; De Hypotheker, Wat is een

kapitaalverzekering eigen woning (KEW)?

(27)

3.2.1 Vergoeding over de gehele waarde van de woning

De vraag blijft nu wat dan wél een goede methode is. Dunnewijk is van mening dat het beter zou zijn om bij het recht op vergoeding uit te gaan van een percentage over de gehele waarde van de woning en hiermee dus de hoogte van de gebruiksvergoeding los te zien van de eventueel aanwezige hypothecaire schuld.64 Des te meer aangezien op grond van art. 3:172

BW partijen allebei de helft van de lasten van de woning dienen te dragen en indien slechts een van de partijen deze lasten voldoet, deze partij een regresvordering heeft op de andere partij. De partij die de lasten niet draagt heeft alsnog recht op een gebruiksvergoeding, aangezien hij of zij toch voor 50% draagplichtig blijft voor deze lasten en dit kan worden verrekend bij de afwikkeling van de verdeling.65 Om uit te gaan van de gehele waarde van de

woning is al een betere methode, aangezien de gehele woning rendeert en niet slechts de overwaarde. Deze methode sluit dan ook beter aan bij het uitgangspunt van de

gebruiksvergoeding, namelijk om de echtgenoot die niet het uitsluitend gebruiksrecht heeft, schadeloos te stellen voor het gemiste gebruik en/of genot van de woning. Door uit te gaan van de gehele waarde van de woning kan een beter beeld worden gegeven van het

gebruiksgenot dat wordt misgelopen.

Een probleem dat wel ontstaat bij het uitgaan van de gehele waarde van de woning is dat de waarde dan moet worden vastgesteld. Dit kan op verschillende manieren worden gedaan. Een eerste mogelijkheid is om te kijken naar de vraagprijs van de woning. Het nadeel hiervan is dat de vraagprijs van de woning niet hoeft aan te sluiten bij de uiteindelijke verkoopwaarde van de woning. Met name tijdens de economische crisis werden woningen voor een veel lagere waarde verkocht dan de oorspronkelijke vraagprijs. Nu de huizenmarkt weer is

aangetrokken is het tegenovergestelde te zien. Woningen kunnen voor een veel hogere waarde worden verkocht dan de oorspronkelijke vraagprijs. Een tweede mogelijkheid is om aan te sluiten bij de WOZ-waarde van de woning. Het nadeel van het aansluiten bij de WOZ-waarde is dat deze vaak niet overeenkomt met het bedrag waarvoor de woning uiteindelijk wordt verkocht. De vraag die speelt bij de WOZ-waarde is hoe representatief deze waarde is. De WOZ-waarde wordt immers bepaald aan de hand van de waarde van huizen in de buurt die in het voorgaande jaar verkocht zijn. Het verschil met de marktwaarde kan hierdoor aanzienlijk zijn, aangezien de marktwaarde in een jaar flink kan veranderen.66 Bovendien wordt ook geen

64 Dunnewijk, EB 2015/93, afl. 11/12.

65 Hof Den Haag 25 november 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3875. 66 Buijs 2018.

(28)

rekening gehouden met de staat waarin de woning zich bevindt en de kwaliteit van de woning.67 Dit kan eventueel worden opgelost door de hogere gebruiksvergoeding die

voortkomt uit de hogere waarde waarvoor de woning is verkocht te verrekenen.68 Dit is echter

bijna niet te doen, aangezien dit dan in nagenoeg elk geval zou moeten gebeuren en hierdoor veel tijd zal kosten. Een derde mogelijkheid is om de waarde te bepalen aan de hand van een taxatierapport. Het nadeel van deze mogelijkheid is dat het tijd en geld zal kosten. Echter, gezien de andere twee mogelijkheden lijkt het mij toch het beste om aan te sluiten bij de waarde die een taxateur heeft vastgesteld voor de woning. Dit is wellicht wat duurder en kost wat tijd, maar heeft een veel grotere kans op feitelijk aansluiten bij de uiteindelijke

verkoopwaarde van de woning.

