• No results found

Van mind full studenten naar mindful studenten: een sequential explanatory mixed-methods onderzoek naar de relatie tussen mindfulness trainingen en mindful zijn en het welbevinden van studenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van mind full studenten naar mindful studenten: een sequential explanatory mixed-methods onderzoek naar de relatie tussen mindfulness trainingen en mindful zijn en het welbevinden van studenten"

Copied!
153
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Van mind full studenten naar mindful studenten: een sequential explanatory

mixed-methods

onderzoek naar de relatie tussen mindfulness trainingen en

mindful zijn en het welbevinden van studenten

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen

Algemene Sociale Wetenschappen Bachelor scriptie

Universiteit van Amsterdam Merel van Sliedregt

10608192

Begeleider: dr. Debby Gerritsen

Tweede lezer: drs. Marg van Eenbergen 23 januari 2017

(2)

2 Voorwoord

Tijdens het schrijven van deze scriptie kreeg ik vaak de vraag hoe ik op dit onderwerp ben gekomen. En de vraag: ben je zelf eigenlijk bezig met mindfulness? kreeg ik dan ook meerdere keren van respondenten en andere mensen. Over mindfulness en meditatie wist ik al het een en ander en tuurlijk was ik zonder openheid en nieuwsgierigheid voor mindfulness niet begonnen met deze scriptie. Zelf heb ik echter geen mindfulness cursus gevolgd. Wel ben ik altijd benieuwd naar de studenten van mijn generatie en naar hun welbevinden vanwege deze leerzame en rijke maar ook stressvolle periode. Mindfulness als dé oplossing voor de stress die vele studenten ervaren is misschien idealistisch, maar wanneer dit kan bijdragen aan een beter welbevinden wil ik het zeker zelf proberen en raad ik het ook andere studenten aan. Ik hoop dan ook dat ik mensen in mijn omgeving middels deze scriptie aan het denken heb gezet en dat studenten er mogelijk wat aan kunnen hebben. Zelf heb ik het in ieder geval als een leerzame interessante scriptie ervaren, zowel op wetenschappelijk als op persoonlijk gebied.

In dit onderzoek wil ik een aantal mensen bedanken. Allereerst alle respondenten, zowel de studenten die tijd hebben genomen om mijn vragenlijst in te vullen, als de

geïnterviewden die allen een half uur tot uur van hun tijd aan mij gaven. Ook vond ik het leuk om meerdere mails te ontvangen van geïnteresseerden in mijn onderzoek en mensen die bereid waren om mij te helpen. Zo waren er meerdere mindfulness docenten bereid om mijn vragenlijst te delen met hun leerlingen.

Ook wil ik mijn vrienden en familie bedanken die me in mijn mind fulle en niet zo mindfule periodes hebben gesteund en me hebben kunnen helpen met mijn onderzoeksproces. Uiteraard wil ik mijn begeleider Debby Gerritsen en mijn tweede lezer Marg van Eenbergen bedanken voor de begeleiding en alle nuttige feedback op deze scriptie.

(3)

3 Inhoudsopgave Samenvatting p. 5 1. Inleiding p. 6 2. Theoretisch Kader p. 7 2.1 Welbevinden p. 7

2.1.1 Geschiedenis van welbevinden p. 7

2.1.2 Psychologisch welbevinden p. 8

2.1.3 Positieve psychologie en welbevinden p. 9

2.1.4 Sociologische en sociaalpsychologische welbevinden p. 9

2.1.5 Verschillen in gender en cultuur in het welbevinden p. 10

2.2 Achtergrondinformatie van mindfulness p. 11

2.2.1 Dimensies van mindful zijn p. 12

2.2.2 Mindfulness trainingen p. 13

2.3.1 Quarter-life crisis, stress en psychische klachten p. 14

2.3.2 Prikkels door het stadsleven p. 14

2.4 Interdisciplinariteit p. 16 3. Probleemstelling p. 17 3.1 Doelstelling p. 17 3.2.1 Hoofdvragen p. 17 3.2.2 Kwantitatieve hypothesen p. 17 3.2.3 Kwalitatieve vraagstellingen p. 19 3.3 Maatschappelijke relevantie p. 20 3.4 Wetenschappelijke relevantie p. 20 4. Methoden p. 21 4.1 Onderzoeksstrategie en -design p. 21 4.2 Onderzoeksmethoden p. 23 4.3 Operationalisering p. 24 4.4 Populatie p. 26 4.5 Sampling en respondentenwerving p. 26 4.6 Dataverwerking en -analyse p. 27

(4)

4

4.7 Ethische kwesties p. 28

5. Resultaten van de vragenlijst p. 28

5.1 Data preparatie p. 28

5.2 Beschrijvende statistieken p. 31

5.3 Data-analyse p. 31

6. Resultaten van de interviews p. 35

6.1 Onderzoeksproces p. 35

6.2 Oorzaken van stress onder studenten p. 35

6.3 Definitie van mindfulness p. 37

6.4 Aanleiding en beweegredenen van mindfulness p. 38

6.5 Studenten en bezig zijn met geluk p. 39

6.6 Gevoelde effecten van mindfulness p. 40

6.7 Mindfulness voor iedereen? p. 41

6.8 Kritische houding en identiteitsvraag p. 42

7. Conclusie p. 42

8. Discussie p. 45

9. Literatuur p. 49

10. Appendix p. 53

10.1 Bijlage 1: Instrument Kwantitatief p. 53

10.2.1 Bijlage 2: Operationalisering hoofdconcept Mindfulness p. 59

10.2.2 Bijlage 3: Operationaliseringschema hoofdconcept Welbevinden p. 61

10.3 Bijlage 4: Instrument Kwalitatief p. 63

10.4 Bijlage 5: Respondentenschema p. 65

10.5 Bijlage 6: Factoranalyse p. 66

(5)

5 Samenvatting

In deze scriptie genaamd ‘van mind full studenten naar mindful studenten’, is er een

sequential explanatory mixed-methods onderzoek gedaan naar de relatie tussen mindful zijn en het welbevinden van studenten. Aan de hand van vragenlijsten onder 162 studenten in Amsterdam zijn de effecten van mindfulness op het welbevinden van studenten onderzocht. Hierbij is er gekeken naar hoe ‘mindful’ studenten zijn en of studenten mediteren en naar de effecten hiervan op het welbevinden van studenten. Door middel van zes interviews met studenten in Nederland die al ervaring hadden met mindfulness, bijvoorbeeld in de vorm van meditatie of een mindfulness training, is dieper ingegaan op de beweegredenen van studenten om aan mindfulness te doen. Ook is in deze interviews aandacht gegeven aan de ervaren invloed van mindfulness op hun welbevinden en op het stressniveau van de respondenten.

Uit het kwantitatieve onderzoek is naar voren gekomen dat dankbaarheid en

acceptatie, onderdelen van ‘mindful zijn’, significante effecten hebben op het welbevinden van studenten. Mediteren daarentegen heeft geen significant effect op het welbevinden van studenten, blijkt uit dit onderzoek. In de kwalitatieve data komt naar voren dat mindfulness bij de respondenten zorgt voor een beter welbevinden omdat mindfulness rust in je hoofd kan creëren en gaat om accepteren, dankbaarheid en in het hier en nu leven. Dat het hebben van een mindful karakter, bijvoorbeeld door dankbaar te zijn, zorgt voor een beter welbevinden wordt dus in de interviews bevestigd. Daarnaast geven de interviews meer inzicht in de beweegredenen van studenten om aan mindfulness te doen en in stress en psychische klachten van studenten. Zo blijkt uit de interviews dat studenten aan mindfulness doen om te leren omgaan met negatieve gedachtes, een nare periode of met stress en psychische klachten. De respondenten geven hierbij aan dat ze zowel studie gerelateerde als meer identiteitsgerichte stress ervaren. Mindfulness zou hier ook op gericht moeten zijn, volgens hen. Daarnaast zijn een aantal respondenten van mening dat mindfulness wetenschappelijker benaderd kan worden en bijvoorbeeld al op een jonge leeftijd (als kind) worden aangeleerd om een nog positievere invloed van mindfulness te hebben op het welbevinden. Tot slot is volgens de respondenten openheid en geduld nodig voor mindfulness, maar zouden vrijwel alle studenten baat kunnen hebben bij mindfulness.

(6)

6 1. Inleiding

Uit een onderzoek van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) in 2013 blijkt dat 49% van de studenten last heeft van psychische klachten tijdens zijn of haar studie. Het onderzoek bestaat uit een enquête die afgenomen is onder 1100 studenten, waarvan velen depressie, stress en vermoeidheid ondervinden. Dit wordt volgens henzelf onder andere toegeschreven aan een te hoge studiedruk, te veel activiteiten en te weinig begeleiding. Psychische klachten lijken dus toe te nemen onder studenten en steeds meer studenten kampen met een burn-out (Schmidt & Simons, 2013).

In het alledaagse studentenleven bestaat er veel stress en afleiding. Jongeren kunnen bijvoorbeeld last hebben van keuzestress door een overvloed aan keuzemogelijkheden die de moderne westerse wereld met zich meebrengt. Dit wordt ook wel de ‘paradox of choice’ genoemd (Schwartz, 2004). Daarnaast kan stress op bijvoorbeeld het gebied van studie, werk en relaties zorgen voor psychische klachten bij studenten. Uit onderzoek blijkt ook dat geluk steeds belangrijker wordt en dat studenten zich hier meer mee bezig houden. Gelukkig zijn is dus iets wat van belang is voor studenten en de studententijd zou de leukste tijd van het leven zijn (Suh, Diener, Oishi, & Triandis, 1998).

Deze drukke studententijd en de westerse wereld staan vaak in contrast met een van oorsprong Boeddhistische methode waarbij juist bewust wordt geleefd en gefocust wordt op het hier en nu, namelijk ‘mindfulness’. Mindfulness is aandacht geven op een niet oordelende manier en in het moment leven (Kabat-Zinn, 1994; Kabat-Zinn, 2003). Omdat studenten zich bijvoorbeeld zorgen over de toekomst maken of niet aandachtig en bewust leven, kan

mindfulness een oplossing bieden tegen stress en psychische klachten onder studenten. Naast het verminderen van psychische klachten kan mindfulness ook mogelijk het gelukniveau bevorderen (Brown & Ryan, 2003). Dit onderzoek gaat over zowel de relatie van mindfulness met stress en psychische klachten als met het positief welbevinden van studenten.

Deze scriptie is gericht op dit onderwerp van mindfulness en het doel van dit onderzoek is dan ook om de effecten van mindfulness op studenten in kaart te brengen. Aangezien veel studenten stress ervaren en mindfulness dit mogelijk kan verminderen, is het van belang om hier onderzoek naar te doen. Daarnaast is er al wel onderzoek naar gedaan in de Verenigde Staten (Oman, Shapiro, Thoresen, Plante & Flinders, 2008; Greeson, Juberg, Maytan, James & Rogers, 2014) maar nog niet onder studenten in Nederland. In deze scriptie zal er gekeken worden naar de relatie tussen ‘mindful zijn’ en het welbevinden en naar de relatie tussen het volgen van een mindfulness training en het welbevinden van studenten. Aan

(7)

7 de hand van vragenlijsten en van interviews zal getracht worden hier meer inzicht in te

krijgen.

2. Theoretisch Kader

2.1 Welbevinden

In dit onderzoek wordt er ingegaan op het welbevinden van studenten. Welbevinden kan op verschillende manieren bekeken worden, zowel vanuit de sociologie als de psychologie, en zowel vanuit de klinische psychologie als vanuit de sociale en positieve psychologie. In deze scriptie wordt er gekeken naar zowel het positieve welbevinden als naar psychische klachten en naar stress. Onderzoek over welbevinden lijkt de laatste jaren toe te nemen, maar over het idee van geluk zelf wordt al eeuwenlang nagedacht en bestaan verscheidene theorieën

(Diener, 2000).

2.1.1 Geschiedenis van welbevinden

Ideeën over psychologisch welbevinden en over wat geluk inhoudt, zijn er al vanaf de tijd van de oude Grieken. Zo komt het oud Griekse woord ‘eudaimonia’ van eu (‘good’) en daimon (‘god, spirit, demon’) en dit wordt vaak vertaald als happiness in het Engels (McMahon, 2006, aangehaald in Oishi, Graham, Kesebir & Galinha, 2013). Volgens de oude Grieken betekende eudaimonia het volgende: “eudaimonia contains within it a notion of fortune - for to have a good daimon on your side, a guiding spirit, is to be lucky.” (McMahon, 2008, p. 82). Volgens historicus McMahon (2006) vonden de Grieken dat geluk (of dus ‘eudaimonia’) je overkomt en dat er geen controle op uitgeoefend kan worden. Het wordt volgens hun beïnvloed door de goden en door geluk of toeval.

Voor veel filosofen was the pursuit of happiness het belangrijkste en hoogste doel van het leven. Hier kon dus volgens veel oud Griekse dichters en tragedie schrijvers weinig invloed op uit worden geoefend. Volgens de filosoof Socrates had men echter wel deels controle over zijn of haar geluk (McMahon, 2006, aangehaald in Oishi et al., 2013). Socrates was van mening dat men kan leren om gelukkig te zijn en dat er in educatie ook aandacht moest worden gegeven aan geluk of eudaimonia (Oishi et al., 2013). De filosoof Aristoteles deelde dit idee van invloed kunnen uitoefenen op je eigen welbevinden. Daarnaast was hij van mening dat ook externe factoren een invloed kunnen uitoefenen op je welbevinden zoals gezondheid, vriendschappen en andere bronnen. Het idee dat geluk te beïnvloeden is, en dat er gekeken moet worden naar de externe factoren die van invloed zijn op het welbevinden, komt

(8)

8 volgens schrijfster en filosofe Nussbaum van de filosoof Kant (die het idee van eudaimonia weer van filosoof Plato overnam). Daarnaast was geluk voor veel Griekse filosofen, zoals voor Aristoteles, niet iets voor iedereen: het had ook te maken met gezegend zijn om gelukkig te zijn (Oishi et al, 2013).

Religie zorgde ervoor dat geluk voor lange tijd alleen iets voor de gezegenden was. Dit veranderde echter tijdens de Verlichting: steeds meer mensen hielden zich bezig met gelukkig zijn en worden. Ook veranderde het idee over happiness als iets dat extern is, waarbij toeval en geluk een rol spelen, naar iets wat je persoonlijk kan bereiken en kan beïnvloeden. Dit gebeurde in de Verenigde Staten met onder andere de economische groei en de snelle industrialisering in de 19e en 20e eeuw waarbij the pursuit of happiness, en dit zelf kunnen

beïnvloeden, steeds meer van belang werd (Oishi et al., 2013).

2.1.2 Psychologisch welbevinden

Naast historische verschillen zijn er ook hedendaagse verschillende meningen en ideeën over de definitie en de benaming van ‘well-being’ (Deci & Ryan, 2006). Zo zijn er hedonisten met een hedonistische kijk op welbevinden. Dit houdt in dat welbevinden wordt beschreven als het hebben van veel positieve emoties en weinig negatieve emoties. Een hedonistische stroming en theorie is de Subjective Well-being theory van Diener (2000). Een ander concept van welbevinden, eudaimonia, gaat verder dan alleen het kijken naar happiness en positief en negatief affect (Waterman, 1993, aangehaald in Deci & Ryan, 2006).

Diener (2000) beschrijft psychologisch welbevinden dus als de Subjective Well-being theory. Subjective Well-being, ook wel happiness, verwijst naar mensen hun eigen evaluaties van hun leven, zowel cognitieve als affectieve evaluaties. Bij veel positieve en weinig

negatieve emoties ervaren mensen Subjective Well-being. Daarnaast ervaar je meer

Subjective Well-being wanneer je tevreden bent met je leven en betrokken bent in interessante activiteiten. Zo bestaat Subjective Well-being uit “levenstevredenheid (algemene evaluatie van iemands leven), tevredenheid over belangrijke domeinen zoals werktevredenheid, positieve affect (het ervaren van veel positieve emoties en stemmingen), lage niveaus van negatieve affect (het ervaren van weinig positieve emoties en stemmingen).” (Diener, 2000 p. 34).

Eudaimonia gaat dus verder dan deze subjectieve evaluatie van geluk. Het gaat in op de mogelijkheden die er voor de mensheid in het algemeen zijn en op de unieke potenties die er zijn waardoor individuen van elkaar verschillen. Dit geeft een betekenis en richting aan iemands leven. Eudaimonia gaat dus over de ‘daimon’, namelijk een ideaal om te bereiken, en

(9)

9 om je potenties te realiseren, ook wel het streven naar ‘self-realization’ (Waterman, 1993). Waterman, Schwartz, Zamboanga, Ravert, Williams, Bede Agocha & Brent Donnellan (2010) gebruiken bij ‘Eudaimonic Well-being’ (EWB) de volgende dimensies: “self-discovery, perceived development of one’s best potentials, a sense of purpose and meaning in life, investment of significant effort in pursuit of excellence, intense involvement in activities, and enjoyment of activities as personally expressive.” (p. 44). Het gaat dus om persoonlijke ontdekking en kwaliteiten en om het zoveel mogelijk halen uit activiteiten. ‘Intense involvement in activities’ kan ook gezien worden als ‘flow’, een fenomeen van Csikszentmihalyi (1990) wat vaak in de positieve psychologie wordt genoemd.

2.1.3 Positieve psychologie en welbevinden

De discipline waarin veel onderzoek wordt gedaan naar welbevinden, of happiness, wordt ook wel positieve psychologie genoemd. Hierin ligt de focus niet op mental illness, zoals vaak in de klinische psychologie het geval is, maar op mental health (Seligman, 2002). Volgens Seligman, Ernst, Gillham, Reivich, & Linkins (2009) bestaat positieve psychologie uit drie onderdelen, alle drie meetbaar en aan te leren. Het eerste onderdeel is het ‘hedonische’

namelijk positieve emoties. ‘Engaged life’ of ‘engagement’ is het tweede onderdeel en bestaat voor een groot deel uit het fenomeen flow. Flow is een fenomeen dat bestaat uit “a loss of self-consciousness, time stopping for you, being ‘one with the music’’’ (Csikszentmihalyi, 1990, aangehaald in Seligman et al., 2009). Het derde onderdeel van positieve psychologie volgens Seligman is ‘the Meaningful life’. Dit houdt volgens de positieve psychologie in dat je weet waar je sterke kanten liggen en dat je deze gebruikt. Je haalt hierbij dus het beste uit jezelf (Seligman, 2002).

2.1.4 Sociologische en sociaalpsychologische welbevinden

Tot slot zijn er ook sociaalpsychologen en sociologen die ideeën hebben over geluk. De Nederlandse socioloog Veenhoven (2008) schreef over het sociologische perspectief. Hij haalt bijvoorbeeld de klassieke definitie van Bentham (1970) aan van Subjective Well-being of happiness als “the sum of pleasures and pains.” (Aangehaald in Veenhoven, 2008, p. 3). Volgens Veenhoven kijken sociologen anders naar het onderwerp van welbevinden en geluk dan bijvoorbeeld psychologen: vaak focussen sociologen zich op problemen. Daarnaast zijn sociologische ideeën over Subjective Well-being specifieker en wordt er niet alleen gekeken naar hoe goed men zich voelt maar ook naar waar deze gevoelens over gaan en ‘waarom’ iemand zich zo voelt. Sociologen zien Subjective Well-being bijvoorbeeld als een cognitief

(10)

10 sociaal construct dat voortkomt uit (sociale) vergelijkingen en waarbij gekeken wordt naar gezamenlijke ideeën over het goede leven (Veenhoven, 2008, p. 3). Bij dit constructionistisch denken wordt Subjective Well-being dus gezien als een construct dat cultureel relatief is.