3.2.2 Het passende percentage

Naast het probleem van hoe de waarde van de woning moet worden vastgesteld, bestaat de vraag van welk percentage moet worden uitgegaan. Het percentage van 4% dat het meest is gebruikt, kan als achterhaald worden gezien, aangezien dit allang niet meer als haalbaar rendement kan worden gezien. Er is op dit moment zelfs een ‘procedure massaal bezwaar’ aanhangig bij de Hoge Raad, waarin zal worden bepaald of het percentage van 4% in box 3 over de jaren 2013 tot en met 2016 rechtsgeldig is geweest.69 Dat dit percentage van 4%

tegenwoordig niet meer realistisch is, is nu ook ingezien door de fiscus. Hij is namelijk vanaf 2017 afgestapt van het percentage van 4% in box 3. De mogelijkheid om het percentage te laten aansluiten bij het nieuwe haalbaar rendement in box 3 is mijns inziens ook geen goed idee, aangezien de fiscus het vaste tarief heeft gewijzigd in een oplopend tarief in de vorm van drie schijven met verschillende percentages.70 Bovendien zijn deze percentages voor het

jaar 2018 ook weer gewijzigd.71 Als dit oplopende tarief in de vorm van drie schijven met

verschillende percentages het nieuwe percentage zou vormen, zou er hetzelfde probleem ontstaan als wat er nu al is, namelijk het te vaak en te veel wisselen van percentages waardoor er veel verschillende uitkomsten zullen ontstaan. Het percentage mag wel aan enige

verandering onderhevig zijn om zo aan te kunnen sluiten bij de economie en zo tot een redelijke gebruiksvergoeding te komen, maar op deze manier wordt het erg onoverzichtelijk. De redenatie achter het percentage van 2,5% is, net als het percentage van 4%, ook

achterhaald. Het percentage van 2,5% sluit namelijk niet meer aan bij de huidige rentestanden

67 Dijkhuis 2016.

68 Hof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8810. 69 Belastingdienst, Rendement spaargeld 2013-2016 voorgelegd aan Hoge Raad.

70 Belastingdienst, Berekening belasting over vermogen over 2016 en eerder; Belastingdienst, Berekening

belasting over inkomen uit vermogen over 2017.

(29)

op spaarrekeningen, de wettelijke rente en komt ook niet meer overeen met de huidige stand van de woningmarkt.72

Welk percentage, dat langjarig mee kan gaan, dan wel als juist kan worden bevonden, is lastig te bepalen. Hierdoor kan de methode die Dunnewijk aandraagt ook niet als ideaal worden gezien. Een mogelijke oplossing voor het probleem bij het vaststellen van het percentage, zou kunnen zijn om landelijk af te spreken dat rechters zich voor de hoogte van de

gebruiksvergoeding aan moeten sluiten bij een vast fictief percentage. Het nadeel van een vast percentage is wel dat er helemaal geen rekening wordt gehouden met de economie en haar wisselingen, waardoor de toepassing van dit percentage een onredelijke uitkomst kan geven. Dit is wat er aan de hand is met het percentage van 4%. Dit percentage kan allang niet meer als haalbaar rendement worden gezien en toch blijven sommige rechters zich hieraan vasthouden. Het gevolg hiervan is dat er een veel hogere gebruiksvergoeding wordt toegekend dan redelijk is.

3.2.3 Het percentage van de wettelijke rente

Een andere en wellicht betere oplossing lijkt het mij dan ook om een fictief percentage te nemen en dit te baseren op de wettelijke rente voor niet-handelstransacties.73 Het voordeel

van het uitgaan van deze methode van de wettelijke rente, is dat het wordt gebaseerd op een redelijk stabiel percentage, aangezien het percentage van de wettelijke rente al sinds januari 2015 op 2% staat.74 Op deze manier wordt de rechtszekerheid gediend. Echter, dit percentage

heeft de mogelijkheid om te fluctueren en is dus geen statisch percentage. Zo kan de wettelijke rente, indien nodig, halfjaarlijks worden gewijzigd en houdt het percentage rekening met de stand van de economie. Het percentage wordt gebaseerd op de

basisherfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank en hier wordt vervolgens 2,25 procentpunt bij opgeteld. Om te grote wisselingen in dit percentage te voorkomen wordt een verhoging of verlaging beperkt tot 2 procentpunt.75 Doordat dit percentage dus aan enige

fluctuering onderhevig is, zorgt dit ervoor dat beter kan worden aangesloten op de huidige stand van de economie en dit zorgt er voor dat de hoogte van de gebruiksvergoeding redelijk en billijk zal zijn. Daarnaast zorgt dit er ook voor dat beter kan worden vastgesteld wat het daadwerkelijke gebruiksgenot is dat wordt misgelopen. Echter, er zullen altijd nog gevallen

72 De huidige rentestanden op spaarrekeningen zitten tussen de 0% en de 0,35% procent; Spaarrente 2018; Hypotheek rentetarieven 2018.