Een sociologische manier van kijken naar happiness is door onszelf, en dus ons Subjective Well-being, te zien door de ogen van anderen heen. Subjective Well-being wordt op deze manier iets reflectiefs waarbij je geluk dus wordt gevormd door je omgeving en door de manier waarop anderen ons zien (Veenhoven, 2008). Subjective Well-being kan ook gezien worden als een gat tussen de perceptie van life-as-it-is en how-life-should-be

(Michalos, 1985, aangehaald in Veenhoven, 2008). Hierin bestaat er kritiek vanuit sociologen over de reclame industrie en media. Sommige sociologen zijn namelijk van mening dat deze industrie ervoor zorgt dat ons psychologisch welbevinden minder wordt, omdat deze industrie onrealistische dromen aanmoedigt en aanwakkert. Een sociaalpsychologische theorie hierbij, de social comparison theory, kan gekoppeld worden aan happiness. Deze theorie gaat ervanuit dat het Subjective Well-being hoger wordt als de discrepantie tussen “life-as-it-is” en “how-life-should-be” minder is. Ook maakt deze theorie gebruik van andere discrepanties,

bijvoorbeeld tussen wat je hebt en wat je denkt dat je kan hebben of bijvoorbeeld percepties die voortkomen uit sociale vergelijking zoals tussen dat wat je kan hebben en dat wat eerlijk zou zijn om te hebben (Michalos, 1985, aangehaald in Veenhoven, 2008).

2.1.5 Verschillen in gender en cultuur in het welbevinden

Naast disciplinaire verschillen over welbevinden verschilt het per persoon en zijn er

verschillen tussen mannen en vrouwen in het welbevinden. Uit onderzoek blijkt dat meisjes over het algemeen meer stress ervaren dan jongens. Zo blijkt uit verschillende onderzoeken dat het zelfconcept en zelfvertrouwen bij meisjes lager is dan bij jongens (o.a. Douvan & Adelson, 1966, aangehaald in Bergman & Scott, 2001). Daarnaast is volgens Gilligan (1982) de identiteit van meisjes vaker gevormd door de percepties van anderen en zijn meisjes dus gevoeliger voor wat anderen van ze vinden dan jongens. Daarbij zijn het welbevinden,

zelfvertrouwen, zelfconcept en stress bij meisjes meer met elkaar verbonden dan bij jongens. Ook zijn er verschillen tussen culturen als het gaat om de perceptie van welbevinden. Zo gaan mensen uit collectivistische samenlevingen eerder uit van een idee van geluk dat beïnvloedbaar is door externe factoren (‘luck-based concepts of happiness’), terwijl individualistische culturen meer uitgaan van interne invloed op geluk in plaats van externe invloed (Triandis, 1995, aangehaald in Oishi et al., 2013). Naast culturele factoren kunnen ook socio-ecologische factoren en het klimaat een rol spelen op het concept van welbevinden

(11)

11 en hoe deze gezien wordt (Oishi et al., 2013). In deze scriptie worden er alleen westerse ideeën over het welbevinden gebruikt.

Er zijn dus verschillende ideeën over het welbevinden en over het meten ervan. Brown & Ryan (2003) voegden meerdere concepten van well-being samen om het psychologisch welbevinden van kankerpatiënten te onderzoeken, naar aanleiding van een stress-reducerende mindfulness training. Om well-being te onderzoeken namen zij de volgende dimensies mee: ‘traits and attributes’, ‘emotional disturbance’, ‘emotional-subjective well-being’,

‘eudaimonic well-being’ en tot slot ‘physical well-being’. In deze scriptie zal het concept welbevinden ook een combinatie zijn van meerdere definities en ideeën. Omdat er in de literatuur ook veel verschillende ideeën naar voren komen over het welbevinden en om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van het welbevinden van studenten, zullen meerdere definities en ideeën van welbevinden worden samengevoegd. Zo worden de ideeën van eudaimonia en van Subjective Well-being theory en sociologische theorieën over welbevinden in dit onderzoek gebruikt. Hierin worden dus zowel sociologische als

psychologische ideeën samengevoegd, omdat zowel interne als externe factoren van invloed kunnen zijn op het welbevinden. Naast deze positieve kant van het welbevinden zullen psychische klachten en stress ook worden meegenomen in dit onderzoek omdat ook blijkt dat stress een invloed kan hebben op het welbevinden en omdat veel studenten stress ervaren.

2.2 Achtergrondinformatie mindfulness

Een methode die vaak in verband staat met een beter welbevinden en waar de afgelopen jaren veel onderzoek naar is gedaan, is mindfulness. Mindfulness is van oorsprong een

Boeddhistische methode en behoorde tot spirituele tradities. Vanaf de jaren ’70 in de

twintigste eeuw wordt het echter ook gezien in de context van westerse medische en mentale gezondheid (Kabat-Zinn, 1994, aangehaald in Keng, Smoski & Robins, 2011). Mindfulness kan door verschillende denkers en schrijvers een andere definitie hebben, maar meestal komt de definitie overeen: “paying attention in a particular way: on purpose, in the present moment, and nonjudgmentally” (Kabat-Zinn, 1994, p. 4). Daarnaast kan het woord ‘mindfulness’ refereren naar een psychologisch proces, een staat van bewustzijn of een stemming, een psychologische karaktertrek of naar de praktijk van het uitvoeren van mindfulness,

bijvoorbeeld mindfulness meditatie (Germer, Siegel, & Fulton, 2005, aangehaald in Keng, Smoski & Robins, 2011).

(12)

12

2.2.1 Dimensies van mindful zijn

Bishop et al. (2004) hebben onderzoek gedaan naar het concept en de definitie van

mindfulness. Zij richten zich bij het concept van mindfulness op onderdelen zoals empathie, vertrouwen, acceptatie, openheid, nieuwsgierigheid en dankbaarheid. Bishop et al. (2004) stellen hierbij een twee-componenten model van mindfulness voor. Zo bestaat mindfulness aan de ene kant volgens hen uit een proces van het zelf reguleren van aandacht om een “niet oordelende bewustzijn” te creëren voor ervaringen. Hierbij gaat het om een ononderbroken vorm van aandacht (of sustained attention) en het volledig in het nu leven. In het andere component gaat het om met nieuwsgierigheid, acceptatie en openheid dingen in het huidige moment te ervaren. Accepteren is hierbij belangrijk en betekent “het op een ervaringsgerichte manier open staan voor de realiteit van het huidige moment” (Roemer & Orsillo, 2002, aangehaald in Bishop et al., 2004, p. 233). Dit onderdeel van accepteren binnen mindfulness kan ervoor zorgen dat acceptatie op het gebied van pijnlijke en negatieve gevoelens en gedachtes de psychische toestand kan doen veranderen. Zo kunnen psychische klachten dus minder worden door middel van mindfulness, doordat men het eerder accepteert (Bishop et al., 2004). Ook zien Bishop et al. (2004) mindfulness als een ‘modus’ in plaats van een staat. Deze onderzoekers zien mindfulness dus ook als een psychologisch proces of een ‘skill’ wat niet alleen door middel van meditatie bereikt kan worden maar mogelijk ook bijvoorbeeld geleerd kan worden in psychotherapie of bepaalde oefeningen.

Een ander onderdeel van mindfulness is dankbaarheid. Dit onderdeel wordt ook door een aantal onderzoekers meegenomen in hun onderzoek naar mindfulness en het welbevinden. O’ Leary & Dockray (2015) hebben bijvoorbeeld een onderzoek gedaan naar de effecten van dankbaarheid en van mindfulness op het welbevinden van mensen. Dankbaarheid houdt volgens hun het waarderen van het positieve in het leven in en dit kan positieve effecten hebben op het welbevinden van mensen. Greeson et al. (2014) gaan er in hun onderzoek ook vanuit dat dankbaarheid, net als zelfcompassie, een belangrijk onderdeel is van mindfulness. Uit meerdere onderzoeken blijkt ook dat dankbaarheid en zelfcompassie kan zorgen voor minder stress en psychische problemen en voor een beter welbevinden (Neff, Rude & Kirkpatrick, 2007; Fredrickson, Cohn, Coffey & Finkel, 2008, aangehaald in Greeson et al., 2014).

Brown & Ryan (2003) hebben zelf een vragenlijst opgesteld voor het concept

‘mindfulness’, namelijk The Mindful Attention Awareness Scale (MAAS). De MAAS is een 15-item instrument die de ervaringen in het dagelijkse leven meet van aandachtig zijn en bewust zijn van het huidige moment (Baer et al., 2006). De MAAS is gefocust op de

(13)

13 aanwezigheid of absentie van aandacht voor en bewustzijn van wat er gebeurt in het nu

(Brown & Ryan, 2003, p. 824) en niet op bijvoorbeeld het onderdeel ‘dankbaarheid’, zoals Bishop et al. (2004) dat verwerken in hun concept van mindfulness.

Uit meerdere onderzoeken, onder andere uit die van Brown & Ryan (2003), blijkt dat het hebben van een mindful karakter (onder andere dus met de hierboven benoemde

onderdelen van mindfulness) een positieve relatie heeft met het welbevinden van mensen. Zo blijkt onder andere dat de levenstevredenheid en het zelfvertrouwen hoger zijn bij mensen die mindful zijn. Daarnaast hebben mensen die een mindful karakter hebben minder last van depressie en sociale angst.

2.2.2 Mindfulness trainingen

Naast onderzoek die meet hoe ‘mindful’ mensen zijn en het effect daarvan op het

welbevinden, is er ook onderzoek dat zich richt op mindfulness en meditatie trainingen en de effecten ervan. Uit onder andere het onderzoek van Oman et al. (2008) blijkt dat mindfulness meditatietrainingen stress onder studenten kan doen verminderen. Greeson et al. (2014) hebben onderzoek gedaan naar een mindfulness training onder 90 studenten en emerging adults van tenminste 18 jaar oud in de Verenigde Staten. Zij richten zich hierbij op ‘Koru’, waarbij ‘mind-body’ skills worden aangeleerd, waaronder meditatie. Deze training bestaat uit vier sessies van 75 minuten en 10 minuten dagelijks mediteren en is gericht op het

verminderen van stress en op meer ‘self-care’ in het dagelijks leven. De training is dus zowel gericht op stressreductie als op het vermeerderen van positieve emoties en op compassie en dankbaarheid (p. 223). De dimensies die Greeson et al. (2014) voor mindfulness gebruiken zijn de volgende: aandacht, acceptatie, bewustzijn en focus op het heden. Deze verwerkten zij in de ‘Cognitive and Affective Mindfulness Scale–Revised; CAMS-R’.

Omdat John Kabat-Zinn veel onderzoek gedaan heeft naar mindfulness en een van de grondleggers is van de westerse mindfulness wordt zijn definitie van mindfulness in dit onderzoek aangehouden. De definitie van mindfulness zal namelijk gebaseerd zijn op “paying attention in a particular way: on purpose, in the present moment, and nonjudgmentally” (Kabat-Zinn, 1994, p. 4). Daarbij zal met de dimensies: aandacht, bewustzijn, acceptatie, focus in het hier en nu en dankbaarheid in dit onderzoek gekeken worden naar hoe ‘mindful’ studenten zijn. Dankbaarheid wordt hierbij ook meegenomen omdat steeds meer onderzoek gericht is op de effecten ervan op het welbevinden en het ook een onderdeel kan zijn van mindfulness volgens sommige onderzoekers, zoals Greeson et al (2014). Ook wordt er gekeken naar de invloed van het volgen van een mindfulness training, en naar het wel of niet

(14)

14 mediteren van studenten. Alhoewel mindfulness van oorsprong een oosters idee is, zal er vanuit de westerse psychologie en sociologie hiernaar gekeken worden.

2.3 Emerging adults

Deze scriptie richt zich op studenten en ‘emerging adults’. Arnett (2004) noemt de transitieperiode van adolescenten naar jongvolwassenen ‘emerging adulthood’. Deze emerging adults hebben meestal een leeftijd van tussen de 18 en 29 jaar en bevinden zich in een in-between periode met veel onzekerheid. Dit komt door een aantal demografische veranderingen die vanaf de jaren ’60 en ’70 van de twintigste eeuw plaatsvinden. Terwijl voorheen jongeren al gauw ‘volwassen’ werden, aan het werk gingen en een gezin stichtten, is dat nu anders. Jongvolwassenen stellen nu steeds meer het krijgen van kinderen, het hebben van een vaste baan en trouwen uit. Dit komt onder andere door de toename in educatie. Uit het Amerikaanse onderzoek van Arnett (2004) komt naar voren dat deze emerging adults in een periode zitten van identiteitsvorming en van instabiliteit, op het gebied van werk en liefde. Daarnaast zitten ze in een tussenfase, namelijk tussen een adolescent en volwassen zijn in. Deze periode gaat ook samen met zelf-focus en het ontwikkelen van het ‘zelf’. Dit gaat weer gepaard met het hebben van veel mogelijkheden en keuzes.

2.3.1 Quarter-life crisis, stress en psychische klachten

Deze tussen- en ontwikkelingsfase is dus een onzekere periode en dit kan tot stress leiden. Atwood & Scholtz (2008) hebben hierover geschreven en zij noemen de periode van mensen van 18 tot 29 jaar, die tussen adolescentie en volwassenheid in, ook wel de quarter-life time period. Atwood & Scholtz zijn van mening dat naast demografische veranderingen, zoals het op latere leeftijd trouwen en kinderen krijgen, ook processen als mondialisering, toename in informatie en technologie, individualisering in het westen en een veelheid aan

keuzemogelijkheden tot een toename in stress kunnen leiden onder jongvolwassenen. Deze stressvolle periode wordt ook wel quarter-life time crisis genoemd. Atwood & Scholtz denken bijvoorbeeld dat onder andere door mondialisering en de toename aan mogelijkheden door technologische vooruitgangen er een vorm van anomie of affluence ontstaat onder jongeren. Anomie, een term bedacht door de socioloog Durkheim, betekent ook wel ‘normloosheid’ en “anomie occurs when people’s behavior is not regulated or tied to the social order—the goals and means of achieving those goals do not hold much value to individuals.” (Atwood & Scholtz, 2008, p. 235). Door een overvloed aan mogelijkheden is er niet meer een duidelijk

(15)

15 doel voor ogen. Deze normloosheid en onduidelijkheid kan tot stressgevoelens onder jongeren leiden.

Er bestaat dus een overvloed aan mogelijkheden en tegelijkertijd geen duidelijke blauwprint van hoe je moet leven als jongvolwassene. Dat steeds meer mensen, en jongeren, last kunnen hebben van een te veel aan keuzemogelijkheden wordt ook wel keuzestress genoemd (Schwartz, 2005). Terwijl veel mensen denken dat mogelijkheden goed voor ze zijn, en het tot betere keuzes leidt, kan het volgens Schwartz ook juist leiden tot stress. Dit noemt hij ook wel the paradox of choice.

2.3.2 Prikkels door het stadsleven

Deze paradox of choice of paradox of affluence is iets wat voor komt in de westerse steden. Vijfenzeventig procent van de mensen in ontwikkelde landen woont in stedelijke gebieden (Habitat, 2001). Uit onderzoek blijkt echter dat de technologische en economische

vooruitgangen en overvloed aan keuzes in de stad niet altijd leiden tot meer vrijheid of een betere kwaliteit van leven, ook wel “the paradox of affluence” genoemd (Pacione, 2003). In steden kunnen daarnaast meerdere factoren zoals slechte leefomstandigheden, weinig voorzieningen en weinig mogelijkheden voor een verbeterde omgeving tot stress en gezondheidsklachten leiden (Steptoe & Feldman, 2001). Ook blijkt uit het onderzoek van Pacione (2003) dat stedelijke kenmerken, zoals geluidsoverlast, van invloed kunnen zijn op de levenskwaliteit van inwoners en dus het psychologisch welbevinden van stadsbewoners negatief kunnen beïnvloeden.

De socioloog Simmel schreef in 1903 al dat stadsbewoners te veel ‘prikkels’ hebben wat tot stress leidt. In the Metropolis and Mental Life schetst hij een verschil tussen het leven van de metropool en het rurale leven (de plattelandsbewoner). Zo is hij van mening dat in de metropool meer intellectuelen wonen die op een rationele manier reageren op hun omgeving. Bewoners uit een klein dorp daarentegen zijn meer gekenmerkt met gevoelens en emotionele relaties. Ook vond Simmel dat stadsbewoners veel beïnvloed waren door de geldeconomie en dat zij geld belangrijk vonden. Hierdoor hadden stedelingen een ‘calculerend’ karakter en werden kwantitatieve termen belangrijker dan kwalitatieve waarden. In tegenstelling tot dorpsbewoners kenden in de metropool de producenten en consumenten elkaar niet meer persoonlijk. Naast geld was tijd iets wat van groot belang was voor bewoners uit de

metropool, vond Simmel. Onder andere door het calculerende karakter van stadsbewoners, namelijk getypeerd door punctualiteit en exactheid, kregen zij volgens Simmel een ‘blasé-attitude’. Deze blasé-attitude van stadsbewoners had ook te maken met de prikkels van

(16)

16 buitenaf die stadsbewoners constant moesten verwerken, waardoor ze hun keuzes slechts baseren op tijd en op geld. De hoeveelheid aan prikkels, of keuzemogelijkheden, kunnen stadsbewoners volgens Simmel niet aan en zij gaan hier dus op een rationele manier mee om.

Deze ‘prikkels’ naast de ‘paradox of affluence’ kunnen dus voornamelijk bij jonge mensen wonende in de stad tot (keuze)stress en psychische klachten leiden. Daarnaast hebben deze jonge mensen vaak een individualistisch uitgangspunt, waarin ze bezig zijn met hun identiteit ontwikkelen en met zelfontplooiing. Emerging adults bevinden zich dus in een ontwikkelingsfase en zijn gefocust op hun ‘zelf’. Daarnaast zijn ze vaak bezig met allerlei activiteiten, mede om zich te ontwikkelen en kunnen ze last hebben van studiestress en van psychische klachten (Atwood & Scholtz, 2008).