73 Art. 6:119 jo. art. 6:120 lid 1 BW; Wettelijke rente 2018. 74 Wettelijke rente 2018.

75 Besluit van 4 december 2014, Stb. 491, tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 18 januari 1971, Stb. 27 (aanpassing wettelijke rente).

(30)

zijn, waarbij de ‘wettelijke rente-methode’ niet als redelijk wordt ervaren of niet goed vaststelt wat het daadwerkelijk misgelopen gebruiksgenot is, aangezien in elke casus de hoogte van de gebruiksvergoeding wordt berekend met hetzelfde fictieve percentage. Het percentage baseren op de wettelijke rente is bovendien niet geheel onbekend in de

rechtspraak. Zowel het hof Den Bosch op 6 juni 2006, de rechtbank Overijssel op 1 september 2015 en de rechtbank Oost-Brabant op 15 december 2015 baseerden het percentage op de wettelijke rente.76

Voorbeeld E:

De waarde van de woning wordt ten tijde van verdeling getaxeerd op €500.000,-. De woning behoort aan beide echtgenoten toe, maar een van de echtgenoten heeft het uitsluitend gebruik. De gebruiksvergoeding wordt dan berekend door van de €500.000,- het percentage te nemen dat gelijk is aan de wettelijke rente (2%) en dit bedrag wordt vervolgens gedeeld door twee en kom je uit op een gebruiksvergoeding van €5000,- per jaar (€416,67 per maand).

3.3 Kritiek op de ‘vaste lastenmethode’

Indien een woning geen overwaarde heeft, wordt zoals al aangegeven in hoofdstuk twee, vaak gekeken naar de vaste lasten (hypothecaire- en eigenaarslasten) van de woning. De hoogte van de gebruiksvergoeding wordt dan vastgesteld op de helft van deze vaste lasten. Een bezwaar dat hiertegen kan worden gemaakt is dat, net als bij de ‘overwaarde-methode’, de hypothecaire lasten voort kunnen komen uit willekeurige omstandigheden en deze lasten bepalen mede wat de hoogte van de gebruiksvergoeding zal worden. Een tweede bezwaar is, dat de gebruiksvergoeding als uitgangspunt heeft om de echtgenoot die niet het uitsluitend gebruiksrecht is toegekend schadeloos te stellen voor het gemiste gebruik en/of genot van de woning en de vaste lasten hier weinig mee te maken hebben. Dit heeft ook gezorgd voor verdeeldheid in de jurisprudentie. Zoals in hoofdstuk twee aan bod is gekomen, oordelen rechters aan de ene kant dat de hoogte van de gebruiksvergoeding moet worden vastgesteld op de helft van de hypothecaire- en eigenaarslasten. Aan de andere kant oordelen rechters dat een gebruiksvergoeding moet worden toegekend die losstaat van de hypothecaire- en

eigenaarslasten, aangezien echtgenoten deze lasten hoe dan ook al voor de helft moeten dragen op grond van art. 3:172 BW. Naast deze bezwaren kan ook nog discussie ontstaan over welke lasten er precies als hypothecaire- en eigenaarslasten van de woning moeten

76 Hof Den Bosch 6 juni 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ3483; Rb Overijssel 1 september 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:5789; Rb Oost-Brabant 16 december 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:7551.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De vergelijking met artikel 107 in de geestelijke gezondheidszorg gaat op voor de netwerken van zorgverleners die de zorg zo dicht mogelijk bij de patiënt brengen.. Het

Verantwoordelijk Verantwoordelijk voor het, in mandaat van de provincies, afhandelen van aanvragen faunaschades (tegemoetkomingsaanvragen faunaschade, dassenovereenkomsten en

Het gemiddeld vru'chtgewicht werd verkregen door het gewicht van de te veilen vruchten te delen door het aantal.. Percentage

Tape stripping data suggested that, since this fatty acid containing cream illustrated an overall low concentration flurbiprofen present in the skin, it will be most effective if

De nauwkeurigheid van de resultaten wordt aangegeven met marges of intervallen die bepaald worden door de omvang van de steekproef, het gevonden percentage en het

The aim of this study is to collate and review available information on black-backed jackal and caracal in South Africa with a view to develop a practical and sustainable HPCM

In this study we focused on government interventions in cereal markets in four East African countries (Ethiopia, Kenya, Tanzania and Uganda) in the context of high international

De commissie begrijpt de wens van partijen dat deze middelen optimaal ingezet kunnen gaan worden binnen het te ontwikkelen behandelingsalgoritme en daarom snel beschikbaar