2.4 Interdisciplinariteit

In dit onderzoek worden theorieën uit verschillende disciplines benoemd en gebruikt. Over het onderwerp welbevinden is bijvoorbeeld vanuit verschillende disciplinaire uitgangspunten geschreven. Zo zijn er zowel binnen de psychologie als binnen de sociologie ideeën over wat geluk en welbevinden is. Er bestaat daarnaast een onderscheid tussen een klinisch

psychologische benadering van het welbevinden en een minder probleemgerichte benadering vanuit de positieve psychologie wat welbevinden, of in dit geval ‘geluk’ betreft. Daarnaast komen er ook veel filosofische ideeën over welbevinden naar voren, aangezien veel filosofen hierover nagedacht hebben. Omdat er dus vanuit meerdere disciplines verschillende ideeën over welbevinden zijn, is het van belang deze theorieën te testen om tot meer inzichten te komen van hoe samenleving en het individu elkaar beïnvloeden. Zowel externe als interne factoren zijn van invloed op het welbevinden en daarom is het van belang om sociologische en psychologische ideeën samen te voegen en zo een beter beeld te kunnen krijgen van de effecten van mindfulness op het welbevinden van studenten. Omdat het welbevinden dus een breed en complex begrip is, worden in deze scriptie theorieën vanuit verschillende disciplines samengevoegd om tot een nieuw concept van welbevinden te komen.

Daarnaast worden theorieën aangehaald over de tussenfase van adolescentie en jongvolwassenheid (emerging adulthood). Hierbij wordt dit onderwerp vanuit zowel de psychologie als de sociologie benaderd. Deze twee disciplines hebben namelijk een (complexe) wisselwerking als het gaat om emerging adulthood: zowel interne als externe factoren beïnvloeden studenten en jongvolwassenen en hun welbevinden. Er zijn zowel sociologische als psychologische ideeën over de oorzaken en effecten van de ‘quarterlife

(17)

17 period’. Hierbij worden dus beide disciplines, en theorieën uit deze disciplines, gebruikt aangezien ze elkaar binnen dit onderwerp vaak aanvullen.

3. Probleemstelling

3.1 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is om in kaart te brengen of het beoefenen van mindfulness onder studenten en het hebben van een ‘mindful’ karakter een relatie heeft met het welbevinden van studenten. Door middel van vragenlijsten kan onderzocht worden wat het effect is van

mindfulness op het welbevinden van studenten. Aan de hand van interviews met studenten die ervaring hebben met mindfulness kan nog verder worden ingegaan op mogelijke verklaringen voor deze effecten. Ook kan er in deze interviews aandacht gegeven worden aan de

beweegredenen van studenten om aan mindfulness te doen. Er kan dus dieper worden

ingegaan op de ervaring van studenten wat mindfulness betreft. Zowel in de interviews als in de vragenlijsten zal worden ingegaan op zowel het positieve welbevinden van deze studenten, als stress en psychische klachten van de studenten.

3.2.1 Hoofdvragen

In dit mixed-methods onderzoek is ervoor gekozen om de kwalitatieve data als aanvulling te gebruiken op de kwantitatieve data. In het kwantitatieve gedeelte worden er hypothesen gebruikt om antwoord te kunnen geven op de vraag: wat is het effect van mindfulness op het welbevinden van studenten? In het kwalitatieve gedeelte zijn er een aantal deelvragen opgesteld, om in te gaan op de vraag: hoe ervaren studenten die aan mindfulness doen dat mindfulness hun welbevinden beïnvloedt? Ook zal er hier verder in worden gegaan op mogelijke verklaringen van deze invloed op het welbevinden bij de respondenten. Er is gekozen voor twee verschillende vraagstellingen omdat beide methoden een andere

benadering hebben en omdat in het kwalitatieve gedeelte dus verder in kan worden gegaan op de ervaring van studenten en op mogelijke verklaringen hiervoor. In de resultaten en de conclusie zullen de overeenkomsten en verschillen van de data van beide methoden naar voren komen.

3.2.2 Kwantitatieve hypothesen

Uit het theoretisch kader is naar voren gekomen dat mindfulness en mindfulness trainingen een positief effect kunnen hebben op het welbevinden van mensen (onder andere Oman et al.,

(18)

18 2008; Greeson et al., 2014; Brown & Ryan, 2003). Om te onderzoeken of dit ook geldt voor studenten, die last kunnen hebben van stress en psychische klachten (Schmidt & Simons, 2013), zal in het kwantitatieve gedeelte van dit onderzoek gekeken worden naar het effect van mindfulness op het welbevinden van studenten. Om dit te onderzoeken is er een aantal

hypotheses opgesteld aan de hand van theorie en eerder onderzoek.

Hypothese 1

Uit het theoretisch kader blijkt dat er een aantal kenmerken zijn van hoe ‘mindful’ mensen zijn. Deze kenmerken zijn namelijk onder andere: aandacht, bewustzijn, acceptatie, focus op het hier en nu en dankbaarheid (gebaseerd op Bishop et al., 2004; Brown & Ryan, 2003). Om allereerst te onderzoeken of het hebben van deze kenmerken van ‘mindful zijn’ een effect hebben op het welbevinden van studenten, luidt de eerste hypothese:

H0: Er is geen positief effect van ‘mindful zijn’ op het welbevinden van studenten H1: Er is wel een positief effect van ‘mindful zijn’ op het welbevinden van studenten

Hypothese 2

Vervolgens blijkt uit onderzoek (onder andere van Greeson et al., 2014; Oman et al., 2008) dat het volgen van mindfulness trainingen een positief effect kan hebben op het welbevinden van mensen. In dit onderzoek zal ook het effect van het volgen van een mindfulness training op het welbevinden van studenten worden meegenomen. De tweede hypothese luidt daarom: H0: Er is geen positief effect van het volgen van een mindfulness training op het welbevinden van studenten

H1: Er is wel een positief effect van het volgen van een mindfulness training op het welbevinden van studenten

Hypothese 3

Ook wordt er onderzocht of het mogelijke effect van mindfulness trainingen op het welbevinden van studenten af kan hangen van hoe ‘mindful’ studenten zijn. De derde hypothese is daarom:

H0: Het effect van mindfulness trainingen op het welbevinden van studenten hangt niet af ‘mindful zijn’

H1: Het effect van mindfulness trainingen op het welbevinden van studenten hangt wel af van ‘mindful zijn’

(19)

19

Hypothesen bij de neven- en controle-effecten

In dit onderzoek wordt er ook een aantal neveneffecten meegenomen. Zo wordt gender meegenomen om te kijken of er een verschil tussen vrouwen en mannen is wat het

welbevinden betreft. Uit onderzoek blijkt namelijk dat meisjes over het algemeen eerder stress ervaren en een lager zelfbeeld hebben dan jongens (Bergman & Scott, 2001; Gilligan, 1982). De bijbehorende hypothese luidt daarom als volgt:

H0: Er is geen verschil tussen mannelijke en vrouwelijke studenten en het welbevinden H1: Er is wel een verschil tussen mannelijke en vrouwelijke studenten en het welbevinden

Ook wordt er gekeken of er een verschil is tussen studenten die in de stad wonen of in een dorp in het welbevinden. Op basis van de theorie van de socioloog Simmel (1903) over de prikkels in de stad en van onderzoek van Pacione (2003) wordt ervan uitgegaan dat mensen wonende in de stad eerder stress ervaren dan mensen die niet in de stad wonen. Het

welbevinden van studenten kan dus wellicht negatief beïnvloed worden door het wonen in een stad. Daarom luidt de hypothese als volgt:

H0: Er is geen verschil tussen studenten die in de stad wonen en studenten die niet in de stad wonen in het welbevinden

H1: Er is wel een verschil tussen studenten die in de stad wonen en studenten die niet in de stad wonen in het welbevinden

Als controle effect wordt er ook naar opleidingsniveau gevraagd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen universitaire studenten en studenten die een HBO-opleiding doen. Tot slot wordt leeftijd als controle effect gevraagd. Hierin worden de leeftijden 18 tot en met 29 jaar (gebaseerd op het concept emerging adulthood van Arnett, 2004) onderverdeeld in drie groepen: 18 tot en met 21 jaar, 22 tot en met 25 jaar en 26 tot en met 29 jaar, om te kijken of er een verschil zit tussen deze drie leeftijdsgroepen en het welbevinden van de studenten.

3.2.3 Kwalitatieve vraagstellingen

Naast kwantitatieve hypothesen zijn er ook kwalitatieve vraagstellingen in dit onderzoek. Om dieper in te gaan op de invloed van mindfulness die studenten ervaren en om ook mogelijke verklaringen te vinden voor de gevoelde invloed, zal dit in de interviews aan bod komen.

In het kwalitatieve gedeelte zal allereerst in worden gegaan op het ‘waarom’, namelijk: wat zijn de beweegredenen van studenten om aan mindfulness te doen? Daarnaast wordt er in de interviews ook gevraagd naar de ervaringen van mindfulness wat psychische problemen en stress van studenten betreft: in hoeverre kan mindfulness volgens de geïnterviewden een oplossing bieden tegen stress en psychische klachten die studenten ervaren? Tot slot zal er

(20)

20 aandacht worden gegeven in de interviews aan in hoeverre studenten die aan mindfulness doen geluk ervaren: in hoeverre ervaren studenten die aan mindfulness doen een positief welbevinden?

3.3 Maatschappelijke relevantie

Steeds meer onderzoek is gericht op het welbevinden en gelukniveau van mensen en uit een onderzoek van Suh, Diener, Oishi, & Triandis (1998) blijkt dat studenten, vooral in de westerse landen, hun Subjective Well-being als zeer belangrijk beschouwen. Daarnaast blijkt uit een onderzoek van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) in 2013 dat 49% van de studenten in Nederland ervaring heeft met psychische klachten tijdens zijn of haar studie. Psychische klachten lijken dus toe te nemen onder studenten. Daarnaast zijn er steeds meer studenten met een burn-out, of dergelijke burn-outklachten (Schmidt & Simons, 2013). Als blijkt dat mindfulness een oplossing biedt tegen dergelijke psychische klachten en tegen stress onder studenten, kan hier meer rekening mee gehouden worden en kunnen universiteiten zich hier meer op richten. Universiteiten kunnen bijvoorbeeld meer mindfulness trainingen

aanbieden dan ze nu al doen om eventueel stress en psychische klachten onder studenten te kunnen voorkomen of tegen te gaan.

3.4 Wetenschappelijke relevantie

Er is al veel onderzoek gedaan naar geluk en het welbevinden. Ook zijn er onderzoeken gedaan met enquêtes onder studenten wat betreft hun stressniveau en welbevinden. Alhoewel er dergelijke onderzoeken zijn gedaan naar het effect van mindfulness op studenten, zijn deze onderzoeken voor het overgrote deel uitgevoerd in de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten zijn er onder andere onderzoeken gedaan naar stress-reducerende mindfulness meditatietrainingen onder studenten, namelijk door Oman et al. (2008) en Greeson et al. (2014). Dergelijke studies missen in Nederland. Bovendien zijn in de Verenigde Staten voornamelijk onderzoeken gedaan naar de effecten van mindfulness onder

geneeskundestudenten (Shapiro, Schwartz & Bonner, 1998 en Rosenzweig, Reibel, Greeson, Brainard & Hojat, 2003) of bijvoorbeeld onder kankerpatiënten (Brown & Ryan, 2003).

Terwijl psychische klachten en stress onder studenten in Nederland een dergelijk probleem blijkt te zijn, is er dus nog geen onderzoek gedaan in Nederland naar de effecten van mindfulness op het welbevinden van studenten. Ook is er nog vrij weinig bekend over psychische klachten en burn-outs onder studenten en over de relatie hiervan met mindfulness is nog minder bekend. Daarnaast is dit onderzoek een mixed-methods onderzoek, wat dit

(21)

21 onderzoek relevant maakt aangezien de meeste onderzoeken naar de effecten van mindfulness op het welbevinden alleen kwantitatief van aard zijn, zoals bij het testen van mindfulness-interventies aan de hand van vragenlijsten. Door middel van aanvullende interviews tracht deze studie verklaringen te vinden voor de antwoorden van de ingevulde vragenlijsten. Tot slot zal dit onderzoek een interdisciplinair karakter hebben, in tegenstelling tot andere onderzoeken over mindfulness. Naast de invloed van mindfulness op het psychologisch welbevinden van studenten, zullen ook sociologische theorieën over welbevinden worden meegenomen in dit onderzoek. Zo zal dus ook het effect van mindfulness op het ‘sociaal welbevinden’ worden onderzocht om ook te kijken wat mindfulness doet met in hoeverre mensen zich met elkaar vergelijken in hun welbevinden. Ook zal er gekeken worden naar de invloed van wonen in een stad op het welbevinden van de studenten, gebaseerd op een sociologische theorie (van Simmel, 1903) over de hoeveelheid aan stressvolle prikkels die mensen in een stad kunnen ervaren. Daarnaast zal dit onderzoek zich niet alleen richten op de effecten van mindfulness op stress gerelateerde zaken, zoals in de klinische psychologie, maar ook op de effecten van mindfulness op het gelukniveau onder studenten (dus ook met een positief psychologisch karakter). Door meerdere theorieën uit meerdere disciplines mee te nemen en te integreren, kan er in dit onderzoek mogelijk een completer beeld worden gegeven van de effecten van mindfulness op het welbevinden van studenten.

4. Methoden

4.1 Onderzoeksstrategie en -design

Dit onderzoek is een mixed-methods onderzoek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve onderzoeksstrategie. Beide strategieën zullen worden beargumenteerd. Vervolgens zal worden uitgelegd op welke manier beide strategieën in dit onderzoek geïntegreerd worden.

Om in dit onderzoek ten eerste een duidelijk beeld te krijgen van wat de effecten van mindfulness op het welbevinden van studenten zijn, wordt er in dit onderzoek vanuit

bestaande theorieën hypothesen opgesteld en deze worden vervolgens getoetst door middel van een vragenlijst. Er wordt hierbij dus deductief te werk gegaan. In dit kwantitatieve gedeelte van het onderzoek wordt er uitgegaan van een objectivistische ontologie. De sociale fenomenen die in de vragenlijst naar voren komen, zoals mindfulness en het welbevinden, kunnen namelijk niet beïnvloed worden en staan vast.Ook wordt er hierbij een positivistische

(22)

22 epistemologie gebruikt aangezien de kennis die gebruikt wordt als feitelijk wordt gezien en objectief wordt gebruikt. Vanuit het theoretisch kader zijn er concepten opgesteld,

mindfulness en welbevinden, en deze hebben in dit gedeelte van het onderzoek een vaste definitie waarvan uit wordt gegaan (Bryman, 2012). In dit gedeelte van het onderzoek worden dus puur de effecten van mindfulness op het welbevinden van studenten onderzocht.

Naast een vragenlijst wordt er in dit onderzoek ook gebruik gemaakt van interviews. Er zullen namelijk studenten die aan mindfulness doen, worden geïnterviewd om te weten te komen waarom ze dit doen en om te verklaren waarom het eventueel een effect op ze heeft. Dit wordt gezien als een aanvulling op de kwantitatieve data, namelijk een eventuele verklaring of nuancering ervan. Omdat er per respondent over mindfulness en over de effecten ervan op hun welbevinden verschillende theorieën en ideeën bestaan, zal er hierbij inductief te werk worden gegaan. De respondenten zullen ieder een eigen beleveniswereld hebben en daardoor zullen er uit dit kwalitatieve onderzoek nieuwe theorieën ontstaan in plaats van dat de theorieën puur alleen getest worden (Bryman, 2012). De epistemologie in dit gedeelte is interpretivisme omdat het gaat om het interpreteren van het menselijk handelen en het begrijpen van sociaal gedrag van de studenten, namelijk om ‘waarom’ studenten aan mindfulness doen (Bryman, 2012). In de interviews zal er niet één waarheid naar voren komen. Alles zal sociaal geconstrueerd zijn aangezien elke respondent zijn eigen waarheid en mening heeft over de onderwerpen van mindfulness, welbevinden, stress en psychische klachten. De ontologie hierbij is constructionisme. Hierbij wordt de wereld gezien als iets wat constant beïnvloed wordt door sociale interactie. Na afloop zullen de bevindingen van de interviews geïnterpreteerd en geanalyseerd worden door de onderzoeker. Iedere onderzoeker heeft hierbij een eigen versie van de sociale realiteit (Bryman, 2012).

Dit onderzoek is een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve

onderzoeksstrategieën. Bij een mixed-methods onderzoek gaat het om het verzamelen, analyseren en ‘mixen’ of integreren van zowel kwantitatieve als kwalitatieve data op een bepaald moment in het onderzoeksproces, in één onderzoek. Het doel ervan is om het onderzoeksprobleem beter te begrijpen (Tashakkori and Teddlie 2003; Creswell 2005, aangehaald in Ivankova, Creswell & Stick, 2006, p. 3).

Er bestaan meerdere voordelen van en ideeën over het combineren van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksstrategieën. Allereerst kan een kwalitatieve strategie als een aanvulling functioneren voor de theorieën die op een kwantitatieve manier worden getest. Zo kan er een completer beeld ontstaan van de effecten van mindfulness op het welbevinden van studenten, door naast deze kwantitatief te testen, ook dieper hierop in te gaan in interviews.

(23)

23 Daarnaast kan het kwalitatieve gedeelte als uitleg gezien worden van de resultaten van het kwantitatieve gedeelte. Hierbij kunnen de relaties tussen de variabelen, die uit het

kwantitatieve onderzoek naar voren zijn gekomen, mogelijk verklaard worden door de data uit de interviews. Daarbij kan er in de interviews gefocust worden op de (onverwachte) resultaten uit het kwantitatieve gedeelte. Zo kan er naar aanleiding van de vragenlijst dieper op bepaalde effecten worden ingegaan om hier eventueel verklaringen voor te vinden in de interviews (Bryman, 2012).

In dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van een sequential explanatory design. Een sequential explanatory design verzamelt eerst kwantitatieve data en vervolgens kwalitatieve data in twee opeenvolgende fases binnen één onderzoek (Tashakkori and Teddlie 1998; Creswell 2003, 2005; Creswell et al. 2003, aangehaald door Ivankova, Creswell & Stick, 2006). In dit onderzoek is ervoor gekozen om eerst de kwantitatieve data te verzamelen en de analyse uit te voeren en vervolgens de kwalitatieve data te verzamelen en te analyseren. Hiervoor is gekozen omdat de interviews dan dieper in kunnen gaan op de resultaten van het kwantitatieve onderzoek. Zo kunnen er eventuele ‘lacunes’ die ontstaan uit de kwantitatieve data opgevuld worden met kwalitatieve data. Er kan daarnaast worden gevraagd naar

verklaringen van de (onverwachte) resultaten uit het kwantitatieve onderzoek. Zo kunnen kwantitatieve bevindingen dus met kwalitatieve resultaten eventueel worden uitgelegd (Ivankova, Creswell, & Stick, 2006). In dit onderzoek kan er gevraagd worden naar de beweegredenen van studenten om aan mindfulness te doen, als aanvulling op de vragenlijst. Daarnaast kan er naar de mogelijke verklaringen van de relatie tussen mindfulness en het welbevinden van studenten worden gevraagd. Ook wordt er in dit onderzoek in de interviews aandacht gegeven aan de oorzaken van psychische klachten en stress onder studenten en de relatie ervan met mindfulness, in tegenstelling tot in het kwantitatieve onderzoek.

4.2 Onderzoeksmethoden

In dit onderzoek zal er allereerst gebruik worden gemaakt van een vragenlijst. Aan de hand van een vragenlijst zal worden onderzocht wat het effect is van mindfulness op het

welbevinden van studenten. Hiervoor is gekozen omdat door middel van vragenlijsten op een makkelijke manier hypothesen getoetst kunnen worden. Er is namelijk geen ruimte voor interpretatie in de vragenlijst waardoor de hoofd en neveneffecten dus getoetst kunnen worden. Door middel van een vragenlijst kunnen ook meerdere studenten bereikt worden waardoor er iets gezegd kan worden over de relatie tussen mindfulness en het welbevinden van studenten.

(24)

24 De vragenlijst is door de onderzoeker zelf samengesteld en is zoveel mogelijk gebaseerd op ander onderzoek of andere vragenlijsten. Zo zijn de onderdelen van welbevinden en van mindfulness gebaseerd op andere onderzoeken (zie de operationalisering). De vragen zijn ontwikkeld bij de indicatoren en bestaan grotendeels uit stellingen. Hierbij is een vijf-punts likert schaal gebruikt. Hierbij bestaat het cijfer 1 voor: ‘mee oneens’ en het cijfer 5 voor ‘mee eens’. Er is zoveel mogelijk geprobeerd om in elke dimensie een contra indicatieve vraag te stellen en om soms negatieve vragen naast positieve vragen te stellen. Hiervoor is gekozen omdat men eerder geneigd is positief in te vullen en op ‘mee eens’ te drukken in plaats van mee oneens. Tegelijkertijd is geprobeerd de vragenlijst niet te lang te maken zodat de

respondenten geconcentreerd blijven en de vragen kunnen invullen zonder ze gedachteloos in te vullen of vragen over te slaan (Bryman, 2012).

Naast een vragenlijst zal er gebruik worden gemaakt van semigestructureerde interviews met een aantal respondenten die ervaring hebben met mindfulness. Hiervoor is gekozen omdat deze een aanvulling kunnen zijn op de vragenlijst aangezien er ingegaan kan worden op de mogelijke verklaringen van de effecten van mindfulness die er zijn volgens de respondenten. Daarnaast zijn interviews een goede manier om dieper in te gaan op het onderwerp van mindfulness en op de beweegredenen om aan mindfulness en bijvoorbeeld meditatie te doen. In interviews kan namelijk, ten opzichte van in vragenlijsten, door worden gevraagd naar bepaalde antwoorden die de respondenten geven. Ook kan er in de interviews worden ingegaan op de relaties tussen de variabelen die naar voren komen uit het

kwantitatieve onderzoek. Er kunnen dus eventueel verklaringen en ideeën over de resultaten van het kwantitatieve onderzoek naar voren komen uit de interviews.

4.3 Operationalisering

De belangrijke concepten in dit onderzoek zijn ‘mindfulness’ en ‘welbevinden’. De

onafhankelijke variabele in dit onderzoek is ‘mindfulness’. Hierbij wordt er gekeken naar hoe ‘mindful’ studenten zijn. Dit wordt gedaan aan de hand van vijf dimensies: aandacht,

acceptatie, bewustzijn, focus op het hier en nu en dankbaarheid. Deze zijn gebaseerd Brown & Ryan (2003), Greeson et al. (2014) en Bishop et al. (2004). Deze dimensies worden opgedeeld in verschillende bijbehorende indicatoren. Voor deze indicatoren en een schema van de operationalisering, zie de bijlage (operationaliseringsschema’s in bijlage 2 en 3 van de appendix). Ook wordt er bij het concept van ‘mindfulness’ gevraagd naar of studenten

(25)

25 De vijf dimensies van ‘mindful zijn’ bestaan uit verschillende indicatoren. Zo bestaat de dimensie ‘aandacht’ uit: aandachtig/gedachteloos eten, vaak en snel afgeleid, aandachtig lezen, op de “automatische piloot” onderweg, gedachteloos activiteiten ondernemen, namen en dingen snel vergeten door te kort aan aandacht. De dimensie ‘bewustzijn’ uit: bewust van ademhaling, bewust van gevoelens en emoties of die juist ‘uitzetten’ en bewust van taken en doelen die je wil behalen. De dimensie ‘acceptatie’ bestaat uit de volgende indicatoren: acceptatie van emoties/gevoelens, acceptatie van het verleden, acceptatie van de toekomst, acceptatie van het heden en acceptatie van omgeving. ‘Focus op het hier en nu’ bestaat uit: geen zorgen om de toekomst, geen zorgen om het verleden, bezig met het heden in plaats van met de toekomst/het verleden en bezig met doelen bereiken in de toekomst in plaats van het huidige proces. Tot slot bestaat de dimensie ‘dankbaarheid’ uit: dankbaarheid voor het leven, stilstaan bij dankbaarheid en dankbaarheid voor omgeving.

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is ‘welbevinden’. Hierbij horen de volgende dimensies: ‘subjectief welbevinden’, ‘eudaimonisch welbevinden’ (ook wel ‘betekenisvol leven’ genoemd), ‘fysiek welbevinden’, het ‘sociaal welbevinden’ en tot slot ‘stress’ en ‘psychische klachten’. Subjectief welbevinden wordt hierbij gebaseerd op Diener (2000) en het eudaimonisch welbevinden op de vragenlijst van Waterman et al. (2010). Bij vragen over het welbevinden worden geslacht en het wel of niet wonen in een stad

meegenomen als neveneffecten in dit onderzoek. Ook wordt er gevraagd naar leeftijd en opleidingsniveau, als controle effecten.

Subjectief welbevinden bestaat uit de volgende indicatoren: levenstevredenheid (algemene evaluatie van iemands leven), werktevredenheid, relatietevredenheid, positieve affect (het ervaren van veel positieve emoties en stemmingen), lage niveaus van negatieve affect (het ervaren van weinig positieve emoties en stemmingen) (Diener, 2000).

Eudaimonisch welbevinden bestaat uit de indicatoren: zelf-ontdekking, ontwikkeling van je eigen potenties, kwaliteiten, gevoel van een doel en een betekenisvol leven, investeren in kwaliteiten ontwikkelingen en doelen bereiken, intense betrokkenheid in activiteiten, of ‘Flow’ (zoals het concept ‘flow’ van Csikszentmihalyi, zoals beschreven in het theoretisch kader) en plezier in activiteiten als persoonlijke expressie (Waterman et al., 2010). Fysiek welbevinden bestaat uit de indicatoren: voldoende energie/slaap, algehele gezondheid, rustige ademhaling en lichamelijke klachten. Sociaal welbevinden bestaat uit: ‘reflected appraisal’, sociale vergelijking in geluk, sociale vergelijking van het leven, verschil tussen hoe mijn leven is en hoe mijn leven zou moeten zijn, verschil tussen wat ik wil en wat ik heb in mijn leven, verschil tussen wat ik dacht dat ik kon bereiken en dat wat ik daadwerkelijk bereik

(26)

26 (gebaseerd op Veenhoven, 2009). Stress bestaat uit de indicatoren: fysieke stress, emotionele stress, sociale stress/hoge verwachtingen, studiestress, geldstress en keuzestress. Psychische klachten bestaat uit de indicatoren: depressieve gedachtes, burn-out of burn-outklachten, angsten en/of paniekaanvallen, een nare gebeurtenis in het verleden, suïcidale gedachtes en somber, hopeloos of gedeprimeerd voelen. Deze zijn gebaseerd op de DSM5 (2014).

4.4 Populatie

De populatie van dit onderzoek bestaat uit hoger opgeleide studenten en emerging adults die een leeftijd hebben van 18-29 jaar. Dit is gebaseerd op het onderzoek van Arnett (2004) over ‘emerging adulthood’ die deze leeftijd ook aanhoudt. Daarnaast worden in de vragenlijst zowel studenten meegenomen die ervaring hebben met mindfulness (bijvoorbeeld in de vorm van meditatie of een mindfulness training) als studenten die geen ervaring hebben met

mindfulness. In de interviews zullen echter alleen studenten worden geïnterviewd die al ervaring hebben met mindfulness (bijvoorbeeld door een mindfulness training gevolgd te hebben).

4.5 Sampling en respondentenwerving

Om een zo representatief mogelijk onderzoek te kunnen doen, waarin de kwantitatieve resultaten zoveel mogelijk gegeneraliseerd kunnen worden naar de populatie, wordt er zoveel mogelijk geprobeerd om een willekeurige steekproef te trekken met studenten van

verschillende studies, leeftijden en geslacht. Deze steekproef van het kwantitatieve onderzoek bestaat uit Amsterdamse hoogopgeleide studenten. Door middel van mailcontact met

docenten die mindfulness trainingen geven, kunnen de vragenlijsten verspreid worden met studenten die al een mindfulness training hebben gevolgd en bezig zijn met mindfulness. Zo zullen docenten die verbonden zijn aan Club West, USC Body & Mind, Cultuurcentrum Griffioen VU en het Centrum voor Mindfulness in Amsterdam een mail ontvangen van de onderzoeker met de vraag of zij de vragenlijst willen doorsturen naar hun deelnemers. Studenten van zowel de Vrije Universiteit (VU), de Universiteit van Amsterdam (UvA), Amsterdam University College en van de Hogeschool van Amsterdam kunnen hiermee bereikt worden. Ook kan de vragenlijst door de deelnemers weer doorgestuurd worden naar andere studenten, die wel of niet bezig zijn met mindfulness. Er wordt dus gebruik gemaakt van een sneeuwbaleffect.

Vervolgens zullen ook studenten (die niet of bijna niet bezig zijn met mindfulness) door middel van een sneeuwbal sampling gevraagd worden om de vragenlijst in te vullen.

(27)

27 Deze studenten zullen via via bereikt worden, namelijk via de onderzoeker zelf die aan

studenten in Amsterdam (uit persoonlijke kenniskring) zal vragen om de vragenlijsten te delen met zijn of haar studiegenoten. Aangezien de onderzoeker zelf een studie volgt aan de Universiteit van Amsterdam, zullen er mogelijk meer studenten van deze universiteit

meedoen aan dit onderzoek. Toch zal geprobeerd worden om de steekproef zo representatief mogelijk te maken.

De geïnterviewden kunnen wederom bereikt worden door middel van een sneeuwbal sampling, namelijk door docenten van mindfulness trainingen, waaronder docenten verbonden aan Club West, USC Body & Mind, Cultuurcentrum Griffioen VU en het Centrum voor Mindfulness in Amsterdam. Ook via de door de onderzoeker gevolgde cursus ‘flourishing’ aan de Universiteit van Amsterdam kunnen studenten (zowel van de UvA als de VU) die ervaring hebben met mindfulness en meditatie bereikt worden en geïnterviewd worden.

4.6 Dataverwerking en -analyse

Wanneer de data verworven is, kan het geanalyseerd worden. In deze scriptie wordt, in het kwantitatieve gedeelte, gebruik gemaakt van een meervoudige regressieanalyse. Hierbij zal getoetst worden op de relatie tussen het wel of niet volgen van een mindfulness training, de mate van hoe ‘mindful’ studenten zijn, en het welbevinden van de studenten. Ook wordt er onderzocht of er een interactie-effect is van ‘mindful zijn’ op het effect van mindfulness trainingen op het welbevinden van studenten. Binnen de regressieanalyse zal ook gekeken worden naar de neveneffecten geslacht en wonen in een stad of dorp en naar de controle-effecten leeftijd en opleidingsniveau.

Het kwalitatieve gedeelte van deze scriptie is een aanvulling op het kwantitatieve gedeelte. Hierbij zullen de interviews deels gebaseerd zijn op de concepten uit het theoretisch kader en deels op de resultaten uit het kwantitatieve gedeelte. Wanneer de kwantitatieve analyse is uitgevoerd en de interviews zijn afgenomen, zullen de interviews als volgt

geanalyseerd worden. Er wordt een grounded theory gebruikt waarbij gecodeerd wordt. Met behulp van het programma atlas.ti zullen de interviews gecodeerd worden door middel van open coderen. Hierbij zijn de belangrijkste concepten eruit gehaald en hier zijn codes aangegeven. Ook is er soms overlap tussen de codes. Hieruit kunnen de belangrijkste resultaten voortkomen en kunnen eventuele verklaringen van de resultaten uit het kwantitatieve gedeelte worden gehaald (Bryman, 2012).

(28)

28

4.7 Ethische kwesties

Om de privacy van de respondenten niet te schaden, zullen de respondenten vrijwillig en anoniem meedoen met dit onderzoek. Daarnaast wordt het doel van dit onderzoek duidelijk benoemd onder de respondenten en zal benoemd worden dat de onderzoeksgegevens alleen voor deze scriptie worden gebruikt. In de kwantitatieve vragenlijst zal dit duidelijk benoemd worden in de inleiding van de vragenlijst. Ook zal er een emailadres van de onderzoekster bij staan, waar respondenten terecht kunnen met vragen over het onderzoek en het doel ervan. Bij de interviews zal in het begin van het interview het doel van het onderzoek duidelijk gemaakt worden. Daarnaast zullen de geïnterviewde respondenten zelf hun grenzen aangeven en bedenken wat ze wel en niet delen met de onderzoeker. Tot slot zullen de namen van de geïnterviewden vanwege privéredenen veranderd worden.

5. Resultaten van de vragenlijst

5.1 Data preparatie

Via Google Formulieren is er een vragenlijst online gezet. Deze is gedeeld via mail en sociale media. Na een pilotstudy van ongeveer 12 respondenten is de vragenlijst aangepast en

vervolgens opnieuw gedeeld via mail en sociale media.

Op de definitieve vragenlijst zijn uiteindelijk 188 reacties van respondenten gekomen. Hiervan zijn 26 respondenten verwijderd omdat ze niet tot de doelgroep behoorden,

bijvoorbeeld niet de leeftijd van 18-29 jaar hadden of niet in Amsterdam studeerden.

Uiteindelijk bestaat de sample size van het kwantitatieve onderzoek uit 162 respondenten, n = 162.

Omdat er een aantal vragen omgekeerd gesteld waren, of negatief waren, zijn deze omgecodeerd met de ‘recode into different values’ optie in SPSS. Er is namelijk per dimensie een contra indicatieve of negatieve vraag gesteld om te voorkomen dat respondenten

voornamelijk op ‘mee eens’ zouden drukken. Van een aantal indicatoren zijn nieuwe indicatoren gemaakt met de omgecodeerde waarden.

Vervolgens is er per dimensie een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Er is hierbij gekeken naar de cronbach’s alpha. Wanneer deze laag was en hoger kon worden door

bepaalde indicatoren te verwijderen, zijn de desbetreffende indicatoren verwijderd. Hierdoor zijn de dimensies dus zo betrouwbaar mogelijk.

Van de dimensie ‘Subjectief Welbevinden’ is geen enkele indicator verwijderd en uit een betrouwbaarheidsanalyse komt een waarde van α = .733. Van de dimensie ‘Betekenisvol

(29)

29 Leven’ is ‘Ik ervaar dat ik in bepaalde activiteiten intens betrokken raak, zodat ik

bijvoorbeeld de tijd vergeet’ (BetekenisvolLeven5) en ‘Ik vind het belangrijker dat ik achter de dingen sta die ik doe en dat ik daar plezier in heb, dan dat ik indruk maak op anderen’ (BetekenisvolLeven6) verwijderd, waardoor er een hogere alpha waarde is, namelijk van α = .737. Van de dimensie ‘Fysiek welbevinden’ is de indicator ‘Ik heb voldoende slaap’

(FysiekWelbevinden1) en ‘ik heb geen last van ademhalingsproblemen’

(RfysiekWelbevinden4) verwijderd zodat de cronbach’s alpha daar verhoogd is naar α = .723. Bij Sociaal Welbevinden is ervoor gekozen om ‘Ik vergelijk mezelf en mijn leven met

anderen’ (RSociaalWelbevinden3) en ‘Er is een verschil tussen hoe mijn leven is en hoe mijn leven volgens anderen zou moeten zijn’ (RSociaalWelbevinden4) te verwijderen. Hierdoor ligt de alpha waarde nu wat hoger, namelijk met α = .694. Bij ‘stress’ zorgt het verwijderen van ‘Ik maak mij geen zorgen om mijn studieresultaten en om deadlines’ (RStress4) voor een iets hogere cronbach’s alpha, namelijk van α = .612. Bij ‘Psychische klachten’ zijn er geen enkele indicatoren verwijderd, deze dimensie heeft een waarde van α = .800.

Bij de dimensies van ‘mindfulness’ zijn de volgende indicatoren verwijderd. Bij ‘Aandacht’ is geen enkele indicator verwijderd. Hierbij is er een waarde van α = .690. De factor ‘Bewustzijn’ is in zijn geheel verwijderd. Wanneer de indicatoren ‘bewustzijn van ademhaling’ (Bewustzijn1) en ‘Ik doe taken en activiteiten vaak automatisch, zonder bewust te zijn van wat ik aan het doen ben’ (RBewustzijn4) verwijderd werden, kwam de alpha’s cronbach niet hoger te liggen dan de score α = .541. Daarom is ervoor gekozen om de factor ‘bewustzijn’ niet mee te nemen in de analyse. Bij de factor ‘Acceptatie’ zijn er geen

indicatoren verwijderd omdat de alpha waarde al hoog genoeg was met α = .821. Er is

gekozen om de factor ‘Hier en nu’ ook te verwijderen. Ook wanneer twee indicatoren: ‘Ik ben bezig met het heden in plaats van met de toekomst en/of het verleden’ (HierNu3) en ‘Ik ben bezig met doelen bereiken in de toekomst in plaats van met het huidige proces’ (RHierNu4) verwijderd werden, werd de score van cronbach’s alpha niet hoger dan α = .509, wat te laag is om mee te nemen in het onderzoek. Tot slot de factor ‘Dankbaarheid’. Hiervoor zijn geen indicatoren verwijderd omdat de alpha score hoog genoeg lag met α = .718. In tabel 1 zijn de alpha-waarden van de verschillende dimensies na de verwijdering van bepaalde indicatoren weergegeven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een andere factor die belangrijk lijkt te zijn in het ontbreken van een verband tussen culture shock en een gevoel van fysieke onveiligheid is het vermeiden van situaties

Bij de eerste casus van het ministerie van BZK werd gekeken naar ontwikkelingen op het gebied van de Europese Unie en welke richtlijnen er de afgelopen 10 jaar zijn verschenen

We propose a fluence compensated oxygen saturation imaging method, utilizing structural information from the ultrasound image, and prior knowledge of the optical properties of

In dit onderzoek wordt gekeken naar de aankoop van keurmerken door Groningse studenten en of in de aankoop van hun voedingsmiddelen ook hun persoonlijke waarden zijn terug te

For males attending 6-year tracks there is an approximately 0.20 standard deviations bump in eighth grade mathematics and reading test scores compared to their

To experimentally verify the existence of an intrinsic magnonic crystal resulting in quantized helimagnons in the conical and helical phases of Cu 2 OSeO 3 , we performed

Naast de inhoud van een categorische excuses geeft Smith ook aan door wie de excuses moeten worden aangeboden (door de normschender zelf, en dus niet door een derde zoals

laatste twee vragen wordt wel erg veel voorgekauwd (te veel naar ons idee) door de examenmakers, vooral bij vraag 11: doe eerst dit, vervolgens dat en tenslotte … Bijna